Skiplinks

  • Hoofdcontent
  • Subnavigatie
Logo DBNL Ga naar de homepage
Logo DBNL

Hoofdmenu

  • Literatuur & taal
    • Auteurs
    • Beschikbare titels
    • Literatuur
    • Taalkunde
    • Collectie Limburg
    • Collectie Friesland
    • Collectie Suriname
    • Collectie Zuid-Afrika
  • Selecties
    • Collectie jeugdliteratuur
    • Basisbibliotheek
    • Tijdschriften/jaarboeken
    • Naslagwerken
    • Collectie e-books
    • Collectie publiek domein
    • Calendarium
    • Atlas
  • Periode
    • Middeleeuwen
    • Periode 1550-1700
    • Achttiende eeuw
    • Negentiende eeuw
    • Twintigste eeuw
    • Eenentwintigste eeuw
De Stijl 1 1917-1920 (1968)

Informatie terzijde

Titelpagina van De Stijl 1 1917-1920
Afbeelding van De Stijl 1 1917-1920Toon afbeelding van titelpagina van De Stijl 1 1917-1920

  • Verantwoording
  • Inhoudsopgave



Editeur

Ad Petersen



Genre

proza
poëzie
non-fictie

Subgenre

tijdschrift / jaarboek
non-fictie/kunstgeschiedenis


© zie Auteursrecht en gebruiksvoorwaarden.

De Stijl 1 1917-1920

(1968)– [tijdschrift] Stijl, De–rechtenstatus Auteursrechtelijk beschermd

Vorige Volgende

De Stijl 1 1917-1920 (ed. Ad Petersen)


auteur: [tijdschrift] Stijl, De


bron: De Stijl 1 1917-1920 (ed. Ad Petersen). Athenaeum, Amsterdam, Bert Bakker, Den Haag and Polak & Van Gennep, Amsterdam 1968 


verantwoording

inhoudsopgave

doorzoek de hele tekst


downloads

© 2010 dbnl / Ad Petersen  


DBNL vignet

Moderne wendingen in het kunstonderwijs (verv. van blz. 44).
Door Theo van Doesburg.

Com. 7. ‘Dit breidt zich uit in het verwerken der motieven tot compositie en wordt in de schildertechniek gevoerd tot het begrip van kleurverhouding van ornament en fond als elkaâr veronderstellende tegendeelen der compositie. In alle eenvoud ontwikkelt de leerling compositiebegrip, gevoel voor het vlak en begrip van het redelijk verband van het motief en zijn aesthetische werking. Met schablonen wordt niet gewerkt’.

Wanneer de heer Verkruysen de literatuur betreffende de moderne kunst, waarvanuit hij zijn wending schijnt genomen te hebben, - ik noem in dit verband ‘De Stijl’ en ‘De Nieuwe Beelding in de schilderkunst’, - wat dieper bestudeerd d.i. hier: aan de praktijk getoetst had, zou hij de daarin ontwikkelde begrippen, die door zijn heele intreerede resonneeren, niet zoo dooreen haspelen. Er is natuurlijk niets op tegen, dat zekere begrippen, die het resultaat zijn eener constante kunstcultus, ten leste den grondslag gaan vormen voor het moderne kunstonderwijs. Vroeg of laat zal dit toch moeten gebeuren en wij zullen het ons dan ook tot een eer rekenen indien wij met werk en woord iets daartoe hebben kunnen bijdragen.

[p. 318]

Waar echter wel op tegen is, is le dat deze begrippen worden toegepast om een gansch verouderde, stervende en met die begrippen geheel in strijd zijnde decoratieve Stijleermethode op de been te houden; 2e dat de nieuwe beeldingsbegrippen meer of minder vaag en verward tot den kunstleerling worden gebracht. Hierdoor wordt de grondslag voor een toekomstige beeldende nijverheidskunst verzwakt.

Het verwerken der (geStijleerde natuur)-motieven tot compositie kan slechts leiden tot compositie volgens de natuur, d.i. op de wijze der vermenigvuldiging. Zonder destructie en ‘umwertung’ van het natuurlijk organische (zie Com. 6) kan geen compositie volgens de kunst, op de wijze der evenwichtige verhouding van de compositorische tegendeelen ontstaan. Dàt is het wat de moderne kunstleerling allereerst te begrijpen heeft. Het is onlogisch dat het ‘verwerken der motieven tot compositie’ in de schildertechniek zou voeren tot het begrip van kleurverhouding. Het eerste heeft betrekking op den vorm, het laatste op de kleur.

Kleurverhouding is een studie op zichzelve, die gescheiden van elk vorm-compositorisch begrip onderwezen kan worden (zie ook W. Ostwald's ‘Harmonie der Farben’). Eerst bij de toepassing van vorm, kleur en vlak op de wijze der kunst, dus als consequent doorgevoerde evenwichtige verhouding, als compositie, worden kleur, vorm en vlak als elkaâr veronderstellende beeldingswaarden begrepen.

Welke ware architectuur zal nog ‘ornament’ en ‘fond’ als elkaâr veronderstellende tegendeelen der schilderkunstige compositie, toelaatbaar achten?

Welke ware architectuur zal in hare monumentale conceptie het gepeuter van een afzonderlijk ornamentje op hare wandvlakken dulden?

Stel u de neutrale, strenge en vlakke betonwanden van een modern huis voor en daarop een volgens de natuur geStijleerd ornament naar het recept des heeren Verkruysenl Mis. De kunstleerling zal hebben te begrijpen, dat, sinds het futurisme en kubisme de complementaire verhouding van kleur en fond, van ding en vlak, van voor en achter enz., volgens de kunst, (d.i. door destructie) bewezen, de monumentale oplossing van het schilderen in de architectuur juist berust op het tegenovergestelde van een afzonderlijk aangebrachte versiering n.l. op de beeldende omzetting der constructieve wanden tot één schilderkunstig-organisch geheel. Slechts door het bijbrengen van de wezenlijke beteekenis van futurisme en kubisme en de consequente ontwikkeling dezer overgangsstadia naar een nieuwe stijleenheid zal de kunststudent naar zijn krachten kunnen bijdragen tot de verwezenlijking van deze laatste.

(Wordt voortgezet).


Vorige Volgende

Footer navigatie

Logo DBNL Logo DBNL

Over DBNL

  • Wat is DBNL?
  • Over ons
  • Selectie- en editieverantwoording

Voor gebruikers

  • Gebruiksvoorwaarden/Terms of Use
  • Informatie voor rechthebbenden
  • Disclaimer
  • Privacy
  • Toegankelijkheid

Contact

  • Contactformulier
  • Veelgestelde vragen
  • Vacatures
Logo DBNL

Partners

Ga naar kb.nl logo KB
Ga naar taalunie.org logo TaalUnie
Ga naar vlaamse-erfgoedbibliotheken.be logo Vlaamse Erfgoedbibliotheken