Skiplinks

  • Hoofdcontent
  • Subnavigatie
Logo DBNL Ga naar de homepage
Logo DBNL

Hoofdmenu

  • Literatuur & taal
    • Auteurs
    • Beschikbare titels
    • Literatuur
    • Taalkunde
    • Collectie Limburg
    • Collectie Friesland
    • Collectie Suriname
    • Collectie Zuid-Afrika
  • Selecties
    • Collectie jeugdliteratuur
    • Basisbibliotheek
    • Tijdschriften/jaarboeken
    • Naslagwerken
    • Collectie e-books
    • Collectie publiek domein
    • Calendarium
    • Atlas
  • Periode
    • Middeleeuwen
    • Periode 1550-1700
    • Achttiende eeuw
    • Negentiende eeuw
    • Twintigste eeuw
    • Eenentwintigste eeuw
De Stijl 1 1917-1920 (1968)

Informatie terzijde

Titelpagina van De Stijl 1 1917-1920
Afbeelding van De Stijl 1 1917-1920Toon afbeelding van titelpagina van De Stijl 1 1917-1920

  • Verantwoording
  • Inhoudsopgave



Editeur

Ad Petersen



Genre

proza
poëzie
non-fictie

Subgenre

tijdschrift / jaarboek
non-fictie/kunstgeschiedenis


© zie Auteursrecht en gebruiksvoorwaarden.

De Stijl 1 1917-1920

(1968)– [tijdschrift] Stijl, De–rechtenstatus Auteursrechtelijk beschermd

Vorige Volgende

De Stijl 1 1917-1920 (ed. Ad Petersen)


auteur: [tijdschrift] Stijl, De


bron: De Stijl 1 1917-1920 (ed. Ad Petersen). Athenaeum, Amsterdam, Bert Bakker, Den Haag and Polak & Van Gennep, Amsterdam 1968 


verantwoording

inhoudsopgave

doorzoek de hele tekst


downloads

© 2010 dbnl / Ad Petersen  


DBNL vignet

[p. 481]

De Stijl
Maandblad gewijd aan de moderne beeldende vakken en kultuur Redactie: Theo van Doesburg.
3e jaargang. December negentienhonderdnegentien. Nummer 2.

Abonnement binnenland 6.00 buitenland 7.50 per jaargang bijvooruitbetaling. Voor annonces wende men zich tot de administratie.
Alle stukken de redactie betreffend: K. Galgewater 3, Leiden. Alle stukken voor de admin. adresseere men Morschweg 20, Leiden, Holland.

Orientatie.
Door J.J.P. Oud

Wanneer wij, aangespoord door de allerwege geuite verwachtingen eener komende eenheid in de architectuur, de resultante der verschillende stroomingen, welke het architectonisch beeld van heden bepalen, trachten te benaderen, dan is de uitslag daarvan minder bevredigend, dan men oogenschijnlijk zou denken.

Wel valt met dankbaarheid te constateeren, dat het formalisme (de stijl-architectuur) heeft afgedaan, en dat de bouwkunst weer tot openbaring van scheppend leven geworden is, doch er moet direct aan toegevoegd worden, dat deze levensopenbaring nog van individueel, niet van universeel levensinzicht getuigt. Want stellen wij ons de resultaten der verschillende, zich van het formalisme afwendende, richtingen tot één architectonische verschijning gesynthetiseerd voor oogen, dan valt al dadelijk de conclusie te trekken, dat deze verschijning geen openbaring is van diezelfde universeele levenshouding, welke zich (en deze vergelijking is geoorloofd, omdat techniek en kleeding, evenzeer als bouwkunst, langs den weg der nuttigheid tot schoonheid komen) in ons dagelijksch leven in bijna klassieke zuiverheid in auto en locomotief, in electrische en sanitaire artikelen, in machinerieën, in sport- en heerenkleeding, enz:, verwerkelijkt. Integendeel blijkt dan het oude levensgevoel nog overheerschend en zich uitend op romantische en barokke wijze, terwijl de noodzakelijkheid van den nieuwen vorm wel erkend, maar in daadwerkelijke consequentie niet aanvaard wordt, Dit laatste hangt ten nauwste samen met de heerschende opvatting omtrent schoonheid in bouwkunst. Zoolang nog in de gunstigste gevallen schoonheid met versiering inhaerent geacht wordt, en de leus ‘alle versiering gebaseerd op de constructie’ niet verdrongen is door haar consequentie, dat de constructie zelf boven haar materieele noodzakelijkheid uit tot esthetischen vorm komen moet, zoolang zal de kunst-schoonheid der bovengenoemde uitingen van sociaal-esthetischen geest ontkend blijven en de bouwkunst als afzonderlijkheid buiten de algemeene stuwing van den tijdgeest staan. Want het is boven allen twijfel verheven, dat auto, machine, enz. de sociaal-esthetische tendenzen van onzen en den toekomstigen tijd directer benaderen dan de bouwkunstige verschijning van thans. Het gaat niet aan, op grond van het onopzettelijke in deze uitingen van maatschappelijke noodzakelijkheid, hare esthetische waarde te ontkennen, want

[p. 482]

juist het nieuwe stijl-begrip is gebaseerd op het opheffen van alle gescheidenheid, in dit geval die van kunst en utiliteit.

Ik haal in dit verband aan uit een technisch artikel van J. Rozenraad1): ‘Een waardig “pendant” van deze prae-historische tweedekkers vormden de beestachtig leelijke Blackburn “Kangaroes”. Het is nauwelijks te gelooven, dat deze het oog beleedigende monstrums in Engeland het licht der wereld aanschouwden, het land waar men toch anders ook op technisch gebied een goed oog voor lijn en vorm bezit’, waaruit op ongezochte wijze blijkt, dat bij het bepalen van ‘vorm en lijn’ van technische voortbrengselen, esthetische overwegingen à priori aanwezig zijn. Het kan ook wel niet anders of daar, waar nauwgezetheid van uitvoering zoozeer het verkregen resultaat bepaalt, waar elke kleinigheid met reden aangebracht en gevoel voor verhouding en vorm een noodzakelijk element is (men denke b.v. aan het bepalen der romplijn bij schepen en dergelijke) verhoudings- en vormbegrip van groote zuiverheid aanwezig moeten zijn.

Begrijpelijk en niet aan tijd gebonden is dan ook de vergelijking, die Henry van de Velde, de Belgische architect, die zich van zijn vroegere barok-opvattingen tot meer zuiver sociaalesthetische inzichten bekeerde, in een zijner opstellen naar aanleiding van de bezichtiging van een Grieksch theater maakte: ‘Toren mögen sagen, dasz der Geist tot ist, daraus die griechische Kunst entsprang. Der Geist, der dieses Theater erzeugt hat, dessen erstaunlich logische Konzeption heute, da alles Ornament fehlt, logischer noch erscheint als damals: es ist der gleiche, der jenen wunderbar vollkommenen Gegenstand, das Kabinenfenster auf dem Dampfer erfand, der mich hierher gebracht hat; der gleiche auch, der die elektrische Birne erfunden und die Glasglocke des Auerlichts; der gleiche, der das Buttermesser entstehen liesz, dessen wir an Bord uns bedienen, u.s.w.’

Inderdaad het is thans niet meer de technische onvolkomenheid, ‘de kleine onvolmaaktheid van alle menschenwerk’, zooals een onzer bouwkunst-bladen nog onlangs met instemming aanhaalde, die de esthetische ontroering teweegbrengt, maar juist het wonder der technische volkomenheid (‘de genade der machine’) om het esthetische tot bepaalde schoonheid te brengen.

Leven en kunst hebben in dezen tijd een ander, een meer abstract, accent gekregen, waardoor innerlijker contact tusschen beiden bestaat, dan men oppervlakkig geneigd is te denken. Men ziet het aan de techniek, zoowel als aan de kleeding. Wat deze laatste betreft wordt algemeen nagepraat, dat zij leelijk en zonder esthetische bedoeling zou zijn. Beide beweringen zijn oppervlakkig. Cultuur-historisch valt aan te toonen, dat het accent der kleedingschoonheid verlegd is van de zinnelijke bekoring van jabot, halskraag en lubben, naar de meer spiritueele bekoring van strakken vorm en strakke lijn. Het pleit wel voor de waarde, die in de kleeding aan deze esthetische bedoeling wordt toegekend, dat, naast kwaliteit van stof, bovenal de ‘coupe’, de ‘snit’, d.i. het esthetisch accent, den prijs bepaalt. Dat men in de genoemde en zooveel meerdere uitingen van het moderne leven de esthetische bedoeling niet erkent, is dus nog geen bewijs, dat zij daarin niet aanwezig zou zijn. Met een variant op Nietzsche zou men kunnen zeggen, dat men leeft ‘mit der optischen Täuschung, dasz, wo Nichts gesehen wird, auch Nichts da ist....’

[p. 483]

Zoo valt in het algemeen de nadruk niet meer op het sentimenteele, het troebele, het zinnelijk-behagende, maar op het verinnerlijkt-gevoelige, het klare, het geestelijk-ontroerende, dat voor den gecompliceerden mensch van heden moeilijker te bevatten is. Niet meer zinnelijke waarden als: toon, versiering, enz., maar meer geestelijke waarden als: verhouding, klare vorm en pure kleur moeten de middelen worden der kunst.

Dit kondigt een schoonheid aan van hooger orde, waarbij b, v. de esthetische waarde van een vaas bepaald wordt, door de zuiverheid harer verhoudingen (onderling en ten opzichte van de ruimte, die haar omsluit) en de gespannenheid van haar omgrenzingsvlakken, en niet uit van buiten opgebrachte versieringen, kunstmatige technische onvolkomenheden, of kwasi-toevallige glazuurschiftingen; de esthetische waarde van een gebouw uit de zuiverheid zijner verhoudingen, de klaarheid der ruimte-expressie door massa's, vlakken en lijnen, ten slotte door de gespannenheid zijner constructieve plastiek, en niet door versiering; de esthetische waarde der schilderkunst, in- en exterieur, door verhouding in stand en maat van kleur, ten slotte door schilderkunstige conceptie der architectuur (plafond, wand, vloer), en niet in het schilderen van boompjes, koetjes, molentjes; de esthetische waarde der beeldhouwkunst, als gebruiksvoorwerp, in- en exterieur, als stoel, vaas, kachel, lantaarnpaal, en niet als ornament.

Zoo beschouwd blijkt de kunstconceptie van thans als geheel en die der bouwkunst in het bizonder geen gelijken tred gehouden te hebben met de sociaal-esthetische ontwikkeling in het algemeen en een hervorming te behoeven, die haar tot in den kern aan zal tasten.

 

R'dam, 2-12-'19.

1)‘De Nieuwe Amsterdammer’ van 8 Nov. 1919.

Vorige Volgende

Footer navigatie

Logo DBNL Logo DBNL

Over DBNL

  • Wat is DBNL?
  • Over ons
  • Selectie- en editieverantwoording

Voor gebruikers

  • Gebruiksvoorwaarden/Terms of Use
  • Informatie voor rechthebbenden
  • Disclaimer
  • Privacy
  • Toegankelijkheid

Contact

  • Contactformulier
  • Veelgestelde vragen
  • Vacatures
Logo DBNL

Partners

Ga naar kb.nl logo KB
Ga naar taalunie.org logo TaalUnie
Ga naar vlaamse-erfgoedbibliotheken.be logo Vlaamse Erfgoedbibliotheken