| |
Boekbespreking
Godsdienst en ascese
Prof. Dr J.C. GROOT, Karl Barth's theologische betekenis. - Bussum, Paul Brand, 1948 (Waarheid en Leven. Psychologische verhandelingen. Niet-katholieke levenswijsheid). 177 blz., f. 2,70.
Dr Groot is de schrijver van een uitgebreide studie over 'Karl Barth en het theologisch kenprobleem', en geeft hier met een ware beheersing van zijn stof een beknopte schets van Barth's wetenschappelijke persoonlijkheid en zijn theologisch systeem. Na een eerste hoofdstuk over 'zijn persoon en zijn invloed' wordt achtereenvolgens Barth's verhouding geschetst tot het existentiële denken, tot de Reformatoren en tot het katholicisme. Verschillende malen wordt in deze hoofdstukjes, en ook verderop, gewezen op het on-bijbelse van Barth's grondprinciep, hetgeen wij toch wel graag iets nader hadden zien uitgewerkt. Het uitvoerigst is het hoofdstuk dat Barth's theologie in korte lijnen weergeeft. Het lijkt vooral geïnspireerd op schr.'s bovengenoemde studie, en geeft daarom de leer over de zondigheid van het schepsel en de mogelijkheden van openbaring, geloof en theologie welke
| |
| |
volgens Barth daarmee gegeven zijn. Een weergave van alle aspecten in Barth's theologie zou o.i. daarbij nog een uiteenzetting eisen van zijn eschatologie, welke in dit systeem van zo kapitaal belang is en zo doordrenkt van de eigenaardigheden ervan. In een kritisch slothoofdstukje dat dit nuttig boekje besluit eindigt schr. met een wijze opmerking over barthianisme en overig protestantisme in hun verhouding tot het katholicisme.
P. Schoonenberg
Romano GUARDINI, Het wezen van het christendom, vert. door Th.C.M. van den Brink. - Het Spectrum, Utrecht-Brussel, 1948, 69 blz., f. 1,75.
Het wezen van het christendom is niet een stelling of een systeem van waarden, het is een persoon, het is onze Heer Jesus Christus zelf. Misschien is dit meer gezegd, misschien dreigt het, helaas, een gemeenplaats te worden. Het is echter nooit zó gezegd als in dit boekje van Guardini: zo indringend door zijn vergelijkingen en zo diep aansprekend door zijn beheersing van de H. Schrift. Een ware verrijking.
P. Schoonenberg
H. PETITOT, O.P., Inleiding tot de heiligheid, vertaald door een kanunnikes van het H. Graf, Turnhout. - Tweede druk, 't Groeit, Antwerpen, 1948, 290 blz., ing. Fr. 60, geb. F. 80.
Wij bespraken reeds de eerste uitgave van deze voortreffelijke verhandeling. Men zou de traditionele leer over den drievoudigen weg verwachten; maar neen! om de beurt worden het ascetisch leven, het actieve leven, het verenigingsleven behandeld, en het laatste deel heet 'inleiding tot de heiligheid'. Het geheel stelt dan het deugdzaam christelijk bestaan voor; naar elke ware heiligheid de noodzakelijke opgang, omgekeerd door de heiligheid in stand gehouden.
Uit talloze getuigenissen en voorbeelden lijkt het werk opgebouwd: inductief en methodisch, realistisch en toch peilend, traditioneel en niet minder modern. Het behelst een lering en een leidraad; het onderstelt veel lectuur, veel ervaring van zieken, niet het minst een persoonlijke heiligheid. Zulk synthetisch werk wordt maar geschreven na een leven van studie en creatie, van apostolaat en gebed; alles gekenmerkt door de allereenvoudigste heldhaftigheid.
E.J.
Paul STRAETER S.J., Katholische Marienkunde. Dl I Maria in der Offenbarung; dl. II Maria in der Glaubenswissenschaft. - Uitg. F. Schöningh, Paderborn, 1947, 360 en 384 blz., DM 10.
In de laatste decenniën staan de Ecclesiologie en de Mariologie bijzonder in de belangstelling van de katholieke theologen. Vooral sinds Pius XII in 1942 de wereld plechtig aan het hart van Maria heeft toegewijd is een heldere en diepe uiteenzetting der Marialeer tot juiste orientatie van de zo voorspoedig groeiende Mariaverering opportuun. Met een blij welkom wordt ze dan ook begroet. Daardoor toch kan men met vermijding zowel van een min of meer rationalistisch tekort als van een overdreven en ongezonde gevoelsdevotie de juiste middenweg leren kennen en veilig bewandelen.
Zonder wetenschappelijk vertoon en soms hinderlijke belasting hebben de verschillende bij uitstek bevoegde medewerkers zich doorgaans met succes van de hun toevertrouwde taak gekweten.
Het werk, dat reeds in 1941 was voltooid kon - maar dan ook enigszins aangevuld - wegens de moeilijke oorlogsjaren pas in 1947 verschijnen.
Bij het eerste deel, dat de geopenbaarde gegevens der Marialeer uit de H. Schrift en de Overlevering aanduidt, verleenden Bea, Böminghaus †, Engberling, Merk †, Müller, Oppenheim, Ortiz de Orbina, Hugo Rahner en Paul Sträter hun medewerking. Achtereenvolgens vindt men een schets van het Mariabeeld ontleend aan het oude en nieuwe Testament, aan de Vaders uit het Oosten en het Westen, aan de liturgie van het Oosten en het Westen, aan de middeleeuwen en aan de laatste tijd. Slechts een enkele keer zou men daarbij een lijn wat anders trekken of sterker gemarkeerd wensen. Zelden
| |
| |
ook vangt men een scherpe toon of een polemisch geluid op.
Het tweede deel bevat een synthese van de Marialeer passend in het kader van onze tijd. Beumer, Feckes, A. Stolz † en Paul Sträter namen dit gedeelte voor hun rekening.
Ook dit deel kenmerkt zich door een nuchtere en zakelijke objectiviteit waarbij slechts een enkele keer zich bij de attente lezer de gedachte aan een nogal persoonlijke en subjectieve opvatting opdringt.
Geregeld vindt men de verschillende mysteries van de Mariologie in organisch verband met de andere geloofswaarheden behandeld. Dit is methodisch juist en prijzenswaardig.
Aldus wordt achtereenvolgens Maria's maagdelijk Moederschap, haar genadevolheid, haar Moederschap t.o.v. de mensen, Maria als middelares van de genaden, haar medewerking aan de Verlossing en Maria als Koningin uiteengezet.
Samen vormt dit bijgevolg een vrij volledige Mariologie.
Doorgaans zijn de voorgestelde sententies goed gemotiveerd en met de vereiste omzichtigheid voorgesteld. Een enkele keer zou men geneigd zijn een opkomende twijfel in de vorm van een vraag te uiten b.v. of op blz. 97 van het tweede deel wel voldoende rekening is gehouden met het eerste doel van het huwelijk.
Overigens een niet zwaar maar duidelijk geheel, een praktische en degelijke Mariologie, zowel geschikt voor priesters in de zielzorg als voor ontwikkelde leken.
Het derde deel, dat talrijke bijzondere vormen van Mariadevotie als de Mariacongregatie, de devotie volgens den H. Louis Grignion e.a. bevat, hebben we nog (waarschijnlijk spoedig) te verwachten.
P. Ploumen S.J.
Frans Michel WILLAM, Geschichte und Gebetsschule des Rosenkranzes. - Wien, Herder, 1948, XII, 231 blz., geb. S. 21,80, sfr. 9,50.
In zijn prachtig boekje over 'De Rozenkrans' beklemtoont Romano Guardini dat de praktijk van zes eeuwen een waarborg is voor de zin van het rozenkransgebed. Dit boek van den bekenden Willam, wiens 'Leven van Jesus' en 'Leven van Maria' ook in het nederlands vertaald zijn, geeft een uitwerking van Guardini's beroep op de praktijk en de liefde van de voorafgaande geslachten. Het eerste deel schetst het ontstaan van het rozenkransgebed, het tweede laat het oordeel zien van verschillende minnaars van dit gebed, van pausen en heiligen bijv., o.a. van den H. Grignion de Monfort. Beide delen bevatten de vertaling van veel documenten en geven vaak goede suggesties om de praktijk van het rozenkransgebed fris te houden. Zo is hier een nuttig werk gedaan voor het gebedsleven van ieder. Volgens bericht van de uitgeverij is ook een nederlandse vertaling in voorbereiding.
P. Schoonenberg
De Navolging van Maria, geschoeid op de Navolging Christi, vertaald uit het Frans door Th. De Paepe, C.S.J. - Bibliotheca Spiritus, 't Groeit, Antwerpen, 1948, 238 blz., ing. Fr. 80, geb. Fr. 95.
De 'Navolging van Maria' in Spanje en Frankrijk ontstaan op het einde der achttiende eeuw, verschilt van de 'Navolging Christi' veel en weinig. In vier boeken verdeeld, behandelt het werk Maria's leven tot aan Jesus' geboorte (eerste boek), tot aan zijn kruisdood (tweede boek), tot aan zijn hemelvaart (derde boek); daarbij worden de gevoelens gevoegd die wij jegens Maria moeten koesteren (vierde boek). De 96 hoofdstukken, telkens naar den trant der 'Navolging Christi' en vaak in dialoogvorm, missen weliswaar den dichterlijken glans, de rhythmische bekoorlijkheid en de trefzekere psychologie van het grote voorbeeld; maar hun ontroerende bewogenheid, hun zekerheid van leer en toepassing, hun verscheidenheid van ervaring en kennis maken ze, voor wie inwendig leven wil, tot een allerheil-zaamste lectuur.
E.J.
Ernst MICHEL, Der Partner Gottes, Weisungen zum Christlichen Selbstverständnis. - L. Schneider, Heidelberg, 1946, 210 blz.
Ernst MICHEL, Renovatio. Zur Zweisprache zwischen Kirche und Welt. - E. Klett, Stuttgart, 1947, 119 blz.
| |
| |
Deze beide boekjes zijn zo beladen van gedachten, dat men ze in een aankondiging als deze wel te kort moet doen. Daar komt nog bij, dat de rijkdom der oorspronkelijkheid niet alleen noopt tot het doortrekken van lijnen, waarvan de Schrijver alleen maar de aanvang tekende, maar veelal ook prikkelt tot tegenspraak, althans tot het aanbrengen van retouches, omdat anders een scheef beeld zou ontstaan. Tezijnertijd hoop ik in ander en breder verband enkele mijner kritische opmerkingen op deze verrassende en verruimende geschriften te plaatsen. Nu wil ik volstaan met een te korte referte van de inhoud.
Wat de Schr. - thans, na in 1933 van de 'venia legendi' te zijn beroofd en nadien als psycholoog werkzaam te zijn geweest, weder hoogleraar voor sociologie te Frankfurt a. M. - met zijn eerste boekje beoogt, schrijft hij in het voorwoord: 'de rechtstreekse religieuze doorbraak tot de kerninhoud van de christelijke openbaring'. Hij wil de wegen wijzen, 'die in de levende, concrete verhouding tot de christelijke waarheid kunnen voeren en welke de mens, die geroepen en gerijpt is tot de “bekering”, in een bevrijde vrijheid, - zonder krampen, zonder stijlvertoon, zonder stijfheid - kan begaan.' In het eerste hoofdstuk, dat het sacrament der vergiffenis (niet de 'biecht') bespreekt, keert schr. zich tegen het moralisme als een 'Fremdherrschaft', tegen de gebondenheid aan de wet om de wet, tegen de zelfverheerlijking van de autonome mens echter evenzeer, omdat de vrijheid van de christen alleen uit de wortel der liefde, tengevolge van de 'radicale' ommekeer, ontspruiten kan en mag. Het 'reformatorische Anliegen', welke bezwaren schr. ook tegen Luther aanvoert, noemt hij nog altijd waardevol; hij ziet als zodanig: het gelovige leven uit de vergiffenis, of ook wel: het herstel der gemeenschap met het Eeuwige Woord in de gewone gebeurtenissen van natuur en geschiedenis. Of hij hiermede niet al te gemakkelijk over dogmatische geschillen heenstapt? Ik kritiseer nu niet.
Krachtig komt hij op voor een herleving van ons eschatologisch gedachtengoed, maar dan ontdaan van alle verwijten die vooral een laat-joodse apocalyptiek daaraan hebben doen kleven. Vooral zijn beschouwingen over 'Diesseits' en 'Jenseits', waartussen wij ons de dood als een soort grenslijn tussen twee gebieden plegen te denken, vermogen m.i. veel gemakkelijk misverstand uit de weg te ruimen. Met instemming citeert hij in dit verband Guardini's woord: 'Eeuwigheid is geen ruimte, welke de mens tezijnertijd betreden zal, maar het karakter, dat het verloste leven in hem van den beginne af bezit'.
Het tweede deel van 'Der Partner Gottes' is gewijd aan aspecten der christelijke anthropologie. De mens wordt er vóór alles gezien, niet als een ik, die zichzelf ontdekt, maar als een gij, die zich door God aangesproken, aangeroepen hoort. 's Mensen oer-angst, zijn mogelijkheid te antwoorden als grond van zijn existentie, zijn ommekeer (Metonia), ja zijn kenleer en zijn profane wetenschapsbeoefening krijgen van dat gezichtspunt uit nieuwe en verrassende kanten. Als grondhouding van ieders persoonlijk geloof noemt hij: 'das Grundwissen um seine besondere Namentlichkeit, in der ihn Gott geschaffen und zur Heiligkeit berufen hat, damit er, in seiner Einmaligkeit, sie erfülle'. Het gaat dus niet om een algemene categorie van 'persoonlijkheid' (men denke aan de laatste wetenschappelijke rede van Minister Rutten), maar om de voor ieder weer anders te vervullen taak, 'namentlich' het beeld Gods tot werkelijkheid in zich te ontplooien. Voortreffelijke bladzijden over de naastenliefde (en over de liefde tot de vijand) volgen dan weer, maar in zijn afwijzing van de 'Gesetzesausübung' door de Kerk schrijft hij weer te sterk. Als een voorbeeld van onvoldoende verantwoordelijkheid der Kerk voor het ganse volksleven, dus ook voor de politiek, voert hij de 'christelijke school' aan, voor zover alleen gedragen door de gedachte aan beveiligend isolement. En als een ander voorbeeld: de illegale tegenstand der Kerk in Duitsland tegen het nationaal-socialisme.
Daarmede is de grondslag voor het tweede boekje gelegd, waarin een Renovatio van kerkelijk leven wordt bepleit, juist met het oog op de ver- | |
| |
antwoordelijkheid der kerk voor de gehele mensheid. Men vindt hier ganse bladzijden uit het eerste boek bijna woordelijk terug, maar ook veel nieuwe uitweidingen over wat vroeger nog slechts was aangeduid. Het boekje valt in twee delen uiteen, waarvan het eerste de plaats der Kerk in de Heilsgeschiedenis aanwijst, de betekenis van de enkeling in de Kerk omschrijft, haar ontmoeting met 'de wereld' situeert en boeiend schrijft over het dogma en over de zedewet der Kerk: 'An ihrem Ursprung sind Dogma und “Gesetz” der Kirche aus dem Ja zum Leben aus Gott und in diesem Sinne wahrhaft aus der Freiheit und auf die Freiheit hin geboren.' Ernstige waarschuwingen tegen de gevaren van 'religie' en 'religiositeit' voor een waarachtig beleven van de kern van het christendom besluiten het eerste gedeelte. Het tweede over 'Die Weltform des Christlichen Wirkens' bevat in hoofdzaak dezelfde beschouwingen als ook 'Der Partner Gottes' reeds gegeven had. De goede, zij het niet onversneden en ook niet ongevaarlijke wijn van deze diep doordachte en diep doorleefde geschriften behoeft na dit voorproefje geen nadere waarschuwing, maar ook geen krans.
J.J.M. van der Ven.
V. GEEREBAERT C.SS.R., Beleef uw Geloof. - Bibliotheca Alfonsiana, Leuven, 1948, 366 blz.
'Hoe kunnen wij mensen in de wereld die hogerop willen met geestelijk leven helpen?' - Op deze vraag geeft P.G. het antwoord. Met zijn werk krijgen wij een bescheiden maar degelijke nederlandse en moderne Introduction à la Vie Dévote: - een volledige handleiding van geestelijk leven voor christenen die hun geloof willen 'beleven', in onze wereld en in deze tijd. De auteur schenkt ons hier de rijpe vrucht van zijn brede belezenheid, van zijn lange ervaring der zieleleiding, van zijn degelijke schriftuurkennis: eenvoudige, klare, bezadigde, zeer praktische leer: het beste van de menselijke wijsheid en het merg van het Evangelie. In kloek, beeldrijk, sappig, bijna-gesproken nederlands; in korte, bondige, appetijtelijke brokjes.
Een goudmijn voor zielen - ook meer ontwikkelde - die met hun christendom de 'verlichtende weg' opwillen; en ook voor de zieleleiders, die ze naar en langs deze weg willen opleiden.
L. Arts
Henri BARBEAU, Efficacité Chrétienne. Conférences données à la Radio-Vaticane, Semaine Pascale 1947. - Casterman, Doornik-Parijs, 1948, 85 blz., Fr. 30.
Deze zeven korte conferenties vormen samen een optimistische aansporing tot ieder christenmens: doordesem de wereld met christelijken geest. Houd U nooit afzijdig; wijk nooit terug voor een tijdelijke taak; laat U alleen niet verblinden of verminderen door ongeregelde gehechtheid of zelfbedrog. Maar dan alleen wordt de wereld welvarend wanneer een christelijke geest ze ordent, en dan alleen is het christendom integraal wanneer zijn caritas de gehele wereld leven doet.
E.J.
Raoul PLUS S.J., Trouw aan de genade. Uit het Frans vertaald door Ern. van der Hallen. - Lannoo, Tielt, 1948, 192 blz., ing. Fr. 42, geb. Fr. 60.
Buitengewoon bevattelijk wordt hier een verheven leer voorgesteld en ontwikkeld. Wie aan de genade getrouw is, neemt den Heiligen Geest in zich waar en vereenzelvigt zich met Christus. Luisterend, scherpzinnig, edelmoedig, vindt hij de heiligheid en de vereniging met God, tegelijk geheel zichzelf, en hij leeft met de gemoedsrust, waarborg en gevolg van zijn getrouwheid. Zo eenvoudig en bekoorlijk komt alles voor, dat niemand dit kostbare boekje zal lezen zonder vanzelf, aan elke genade, getrouwer te zijn.
E.J.
Hilarion THANS, Minderbroeder, Vallen en opstaan. - Geestelijk Onderricht 4, St. Franciscusdrukkerij, Mechelen, 1948, 215 blz.
Dit vierde deel van de reeks 'Geestelijk Onderricht' draagt zijn juisten titel. Het bevat zeventien nog- | |
| |
al uitgewerkte onderrichtingen, telkens duidelijk ingedeeld, helder van voorstelling, vrij klassiek maar verscheiden en rijk van inhoud. Vanaf 'Het geweten', langs de zonden en gebreken, het gewetensonderzoek, de biecht en de geestelijke leiding, komen we tot 'Vooruitgaan in de volmaaktheid'. Overvloedig vinden hier de priesters materie en richting: voor hun instructies niet alleen; ook voor geestelijke lezing, overweging en ascetisch leven.
E.J.
Dom Raymond THIBAUT, Présence de Dom Marmion. Mémorial publié à l'occasion du XXVe anniversaire de sa mort. - Descléede Brouwer, Parijs, 1948, 292 blz., Fr. 100.
Dom Marmion is ons nog aanwezig door de herinneringen en getuigenissen van zijn talloze geestelijke kinderen en bewonderaars, door zijn geestelijke lezing en leiding waarvan de weldoende invloed met de jaren nog lijkt toe te nemen. Zijn aanwezigheid is een straling: een licht voor seminaristen en priesters, religieuzen en missionarissen, roomse en protestantse leken, in veel landen en alle werelddelen. Als een heilige ging deze monnik ons voorbij; God bleef achter. Dit boek stelt dan een wonderbare begenadiging voor; van één; van velen door zijn bemiddeling.
E.J.
| |
Taal en letterkunde
Prof. Dr C.G.N. DE VOOYS e.a., Geschiedenis van de letterkunde der Nederlanden. Zevende deel, tot ongeveer 1885 in Noord-Nederland. - Standaard Boekhandel, Antwerpen, Teulings, 's Hertogenbosch, 1943, 354 blz., geb. in linnen of kunstleder, Fr. 325 voor intekenaars, Fr. 375 voor niet-intekenaars, geb. half marokijnleder, Fr. 390 en 475.
Wij weten hoezeer dit werk, voor den geleerden Utrechtsen Emeritus, een levenswerk moet heten, en hoe vaak hij afzonderlijke personen of verhoudingen aandachtig heeft belicht. Met des te meer eerbied, nieuwsgierigheid en vertrouwen nemen we dit lijvig boekdeel ter hand: wat is nu, voor een periode die nergens nog goed werd voorgesteld, de uitkomst en de eind-gestalte?
Vooreerst treffen ons de allereenvoudigste, de geheel versoberde structuur en voorstelling. Er zijn drie tijdperken: van ± 1805 tot ± 1830, van ± 1830 tot ± 1860, van ± 1860 tot ± 1885; geen enkel draagt een naam, en voor elk der drie past hetzelfde schema: 'Overzicht en karakteristiek', 'Hoofdpersonen en hun onderlinge verhouding'. Verder geen inleiding noch synthetisch besluit; we vernemen alleen dat de auteur, ware hij aan niets gebonden geweest, de eerste periode in 1785 zou geopend hebben (blz. 7, 13).
De jaar-gewrichten zijn goed gekozen: 1830 met de Franse Juli-revolutie, den Belgischen opstand en de Europese beroering; 1860 daarna, de dageraad van het scientisme, van de meer sociale maar ook meer bandeloze anarchie, het begin daarbij van een meer uitgesproken godsdienstigheid. Onmiddellijk vertoont elk tijdperk dan zijn bijzondere gestalte en kleur: van 1805 tot 1830 de sinds 1780 doorgebroken gevoelsontboezeming, met, na 1813, een restauratie in de huiselijkheid; - van 1830 tot 1860 de liberale romantiek, waarnaast het protestants réveil en het katholiek herleven; - van 1860 tot 1885 een meer onafhankelijk optreden, toenemend individualistisch, tegen gevestigde kerken en instellingen. De eerste periode ligt als geïncarneerd in Feith en Bilderdijk, Tollens en Van der Palm; de tweede in Potgieter en Bakhuizen, Da Costa en Alberdingk Thijm; de derde in Busken Huet en Douwes Dekker, Vosmaer en Van Vloten. En door de drie heen stijgt, binnen een vaak benauwende huiselijkheid, verdorrend voltairianisme en voornaam doende vormelijkheid, een steeds meer onweerstaanbare drang naar hoogte en diepte, ruimte en vrijheid, lichtelijke bandeloosheid en anarchie: de ware romantiek.
Van elke periode geeft de geleerde auteur ons een transversale doorsnee.
| |
| |
Welke was haar geest? wie haar vertegenwoordigers? welke waren hun onderlinge verhoudingen - afhankelijkheid, aanvulling, tegenstelling - en wie zag het diepst? welke literaire genres - en in elk genre welke vormen - werden het meest beoefend? welke invloeden wogen door?... Een transversale doorsnee: elk onderdeel bewaart eigen gestalte en leven, maar duidelijk vertoont zich de spontane convergentie. Zo houdt het gehele werk harmonie en evenwicht tussen objectiviteit en systematisering, waarnemen en interpreteren. Het is een vlechtwerk van richtingen en verhoudingen, maar de patronen komen aan het licht; een mozaïek uit vele steentjes, die toch een scherp beeld vertoont.
Zulk werk, zorgvuldig objectief gehouden en toch één van lijn, kan alleen geschreven worden na een levenslange specialisering. Het getuigt van een even uitgebreide als beproefde belezenheid, van een nauwgezet vervolledigende en toch paedagogisch versoberende wetenschap, van een rustig geprojecteerde zekerheid, nederig en objectief. Het is voortaan, van elke nadere interpretatie of uitgewerkte monographie, de onmisbare achtergrond, bijna de toetssteen. En met werken als deze legt de grote Geschiedenis van de Letterkunde der Nederlanden, voor de grondige kennis van onze literatuur, heel vaste fundamenten.
Em. Janssen
Piet SCHEPENS, Selma Lagerlöf. - Persoonlijke uitgave (Professor Kluyskensstraat, 7, Gent), 1948, 230 blz. en 13 onuitgegeven foto's, Fr. 90.
Veel weet de auteur ons mee te delen over de beroemde en steeds betreurde Zweedse schrijfster: haar leven, haar werken, haar geest, haar succes en invloed, haar voortleven. Toch ontstijgt het werk niet aan de reportage: het is geen studie, geen artistiek of kritisch gewrocht, geen stijlkundige praestatie.
Daarom willen wij dit boek wel aanbevelen, niet prijzen. Iedereen zal er veel in vernemen; doch, al behandelt het letterkundige personen en onderwerpen, het is geen letterkunde.
Em. Janssen
D.J. MALHERBE, Die bergstroom ruis. - Zuid-Afrikaansch roman, derde druk, Nasionale Pers, Bloemfonteyn, Born, Assen, 1948, 198 blz., ing. f. 4,30, geb. f. 5,50.
Met warmte begroeten wij het initiatief van de uitgeverij Born, die in samenwerking met de Nederlandse Zuid-afrikaanse Vereniging het Zuid-afrikaanse boek onder de aandacht van het nederlandse publiek wil brengen. De beste voortbrengselen van Z.-Afr. zullen in speciale uitgave voor Nederland worden aangeboden. Een korte woordenlijst achteraan in het boek verklaart de z.-afr. uitdrukkingen, die den nederlandsen lezer niet zonder meer duidelijk zijn. D.F. Malherbe's Roman opent de rij. Hij nam niet enkel 'n leidend aandeel in de z.-afr. taalstrijd (1906), ook als eerste professor in Afrikaans aan 't Grey-Universiteitscollege bleef hij uiterst productief én als geleerde, én als dichter, én als proza- én als dramaschrijver. Men kon dan ook moeilijk een betere keuze doen dan hem om de z.-afr. serie in te zetten.
'Die Bergstroom' dateert van 1940. 't Wil den pioniersdrang van den Zuid-Afrikaander uitbeelden: 'Een Fenting moet altijd op die voorpunt wees'. Getrouw aan dit devies begint August Fenting zijn trek, de wildernis in, op zoek naar een geschikte plaats, waar de bergstroom de bodem vruchtbaar maakt. Er dient daar echter gestreden om de hegemonie tegen leeuw, overstroming en ontbering. Edoch, de wildernis capituleert: Fentinghoeve, later Swartfontein komen tot stand. Midden in 't succes, helaas, een schreiende dissonant: Kobus en Piet, de zonen Fentings, verdragen elkaar niet. Vader, die geheel opgaat in zijn onverdroten ijver voor stoffelijke welvaart, onderschat dit gevaar. Ten slotte is de jaloersheid tot onverzoenbare haat uitgegroeid. Nu is 't te laat. Om broedermoord te voorkomen, beweert Kobus, moet ook hij (wat hij trouwens steeds in stilte wenste) verder trekken... 'steeds op die voorpunt'.
't Is heel Malherbe met zijn liefde, maar ook met zijn geweldigen haat; de gevoelerige met zijn lyrische liefde voor natuurschoon, daarnaast de noeste, taaie Zuid-Afrikaander met zijn grenzeloze verheerlijking van
| |
| |
'die koninklijke arbeid'. Men vergelijke hetzelfde motief in de roman bewerkt door Knut Hansun (in 't nederl. vertaald: 'Hoe het groeide'). Meer ontwikkeling in de karakters ware gewenst; ook zijn er te weinig historische details, die ons aan de XVIIe eeuw der afrikaanse pioniers herinneren. Wel voelen wij er te midden van de beproeving een diep doorvoelde religieuze piëteit, doch in dit blindelings gelaten zijn, in dit bijbels vertrouwen op 't Woord der Voorzienigheid, bemerkt men wel hoe er de Fentings toch iets blijft ontbreken: het innige christen gebedsleven, dat zelfs in 't lijden en de beproeving de echte zielevrede vermag te bewaren.
Prof. Dr V. van Bulck S.J.
Dr Rob. ANTONISSEN, Schets van den ontwikkelingsgang der Zuid-Afrikaanse Letterkunde. I. Studie, 400 blz., II. Bloemlezing, 345 blz. - Pro Arte, Diest, 1946.
Voor velen is dit grondleggend werk een ware openbaring, voor allen een waar genot, zowel de belezen studie als de heerlijke keuze teksten. Volstrekt geen dubbelganger van de soortgelijke afrikaanse werken. Hier kijken wij toe als 'niet-afrikaander'. 't Is een schets vooral voor een lezer, die zich in de z.-afr. letterkunde nog niet thuis voelt; 't veronderstelt geen vóórkennis, maar is zelf een initiatie-boek. Het beoordeelt de z.-afr. beweging en hare resultaten zoals een buitenstaander ze zakelijk objectief bekijkt zonder het Romantisme of zelfs aangrijpend Tragische van den Zuid-Afrikaander, die het mede beleefd heeft. Zowel het 'nederlandse' als het 'afrikaanse' komt ter sprake.
Bijzonder leerrijk zijn de pagina's: 'Waar begint de afrikaanse Letterkunde?'. Voor Antonissen is Zuid-Afrikaans: 'alles wat de litteraire schepping is van den eigen geaarden zuidafrikaanschen mens, zooals die sedert de XVIIe eeuw tot heden toe gegroeid is, en wat dus behoort tot het letterkundig patrimonium van de zich sedert dien tijd in eigen richting ontwikkelende zuid-afrikaansche Natie' (16).
Er hoefde niet vér gezocht naar een schema: 'Ontstaan, groei en ontplooiing van die 'eigenlijke afrikaansche sfeer'; daarop kon Schr. zijn schets opbouwen. Overal schemert dit door. In dien groei menen wij volgende hoofdplannen te kunnen onderscheiden: a. Strijd om het bestaan: diets blijven, geen verengelsing; b. Eerste poging: boerentaal. Kaaps patois, naast Hoog-Hollands (1844); c. Naar eigen landstaal: Patriotten-tijd (1870); d. Voor de rechten van het Nederlands (1890); e. Rechtdoor voor Afrikaans (1902); f. Uitbouw van het Afrikaans (1920).
Men begrijpt ook dat Schr. zijn overzicht moest afsluiten bij 't uitbreken van den wereldoorlog; sedert dien was immers alle contakt met Zuid-Afrika afgebroken. Men zoeke er dus niet het opborrelend Zuid-Afrika van 1939 en volgende jaren. In die leemte voorziet Antonissen zelf kort maar goed. Dergelijk bronnenwerk is een mijlpaal voor Zuid-Nederland: het beantwoordt niet alleen aan een vurigen wens bij velen; 't was hier te lande broodnodig. Onvermoede schatten liggen nu plots voor 't grijpen; een nieuwe wereld, en dan nog wel een zoals de ons eigene, plooit zich daar open. Nu eerst beseffen velen, die meenden de Nederlandse Letterkunde te beheersen, dat er in hun kennis nog een gapende leemte bleef: diets goed, nog nooit bij hen naar waarde geschat, nimmer genoten, wijl niet eens gekend.
Prof. Dr V. van Bulck S.J.
Dr G. DEKKER, Afrikaanse Literatuur-geschiedenis. - Voorland, Brugge, 1948, 277 blz., geb. Fr. 98.
Deze eerste druk voor de Nederlanden is niet de weergave van Dekker's Geschiedenis, verschenen in Zuid-Afrika als derde druk in 1941, maar wel van de bijgewerkte uitgave, verschenen in Zuid-Afrika in 1946. Hoe kon men een mooiere aanvulling wensen bij de 'Schets van den ontwikkelingsgang der Zuid-Afrikaansche Letterkunde' van Dr Antonissen, die juist ophield in 1937?
Meteen dient er al aanstonds op gewezen dat het afrikaans het nederlands geenszins komt vervangen, maar wondermooi verdiepen. Betere climax bij een eerste initiatie der Nederlanders in de zuid-afrikaanse
| |
| |
Letterkunde kon niet uitgedacht. Hier komt nu juist een puur Afrikaander aan 't woord: Professor in Afrikaanse Letterkunde aan het Universiteitscollege te Potchefstroom, beoordeelt hij als Afrikaander voor Afrikaanders. Geen verblind opgezweept bewonderaar, die mooi vindt al wat in eigen taal geboekt staat. Lof naar verdienste, doch kritiek waar 't moet. Antonissen belichtte ook het Nederlandse, Dekker vooral het Afrikaanse. Antonissen stond lang stil bij den groei der beweging, Dekker vooral bij de werken zelf der schrijvers. Antonissen leerde 't genre en den inhoud kennen. Dekker keurt ze naar hun innerlijke waarde. Antonissen schildert de letterkundigen uit hun eigen leven, Dekker volgt ze in hun schrijversgroei en de afwisseling van hun werken. Antonissen volgde chronologisch de ontwikkeling der Zuid-Afrikaanse Letterkunde, Dekker rangschikt ze meer naar de stof: Poëzie, Proza, Drama, Letterkundige Kritiek komen achtereenvolgens ter sprake.
Wie de Zuid-afrikaanse Letterkunde wil aanvoelen in hare echt-eigene waarde voor volk en gemeenschap, moet ook kennen de beoordeling die ze bij eigen volk geniet. Die beoordeling interesseert ons even zeer als 't werk zelf van de beoordeelde schrijvers. Die Literatuurgeschiedenis zelf is een brok Afrikaans, en nog wel een der meest leerrijke, wijl in haar als in een prima geheel het zuid-afrikaanse leven in zijn meest fijne schakeringen zich voor ons oog ontplooit. Ook zou een Nederlander, pas geïnitieerd dank zij Antonissen's schets, zich zelf tegenspreken, als hij nu Dekker's boek gesloten, ter zijde liet liggen.
Wellicht strookt het oordeel van den lezer niet altijd met de beoordeling, die Dekker hier neerschrijft: des te interessanter. Daaraan erkennen wij immers juist hoe een Zuid-Afrikaander geen Nederlander meer is: in 't nieuwe milieu groeide er in hem iets op, wat hem sedertdien eigen is geworden en wat hij vroeger als volksmens uit de lage landen nimmer zo had aangevoeld. Alleen in Zuid-Afrika kon hij worden wat hij nu is, evenals zonder Oerwoud nooit een Pygmee zou zijn opgegroeid. Dit diepst-eigene aan te voelen leren wij alleen door het beluisteren van den Afrikaander zelve in zijn eigen letterkundige kritiek.
Prof. Dr V. van Bulck S.J.
'The Poems of Alice Meynell, 1847-1923. - Centenary Edition, London, Hollis and Carter, 1947, 192 blz., 12/6.
Deze complete editie van Alice Meynell's gedichten, samengesteld onder supervisie van haar zoon Sir Francis, is de eerste editie, die de gedichten geeft in de volgorde, welke de dichteres zelf zou gekozen hebben.
Voorop komen de vruchten van haar rijpere leeftijd en latere jaren. Vervolgens haar vroegere gedichten in drie gedeelten: die, welke zij zelf liet overnemen in haar eerste verzamelbundel; dan de gedichten, die zij later weigerde te herdrukken; en tenslotte de gedichten, die zij nooit in druk wilde doen verschijnen. Ook deze laatste categorie is interessant, niet in het minst omdat zij ons haar kritische gaven meer doet waarderen. Heel deze editie getuigt van haar fijn taalgevoel, haar diepe, vruchtbare gedachten en haar innige spiritualiteit.
v.d.P.
| |
Kunst en cultuurleven
Kunst in België, Inleiding door Prof. Dr J. Lavalleye, ontworpen en samengesteld door Piet Baudouin. - Uitgaven van het Centraal Iconografisch Archief voor Nationale Kunst, Eerste Reeks, dl I. De Nederlandsche Boekhandel, Antwerpen, 1948, 239 blz., waarvan 207 blz. reproducties, 28 × 23 cm.
Een boek, dat weldra onmisbaar zal blijken, voor wie zich enig inzicht wil veroveren in het eigen karakter en de evolutie van de kunst in de Zuidelijke Nederlanden. Het verschijnt niet enkel onder het motto: 'Alleen door aandachtig vergelijken der kunstwerken leert men kunst zien en genieten', maar het past dit principe ook logisch toe. De niet min- | |
| |
der dan 370 goedgekozen reproducties werden zo gerangschikt en naast elkander afgedrukt, dat het bijna onmogelijk wordt, de stijlkenmerken van ieder werk niet te leren zien. Ook in andere 'Geschiedenissen' onzer kunst vindt de lezer repraesentatieve werken, die hij met elkander kan vergelijken; doch hij make zich geen illusie: twee of meer werken na elkander bekijken, hoe aandachtig ook, is niet hetzelfde als deze werken naast elkander in één blikveld te beheersen, en ze met een herhaald heenen weerglijden van het oog vorm na vorm aan elkander te kunnen toetsen. Friedländer raadde deze methode aan als de enig afdoende om het persoonlijke van bepaalde meesters te leren kennen. Deze methode is niet voor specialisten alleen, maar het is de psychologisch zowel als paedagogisch best geschikte voor al wie de kunst van ons verleden wil leren 'zien'. Dit veronderstelt echter, dat de ter vergelijking voorgelegde werken zeer deskundig gekozen zijn: de in dit boek met elkander vergeleken foto's nu getuigen van een even grondige kennis als beheersing van ons kunstpatrimonium.
Werden o.a. behandeld: burgerlijke en religieuze architectuur, kerkmobilair, beeldhouw- en schilderkunst. Enkele voorbeelden slechts van buitengewoon leerrijke vergelijkingen: het huis Borluut te Gent, van 't Sestich te Leuven, de Zalm te Mechelen en de huidige Vlaamse Akademie te Gent; het Bisschoppenhof van Oudenaarde naast het Pavilioen Delbeke te Antwerpen. Ook onderdelen: van Romaans poortje tot Spaans deurke; de algemene silhouetten der kerken (van Celles tot Grimbergen), de West-fassades (van St. Séverin-en-Condroz tot St. Carolus te Antwerpen), de torens, transepten, koorpartijen, friezen, buitenstenen, beuken, vieringen, doxalen, Sakramentstorens, rijven, doopvonten en grafmonumenten, tot en met karakteristieke détails van de gisanten uit ieder tijdperk.
Het overvloedige vergelijkingsmateriaal voor beeldhouw- en schilderkunst valt eenvoudig niet meer te beschrijven: wie dit boek, ook als 'leek', éénmaal gebruikt, maakt het tot zijn vade-mecum. Niet alleen de algemene geest en compositie leert men onderscheiden, maar door revelatieve détails, - van koppen tot mantelplooien -, leert men zelfs de penseelvoering en als het ware de handtekening van de grote meesters herkennen.
Prof. Dr J. Lavalleye schreef voor deze 'platenatlas' onzer kunst een bondige doch inhoudrijke Inleiding, waarin grote stromingen en invloedsvragen evenzeer als de meest specifieke werken worden besproken, rekening houdend met de laatste inzichten en verworvenheden der kunsthistorie. Achteraan volgt een register met nuttig en bruikbaar data- en feitenmateriaal.
A. Deblaere S.J.
Prof. Dr Edgar de BRUYNE, Philosophie van de Kunst. Phaenomenologie van het kunstwerk. - Derde herziene druk, 'Philosophische Bibliotheek', Standaard-Boekhandel, Antwerpen, Dekker en van de Vegt, Nijmegen, 1948, 355 blz.
De algemene bekendheid en waardering, die dit werk van de Gentse hoogleraar te onzent geniet, maakt een uitvoerige bespreking vrijwel overbodig. Samen met 'Het Aesthetisch Beleven' vormt het een aesthetisch-kunstphilosophische summa, waarin de, op het eerste zicht derouterende, veelvuldigheid der problemen, die zich in dit gebied der menselijke activiteit stellen, in een fijnzinnige phaenomenologische analyse en tevens in een overtuigende en heldere synthese worden ondervangen. Het blijft de grote verdienste van dit oeuvre, in de - alleszins bekoorlijke - doolhof der aesthetiek klaarheid te hebben gebracht. We kunnen derhalve de lectuur ervan aan iedereen die met deze problemen te doen heeft, niet genoeg aanbevelen.
Buiten enkele toevoegingen en verduidelijkingen van bijkomstige aard, verschilt deze derde druk niet van de voorgaande, die nochtans een totale omwerking was van de eerste. Alleen vinden we nu op het einde van het boek een Aanhangsel van enkele bladzijden waarin de belangrijkste kunstphilosophische stellingen, die a.h.w. heel het werk dragen, nog eens bij wijze van klassieke definities duidelijk werden geformuleerd.
L. Vander Kerken
| |
| |
Ernest CLOSSON, Beginselen der muzikale aesthetiek. Vertaald uit het Frans naar de derde uitgave (1927) door P.H. Servaes o.f.m., St. Franciscus-Drukkerij, Mechelen, 1947, 87 blz.
P.H. Servaes heeft het uitstekend werkje van de Belgische musicoloog voor het Nederlands sprekend publiek toegankelijk gemaakt. In 250 vragen en antwoorden deelt Closson aan zijn lezers zijn inzicht mee over de meest fundamentele gegevens van de muziek: rhythme, maat, muzikale prosodie, melodie, harmonie en polyphonie, de vorm, het timbre, de muzikale schepping, de muzikale vertolking en tenslotte natuur, eigenschappen, voorwerp der muziek. Sobere klare formulering - vrucht van jaren colleges aan het koninklijke conservatorium te Brussel.
Enkele beweringen van de auteur zijn toch erg ongelukkig of voor ernstige discussie vatbaar. Waarom bijv. tegen alle gewoonte in, de homophonie bepalen als unisono gezongen melodie? Met welk recht wordt het rhythme, niet een element naast de melodie, maar het grondbestanddeel van de muziek genoemd?
Jammer ook gaat de Nederlandse vertaling terug op een derde Franse uitgave die reeds in '27 verscheen. De laatste twintig jaren is de muziek en de musicologie heel wat vooruitgegaan, zodat heel wat aangenomen stellingen uit het begin dezer eeuw, thans onhoudbaar zijn. Waarom is na Schönberg het atonale niet muzikaal? En is het niet al te exclusief de toonsoort als dé basis van de muzikale taal voor te stellen?
Dit alles neemt niet weg dat dit werkje een leemte in de hogere klassen van ons middelbaar onderwijs komt aanvullen. Waarom wij het dan ook een zeer ruime verspreiding toewensen.
A. Vandenbunder
V. LUMENARS, Modern fotoboek. Kunst en techniek. - Elsevier, Amsterdam-Brussel, 470 pag., geïll., Fr. 395.
Wie er nog aan twijfelt of fotographie tot de schone kunsten behoort, zal na de beschouwing en bestudering van dit werk toch minstens moeten toegeven, dat goed fotograferen heel wat meer inhoudt dan alleen routine en handigheid. Een goed geslaagde foto, een foto 'met inhoud', eist van zijn maker gevoel voor verhoudingen en sfeer, inzicht in een aantrekkelijke, zinvolle compositie en daarnaast ook een beheersen van de techniek.
Om dit laatste aan te leren en verder te ontwikkelen, is dit boek uitstekend geschikt. De schrijver is met zijn raadgevingen vorstelijk royaal, en belicht zijn theorie met een overvloed van practische voorbeelden. Voor de amateur zal dit boek een goede gids wezen in de veel beoefende, maar zo vaak met weinig gevoel voor de mogelijkheden, kunst van fotograferen. Ook de vakman vindt er ongetwijfeld nuttige opmerkingen in, die zijn kunst kunnen vervolmaken.
Dit boek zou geen goed boek zijn over fotokunst, indien het afgebeelde materiaal niet fraai was. 't Is een prachtig werk!
Aan allen aanbevolen, die van fotokunst houden.
C. de Groot S.J.
H.P. BAARD, Frans Hals, Schuttersmaaltijd anno 1616. - Uitg. L. Staflen, Leiden, 40 pag., geïll.
Dr H.E. van GELDER, Rembrandt, Saul en David - Petrus verloochent Christus. - Uitg. L. Staflen, Leiden, 40 pag., geïll., Serie 'Paneel en doek'.
De serie 'Paneel en Doek' uitgegeven door L. Staflen te Leiden, onder redactie van Prof. Dr H. van de Waal, is opgezet om de kunstwerken in afzonderlijke deeltjes te behandelen. Een gelukkig en nuttig idee!
H.P. Baard spreekt in zijn boekje over de 'Schuttersmaaltijd anno 1616, van Frans Hals. Zoals dit te verwachten was van deze eminente kunstkenner werd het onderwerp voortreffelijk behandeld. Zo werd ook deze studie een geslaagd voorbeeld van een uitstekende monografie over een kunstwerk. De Heer Baard geeft ons tegelijk een helder inzicht in dit merkwaardige genre van onze schilderkunst.
Ook de studie van Dr H.E. van Gelder, over Rembrandt's 'Saul en David' en 'Petrus verloochent Christus', voldoet aan de hoge ver- | |
| |
wachtingen, die bij de aankondiging van deze serie gewekt zijn.
Wat Dr v. Gelder ons over Rembrandt heeft mede te delen is steeds belangrijk, omdat zijn grote liefde voor deze kunstenaar, en zijn diepe kennis van onze gouden-eeuwse schilderkunst op bescheiden maar boeiende wijze tot uiting komt.
De studies blijven, ofschoon zeer vakkundig bewerkt, toch populair in hun voorstellingswijze, waardoor zij zeer toegankelijk zijn voor een groter, kunstlievend publiek.
De uitgave is goed verzorgd en vooral de gekleurde illustraties verdienen alle lof. Zeer aanbevolen!
C. de Groot S.J.
| |
Land- en volkenkunde
Jan BOON, Een Vaderland om te beminnen of De Ontmoeting van de Vlaamse en de Belgische Gedachte. - De Vlijt, Antwerpen, 1948, 119 pp., Fr. 45.
Het vaderland dat wij moeten beminnen, betoogt de auteur, is België; de echte Vlamingen zijn alleen degenen die, in de oorlogsjaren, van ver of nabij deelnamen aan de verzetsbeweging. Hij schrijft dan: ter ere van de Vlaamse Beweging die in haar wezen geen Duitsgezindheid toelaat en die, ongerept na de verwarring, moet heropstaan en leven; - voor het komend geslacht dat, door dit vreselijk avontuur en gevaar wijzer geworden, zijn vaderland moet liefhebben.
Verdient de Heer Boon, die zo onverschrokken, oprecht en edelmoedig durft getuigen, niet vooreerst onze sympathie? Moeten wij overigens niet aanvaarden, op grond van het pas voorbije verleden: 1) het veel lager gezonken peil van onze Vlaamse fierheid en idealisme (men vergelijke den enen wereldoorlog met den anderen)? 2) de dubbelzinnige houding van vrij velen, vooral in 1940-1941, tegenover België en Duitsland (minder een plicht-vergeten, dan het niet kennen van den plicht; nogal verbittering, niet het minst om den spooktrein en om Abbeville; iets als een verdwazende begeestering)? 3) de gruweldaden der Duitsers en van betrekkelijk heel weinig verraders? 4) De verbijstering van anderen, die, met werkelijk goede bedoelingen, den weg terug niet meer vonden?... Dat alles aanvaarden we: maar de Heer Boon weet dat ook een ander zwartboek kon opgesteld worden. Als men de twee dan naast elkander legde, zouden tegelijk de verdeeldheid blijken, die de verwarring nog opdrijft, en de allernoodzakelijkste eensgezindheid in 'een vaderland om te beminnen'.
De jaren 1940-1944 zijn, voor ons reeds gehavend volk, jaren geweest van schromelijke verwarring en bedenkelijke ontaarding. Wie geheel zonder schuld is werpe den eersten steen; maar hij denke eraan dat hij zich ook thans kan schuldig maken. De steeds dieper wordende klove in ons volk moet, met daden en woorden, onmiddellijk worden gedempt; of meer en meer ontnemen de latente burgeroorlog en het prangende concentratie-regime ons het laatste bezit, de laatste hoop en vitaliteit. En nog eens: onderlinge beschuldiging haalt de toekomst neer; ze wordt alleen opgebouwd door een hulpvaardig vergeten van elke zwakheid, vergissing of voorbijgaande boosheid. Welke andere geest kan christelijk genoemd worden? of eenvoudig wijs?
Em. Janssen
Dr. Max LAMBERTY, De Vlaamse beweging nu. - De Nederlandse Boekhandel, Antwerpen, 1948, 88 blz., Fr. 35.
'Is de Vlaamse Beweging actueel gebleven?' (blz. 5). Ja, antwoordt de auteur; want in haar eerste periode, toen het om de taal ging (tot ongeveer 1900), - in haar tweede, toen de sociale, de economische, de politieke opvattingen, door veel verwikkelingen heen, zich opdrongen en het volk organiseerden (tot 1940), - in haar derde, nu met de Waalse beweging moet afgerekend worden, met de partijdige repressie en met een systematische Fransgezinde propaganda: altijd gold en geldt het geheel het Vlaamse volk, zijn stoffelijke en zedelijke verheffing, zijn cultuur en roem, zijn bestemming en
| |
| |
rol in België, in Europa, in de wereld. Die taak is niet af; met de oude beproefde middelen dient zij voortgezet en tot een goed einde gebracht.
Zakelijk en beperkt van horizon, getuigt deze korte uiteenzetting van veel feitenkennis, veel nadenken, veel oprechtheid; zij doet ons met ongeduld uitzien naar 'een paar grotere werken die binnenkort verschijnen' (blz. 6). Maar opzettelijk hield de auteur zijn voorstelling nogal nauw en vlak. Hij ging niet in op het verband, in de achttiende eeuw, tussen het Franse encyclopedisme en de 'Franschdolheyd' die Verlooy aanklaagt; evenmin op de Westeuropese romantiek, hoofdzakelijk de Duitse, waarvan de eerste Vlaamse beweging sterk afhankelijk was; nog minder op het universele geweld, rond 1900, van naturalisme en neo-romantiek beide; uiteindelijk ook niet op de meer-dan-Europese verwarring der laatste dertig jaar, waarvan de Vlaamse beweging een der vele slachtoffers is geworden. Hij mist dan ook ruimte en diepte. Met recht brengt hij alles terug tot de 'liefde voor Vlaanderen, diepste drijfveer' (blz. 86); deze behelst echter een zin voor traditie en een besef van religieuze gemeenschap, waarop geen nadruk wordt gelegd. En hij ziet niet dat de moderne Vlaamse beweging, daardoor aan zichzelf steeds gelijk, voor haar deel de herkerstening moet mede-bewerken van geheel West-Europa, waarvan de volkeren, op elkander méér aangewezen, slechts dank zij een herlevend christendom zelfstandig en waardig kunnen voortbestaan.
Em. Janssen
Jan BOON, De Vlaamse Gentleman. In de school der wereld. - 'De Portiek', Brussel, 1948, 80 blz.
Dit essay wordt ingeleid en gerechtvaardigd door een gesprek met een ontgoochelde vriend in het oorlogsjaar '44, die, om de houding van enkele mannen, het Vlaamse Volk en bloc wil veroordelen. 'De Vlaamse gentleman was een mythe, geen werkelijkheid. De schrijver besluit, vertrouwend in de ziel van zijn volk... een beeld uit te stippelen van de Vlaming van de komende tijd.'
De lezer zoeke niet meer in het werkje dan de schrijver heeft gegeven. Al groeit die studie zelden uit tot een verworven inzicht van de Vlaamse persoonlijkheid en lijkt het gegeven eer van buiten dan van uit de kern belicht, toch worden de verscheidene kultuurfactoren, in de vier hoofdstukken behandeld, juist omschreven en even geanalyseerd. Als zodanig is dit essay, met veel liefde geschreven, het overwegen waard.
A. Vandenbunder
Noord en Zuid groeien naar elkaar. Verslagboek der Vierde Sociale Academische studiedagen, gehouden te Leuven 9-12 Sept. 1947. - 't Groeit, Antwerpen, 1947, 177 blz., Fr. 70.
Wie een veelzijdig en ernstig gedocumenteerd inzicht wil verkrijgen in de mogelijkheden en de moeilijkheden van de toenadering tussen Noord en Zuid neme dit Verslagboek der vierde sociale academische studiedagen ter hand. De culturele samenwerking wordt besproken door B. Verhoeven en L. Roose; Prof. Dr Van Breda handelt over de samenwerking op universitair gebied. Prof. Dr Pinxten ontleedt, aan de hand van de laatste statistieken de problemen die de tolunie en de economische unie voor de landbouw doen oprijzen. A. Cost, algemeen voorzitter van het A.C.V. brengt ons op de hoogte van de pogingen, die worden aangewend om de sociale toestanden in Noord en Zuid dichter bij elkaar te brengen. Het psychologisch aspect van de toenadering wordt belicht door E.J. Jaspar, secretaris-generaal van de Nederlands-Belgisch-Luxemburgse Douaneunie. Tenslotte vinden we in dit verslag een samenvatting van het referaat van E.P. Morlion over 'Katholiek Internationalisme'. Prof. Dr Van Gestel, voorzitter en animator van de sociale academische studiedagen sprak het 'woord vooraf' en het slotwoord uit. Aan alle lezers van ons tijdschrift - dat beoogt een concrete realisatie te zijn van de culturele toenadering tussen Noord en Zuid - raden we de lezing van dit degelijk verslagboek ten zeerste aan.
F. De Raedemaeker
| |
| |
'Oost-Indonesié' door Dr C. NOOTEBOOM, H.C.J. GUNNING, Mr. J.W. Th. COHEN STUART. - J.B. Wolters, Groningen, 1948, gen. f. 2,50.
Deze brochure is de vijfde van de serie 'Insulinde' en heeft feitelijk, ofschoon daarvan niets op het titelblad vermeld wordt, de bedoeling de uitnemende rede, op 13 Januari 1947 door Z. Excellentie, president van de staat Oost-Indonesië, Z. Exc. Soekawati bij zijn installatie uitgesproken in wijder kring bekend te maken. De twee eerst genoemden geven een korte inleiding over Oost-Indonesie, volkenkundig en economisch, terwijl de laatste, Cohen Stuart, uitvoerig de wording van deze staat uiteenzet. Dit is wel het belangrijkste deel van deze uitgave. De eerlijke rede van de eerste president verdient zonder twijfel een rustige lezing en ernstige overweging. Als bijlage is afgedrukt wat we de grondwet van deze nieuwe staat zouden mogen noemen.
K.J.D.
George CATLIN, In the Path of Mahatma Gandhi. - Macdonald & Co, London, 1948, 332 pp., 15/net.
De schrijver heeft zich volkomen in de mentaliteit van Gandhi ingewerkt en ziet in hem de wijsgeer, die het oosterse en westerse gedachteleven in zijn persoon heeft verenigd. Uitvoerig bespreekt hij de beginselen, waardoor Gandhi zich heeft laten leiden en is vol bewondering voor de stellingen, die aan Gandhi's leven ten grondslag liggen.
Zijn levensbeschrijving van de mahatma is boeiend en spannend. Ook de beschrijvingen van land, volk en de voornaamste figuren uit de strijd voor Indië's zelfstandigheid houden de lezer in voortdurende aandacht. Gandhi zal voortleven als een onbaatzuchtige held, als een asceet en pacifist, als een der zeldzame figuren, die de wereldgeschiedenis heeft beleefd. Zijn tragische dood, ondergaan wegens zijn vredelievendheid jegens de Mohammedanen, kan niemand zonder ontroering laten. Hij is ons echter te veel Tolstoiaan om hem zonder voorbehoud te aanvaarden.
K.J.D.
Dr F.J. du TOIT SPIES, Van ons Land Suid-Afrika. 'n Geskiedkundige oorsig van die XIXe eeue in Suid-Afrika. - Voorland, Brugge, 1947, 139 blz., geb. Fr. 98.
Een vlot geschreven werkje over de Zuidafrikaanse geschiedenis van de 19e eeuw; over de feiten van de laatste tijd wordt zeer weinig meegedeeld buiten een kort overzicht van de politieke evolutie tot c. 1933. Het meest aantrekkelijke van dit boek is wel de vrij uitvoerige behandeling van de grote trek, het belangrijkste feit van de 19e eeuw in Zuid-Afrika. De schrijver maakt geen aanspraak op oorspronkelijkheid, doch vertelt vlot en sereen de algemene gang der feiten.
J. Noë
Ellen en Attilio GATTI, Zo is Afrika. - De Sikkel, Antwerpen, 1947, 173 blz., talrijke helio's, ing. Fr. 90, geb. Fr. 120.
Een boeiende beschrijving van Afrika: de schilderachtige kenmerken van Marokko, Algiers, Tunis, Libye en Egypte; de diplomatieke intriges bij de heldhaftige ontdekking en bij de netelige verdeling van Midden-Afrika; eindelijk de levenswijze van de Mangbetus, de moedigste der olifantenjagers, van de Watussi's, de lenige reuzen van Ruanda, van de Pygmeeën, de gelukkige kinderen van het Oerwoud, en van de grote familie der Bantoes, waaronder de prachtig en athletisch gebouwde Zoeloes.
Een boek dat ontwikkelde lezers enkele aangename uren zal bezorgen.
L. Verelst
| |
| |
| |
Varia
Dr. P. Van BAARLE, Hormonen, Lichaam en Geest. - Het Kompas, Antwerpen, 1948, 260 blz.
De Hormonenleer is op het ogenblik de jongste telg van de medische wetenschap. Een nieuwe wereld letterlijk. Hier krijgen wij, over dit onderwerp, het eerste oorspronkelijk nederlands werk: een al te zeldzame parel in de kroon van onze vlaamse medische faculteit, en een weldaad voor onze katholieke vlaamse intelligenzia.
De hormonen raken aan al de gebieden van het menselijk leven: niet enkel beïnvloeden zij den groei en de vruchtbaarheid, maar ook het temperament en het karakter, en daardoor ook de zedelijke gedragingen van elken mens, op elken leeftijd. Daarom zal deze studie de aandacht trekken niet enkel van medici, maar ook van den opvoeder, van den zielkundige, van den moralist en van den jurist. - Opzettelijk heeft Dr. van Baarle dezen brederen lezerskring op het oog gehouden: zijn werk is hoge en brede wetenschappelijke vulgarisatie. Als een vaardige en veilige gids, leidt hij ons door het wondere gebied van de endocrinologie. In een eerste deel krijgen wij een overzichtelijken kijk over de hormonen in het algemeen: een tweede deel behandelt de werking van elke bepaalde klier in het bizonder. Een laatste deel onderzoekt de invloeden van de hormonen op het gebied van de sexualiteit, van het karakter, enz.
Als elke nieuwe ontdekking levert de hormonenleer ook nieuwe gevaren op: in de hand van een materialist wordt zij licht een nieuw wapen tegen de spiritualistische leer over den mens. Zonder ook maar in het minst de wetenschappelijke objectiviteit tekort te doen, weet Dr. Van Baarle op elk ogenblik de juiste schakering en het nodig onderscheid aan te geven. Tegelijk echter vrijwaart hij het gezonde spiritualisme tegen vervluchtiging in onwezenlijk idealisme, door ons zo nauwkeurig mogelijk in te lichten omtrent de invloed der hormonen op de menselijke vrijheid en toerekenbaarheid. In het licht van deze nieuwe feiten zullen sommige uitspraken van de zedenleer, vooral in sexuele aangelegenheden, scherper en juister kunnen geformuleerd, en bepaalde methodes van de opvoeding beter worden aangepast.
L. Arts
Ing. G. EECKHOUT, Practische handleiding in de kwalitatieve, kwantitatieve en toegepaste analytische chemie. - Snoeck-Ducaju en Zoon, Gent, 1947, 694 blz., Fr. 400.
Het eerste deel dezer handleiding zet uiteen de theorie en algemene gang van de opsporing der ionen en hun kwantitatieve bepaling. In een tweede deel worden een voor een de te volgen methodes aangegeven voor het physisch en scheikundig onderzoek van eetwaren, gistings- en drogerijproducten, alsook van de verschillende bouwmaterialen. Een reeks nuttige tabellen komt dit technisch solied samengesteld werk voltooien. De auteur, hoogleraar en te gelijk man van de practijk heeft hier een handboek samengesteld, dat door zijn veelzijdigheid en bondigheid tevens, zowel den student als den practiserenden analyst van waar nut kan zijn. De algemene opvatting van het boek en de typographie steken niet boven het gewone uit. Van wetenschappelijk en cultureel standpunt gezien kan dit vlaamse werk, jammer genoeg, de vergelijking niet doorstaan met soortgelijke publicaties uit den vreemde.
F. Elliott
Daniël SARGENT, Thomas Morus, uit het Engels vertaald door H. Zwartebroeckx, pr. - Sheed & Ward, Brussel, 1948, 217 blz., ing. Fr. 70, geb. Fr. 95.
De grote vriend van Erasmus, de humanist met wereldfaam, de schrijver van de gefantaseerde Utopia (Nergensland), de ervaren jurist, de kanselier des konings, de stille vrome christen scheen wel niet geroepen om een martelaar, een held te worden. Hij voelde er ook bepaald niet voor. Hij ontweek zolang hij kon de fatale kwestie, maar toen hij moest kleur bekennen, beleed hij klaar en sereen, dat niet Hendrik VIII maar de Paus
| |
| |
het hoofd was van de Kerk van Engeland: het kostte hem zijn hoofd. Morus was een wonder man. Tot de laatste dagen van zijn gevangenschap in den Tower, tot op het schavot toe maakte hij grappen. Zijn sprankelende geest en fijne humor zijn een waar genot voor de fijnproevers. Het bekoorlijke van dit boek is nu, dat het geestig en humoristisch is geschreven zoals Morus zelf was.
Ziehier een staaltje: 'Wat de hervormingen betreft van de (economische) kwalen die Engeland drukten, wilde Morus beginnen waar niemand beginnen wil, waar het klaarblijkelijk nutteloos is te beginnen en waar hij nochtans gewoon was te beginnen, nl. met het begin' (p. 58). Of de schrijver, de Amerikaanse bekeerling Daniël Sargent, aldus het diepste van Morus' psyche beroert, laten wij in het midden, zeker vergast hij ons op een juweeltje van humoristische biografie. De vertaling, die wel bizonder moeilijk moet geweest zijn, verdient allen lof.
M. Dierickx
Adalbert STIFTER, Kulturpolitische Aufzätse; Herausgegeben mit einem Nachwort versehen von Willi Reich. - Benziger & Co., Einsiedeln-Zürich, 1948, 175 blz.
Diepbezonnen beschouwingen uit bewogen en onstuimige jaren; zo kunnen wij, dunkt ons, 't best deze verzameling Kulturpolitische Aufsätze kenmerken. Die opstellen dagtekenen, op één na, alle uit de jaren 1848 en 1849. De meeste verschenen in Der Wiener Bote. De beroemde letterkundige wendt hier zijn rijk schrijverstalent aan om, door eenvoudige en glasheldere uiteenzettingen, zijn medeburgers te leiden in de wordingsperiode der democratie, toen zo vaak overdrijving de voor een wijl bekomen politieke vrijheid teloor deed gaan.
In een eeuw tijd vorderde de verstandelijke ontwikkeling, bijzonder onder de massa. Daarom gelden niet alle wijze raadgevingen en waarschuwingen aan die tijd aangepast nog voor heden. Ook zijn de artikels van Stifter over Staat, Recht en Schule niet uitsluitend interessant om ons mede te doen leven met de bekommernissen uit de revolutiejaren van vóór een eeuw. Ook heden kan de ware democraat er zijn voordeel uit halen. Ze zijn ingegeven door een gezonde en diep-christelijke opvatting van mens en maatschappij.
K. du Bois
Aspecten van het vraagstuk der atoomenergie. Uitgave van de Christelijke Vereniging van Natuur- en Geneeskundigen in Nederland. 1947, 47 bladz.
Deze vereniging hield in combinatie met de Calvinistische Juristen Vereniging van 15-17 November 1947 te Amersfoort een conferentie over het vraagstuk der atoomenergie. Deze uitgave bevat de voordrachten over het militair aspect (Dr. D.J. Lock), het economisch aspect (Dr. C.C. Jonker), de internationale regeling (Dr. Gezina H.J. van der Molen) en het ethisch aspect (Dr. R. Schippers). In een achttal conclusies worden de resultaten der besprekingen samengevat. Deze komen hierop neer, dat op grond van de speciale gevolgen van het gebruik van atoomwapens een internationale inspectie nodig is, en wel voor alle toepassingen van atoomenergie, welke inspectie geenszins strijdig is met de nationale souvereiniteit.
P.H.
Les intellectuels devant la charité du Christ. Discours, exposés et résumés synthétiques des débats de la semaine des Intellectuels Catholiques, 11-18 avril 1948. - Les Editions de Flore, Parijs, 1948, 235 blz., Fr. Fr. 250.
Van de 11e tot de 18e April hebben Franse katholieke intellectuelen in openbare en druk bezochte vergaderingen verschillende aspecten van het moderne leven besproken in het licht van de christelijke liefde. De eerste avond handelde Daniel Rops voornamelijk over de verantwoordelijkheid van de katholieke schrijvers. Vervolgens kwamen aan de orde het probleem van de naoorlogse rechtspraak, van de dreigende etatisatie van de geneeskunde, van de stijgende angst voor de wetenschappelijke en technische vooruitgang, van de geestelijke herop- | |
| |
bouw van Europa, van de nieuwe sociale orde, van de grote ellende der D.P. (Displaced Persons) en tenslotte van de vrede. Het verslagboek geeft de tekst, soms de samenvatting van de inleidingen en een samenvatting van de discussies.
Niemand zal verwachten, dat al deze thema's in zes zittingen alzijdig en diepgaand zouden behandeld worden, maar wie kennis wil nemen van de huidige stand van deze belangrijke problemen, zoals ze door vooraanstaande Franse intellectuelen worden gezien, is dit verslagboek ongetwijfeld zeer leerzaam.
F. De Raedemaeker
H.J. SCHIM van der LOEFF, Het voortplantingsleven van de mens. - J.J. Romen en Zn., Roermond-Maaseik, 14e dr., 1948, 132 blz., ing. f. 1,50.
Sinds de vierde druk heeft dit veel verspreide werkje geen veranderingen meer ondergaan. Het munt uit door degelijkheid en soberheid, door rustig en evenwichtig oordeel. Het boekje is volgens het inleidend woord van den schrijver veel meer bestemd voor de ouders dan voor de jonge mensen, die voorlichting zoeken. Papieren voorlichting blijft immers altijd een surrogaat! Het is te hopen, dat de tienduizenden exemplaren, die tot nu toe verschenen zijn, grotendeels bij ouders en opvoeders terecht gekomen zijn - dan heeft dit werkje aan de juiste bedoelingen van den schrijver beantwoord.
A.v.K.
R. Me CARTHY, Mensen in de maak. Vertaling G.J. van Brakel. - De Koepel, Nijmegen, 262 pp., 1948, f. 6,50.
Dit boek kan aan iedereen aanbevolen worden, die met de zorg voor de rijpende jeugd belast is. Het is een degelijk werk, dat - steunend op de katholieke levensbeschouwing - aan de katholieke opvoeders een bijzondere dienst kan bewijzen. Temidden van de stortvloed van literatuur over de psychologie van de rijpende jeugd, die zelden of nooit op katholieke grondslag berust, is deze beschouwing geen overbodige weelde. In zekere zin vormt het boek een pendant van de zeer mooie verhandeling van Prof. Dr J. Waterink, waarin speciaal de aandacht gevraagd wordt voor de protestantse jeugd.
Men zoeke in dit boek geen diepzinnige gedachten en opvallende staaltjes van een inleving in de jeugd, maar wel helderheid, degelijkheid en vooral zeer practische raadgevingen.
Dr Nic. Perquin
Prof. Dr A. CHORUS, Zuigeling en Kleuter. Over de psychologie en de opvoeding van het kind vanaf de geboorte tot de school-leeftijd. - De Toorts, Heemstede, 1947, 175 pp., f. 6,45 (f. 5,95).
Dat dit werk van Prof. Chorus nu reeds een vijfde druk beleeft, is een duidelijk teken, dat hij in zijn opzet geslaagd is, nl. om aan de ouders en aan anderen, die kleuters te verzorgen hebben, op populaire en toch volkomen verantwoorde wijze inzichten te verschaffen in de psychologie en opvoeding van zuigeling en kleuter.
Ten volle heeft inderdaad de schrijver vervuld, wat hij zich tot taak stelde. Zijn werk is wetenschappelijk en tegelijk practisch, en het heeft de moed een principieel standpunt in te nemen ten aanzien van het doel der opvoeding, dat gelegen is in het harmonische, katholieke mens-zijn.
Alle ontwikkelde ouders behoren 'Zuigeling en kleuter' in hun huis te hebben, niet om het op te bergen, maar om het aandachtig en herhaaldelijk te lezen.
Dr Nic. Perquin
|
|