Streven. Jaargang 2
(1948-1949)– [tijdschrift] Streven [1947-1978]– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd
[pagina 700]
| |
De Situatie in het huidige Duitsland
| |
[pagina 701]
| |
waarmede zij zelf geen verbindingen heeft. Gezien nu het feit dat ook de universiteiten in hun geheel, dus vaak ook de professoren, van deze geest doordrongen zijn, (de professoren zijn in zekere zin soms verheugd over deze eigenaardige arbeidskracht van de studenten), is het geenszins denkbeeldig, dat de situatie van voor 1933 zich herhalen zal: dat namelijk de universiteiten, de professoren en de studenten, het politieke leven overlaten aan avonturiers en dillettanten, en dat zij niet meer in staat zullen zijn zelf deel te nemen aan het proces van de geestelijke ontwikkeling der maatschappij. Het zou niet moeilijk zijn na te gaan in hoeverre door deze houding een traditionele Duitse splitsing tussen de geestelijke wereld en de politiek-sociale weer aan het licht treedt. Ook de Duitse jeugd vindt dus de aansluiting op de juist nu zo belangrijke politieke en sociale problemen niet. De verhouding tot de 'gemeenschap' in het algemeen is door de onnatuurlijke dwang der nazi's in het gigantische proces der totale organisatie verwoest; om dit in te zien behoeft men slechts de verzameling van documenten door te lezen, die bijeengebracht zijn door Emanuel Mounier in 'Esprit' (nu verschenen in Nederlandse vertaling bij Meulenhoff, Amsterdam 'Duitsers over Duitsland', vertaald door F. van Bruggen) of Robert d'Harcourt in zijn boek 'Les Allemands d'aujourd'hui' (Paris, 1948). Na deze beschouwing over enkele stromingen, houdingen, reacties en verschuivingen in het sociale en geestelijke leven in Duitsland, rest ons nog iets te zeggen over de algemene religieuse situatie in Duitsland, en dan meer in het bijzonder over het katholicisme. Ook hier is het nodig allereerst een balans op te maken van de zware slagen die de Kerk heeft moeten verduren en de onvergelijkelijke moeilijkheden te vermelden, waarmede zij nu moet kampen en nog zeer lang zal moeten blijven kampen, alsook de mogelijkheden aan te wijzen voor een vooruitgang of een verbetering van het algemene beeld. Zonder moeite kan men uit de algemeen bekende feiten tot de ergste moeilijkheden concluderen: onder de millioenen geproletariseerde vluchtelingen uit het Oosten bevinden zich 4 à 5 millioen katholieken, die door de massale verhuizing vaak in diasporagebieden terecht kwamen. De krachten in deze gebieden waren in geen enkel opzicht voorbereid op de verzorging van zoveel zielen, laat staan dat zij de economische condities voor een gezond geestelijk leven konden garanderen. Honderd-duizenden katholieken zijn in deze diasporagebieden nu al jaren achtereen zonder behoorlijke geestelijke verzorging; de afval is dan ook zeer groot. Neemt men daarbij nog in aanmerking, dat ook het katholicisme van de ingezeten bevolking door het nationaal-socialisme, de oorlog en ellende erg geleden heeft, dan zijn de duidelijke woorden van de medewerker van de Pauselijke Visitator | |
[pagina 702]
| |
in Duitsland, Pater Ivo Zeiger S.J., hoe verontrustend en alarmerend ook, in geen enkel opzicht overdreven.Ga naar voetnoot1. Want niet alleen het feit dat Pater Zeiger als geen ander over het meest uitgebreide materiaal beschikt, maakt zijn uiteenzettingen belangrijk, maar vooral zijn nuchtere en scherpe kritiek op de middelen die men tot nu toe heeft aangewend voor de wederopbouw van het kerkelijk leven. Hij heeft het woord gezegd, dat sindsdien door allen, die het religieuse leven in Duitsland kennen, zonder meer is geaccepteerd: 'Duitsland is een missieland geworden', al was dit alleen reeds door de verdeling van de vluchtelingen over geheel Duitsland, waardoor in alle delen van Duitsland diasporagebieden ontstaan zijn. Maar Pater Zeiger blijft bij de vaststelling van de nood niet staan. Hij trekt er enkele conclusies uit: ten eerste vereist een missieland een speciale missiemethode, een geheel nieuw apostolaat; ten tweede moet dit apostolaat, deze nood in de zielzorg, een aangelegenheid voor het gehele Duitse volk worden. Daardoor komen we vanzelf op de innerlijke situatie van het Duitse katholicisme, zoals dit uit de oorlog is te voorschijn gekomen. Men zal daarbij moeten bekennen, dat de nood in de diaspora zeker vooral een uiterlijke nood is: gebrek aan mensen, geestelijken, helpers, boeken, transport, voorlichting etc. Maar als een nieuw apostolaat ontwikkeld moet worden, dan moet het katholieke volk in Duitsland zelf innerlijk sterk genoeg zijn om deze taak op zich te nemen. Nu zijn de leidende Duitse katholieken van mening, dat de Kerk in Duitsland, de clerus en de leken, op de taak waarvoor zij zich na het einde van de oorlog geplaatst zagen, niet voorbereid waren. Men mag er zich daarom niet over verwonderen dat uit de kringen der leken vaak scherpe kritiek opstijgt inzake de gebrekkige en onjuiste manier van zielzorg. Er is wel zelden door een artikel in een maandblad zoveel opschudding veroorzaakt, als door dat van Ida Görres in de 'Frankfurter Hefte', getiteld 'Brief über die Kirche' (zelfs een herderlijk schrijven van Aartsbisschop Gröber van Freiburg was speciaal daartegen gericht). Want naast vele andere problemen komt in dit artikel tot uiting dat de positie van de leek in het kerkelijk leven in Duitsland nog geenszins zo is, dat een gezond en actief medewerken op alle gebieden verzekerd is. Ook dit heeft natuurlijk historische redenen: de enorme hoeveelheid katholieke organisaties die vóór Hitler bestond, werd na 1933 weggevaagd. Het Duitse katholicisme leefde bijna twaalf jaar zonder enige activiteit in het maatschappelijk leven. Traditie ging verloren, opleiding van jongeren was onmogelijk. Na 1945 | |
[pagina 703]
| |
kwamen nieuwe naast oude, goede naast overbodige, streng kerkelijk geleide naast zeer zelfstandige lekenorganisaties op. Pater Zeiger zei in Mainz: 'Beim Durchblättem der Programme, Denkschriften zur Lage, Leitsätze, Organisationsziele der vergangenen drei Jahre, kann ich mich oft nicht des Eindrucks erwehren, dass da weitbogige Brücken ins Nichts geplant werden. Wieviel wertvolle, ja hochwertige Kräfte werden aber an dies Bauen gebunden, verbrauchen, ja verschwenden sich in heiligem Idealismus an das Unlösbare, während das Lösbare, freilich Schwere, liegen bleibt, nämlich die schlichte Brücke zu den Seelen' (Herder Korrespondenz Oct.-Nov. 1948, pag. 7). Men kan natuurlijk gemakkelijk redenen noemen die dit enigszins begrijpelijk maken: men kan beginnen met het tekort aan priesters en roepingen gedurende de oorlog. In die periode stond de opleiding aan de seminaria bijna stil. Jarenlang werden er geen priesters gewijd, omdat de theologanten in dienst waren. Jaren tevoren al hadden de nazi's door hun propaganda het aantal roepingen gedrukt. Na de oorlog waren de omstandigheden zo, dat het priesterschap voor een ontredderde jeugd vaak geen aantrekkingskracht bezat. Wat dit voor gevolgen heeft, mogen enkele door Dr. O. Roegele genoemde voorbeelden aantonen: in het Bisdom Trier sterven jaarlijks 32 priesters; in de jaren 1940 tot 1947, kwam er per jaar het volgende aantal neomisten bij, te beginnen met 1940: 17, 9, 1, 0, 6, 3, 22, 12. Het priesteraantal loopt dus jaarlijks met 10 à 20 terug. Hoe meer de priesterstand door die omstandigheden bedreigd wordt, des te groter wordt de taak van de leek: want hij moet in het maatschappelijk leven de omstandigheden scheppen, die een uitbreiding van het geloof bevorderen kunnen. Hij moet zelf lekenapostel worden, op de meest moderne en meest actuele wijze. Daardoor kan hij het geloof brengen in kringen, waar de priester niet meer komt, en sterkt het plichtsbesef der christenen. Op deze wijze kan later het aantal roepingen weer stijgen. Voor een chaotisch en ontredderd land als Duitsland, waar het massaprobleem onoplosbaar dreigt te worden, zijn pers en radio de meest aangewezen middelen om de verst afgedwaalden nog te bereiken. Er bestaat in Duitsland een vereniging wier doel het is te komen tot een christelijke zender. In deze vereniging hebben zowel protestanten als katholieken zitting; de bedoeling is: een christelijke zender, onder gemeenschappelijk beheer met een gescheiden programma. Het geld voor de verwezenlijking der plannen is er, een complete zend-installatie staat ter beschikking, zodat direct met de uitzendingen begonnen zou kunnen worden (van welk een onschatbare waarde dit zou zijn voor de diasporagebieden is gemakkelijk na te gaan). Het is de vereniging evenwel nog steeds niet gelukt een van de Duitse golflengten toegewezen te krijgen. Wij menen dat de | |
[pagina 704]
| |
bezettingsautoriteiten hier niet het juiste begrip tonen voor de grote geestelijke waarde van een dergelijke zender. De situatie van de pers is bekend: Sinds Augustus 1948 bestaat er in Duitsland weer één katholiek dagblad, de 'Augsburger Tagespost' (Augsburg, Uitgever Joh. Wilhelm Naumann). Enkele cijfers zullen echter aantonen hoe weinig dit in de praktijk betekent (deze cijfers zijn wederom ontleend aan de 'Documents', cahier 5, 1948): in 1932 bestonden er in Duitsland 608 katholieke dagbladen en periodieken; in 1935 waren er niet minder dan 421 katholieke periodieken. In het jaar 1948 bestonden er slechts 66 katholieke periodieken en pas in Augustus 1948 verscheen er weer één katholiek dagblad. Juist omdat het volk in deze tijd een intensieve voorlichting vanuit religieus standpunt nodig heeft, is dit ene katholieke dagblad een druppel op de hete plaat. De plaatsruimte ontbreekt om een volledig beeld te schetsen van het huidige Duitsland. Als symptomen van de noodtoestanden spreken de aangehaalde voorbeelden wel duidelijk genoeg. Zij bewijzen vooral, dat het - zoals trouwens overal in het hedendaagse christendom - in zeer bijzondere mate op de leek aankomt. Want de Kerk als zodanig, de clerus, de opleiding en de vorming van een nieuwe, jonge priesterstand, hebben erg geleden. Door het nationaal-socialisme heeft de Kerk veel invloed op het maatschappelijk terrein verloren. Deze invloed terug te winnen is de taak van de katholieke leek. Het is nu een betreurenswaardig en ernstig gebrek in het Duitse katholicisme, dat het tot nu toe niet mocht gelukken aan de gedachte van de Katholieke Actie een vorm te geven die het praktische werk van een groot gedeelte der leken zou kunnen leiden en stimuleren. De positie van de leek in het katholieke leven is nog niet zuiver genoeg bepaald, de samenwerking tussen geestelijkheid en leken nog niet juist afgestemd. Het systeem van de 'Katholikenausschüsse' in het diocees Keulen en de 'Arbeitsgemeinschaften der katholischen Laienwerke' in Frankfurt is nog in wording. Zij moeten hun vaste lijn nog vinden, hun terrein, mensen en methoden nog beter leren kennen om effectief werk te kunnen verrichten. Dit wil geenszins zeggen dat er nog niets bereikt is: wat de kerngroepen der actieve leken, de nieuwe organisaties van de katholieke jeugd, de studenten, de academici en de nieuwe 'Arbeitervereine' presteren, is vaak bewonderenswaardig. Er blijkt echter nog een heel groot gebied te veroveren te zijn, een gebied vol van puin en afval, zowel in de letterlijke als de figuurlijke betekenis, sociale en morele chaos, onzekerheid en nihilisme. Dit alles is bovendien in een toestand van geprikkeld ressentiment en desoriëntatie gebracht door de spanning tussen Oost en West, die dwars door de geteisterde gebieden heengaat. In zulke omstandigheden | |
[pagina 705]
| |
zal het voor de christenen en de nog christelijk voelende mensen niet gemakkelijk zijn weerstand te bieden aan de extremistische en anti-christelijke stromingen, die nieuwe kansen menen te zien. Het is niet onze bedoeling om geestelijke stromingen op te noemen in een serie van -ismen, organisaties en partijen, want ten eerste hebben deze zich op geestelijk terrein nog niet zo duidelijk afgetekend, dat zij gemakkelijk te omschrijven zijn, ten tweede missen zij in een tijd van zoeken, aftasten, pogen en plannen nog de definitieve, representatieve gestalte. Het is kenmerkend voor het Duitsland van vandaag - en dit is begrijpelijk voor een land dat als het ware van voorafaan moet beginnen - dat het geestelijk leven minder door stromingen dan door personen, figuren wordt gekenmerkt, of de problemen waaromheen zich personen beginnen te groeperen. Men denke b.v. aan een denker als Theodor Haecker, wiens werken ook nu nog in en buiten Duitsland gelezen worden, wiens ideeën ook nu in en buiten Duitsland weerklank vinden. Van zijn na-oorlogse publicaties noemen we, behalve het reeds aangehaalde 'Tag- und Nachtbücher' het kleinere werk: 'Der Buckel Kierkegaards' (Zürich, 1947) en het binnenkort te verschijnen 'Opuscula' (Kösel, München), waarin verstrooide opstellen opgenomen zijn, b.v. ook 'Die Versuchungen Christi'. Dat Romano Guardini een zeer vooraanstaande plaats inneemt, als het ware een school, een richting op zichzelf vormt, behoeft verder geen betoog. Nu hij professor aan de universiteit te München geworden is zal zijn invloed zeker sterk toenemen. Behalve met de laatste ook in het Nederlands verschenen werken, zoals 'Der Herr', 'Der Heilbringer', 'Das Gebet des Herrn', heeft Guardini met de boeken 'Der Tod des Sokrates' (Godesberg, 1946) en 'Freiheit - Gnade - Schicksal' (München 1948), bewezen dat zijn werk nog lang niet geëindigd is. Het is verheugend dat Josef Pieper in wijde kringen van de Duitse katholieken belangstelling voor het Thomistische denken weet op te wekken, waartoe vooral zijn laatste publicaties hebben bijgedragen. ('Zucht und Mass', 'Das Auge des Adlers', etc. en zijn boekjes over de deugden: 'Ueber die Klugheit', 'Ueber die Hoffnung', verschenen bij Kösel, München, en bij Summa-Verlag, Olten. Zwitserland). Op het gebied der letteren zou men vooral Gertrud von le Fort moeten noemen, wier oeuvre na de oorlog is uitgebreid met het tweede deel van 'Das Schweisstuch der Veronika' dat de titel draagt 'Der Kranz der Engel' (in dit tijdschrift besproken door Pater J. van Heugten, Juni 1948). Hoewel zij zeker tot de meest vooraanstaande katholieke schrijvers behoort - haar 'Hymnen an die Kirche' en 'Die Letzte am Schafott' vormen altijd nog een veelgelezen lectuur - heeft zij met de 'Kranz der Engel' | |
[pagina 706]
| |
geen werkelijke vooruitgang bereikt. Reinhold Schneider bezit weliswaar niet dezelfde poëtische en intellectuele kracht als Gertrud von Le Fort, hij wist echter na de oorlog aan zijn oeuvre belangrijke werken toe te voegen. Dit zelfde geldt voor Werner Bergengruen, die een aantal belangrijke verhalen publiceerde. Wil men doorgaan met namen noemen, dan zou men Ida Görres, Peter Dörfler, Leo Weissmantel, Hans Carossa niet mogen vergeten; zij allen publiceerden na de oorlog nieuwe werken. Hiermee wordt echter weinig aan het feit veranderd, dat de leidende figuren in de Duitse letteren uit de tijd van vóór Hitler stammen en nà de oorlog geen nieuwe stijl, geen nieuwe kunst en geen nieuwe gedachtenwereld ontwikkelden. (De philosoof Erich Przywara bevestigt dit t.a.v. de tegenwoordige Duitse filosofie in 'Neues Abendland' Mei 1947, pag. 84). Behalve Reinhold Schneider en de tot het katholicisme bekeerde Alfred Döblin, gaan bijna allen voort in een vorm en een geest die het stempel van de vroegere tijd draagt. Het is een duidelijk teken van de echtheid der catastrophe, dat nieuwe namen, jonge talenten van meer dan gewone begaafdheid, zich ook nu - meer dan drie jaar na de capitulatie - nog niet doen gelden. De weinige nieuwelingen die zich presenteren vallen dan ook direct op: Elisabeth Langgässer met haar roman 'Das Unauslöschliche Siegel' en enkele jongere lyrici als Hagelstange, Berglar Schroer en anderen. Dit geldt vanzelfsprekend niet alleen voor het katholieke Duitsland. Thomas Mann, Franz Werfel, behoren evenzeer als Ernst Wiechert en Ernst Jünger tot de generatie die vóór Hitler haar geestelijke en literaire vorm gevonden had. Zij hebben na deze oorlog belangrijke werken doen verschijnen, maar daarmede heeft het geestelijk leven van Duitsland, dat midden in de catastrophe staat, nog niet de authentieke sprekers gevonden. Hier - evenals op andere gebieden - heeft de nieuwe gestalte van het Duitse geestesleven zich nog niet afgetekend. Alles is nog in wording, het is een voorzichtig vooruittasten, een schuchter groeien; in de ruïnes vindt men naast geforceerd vasthouden aan oude vormen een wereldvreemd romanticisme. Het is een situatie die het gezicht van een verwoeste Duitse stad weerspiegelt, waar, in de ruïnes der oude huizen, vormen en stijlen, de eerste simpele huizen in een nuchtere vorm ontstaan - naast het wild woekerend, nutteloos onkruid, dat de bekoring van een ongeschonden natuur met onvoldoende middelen moet suggereren. In een dergelijke toestand is het voor een nieuw geestelijk en cultureel leven nodig een nieuwe basis te leggen en condities te scheppen, waarin een nieuwe generatie vruchtbare gedachten kan vormen. Als men weet dat de meeste Duitse jongeren van na de capitulatie een vaak zeer pri- | |
[pagina 707]
| |
mitieve kennis van de beschaving hebben - culturele maandbladen verzochten hun medewerkers in een oproep, niet te veel vreemde woorden te gebruiken, omdat het nieuwe publiek deze niet meer kende - dan begrijpt men gemakkelijk, dat periodieken van culturele strekking een zeer grote taak hebben. Zij vormen in een tijd van zoeken en proberen, van eerste informatie en voorlopig ordenen het juiste middel van opleiding en voorlichting. Er zijn dan ook maandbladen ontstaan die deze taak zeer goed vervullen: naast de 'Frankfurter Hefte', moet men hier het oude 'Hochland' noemen, het eerste meer politiek-sociaal, het tweede meer cultureel-religieus gericht. (Beiden zijn thans in Nederland te betrekken via de Uitgeverij De Koning in Laren). De 'Stimmen der Zeit', het maandblad der Jezuïeten, behoeft geen introductie. Nieuw is 'Die Neue Ordnung' van de Paters Dominicanen, dat zich vooral met sociaal-economische vraagstukken bezighoudt, zich echter ook op geestelijk-cultureel terrein beweegt. Van de niet katholieke maandbladen noemen we alleen 'Die Wandlung', waarvan Karl Jaspers en Alfred Weber leden der redactie zijn: een literair-politiek maandblad. Van een geheel eigen genre is het tijdschrift 'Dokumente', dat geredigeerd wordt door Pater du Rivau S.J. en Alfons Erb. Dit tijdschrift informeert de Duitsers inzake het geestelijke en culturele leven in West-europa en dan voornamelijk in Frankrijk, terwijl een tegenhanger van dit tijdschrift, namelijk 'Documents' omgekeerd Frankrijk informeert inzake het leven in Duitsland. Het streven van Pater du Rivau en Alfons Erb wordt geheel gedragen door de wil de beide volkeren in een christelijke geest dichter bij elkaar te brengen. Het is de bedoeling van Pater du Rivau ook een Nederlander, een Belg en een Engelsman in de redactie te betrekken, om daardoor voor de Duitsers een breder uitzicht over Europa te scheppen. Het is in het algemeen een verheugend teken dat de belangstelling voor elke informatie uit het buitenland zeer sterk is. Nog nooit tevoren heeft men in Duitsland een dusdanig interesse voor buitenlands contact gehad, en dan vooral voor buitenlandse literatuur, die zij het meestal in vertaling veel verspreid en gelezen wordt. Psychologisch biedt dit een kans die des te belangrijker is omdat de politieke ontwikkeling de neiging heeft zich in de tegenovergestelde richting te bewegen, namelijk naar een sterker nationalisme. Van de problemen op algemeen staatkundig terrein kunnen we hier alleen de meest urgente noemen en wel in zover deze voor het geestelijk leven van belang zijn. Zoals men weet moet in deze maanden de nieuwe grondwet van de Westduitse staat door de verschillende Duitse landen worden aangenomen. Daarbij wordt vooral de strijd tussen het unitarisme en het federalisme, tussen 'Statenbund' en 'Bundesstaat' beslecht. Want enkele staten in het zuiden, vooral Beieren, zijn door het 'rücksichts- | |
[pagina 708]
| |
lose' centralisme van de nazi's zo geschrokken, dat zich de oude middelpunt-, lees Berlijn-vliedende krachten weer doen gelden, vooral in een tijd waarin de verbintenis met het geteisterde Rijnland weinig aantrekkelijks heeft. Het zou echter verkeerd zijn in deze federalistische neigingen niet ook het historisch gegroeide, op landschap, dialect, traditie en oude staatsgrenzen gebaseerde zelfbewustzijn van landen als Beieren te zien, die als zodanig een gezond tegenwicht kunnen vormen voor een centralisme. In ieder geval dringen de Zuidduitse staten zeer sterk aan op een federalistische structuur van onderwijs, cultuur etc. Een ander vraagstuk van nog grotere importantie is de sociaal-economische opbouw van Duitsland. Op dit terrein openbaren zich sterk botsende opvattingen en vermoedelijk zal dit nog toenemen. Want vanzelfsprekend hebben alle economische problemen in deze constellatie een zeer grote betekenis. De nood eist een concreet en onmiddellijk ingrijpen. Maar dit ingrijpen moet door bepaalde principes geleid worden. Het komt duidelijk tot een spanning tussen liberale, gematigde, christelijk-sociale en socialistische tendenzen. Want ook in christelijke kringen leven nog sterk liberale ideeën op economisch terrein. Deze ideeën worden nu gevoed door een hevige antipathie tegen staatsbemoeiing, omdat men deze onder Hitler lang genoeg genoten heeft. Op deze wijze komt er een eigenaardige ontwikkeling tot stand: in het westen - de landen van het traditionele liberalisme - ontwikkelde na deze oorlog zich de economie in de richting van een toenemend staatsgezag. In Duitsland wensen vele kringen, na de ervaringen onder het nazisme, iedere staatsbemoeiïng uit te sluiten. De tegenstelling tot het socialisme wordt verscherpt door het marxistische karakter van de S.P.D. in Duitsland, waarvan het korps der functionarissen vrijwel uitsluitend uit vrijdenkers en atheïsten bestaat. Tussen deze groep en het christelijke gedeelte van de Duitse bevolking bewegen zich, zonder enige vaste organisatie, groepen van christelijke idealisten die een linkse koers van het christendom en daardoor een verzoening met het socialisme bepleiten. Deze stroming heeft o.a. een sterke steun gevonden in de Paters Dominicanen van Walberberg, waar Pater Siemer en Pater Welty de leidende figuren zijn. (Zie Eberhard Welty: 'Entscheidung in die Zukunft', Köln, 1946; en idem: 'Christlicher Sozialismus' in 'Die Neue Ordnung', Köln, 1946). Tegen deze verkondiging van een 'christelijk socialisme' bepleit Pater Oswald von Nell-Breuning S.J. zijn 'berufsoder leistungsständische Ordnung', die echter niet meer geheel actueel geacht wordt. Dat al deze problemen in de boezem van de christelijke partijen hevig bediscussieerd worden is begrijpelijk. Hier staat Adenauer met een meer conservatieve koers tegenover Kaiser die, komende uit vroegere christelijke vakbewegingen, veel progressiever is. | |
[pagina 709]
| |
Uit het voorgaande bleek reeds, hoezeer de christelijke invloed op het openbare leven aan kracht heeft ingeboet. Pater Zeiger legde er op de Mainzer Katholiekendag de nadruk op, dat men vooral van onderafaan moest beginnen te bouwen o.a. door in het Duitse volk weer een gevoel voor het christelijke beroepsethos te kweken. Om dit algemene beeld enigszins af te ronden zou men ook nog moeten spreken over de verhouding tussen het katholicisme en het protestantisme, welke door het nationaal-socialisme volledig gewijzigd is. Er heerst een wederzijds begrip en een wederzijdse waardering, waaruit bekeringen maar ook indifferentisme voortvloeien. In elk geval heeft de 'Una Sancta' beweging zelden zoveel kans gehad als in het tegenwoordige Duitsland. (Zie ook het boek van de protestantse Landesbischof Wilhelm Stählin: 'Katholisierende Neigungen in der Evangelischen Kirche', Stuttgart, 1947). Zeer zeker heeft het veelvuldige en vruchtbare gesprek tussen de beide confessies een goede uitwerking, omdat het wederzijds vertrouwen schept en misverstanden wegneemt. Dit overzicht over de geestelijke, sociale en culturele toestanden in Duitsland, dat summier en fragmentarisch tegelijk is, kan vanzelfsprekend niet in voorspellingen eindigen. Nog altijd is het een worstelen van de kernen der goeden, gelovigen en offervaardigen - die ons aller bewondering en steun verdienen - met de afvalligen, bedreigden, kwaadwillenden en ontredderden. De strijd gaat voort en wordt scherper, naarmate de ook Duitsland rakende internationale spanningen toenemen. Duitsland nu reeds als democratische partner van Europa te beschouwen, zou even onvoorzichtig zijn als het onredelijk en onverstandig is de goede krachten in Duitsland niet te willen zien en nu alweer te wanhopen. Integendeel, er kan in het christelijke kamp in Europa geen twijfel bestaan, omtrent de verantwoordelijkheid die het heeft ten opzichte van een dergelijke situatie. Maar het moet niet zo zijn als de Countess of Eldon in haar Duitsland-rapport in het blad der Britse katholieke academici vertelt over Duitsers die soms ontmoedigd tegen haar zeiden: 'It seems to us that the christians fight to survive, but that the communists fight to win'. Er is een constructieve en actieve christelijke geest nodig die zich niet bij de feiten neerlegt, zich niet in sarcasme en ressentiment opsluit, die óók een eerste nederlaag riskeert ter wille van een onbetwistbaar hoog doel. Maar dit geldt niet alleen voor de Duitsers. Europa en vooral christelijk Europa moet tot een consequente en constructieve Duitsland-politiek komen, anders herhalen zich gebeurtenissen uit het verleden. En het schijnt een ongeschreven wet in de geschiedenis te zijn, dat een ongeluk, dat zich herhaalt alleen maar erger wordt, als ware het een straf omdat men de les uit die vroegere ongelukken niet heeft willen trekken. |
|