Skiplinks

  • Tekst
  • Verantwoording en downloads
  • Doorverwijzing en noten
Logo DBNL Ga naar de homepage
Logo DBNL

Hoofdmenu

  • Literatuur & taal
    • Auteurs
    • Beschikbare titels
    • Literatuur
    • Taalkunde
    • Collectie Limburg
    • Collectie Friesland
    • Collectie Suriname
    • Collectie Zuid-Afrika
  • Selecties
    • Collectie jeugdliteratuur
    • Basisbibliotheek
    • Tijdschriften/jaarboeken
    • Naslagwerken
    • Collectie e-books
    • Collectie publiek domein
    • Calendarium
    • Atlas
  • Periode
    • Middeleeuwen
    • Periode 1550-1700
    • Achttiende eeuw
    • Negentiende eeuw
    • Twintigste eeuw
    • Eenentwintigste eeuw
Streven. Jaargang 3 (1949-1950)

Informatie terzijde

Titelpagina van Streven. Jaargang 3
Afbeelding van Streven. Jaargang 3Toon afbeelding van titelpagina van Streven. Jaargang 3

  • Verantwoording
  • Inhoudsopgave

Downloads

PDF van tekst (17.91 MB)

Scans (111.23 MB)

ebook (9.74 MB)

XML (3.67 MB)

tekstbestand






Genre

non-fictie
sec - letterkunde

Subgenre

tijdschrift / jaarboek
non-fictie/sociologie


© zie Auteursrecht en gebruiksvoorwaarden.

Streven. Jaargang 3

(1949-1950)– [tijdschrift] Streven [1947-1978]–rechtenstatus Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd

Vorige Volgende
[pagina 449]
[p. 449]

[1950, nummer 5]

De grondslag van het recht

DE internationale politieke gebeurtenissen dwingen ons tot bezinning over de grondslagen, waarop de toekomstige rechtsorde zal gevestigd zijn. Al moge ook de organisatie van het economische leven zich meer aan onze aandacht opdringen, toch ligt daar niet de kern van de zaak. Ook de economische orde moet ingebouwd worden in een bredere rechtsorde die al de sociale betrekkingen omvat en regelt. Een fundamenteel probleem is bijgevolg het rechtsprobleem: naar welke normen zal men een toekomstige samenleving inrichten, waarin de mensen, als vrije personen, harmonisch zullen samenwerken? Waarin zullen die normen verschillen van het recht - of was dit wel een recht? - dat tot de verwoesting van de menselijke samenleving heeft geleid?

Op dit gebied ook bezitten wij als katholieken een prachtige traditie. Sedert de Renaissance werd zij meer en meer uit het oog verloren, met het gevolg, dat de zin voor een absoluut geldend recht in onze geseculariseerde cultuur dreigde ten onder te gaan.

Want hier ligt de beslissende keuze: zal men het recht beschouwen als een samenvoegsel van toevallige normen, die gelden alleen omdat ze als dusdanig worden opgelegd, als een stelsel van feitelijke voorschriften die de gezaghebbers willekeurig uitvaardigen met het oog op bepaalde, tijdelijke doeleinden, als een tijdelijke weerglans in het ideële van de economische uitbuiting van de arbeider, - ofwel als een blijvende, verplichtende gedragsregel, geworteld in de structuur zelf van de mens?

Onze katholieke wijsbegeerte geeft op deze levensvraag een bijzonder helder en voor het forum van de rede afdoend antwoord: er kan geen recht bestaan, en dus geen duurzame orde in de samenleving, waar dit niet rechtstreeks of onrechtstreeks wordt gevestigd op de eisen van de menselijke natuur. Het recht is een schepping van de mens, maar dan een schepping waarvan het fundamentele bouwplan in het wezen van de mens zelf is vastgelegd. Dit bouwplan is aan de willekeur zowel van de enkeling en van de menselijke groepering als van de gezagsdragers onttrokken. Wat tegen dit bouwplan, of, om aan de figuurlijke taal te verzaken, wat tegen de natuurwet of het natuurrecht indruist, zal zich door een immanente terugwerking op de menselijke gemeenschap wreken, met oneindige weeën voor al de individuen die er deel van uitmaken.

[pagina 450]
[p. 450]

Het rechtspositivisme, dat het concrete recht, de juridische normen losslaat van die hechte basis van het natuurrecht, laat de rechtsnormen zweven in een irrationeel luchtledige, waar zij elke diepe zin en verplichtende, morele waarde verliezen. Dan geldt nog alleen de positivistische houding, die ofwel aan elke norm haar absolute geldigheid ontzegt, ofwel elke wet voor grond-loos, d.i. zin-loos verklaart. Dat, waartoe de machtigste de zwakkeren kan dwingen, is dan recht.

Een dergelijke willekeurig opgedrongen gedragsregel kan echter alleen dwang zijn, geen recht. De mens ziet immers in het heldere licht van zijn verstand, dat hij wezenlijk is geroepen, om met zijn medemensen een gemeenschap te vormen. Deze gemeenschap kan slechts bestaan bij middel van ontelbare diensten en wederdiensten, van gezamenlijke krachtsinspanningen gericht naar eenzelfde doel. Niet minder duidelijk ziet hij in, dat er een orde moet heersen in die ontelbare maatschappelijke synergieën, en dat die orde moet worden verwezenlijkt door wettelijke voorschriften, die het algemeen welzijn, het gemeenschappelijk doel bevorderen. Elke particuliere wet is bijgevolg onderworpen aan een hogere wet: het doel van het geheel, het algemeen welzijn. Een voorschrift, dat hiermee in strijd is, is geen wet, maar een zuiver uiterlijke dwang, waaraan men zich in gegeven omstandigheden kan onderwerpen, om groter kwaad te vermijden. Maar nooit zal zulk een voorschrift die ethische diepte, die geldigheid voor het geweten hebben, welke eigen zijn aan het ware recht; waarop de mens zich innerlijk verlaat als op het veilige richtsnoer van zijn bestaan in gemeenschap met andere mensen, die zich even veilig als hijzelf in de ware rechtsorde bewegen.

Is het recht zo diep geworteld in de menselijke natuur, dat het, in zijn kern, slechts een uitdrukking is van die natuur, dan volgt daaruit, dat het menselijk recht ook de contingentie of betrekkelijkheid zal vertonen, die eigen is aan de mens zelf.

De mens, alhoewel als persoon op zichzelf bestaand, bestaat toch niet door zichzelf. Hij en de gemeenschap die hij vormt, en het recht dat hij opbouwt, het hangt alles af van de bron van al het zijnde; niets ontsnapt aan de 'creatuurlijkheid', het recht evenmin als de kennis, of de wil, of het zijn zelf van de mens. Vandaar dat het natuurrecht zelf zijn laatste grond vindt in de goddelijke wijsheid en de goddelijke wil, die de mens schiep naar zijn gelijkenis, zodat hij zijn individuele en zijn gemeenschappelijke gedragslijn zou kunnen regelen volgens de wijsheid die hij van de oneindige wijsheid van de eeuwige wetgever ontving. Het natuurrecht, zegt de H. Thomas, is een deelhebben aan de eeuwige Wet in het met rede begaafde schepsel - evenals het menselijk wezen

[pagina 451]
[p. 451]

zelf niets anders is dan een eindige participatie aan het oneindig Wezen van God.

Zeker: deze philosophie van het recht behoeft a.h.w. twee aanvullingen: een naar omhoog en een naar omlaag.

Als katholieken zullen wij de louter natuurlijke, rationele opvatting van het recht doortrekken in de bovennatuurlijke orde, die ons door Christus werd meegedeeld. Het recht is niet alleen voor ons een noodzakelijke uiting van ons natuurlijk mens-zijn in onze verbondenheid met de andere mensen, het wordt veredeld door de goddelijke liefde die de H. Geest in onze harten heeft gestort. Zoals heel de menselijke gemeenschap door de genade wordt verheven tot het mystieke lichaam van Christus, zo wordt ook het recht geheiligd door de christelijke beleving van de charitas. Al wat goed is in ons geschapen wezen wordt veredeld in ons genadeleven. In het christelijk recht, zoals het door de christelijke keizers en koningen werd ontwikkeld en uitgevaardigd, en nog doorwerkt in onze huidige wetboeken, werd het Romeinse recht verzacht door die geest van liefde en broederlijkheid die Christus ons heeft geleerd. Nochtans wordt het zuivere natuurrrecht, alhoewel door de christelijke liefde veredeld, niet buiten werking gesteld. Het wordt daarentegen in zijn eigen waarde bevestigd, en steeds heeft de Kerk zich beschouwd als de behoedster van het natuurrecht, dat door geen onnatuurlijk supernaturalisme kan worden vervangen.

Maar ook naar beneden toe moet het natuurrecht worden aangevuld. De beginselen van de christelijke wijsbegeerte, waaraan we zoëven herinnerden, volstaan niet om een concrete rechtsorde tot stand te brengen. Het zijn niets anders dan algemene richtlijnen, die geïncarneerd moeten worden in de concrete omstandigheden, waarin de steeds evoluerende menselijke gemeenschap zich bevindt. De toepassing van het natuurrecht op de concrete omstandigheden, m.a.w. het opbouwen van een positief recht, eist een grote kennis van zaken, inzicht, voorzichtigheid en vele andere hoedanigheden. Maar zonder of tegen deze beginselen is het totaal onmogelijk een ware rechtsorde te scheppen.

En nu minder dan ooit. Waar vroeger beperkte gemeenschappen konden leven in een betrekkelijk of zelfs totale afzondering van de anderen is er nu een ware universele wereldgemeenschap in wording. Hierdoor komt vanzelfsprekend een universeel recht aan de orde: een universele wetgeving, een universele uitvoerende macht, een universele rechtspraak. Waarop zullen die gebaseerd worden? Op het natuurrecht of - op niets.

Hiervan vinden we een proefondervindelijke bevestiging in de proclamatie van de Rechten van de Mens, waarover door de algemene

[pagina 452]
[p. 452]

vergadering van de UNO in December 1948 werd gestemd. Hier zagen zich Christenen, Mohammedanen, Brahmanen, Boeddhisten, gelovigen en ongelovigen, in het licht van de historische feiten en de menselijke realiteit, tot hun eigen verbazing waarschijnlijk, verplicht een wet op te stellen, die in bijna al haar onderdelen volledig overeenstemt met het door de Kerk steeds verkondigde natuurrecht. Of die rechten van de mens door al de deelnemende staten - de Sowjet-groep onthield zich bij de stemming, - zullen worden eerbiedigd is een andere vraag. Maar toch werd hier het bewijs geleverd, dat wanneer de nood aan de man komt, wanneer de mens voor een fundamentele keuze komt te staan, voor de orde of de wanorde in de samenleving, zijn natuurlijk inzicht hem verplicht zich aan de zijde te scharen van het natuurrecht. Het lijkt ons niet overdreven te beweren, dat na de noodlottige experimenten met positivistische rechtsopvattingen het uur van het natuurrecht geslagen is. Meer dan wie ook kunnen wij, katholieken, meewerken aan de herwaardering van het natuurrecht, aan de vestiging van de toekomstige internationale rechtsorde of de eeuwige normen die de Oneindige Wijsheid aan de bron legde van ons menselijk bestaan.


Vorige Volgende

Footer navigatie

Logo DBNL Logo DBNL

Over DBNL

  • Wat is DBNL?
  • Over ons
  • Selectie- en editieverantwoording

Voor gebruikers

  • Gebruiksvoorwaarden/Terms of Use
  • Informatie voor rechthebbenden
  • Disclaimer
  • Privacy
  • Toegankelijkheid

Contact

  • Contactformulier
  • Veelgestelde vragen
  • Vacatures
Logo DBNL

Partners

Ga naar kb.nl logo KB
Ga naar taalunie.org logo TaalUnie
Ga naar vlaamse-erfgoedbibliotheken.be logo Vlaamse Erfgoedbibliotheken