Skiplinks

  • Tekst
  • Verantwoording en downloads
  • Doorverwijzing en noten
Logo DBNL Ga naar de homepage
Logo DBNL

Hoofdmenu

  • Literatuur & taal
    • Auteurs
    • Beschikbare titels
    • Literatuur
    • Taalkunde
    • Collectie Limburg
    • Collectie Friesland
    • Collectie Suriname
    • Collectie Zuid-Afrika
  • Selecties
    • Collectie jeugdliteratuur
    • Basisbibliotheek
    • Tijdschriften/jaarboeken
    • Naslagwerken
    • Collectie e-books
    • Collectie publiek domein
    • Calendarium
    • Atlas
  • Periode
    • Middeleeuwen
    • Periode 1550-1700
    • Achttiende eeuw
    • Negentiende eeuw
    • Twintigste eeuw
    • Eenentwintigste eeuw
Streven. Jaargang 3 (1949-1950)

Informatie terzijde

Titelpagina van Streven. Jaargang 3
Afbeelding van Streven. Jaargang 3Toon afbeelding van titelpagina van Streven. Jaargang 3

  • Verantwoording
  • Inhoudsopgave

Downloads

PDF van tekst (17.91 MB)

Scans (111.23 MB)

ebook (9.74 MB)

XML (3.67 MB)

tekstbestand






Genre

non-fictie
sec - letterkunde

Subgenre

tijdschrift / jaarboek
non-fictie/sociologie


© zie Auteursrecht en gebruiksvoorwaarden.

Streven. Jaargang 3

(1949-1950)– [tijdschrift] Streven [1947-1978]–rechtenstatus Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd

Vorige Volgende
[pagina 225]
[p. 225]

[1950, nummer 9]

Euthanasie

'ONSCHULDIG' zo luidde het vonnis. En de Amerikaanse dokter Sanders, die in het Hillsborough Hill Hospital een aan ongeneeslijke kanker lijdende vrouw tien cubieke centimeter lucht had ingespoten, ging vrij uit. De advokaten hadden gepleit, dat de vrouw reeds vóór de injectie dood was en op deze grond werd de arts vrijgesproken.

Niettemin is de euthanasie weer in het brandpunt van de belangstelling komen te staan.

Veronderstellen we het geval van een zieke, die ondragelijke pijnen heeft te lijden, tengevolge van een kwaal, welke onbetwistbaar in haar laatste stadium is getreden. Veronderstellen we verder, dat deze zieke zich volkomen van zijn toestand bewust is, dat hij daarenboven zijn lijden en het zekere vooruitzicht van zijn dood moreel niet weet te dragen, dat hij zijn geneesheer smeekt een einde aan zijn leven te maken. Mag de geneesheer deze patiënt ter wille zijn en hem de vurig gewenste dood door een pijnloze behandeling bezorgen?

Het feit, dat de mens zulk een vraag kan stellen is reeds zeer merkwaardig, en het zou wel kunnen zijn, dat in deze merkwaardigheid het antwoord impliciet ligt opgesloten. Want wanneer een dier hevig lijdt of erg gekwetst is zal niemand aarzelen, het uit medelijden te doden; hier wordt de vraag of dat mág, zelfs niet gesteld.

Het leven van de mens moet wel spontaan als iets heel anders worden aangevoeld dan dat van het dier, en ook de dood van de mens moet wel een andere betekenis hebben. En het is de explicitatie van dit spontaan aanvoelen, dat de argumenten oplevert waarom de euthanasie moreel ongeoorloofd is. Zo leidt ons dit speciaal probleem binnen in het mysterie van de mens.

Om de euthanasie principieel te veroordelen, is het wel relevant maar toch niet voldoende er op te wijzen, dat de arts tegen de zin zelf van zijn beroep zondigt, wanneer hij - ook in een geval als hierboven vermeld - rechtstreeks de dood veroorzaakt. Dit argument geldt ongetwijfeld voor de arts tot wiens taak het behoort de zieke te genezen en het lijden te verzachten, maar in geen geval te doden. De verhouding tussen arts en zieke is er een van particulier-menselijke aard, die geheel berust op de veronderstelling van genezing of van hulp. Is er absoluut geen genezing of geen hulp meer mogelijk, dan is de taak van de geneesheer geëindigd, zijn betrekking tot de zieke verbroken. Daarom leest men in de eed van Hippokrates: 'Ik zal niemand, ook niet op zijn aanvraag, een dodelijk vergif toedienen, en hem ook niet aanraden dit

[pagina 226]
[p. 226]

te vragen'. Nochtans is dit argument niet voldoende om de euthanasie op zichzelf te veroordelen. Want hierdoor wordt niet uitgesloten dat een naastbestaande of een vriend, die tot de zieke in een zuiver algemeen-menselijke betrekking staat, uit medelijden hem de gifbeker mag toereiken. Noch lost dit de vraag op, of de zieke zelf aan zijn leven een einde mag maken.

Men zou ook kunnen aanvoeren, dat een vergissing steeds mogelijk blijft, en dat nooit een diagnose kan worden gesteld met die graad van zekerheid, dat het doden zou zijn gerechtvaardigd. Dit is de argumentatie van Professor Portes, voorzitter van de Nationale Raad van de Orde der Geneesheren van Frankrijk, die op 20 Juni 1949 deze vraag behandelde voor de Académie des Sciences morales et politiques te Parijs. 'Daar de euthanasie, zei hij, medisch gesproken alleen kan worden gerechtvaardigd door de constatatie van de ongeneselijkheid van de kwaal, moet men deze kunnen vaststellen met een absolute zekerheid'. Welnu, zegt hij, nooit is de geneesheer absoluut zeker van de ongeneselijkheid, ook niet na grondig beraad met verschillende zijner collega's. 'Voorbeelden van verkeerde diagnose bij technisch en moreel onbetwistbaar vooraanstaande geneesheren, evenals van verschillende geneesheren, die samen of afzonderlijk dezelfde zieke hebben onderzocht, zijn talrijk. Nog talrijker is het aantal verkeerde prognosen in dezelfde omstandigheden'. Maar ook dit is geen afdoend argument. Want om zedelijk te handelen is niet steeds een absolute zekerheid vereist, een morele zekerheid kan voldoende zijn. En die zal wel bestaan b.v. enkele minuten of zelfs enkele seconden vóór dat de zieke evident gaat sterven. Maar ook dan is doden niet toegelaten. Het blijkt overigens, dat het argument steunt op iets dieper liggends, dat wordt verondersteld, maar niet expliciet wordt bewezen, nl. dat zolang een zieke nog enige kans heeft om te genezen, men hem niet terwille mag zijn, wanneer hij hic et nunc verzoekt om van het leven bevrijd te worden.

Een derde argument, dat o.i. dichter de kern raakt van de zaak is het gevaar van misbruik, dat de toelaatbaarheid van de euthanasie, ook slechts in de uiterste gevallen, met zich zou meebrengen. Hier komt de mens in zijn zuivere verstandelijkheid in het geding, die tot schuldige sluwheid kan ontaarden. Wie zal onderscheid kunnen maken tussen de belangeloze, medelijdende arts of naastbestaande, die de gifbeker aan een stervende reikt, en de ongeduldige, misdadige erfgenaam, die juist hetzelfde gebaar doet? Geen valse munter kan zo nauwkeurig een bankbiljet nabootsen, als een moordenaar de euthanasie. We verkeren hier klaarblijkelijk in de menselijke orde, waar het kwade onder het mom van het goede zijn slag tracht te slaan, en waar het van essentieel,

[pagina 227]
[p. 227]

algemeen menselijk belang is het ene van het andere te onderkennen, ook al moeten daarom enkelen een smartvolle dood sterven.

Daarenboven bestaat het gevaar, dat wanneer principieel, al ware het slechts in uitzonderlijke gevallen, de euthanasie als geoorloofd werd beschouwd, het princiep zelf de aanleiding zou worden tot allerlei verkeerde gevolgtrekkingen. Want wanneer men omwille van het lijden één enkele mens mag doden, waarom zou men dan niet mensen, die van hun menselijk bestaan zelfs geen weet hebben, die een ondragelijke last zijn voor de gemeenschap, zwakzinnigen, idioten, die nog maar 'menschliche Hülle' schijnen te zijn, aan een zachte dood helpen? Deze aanslag op het leven van velen wordt overigens nu reeds verdedigd en werd inderdaad gepleegd.

Nochtans is het argument getrokken uit het mogelijk misbruik op zichzelf nog niet doorslaggevend voor de rede. Deze zoekt naar de intrinsieke redenen, die doorgaans in dergelijke argumenten wel schuil gaan, maar moeilijker aan het licht komen.

Tenslotte gaat het hierom, dat het aan een mens nooit geoorloofd is een ander te doden - tenzij in geval van persoonlijke of collectieve zelfverdediging. Waarom dat verbod: gij zult niet doden; terwijl het toegelaten is dieren te slachten. De ware reden moet gezocht worden in het wezen zelf van het menselijk leven en zijn verschil met het dierlijk leven. Indien het leven van de mens louter biologisch was, een eenheid van levensfuncties die streven naar de ontwikkeling van het organisme, en die, zoals Claude Bernard zei, strijden tegen de dood, dan zou het geoorloofd zijn dat levend organisme te doden, wanneer het door ouderdom, ziekte, verval, hevige verwonding, gebrekkigheid zijn biologisch doel niet meer kon bereiken. Maar in die veronderstelling zouden de mensen aan de dieren gelijk zijn en op elkaar geen euthanasie kunnen toepassen; want omdat de dieren niet redeneren, kunnen zij het niet; en omdat de mens redeneert, mag hij het niet. M.a.w. het dier ondergaat passief het lijden en de dood, de mens daarentegen moet het onvermijdelijke - we zeggen het onvermijdelijke lijden, de smart en de dood - vrij aanvaarden.

Dit alles vindt zijn oorzaak in het feit, dat het menselijk leven niet zuiver biologisch is, maar ook geestelijk; dat het in de eenheid van het mens-zijn deel heeft aan een wezenheid en een bestemming, die ver boven het louter biologische uitstijgen, waardoor al wat er in het levend menselijk organisme omgaat een nieuwe, hogere zin krijgt. 'Gij zult niet doden' wil zeggen: gij zult de geest eerbiedigen, die zijn geheimzinnige wegen gaat, zijn doel nastreeft in het lichaam van de mens. Het lijden en de dood van het lichaam zijn gebeurtenissen, die de geest

[pagina 228]
[p. 228]

raken, het totale, persoonlijke leven van de mens. En die geest kan zijn voordeel halen uit een martelende ziekte en uit een trage dood. Hoevelen bestegen niet in het slopende lijden de toppen van de hoogste menselijkheid en werden niet voor velen de getuigen van de geest? Maar zelfs wanneer uiterlijk het lichaam maar een wrak schijnt, en de mens tot een louter dierlijk bestaan schijnt herleid te zijn, dan nog leeft, boven het verloren bewustzijn, het diepste, onvergankelijke ik van de mens ongeschonden voort. In die zin bevatten de verzen van Aafjes de laatste waarheid over het lichaam met zijn mysterie van gezondheid, lijden en dood:

 
Ik wil zo diep in het lichaam geloven
 
Tot waar zijn dromen ongeschonden zijn.

Die ongeschonden dromen droomt het lichaam in de geest; hetzij deze door zijn vrijheid het lichaam doorlicht, hetzij hij onzichtbaar in dit lichaam zijn bestemming bereikt.

Men kan het lichaam van de mens niet doden zonder de geest te treffen, want zij zijn één, en daarom heeft het 'gij zult niet doden' een absolute zin. Konden we maar één ogenblik het menselijk lichaam zuiver biologisch beschouwen, dan mochten we het uit medelijden doden; maar het ontsnapt essentieel aan de biologische categorieën, omdat het geen eigen bestaan heeft buiten dat van de geest. Deze maakt van het natuurlijk sterven een positief gebeuren, en van de euthanasie een kunstmatige dood: een moord.

Het onaantastbaar recht en de gebiedende plicht van de totale mens, om in zijn lichaam de bestemming van zijn geest te beleven, onttrekt hem aan elke uitwendige aanslag op zijn totaal stoffelijk-geestelijk bestaan.

Dit voelt elke mens aan, die bij een stervende waakt: er gebeurt daar iets geheimzinnigs, dat het geestelijk zijn van de zieke betreft, en waar geen mens het recht heeft a.h.w. met geweld binnen te dringen. Vandaar die spontane afschuw, om een stervende te doden, zoals men het zou doen met een lijdend dier.

Ongelukkig luistert men niet altijd naar de zachte, diepe stem van de geest. En het is 's mensen lot, dat hij tegen de geest het verstand in het krijt kan brengen. Dan begint hij rationalistisch te denken en zijn gedachten-constructies, die zo logisch lijken, kan hij tegen zijn diepste geestelijk zijn opstellen. Hij begint dan systematisch te denken, d.w.z. het systeem van zijn abstract denken te stellen tegenover de realiteit van zijn geest. Het verstand kan door abstractie het lichaam beschouwen als een louter biologisch organisme. Voor wie het niet met de geest

[pagina 229]
[p. 229]

beziet, kan het zo lijken. En met zijn eigen radicalisme haalt het abstractief verstand daar al de gevolgtrekkingen uit: vermits het lichaam maar biologie is, kan men het ook biologisch behandelen, en het 'nutteloze leven' aan een zachte dood helpen.

Maar steeds zal de realiteit van de geest protesteren tegen deze abstractie van het verstand - en een ware moeder zal steeds het leven van een arm, misdeeld of ongeneeslijk kind met voorliefde verzorgen - omwille van de geest.

* * *



illustratie


Vorige Volgende

Footer navigatie

Logo DBNL Logo DBNL

Over DBNL

  • Wat is DBNL?
  • Over ons
  • Selectie- en editieverantwoording

Voor gebruikers

  • Gebruiksvoorwaarden/Terms of Use
  • Informatie voor rechthebbenden
  • Disclaimer
  • Privacy
  • Toegankelijkheid

Contact

  • Contactformulier
  • Veelgestelde vragen
  • Vacatures
Logo DBNL

Partners

Ga naar kb.nl logo KB
Ga naar taalunie.org logo TaalUnie
Ga naar vlaamse-erfgoedbibliotheken.be logo Vlaamse Erfgoedbibliotheken