Skiplinks

  • Tekst
  • Verantwoording en downloads
  • Doorverwijzing en noten
Logo DBNL Ga naar de homepage
Logo DBNL

Hoofdmenu

  • Literatuur & taal
    • Auteurs
    • Beschikbare titels
    • Literatuur
    • Taalkunde
    • Collectie Limburg
    • Collectie Friesland
    • Collectie Suriname
    • Collectie Zuid-Afrika
  • Selecties
    • Collectie jeugdliteratuur
    • Basisbibliotheek
    • Tijdschriften/jaarboeken
    • Naslagwerken
    • Collectie e-books
    • Collectie publiek domein
    • Calendarium
    • Atlas
  • Periode
    • Middeleeuwen
    • Periode 1550-1700
    • Achttiende eeuw
    • Negentiende eeuw
    • Twintigste eeuw
    • Eenentwintigste eeuw
Streven. Jaargang 5 (1951-1952)

Informatie terzijde

Titelpagina van Streven. Jaargang 5
Afbeelding van Streven. Jaargang 5Toon afbeelding van titelpagina van Streven. Jaargang 5

  • Verantwoording
  • Inhoudsopgave

Downloads

PDF van tekst (7.10 MB)

Scans (104.94 MB)

ebook (5.61 MB)

XML (3.34 MB)

tekstbestand






Genre

non-fictie
sec - letterkunde

Subgenre

tijdschrift / jaarboek
non-fictie/sociologie


© zie Auteursrecht en gebruiksvoorwaarden.

Streven. Jaargang 5

(1951-1952)– [tijdschrift] Streven [1947-1978]–rechtenstatus Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd

Vorige Volgende
[pagina 1]
[p. 1]

[1952, nummer 7]

De schoolstrijd als internationaal staatsrechtelijk probleem

* * *

ER groeit zienderogen een staatsrechtelijk probleem in vrijwel alle democratische landen, waar door een deel van de bevolking de katholieke levensbeginselen niet alleen beleden doch ook beleefd worden. Die beginselen immers willen gestalte krijgen in het maatschappelijke leven, evenals de liberale en socialistische. Die beginselen laten zich gelden, zij willen mede ten grondslag liggen aan de samenleving, kortom, willen vruchtbaar zijn.

Nu zal een levensbeschouwing in het openbaar leven méér vrucht dragen naar mate die levensbeschouwing een groter aantal mensen tot een doelbewuste geestelijke eenheid verenigt. De kracht van die geestelijke eenheid zal evenredig zijn aan de intensiteit, waarmede de aanvaarde levensbeschouwing normatief is voor het dadenleven van iedere dag. In het openbare leven zal deze geestelijke eenheid zich zoveel mogelijk onttrekken aan bestaande wetten, die haar vrije ontwikkeling in de weg staan, terwijl het daarentegen in haar aard ligt te streven naar wetten, in het kader waarvan zij zich vrij kan ontplooien.

Een der terreinen, waarop de geestelijke eenheid der katholieken zich steeds sterker en in een toenemend aantal landen, doet gelden, is dat van opvoeding en onderwijs. Op dit gebied waren zulke wanverhoudingen ontstaan, dat de katholieken omwille van hun geestelijk behoud, niet langer hierin mochten berusten.

Monseigneur von Ketteler waarschuwde in het jaar 1860, dat ‘geen vraag voor de toekomst van zoveel belang was als de positie van de scholen’, en hij voegde hieraan toe: ‘geen vraag ook wordt door het beste deel van het volk minder begrepen’. Een dreigend gevaar ondermijnde de geestelijke welvaart der katholieken; het zijn of niet-zijn van die welvaart stond op het spel, zodat het hoogste gezag op 31 December 1929 een oriënterend schrijven uitzond naar de katholieken van alle landen. Het was de encycliek ‘Divini illius Magistri’ van Paus Pius XI over de christelijke opvoeding der jeugd.

Nu is deze encycliek niet het eerste krachtige geluid, dat Rome liet horen over opvoeding en onderwijs, zij is zelfs meer een sluit- dan een beginstuk. Men kan deze encycliek zien als de uiteindelijke formulering van de kerkrechtelijke aanspraken, door het katholicisme, op grond van

[pagina 2]
[p. 2]

de bovennatuurlijke orde der dingen t.o.v. opvoeding en onderwijs, aan iedere staat met katholieke onderdanen bekend gemaakt.

Dat deze bekendmaking noodzakelijk was kon, met een verwijzing naar de historische evolutie der laatste eeuw, voor geen enkele katholiek aan enige twijfel onderhevig zijn. Immers, die historische evolutie van de verhoudingen der afgelopen honderd jaren vertoonde een dusdanige vergroeiing, dat de primaire rechten van het gezin en de Kerk werden uitgeschakeld, in ieder geval, sterk geschonden, hetgeen natuurlijk niet ontging aan de kerkelijke instanties.

Reeds 87 jaar geleden wees Paus Pius IX, met een profetische blik, in zijn ‘Syllabus errorum nostrae aetatis’, de neutrale staatsschool aan als een gevaar voor de godsdienstige opvoeding van de katholieke jeugd. De stellingen 45, 46, 47 en 48 verwierpen dan ook resoluut alles, wat deze school een soort alleen-zaligmakend cachet of eerstgeboorterecht kon verschaffen ten opzichte van het vrije onderwijs. Het is wellicht niet kwaad bedoelde stellingen uit de syllabus hier even in herinnering te brengen.

Stelling 45 verbiedt als waarheid te erkennen, dat:

Het bestuur der openbare scholen, waarin de jeugd van een christelijke staat onderwezen wordt, alleen aan het burgerlijk gezag en in die mate kan en moet worden toegekend, dat hoegenaamd geen ander gezag ook maar het minste recht heeft zich in te laten met de leiding der scholen, met het regelen der studie, met het bevorderen der leerlingen, met de keuze of goedkeuring der leraren, uitgezonderd, in een bepaald opzicht, de bisschoppelijke seminaria.

Stelling 46 verbiedt als waarheid te erkennen, dat:

Zelfs de leerwijze of methode van onderwijs, die moet worden toegepast ook in de seminaria onderworpen is aan het burgerlijk gezag.

Stelling 47 verbiedt als waarheid te erkennen, dat:

Het welzijn van de burgerlijke maatschappij vergt dat de volksscholen, die voor alle kinderen van alle volksklassen openstaan, en in het algemeen alle openbare instellingen voor de opvoeding der jeugd en het onderwijs, onttrokken worden aan het gezag en de inmenging der Kerk, en geheel onderworpen worden aan het burgerlijk en politiek gezag, zoals dit in een bepaalde tijd geldt.

Stelling 48 verbiedt tenslotte als waarheid te erkennen, dat:

De katholieken een opvoedingssysteem voor de jeugd mogen goedkeuren, dat los staat van het katholieke geloof en de macht van de Kerk, en dat - zoal niet uitsluitend dan toch hoofdzakelijk - niets anders beoogt dan de kennis der natuurlijke dingen en de oogmerken van het aardse, maatschappelijke leven.

[pagina 3]
[p. 3]

Met Dr Decoene menen wij, ‘dat dit pauselijk document van 1864 geldt als een gedenkstuk in de cultuurgeschiedenis’.

Dat velen, ook vele katholieken, er anders over denken en dachten, bewijst de geweldige reactie in het anti-clericale kamp dier dagen, waar men insinueerde, dat dit pauselijk document een terugkeer betekende naar de geestesgesteldheid der ‘duistere’ middeleeuwen. Het was, zo hoonde men, een barrière tegen de ontwikkeling der vrije wetenschap. In Nederland was professor Opzoomer de tolk van deze visie over de verdienste van de Syllabus. En in België kon men hetzelfde geluid horen, terwijl in Frankrijk de loge moord en brand riep.

Het vrije onderwijs in verschillende landen, zelfs dáár waar het katholicisme de eeuwen door voor het nationale leven de grote religieuze en culturele krachtbron was, ondervond de gevolgen van het pauselijk schrijven van 1864 én van 1929.

De tijden zijn veranderd. De eeuwige wijsheid van Rome zegevierde over de kortzichtigheid van de tijdelijke machthebbers, wier ideeën vergankelijk bleken als hun aardse leven. Een georganiseerd verzet tegen de staatsschool werd voorbereid, langzaam, voorzichtig, maar doelbewust. In ieder land werden de verhoudingen gepeild en na de eerste wereldoorlog was het duidelijk, dat de schoolstrijd op een hoog internationaal niveau zou moeten worden geregeld.

De tijd is de leermeester der geslachten. Het tegenwoordige geslacht der katholieken beseft geleidelijk aan beter, hoezeer de woorden van Pius IX waarheid bevatten. Dit geslacht weet, dat met de vrije school de actieve werfkracht van het katholicisme staat of valt.

En vooral sinds Paus Pius XI, de rechten van de vrije, katholieke school in de moderne staat een ‘Magna charta’ bezorgde, weten de katholieken over de hele wereld wat hun te doen staat. Zij moeten streven naar eigen scholen. Dat is geen politiek katholicisme, hoewel op zichzelf even gemotiveerd als politiek liberalisme of socialisme, dat is op de eerste plaats een religieus streven, een daadwerkelijke levensbeschouwing welke voor iedere mens een eerste plicht is.

De Paus zegt: ‘Alles wat door de gelovigen ter bevordering en verdediging van de katholieke school voor hun kinderen wordt gedaan is een echt godsdienstig werk en behoort daarom tot de eerste taak der Katholieke Actie’.

‘Daarom zijn al de bijzondere verenigingen, welke bij verschillende volkeren zich met zoveel ijver aan een zo noodzakelijk werk wijden, ons vaderhart bijzonder dierbaar en hoge lof waardig. Het worde derhalve luide verkondigd, het worde door allen goed begrepen en erkend: door het bezorgen van de katholieke school aan hun kinderen voeren de

[pagina 4]
[p. 4]

katholieken, van welk volk ter wereld dan ook, geen partijpolitiek, maar doen zij een godsdienstig werk, dat door hun geweten volstrekt geëist wordt. Zij hebben daarbij niet de bedoeling hun kinderen van het lichaam en de geest der natie af te scheiden, maar ze op de meest volmaakte en voor het welzijn der natie meest bevorderlijke wijze op te voeden. Want de goede katholiek is juist krachtens de katholieke leer ook de beste burger, die zijn vaderland lief heeft en die aan de gevestigde burgerlijke macht in iedere regeringsvorm loyaal onderdanig is’.

Het universele karakter én van het katholicisme én van de overal heersende idee, dat de staat superioriteitsrechten bezit inzake het onderwijs der jeugd, maakte de schoolstrijd tot een internationaal verschijnsel, waarvan de kracht, de vorm en de afmetingen variëren naar de positie van de katholieken in de afzonderlijke landen.

Een argument van buitengewoon belang, ten voordele van de katholieke inzichten en ten nadele van de staats-idee, is ontleend aan de gegevens der paedagogische wetenschap van de laatste decennia.

Kon de staat zich tot voor betrekkelijk korte tijd nog beroepen op het nationaal belang, dat één school voor alle kinderen van één volk wenselijk en mogelijk noemde, mits op die school slechts een strikte neutraliteit werd gehandhaafd ten aanzien van de godsdienstige overtuiging der ouders van de schoolgaande kinderen, of van deze zelf, of zoals het aanlokkelijk staat geformuleerd, eerbiediging van ieders godsdienstige overtuiging, de evolutie in de paedagogiek onderschepte dit argument. Er bestaat geen neutraliteit; zij is van illusie geworden tot een fictie, van een fictie tot een onwaarheid. Dit beroep op de neutrale school voor alle kinderen geldt niet meer.

De neutraliteitsgedachte immers is geestelijk bankroet geslagen. De staatsschool kon niet waar maken, wat zij altijd beloofde, omdat zij uitging van een mythe. De evolutie in het paedagogisch denken toonde zonneklaar aan, dat onderwijs en opvoeding een onverbrekelijke eenheid vormen. Iedere leraar, vanaf de kleuteronderwijzeres tot de universiteitsprofessor, ent onwillekeurig zijn levensbeschouwing op zijn leerlingen. Neutraal onderwijs geven is in de stricte zin onmogelijk, maar deze onmogelijkheid brengt mee, dat het bestaan van de staatsschool, bij logisch doordenken, een waar vraagteken wordt, zowel voor de leerlingen, wier ouders confessioneel onderwijs verlangen, als voor de leerlingen, wier ouders andere overtuigingen huldigen. De taak van de staatsschool kan dan nog zijn: onderwijs te geven aan kinderen, wier ouders geen overtuiging hebben, of die hun kinderen aan de staatsschool wensen toe te vertrouwen, omdat zij elk ander bestaand school-type afwijzen.

[pagina 5]
[p. 5]

In het onlangs verschenen verslag van het onderwijs-congres van de P.v.d.A. werd in dit verband een door Prof. Kohnstamm geformuleerde, zeer merkwaardige visie gegeven op het essentiële karakter van de openbare school.

Prof. Kohnstamm stelt de zaak zo. Iedere opvoeding is op een bepaald doel gericht en daaruit volgt, dat op scholen met een leerstellige, godsdienstige overtuiging het doel van opvoeding en onderwijs direct met die overtuiging in verband staat.

Het openbaar onderwijs heeft een essentieel geheel anderssoortige, geestelijke inhoud.

‘Wat is dan de wezenlijk andere aard van het aldus gedefinieerde openbaar onderwijs in vergelijking met alle bijzonder onderwijs, met uitzondering dan van het zoëven genoemde? Dit verschil ligt daarin, dat het bijzonder onderwijs naar zijn aard uitgaat van de grondgedachte, dat de school draagster behoort te zijn van dezelfde diepste levensovertuiging, die in het gezin leeft. De openbare school daarentegen verwerpt die eis. Haar principiële voorstanders zien de school, ook de gewone lagere school, niet als een onderdeel van de gezinsopvoeding, maar als een aanvulling van dát, wat het gezin juist uit zijn eigen aard niet geven kan, n.l. het leren van vreedzame en goede omgang met kinderen en leerkrachten uit kringen, die, ofschoon levende uit een gemeenschappelijke geestelijke traditie, ten opzichte van de diepste levensbronnen dier traditie als “andersdenkenden” moeten gelden. Zij zijn dus voorstanders van de openbare, als de “gemengde” school, én wat de leerkrachten, én wat de scholieren betreft. Wij spraken van principiële voorstanders, want wij zien geenszins over het hoofd, dat onder de ouders, die hun kinderen naar de openbare school zenden, een groot percentage zich van deze grondgedachte der openbare school onvoldoende bewust is’.

Noemen wij de school een instituut, een dienaresse van Kerk, gezin en staat, Prof. Kohnstamm wijst als enige bestaansgrond van de openbare school aan een ‘Nederlandse traditie’.

‘Wij deden zoëven reeds uitkomen, dat voorwaarde is voor het juist functionneren van een Nederlandse openbare school, dat er een gemeenschappelijke geestelijke Nederlandse traditie is, die een grote kracht vertegenwoordigt in ons volksleven, ook al is die traditie in zoverre niet homogeen, dat ten aanzien van de diepste levensbronnen, waaruit die traditie is geboren en is blijven voortbestaan, duidelijk verschil van inzicht aanwezig is. Wie ontkent, dat zulk een gemeenschappelijke, geestelijke Nederlandse traditie bestaat, kan zijn kinderen niet aan het openbaar onderwijs toevertrouwen. Maar de vraag rijst, of

[pagina 6]
[p. 6]

daarmede niet tevens het bestaan zelf van een Nederlands volk en een Nederlandse staat wordt geloochend’. Voor de katholiek ligt de zaak principieel anders. Vandaar dat door ons katholieken op verschillende vragen ook heel verschillende antwoorden worden gegeven.

De vraag wie onderwijs geeft gaat allereerst de ouders aan, als de eerste belang- en rechthebbenden. De taak van de staat is vooral de materiële voorwaarden te scheppen, nodig om een zodanig onderwijs mogelijk te maken als het algemeen belang eist. De vormgeving dezer mogelijkheid nu is in vele landen in volle gang, zodat in vrijwel alle landen de wettelijke regeling van het onderwijs, voor alle burgers aanvaardbaar, tot de hangende kwesties behoort. De rechten van de mens, zoals deze door de Raad van Europa te Straatsburg zijn erkend en waarvan artikel 2 aan niemand het recht weigert op onderwijs, terwijl bij de uitoefening van alle functies welke de staat op het gebied van onderwijs en opvoeding op zich neemt hij het recht van de ouders om zich van deze opvoeding en dit onderwijs te verzekeren overeenkomstig hun religieuse en wijsgerige overtuiging zal hebben te eerbiedigen, zullen dan pas volledig tot gelding komen, als deze kwesties zijn opgelost door een staatsrechtelijke vormgeving van de katholieke verlangens. Het is niet eenvoudig, het zal geleidelijk aan moeten gebeuren, omdat inzichten en wensen en mogelijkheden in elk land sterk uiteenlopen.

De vrijheid van onderwijs is alleen dan een reeële vrijheid, indien ook de middelen tot beleving van die vrijheid beschikbaar zijn, hetzij uit particuliere, hetzij uit overheidsbronnen.

Geen enkele stroming, of levensbeschouwing, noch liberalisme, noch socialisme, noch humanisme en evenmin het katholicisme hebben inzake onderwijs en opvoeding exclusieve rechten. Deze berusten op de eerste plaats bij de ouders. De staat heeft daarbij natuurlijk een taak, een zeer gewichtige taak te vervullen, doch niet t.o.v. de geestelijke inhoud van het onderwijs, maar wel betreffende de maatschappelijke eisen, waaraan het onderwijs, als dienaar van de samenleving, heeft te voldoen. De staat wil dat iedere burger een zekere graad van ontwikkeling kan bereiken, omdat iedere burger geacht moet worden in staat te zijn in het algemeen belang een taak te vervullen in de samenleving.

De ouders echter hebben te beslissen, aan wie zij hun kinderen voor onderwijs en opvoeding toevertrouwen.

Hoe is nu de concrete positie van de katholieken tegenover de school in de verschillende landen? Hierop komen wij nader terug.


Vorige Volgende

Footer navigatie

Logo DBNL Logo DBNL

Over DBNL

  • Wat is DBNL?
  • Over ons
  • Selectie- en editieverantwoording

Voor gebruikers

  • Gebruiksvoorwaarden/Terms of Use
  • Informatie voor rechthebbenden
  • Disclaimer
  • Privacy
  • Toegankelijkheid

Contact

  • Contactformulier
  • Veelgestelde vragen
  • Vacatures
Logo DBNL

Partners

Ga naar kb.nl logo KB
Ga naar taalunie.org logo TaalUnie
Ga naar vlaamse-erfgoedbibliotheken.be logo Vlaamse Erfgoedbibliotheken