Skiplinks

  • Tekst
  • Verantwoording en downloads
  • Doorverwijzing en noten
Logo DBNL Ga naar de homepage
Logo DBNL

Hoofdmenu

  • Literatuur & taal
    • Auteurs
    • Beschikbare titels
    • Literatuur
    • Taalkunde
    • Collectie Limburg
    • Collectie Friesland
    • Collectie Suriname
    • Collectie Zuid-Afrika
  • Selecties
    • Collectie jeugdliteratuur
    • Basisbibliotheek
    • Tijdschriften/jaarboeken
    • Naslagwerken
    • Collectie e-books
    • Collectie publiek domein
    • Calendarium
    • Atlas
  • Periode
    • Middeleeuwen
    • Periode 1550-1700
    • Achttiende eeuw
    • Negentiende eeuw
    • Twintigste eeuw
    • Eenentwintigste eeuw
Streven. Jaargang 11 (1957-1958)

Informatie terzijde

Titelpagina van Streven. Jaargang 11
Afbeelding van Streven. Jaargang 11Toon afbeelding van titelpagina van Streven. Jaargang 11

  • Verantwoording
  • Inhoudsopgave



Genre

non-fictie
sec - letterkunde

Subgenre

tijdschrift / jaarboek
non-fictie/sociologie


© zie Auteursrecht en gebruiksvoorwaarden.

Streven. Jaargang 11

(1957-1958)– [tijdschrift] Streven [1947-1978]–rechtenstatus Auteursrechtelijk beschermd

Vorige Volgende

Boekbespreking

Godsdienst

Peursen, C.A. van, Cultuur en Christelijk Geloof. - J.H. Kok N.V., Kampen, 1955, 108 blz., f 2,95.

Een voortreffelijk boek over het actuele thema van cultuur en geloof. Op eenvoudige heldere wijze, maar zonder oppervlakkigheid, geeft de S. zijn gedachten over cultuur, waarin hij een doorstoot naar ‘het goddelijke’ onderkent, samen met de aanwezigheid van het demonische. Deze dubbelzinnigheid der cultuur is voor de christen geen reden zich negatief t.o.v. haar te verhouden, want de cultuur is niet uit zich zelf verkeerd, maar alleen niet juist gericht. De christen zal haar tot zichzelf moeten brengen, in de goede verhouding tot haar Oorsprong en tot de Verlosser Christus. Dit geschiedt vanuit de gemeenschap der Kerk. In zijn opvatting omtrent de Kerk zal een katholiek niet geheel met de gereformeerde S. kunnen meegaan, maar voor het overige diens gedachten voor het grootste gedeelte met vreugde beamen. Na het boek van Mönnich, dat zoveel meer negatief was ingesteld, had men echter graag gehoord, waarom prof. van Peursen wel over niet-christelijke cultuur spreekt en niet over christelijke. Als niet-christelijk hier nooit totaal niet-christelijk is, dan zou christelijk wellicht nooit totaal christelijk zijn en met evenveel recht gebruikt kunnen worden. In de korte literatuuropgave had Schnürer o.i. niet onvermeld mogen blijven.

J.H. Nota

Where dwellest Thou?, Further intimate personal stories of converts to the catholic faith, ed. by John A. O'Brien, vol. 5: The Road to Damascus, Allen, London 1956, 205 blz. 13 s. 6 d.

Dertien personen vertellen hier over de weg waarlangs God hen leidde tot de katholieke Kerk. Father O'Brien geeft bij iedere persoon enige korte inlichtingen, zoals hij ook het gehele boek van een inleiding en nabeschouwing heeft voorzien. Van de dertien behoren tot het oude Israël: Karl Stern, de psychiater, Lilian Roth, de filmactrice die vijf maal getrouwd is en bekend raakte door haar boek: ‘I'll cry tomorrow’, Gladys Stern, de romanschrijfster, Maurice Fischer,

[pagina 88]
[p. 88]

journalist in Chicago, Jo Mielziner, befaamd decor-ontwerper en Herbert Schwartz, thomistisch wijsgeer. Verder zijn er nog o.a. Chesterton, Group-Captain Cheshire, engels waarnemer bij het neerwerpen van de atoombom op Nagasaki, Hélène Iswolsky, die uit de russische orthodoxie komt. De wegen van deze zo verschillende mannen en vrouwen naar Rome zijn wel heel uiteenlopend, maar het huis waar zij Christus' huis weten is voor hen allen een tehuis geworden. Hier en daar zou men in het tegenwoordige Nederland een enkele uitdrukking wat meer irenisch wensen, wat minder apologetisch in oude stijl, maar dit zijn slechts kleine tekorten van dit belangrijke werk.

J.H. Nota

Keulemans, O. Carm., Mr. Dr. Th., Werken van de kleine H. Teresia van Lisieux, Deel II. - Uitg. P. Brand, Bussum, 732 pp., 18.5 × 11.5 cm. Deel I en II samen f 37.50.

In verband met de geschriften van en over de kleine Teresia bevat dit tweede deel: twee toneelstukjes getiteld de zending van Jeanne d'Arc en Stanislaus Kostka; de Novissima verba opgetekend door M. Agnès de Jésus; de Conseils et Souvenirs van Sr. Geneviève, aangevuld door haar in 1952 verschenen mémoires; de brief aan Sr. Marie du Sacré Coeur gericht; de twee gefotocopieerde cahiers, samen vormend de eerste tien hoofdstukken van de Geschiedenis ener ziel; de Acte van opdracht en enkele gebeden. Deze indeling der stof heeft de uitgever in overleg met de vertaler gekozen om tijd te winnen. Natuurlijk zou overigens én chronologisch én logisch aan de Histoire, thans gelukkig volledig en ongewijzigd gepubliceerd, de eerste plaats moeten toekomen. Deze vertaling, die zich als geautoriseerd aandient, pleegt stellig geen verraad aan het origineel; voor de oorspronkelijke tekst levert ze geen surrogaat. Met name voor Teresia's eigen geschriften - en dat was eer een delicate dan een gemakkelijke taak - is de weergave uitmuntend geslaagd. Klaarblijkelijk is P.K. in Teresia's geest doorgedrongen en daarbij beheerst hij zijn taal dermate, dat het oorspronkelijke doorgaans tot zeer van dichtbij wordt benaderd. Het zij me vergund op enkele vlekjes te wijzen: blz. 137 staat: ‘een gesteltenis des harten, die ons nederig maakt en klein in Gods armen’. Beter lijkt me: die ons nederig en klein aan Gods armen overgeeft (toevertrouwt). Blz. 395 zou ik ‘verloochening’ door act van nederigheid vervangen, blz. 404 wordt ‘een andere zuster’ vermeld, die niet heeft bestaan, blz. 647 dient ‘ernstig’ door ‘moeilijk’ vervangen te worden, dat het Franse ‘difficile’ zuiver weergeeft. Moge in een wel te verwachten volgende editie, lichtelijk gecorrigeerd, de indeling iets beter verantwoord zijn. Haastige spoed was ook hier minder goed.

P. Ploumen

Lelotte, S.J., F., Jeugd spreekt met God. Overwegingen en gebeden. Bewerking H. Sanders. - Uitg. Butzon & Bercker, Kevelaar, 1957, 384 pp., 20 foto's, f 6.40.

De waarde van goede gebedenboeken voor de godsdienstige vorming van de jeugd staat boven iedere twijfel. Ook al bezitten wij reeds enkele mooie gebedenboeken, toch begroeten wij met vreugde de uitgave van een nieuw boek, omdat de jeugdigen in hun onderscheiden aanleg en behoefte een zekere keus moeten kunnen doen, en omdat niet zelden enige afwisseling wenselijk is. Jeugd spreekt met God is een vrije bewerking van het oorspronkelijk in het Frans gepubliceerde Rabboni. Wij bezaten van dit boekje reeds een Nederlandse bewerking, maar deze is thans grondig herzien en op sommige plaatsen gewijzigd. Het is een document geworden van hoge betekenis vooral voor de meer ontwikkelden onder de jeugd, - het is op de eerste plaats bestemd voor jongens - die verlangen naar een vurig godsdienstig leven. De zeer verzorgde uitgave, waarin prachtige foto's en kunstzinnig weergegeven teksten afwisselen met gebeden en beschouwingen, maakt reeds terstond duidelijk met hoeveel toewijding en liefde dit boek werd samengesteld. Men kan het betreuren, dat niet meer plaats werd ingeruimd voor bijbelse teksten: het is verheugend te zien met hoeveel nadruk gesproken wordt over de betekenis van de Sacramenten. Door een opbouw rond de Sacramenten kon ieder aspect van het christelijk leven hier zijn plaats krijgen. Een korte beschouwing leidt telkens enkele gebeden in, waarvan er vele zijn ontleend aan Heiligen of geestelijke schrijvers. Misschien is de stijl van enkele door de auteurs samengestelde gebeden wat te gekunsteld; dit tekort doet weinig af aan de waarde van het geheel. Met zorg is de aandacht verdeeld over de fundamentele betekenis van Gods werking in ons en de eis tot edelmoedige medewerking met de genade. Hoezeer het de samenstellers ernst is met de opwekking tot een vurig

[pagina 89]
[p. 89]

godsdienstig leven blijkt o.a. hieruit, dat zij na een beknopt overzicht van de geboden als hulpmiddel om de Biecht voor te bereiden in een afzonderlijke paragraaf dit thema gedetailleerd uitwerken om de jonge mens te helpen zichzelf te leren kennen ook in zijn gebreken. Terecht staat aan het begin van deze paragraaf: ‘Heb ik begrepen dat mijn godsdienst voor alles bestaat in een totale en liefdevolle vriendschap met Kristus, en niet in een wetboek van verboden?’ (blz. 270). Dat de auteurs zelf hiervan overtuigd zijn, blijkt uit de evenwichtige opbouw van het geheel. Het voor iedere jonge mens actuele onderwerp van de reinheid wordt op discrete en eerlijke wijze zonder overdrijving benaderd. Naast de bewondering voor de schoonheid van het geschapene wordt niet verzwegen, dat dit alles is aangetast door de zondigheid en dat het niet meer vanzelfsprekend helpt op onze tocht naar ons einddoel. Bijzonder in de beschouwingen over de Kerk, het levensprogram, de vakantie en de keuze van een levensstaat komt uit, dat dit boek geschreven is voor jeugdigen, die ernst maken met hun christendom en het geloof volledig willen beleven. Alleen aan zulke jonge mensen kan men b.v. voorstellen om zich onder de vakantie, wanneer zij niet gesteund worden door de vaste loop van het schoolleven, eens enkele uren te bezinnen in een echte recollectie. Zoiets, en eigenlijk heel dit gebedenboek, komt pas binnen het bereik van de jeugd, als er opvoeders zijn die helpen. De aansporing om een geestelijk leidsman te kiezen is hier wel bijzonder op zijn plaats. Een deel van zijn taak zal erin kunnen bestaan de jongen of het meisje de rijkdommen, die in dit boek verborgen liggen, te leren ontdekken. Zonder deze hulp zullen zij waarschijnlijk over menige passage heen lezen of er zelfs niet aan beginnen. Het gebruik van dit boekje eist een systematische toeleg, maar wie dit weet op te brengen zal er een aansporing en een steun in vinden voor een diep godsdienstig leven.

J.M. Kijm

Liener, Josef, Leben aus Verantwortung. Grundfragen der christlichen Sittenlehre. - Herder, Wien, 1957, 351 pp., Sch. 82.

De titel van deze nieuwe ‘lekenmoraal’ wettigt de veronderstelling, dat de schr. een oorspronkelijke visie zal geven op de traditionele christelijke zedenleer. Dit is eigenlijk niet het geval. Al de bekende onderwerpen uit wat men de algemene moraal pleegt te noemen (laatste doel, wetten en evangelische raden, geweten, wilsvrijheid, zedelijke handeling, deugd en ondeugd, zonde) worden weliswaar degelijk behandeld, maar in een betoogtrant die moeizaam verloopt en nogal dor is. Ook de voorbeelden, die schr. hier en daar inlast, spreken weinig aan. Als handleiding voor priesters, die voor volwassenen een reeks instructies willen geven over het christelijk zedelijk leven, is het boek bruikbaar, mits men zelf de behandelde stof op pakkende wijze weet voor te dragen. Hopelijk zal de schr. in zijn volgende boek (Auf Gottes Wegen) de bijzondere plichten van de christen zo weten voor te stellen, dat ook de lezer er gemakkelijker door geboeid kan worden.

A. van Kol

Smits, Dr. C., Oud-Testamentische citaten in het Nieuwe Testament; deel II: deel II: Hand. v.d. Apostelen; Evang. v. Joannes; Apocalyps en Kath. Brieven (Collectanea Franciscana Neerl. VIII-2) L. Malmberg, Den Bosch 1955; 220 pag.

Pater Smits vervolgt zijn onderzoek naar expliciete of meer verborgen citaten van het O.T. in het Nieuwe. Hij doet het met grote nauwkeurigheid en kritische zin. Uit dit boek blijkt weer duidelijk en concreet hoezeer de attentie voor deze citaten en voor hun samenhang licht kan werpen op de gedachtengang van de N.T.-ische auteur en op de betekenis van de Boeken van het N.T. Schr. bewijst met zijn onderzoek de exegese een grote dienst.

H. Suasso

Schneider, R., Das Vaterunser. - Herder-Verlag, Freiburg, 1957, 100 pp., geb. D.M. 5.

Deze kleine parafrase van het Onze Vader werd in de lente van 1941 geschreven, in een Berlijns hospitaal. Voor een korte tijd stil en afgezonderd, terwijl de tweede oorlog de toekomst van Duitsland in zich droeg, vond en ervoer de schrijver, in geloof en gebed, de verblijdende uitkomst; zijn dieper gevestigd godsvertrouwen, zijn liefde tot kruis en lijden, zijn onbevangen aanvaarden van eeuwige waarden en bestemming, álles legde hij vast in deze parafrase, want ‘Das ist ja das göttliche Geheimnis des Vaterunsers, dasz es unser ganzes Sein und unsere ganze Not und Hoffnung umfaszt’ (blz. 14). Toen werd de tekst in het verborgen te Colmar gedrukt; minstens een half miljoen exemplaren vond zijn weg naar het leger. En hoeveel keren werd het nog geheel of gedeel-

[pagina 90]
[p. 90]

telijk overgeschreven! hoeveel strijdenden, gevangenen, gekwetsten hebben, door het Onze Vader, God en godsdienst in zich voelen opleven? Wij lezen bladzijde na bladzijde; we beseffen hoe profetisch ze eens aandeden; ineens klinken de zinsneden onverminderd door. Deze bijvoorbeeld: ‘Aber Sieg ist am Kreuz allein. Und nur in der Nacht, die Anteil hat an Christi letzter fragender Verlassenheit, kann er geschehen’. Dit kleine boekje behelst de persoonlijk-diepe inkeer van een groot schrijver, een wonderbare genade voor honderdduizenden bij gevaar en ondergang en voor wie weet hoeveel anderen, want niets is nog voorbij!

Em. Janssen

Bible (La) de Jérusalem. Le Nouveau Testament, trad. en français sous la dir. de l'ecole Biblique de Jérusalem. - Desclée de Brouwer, Brugge, 1957, 435 pp., 12 × 8 cm., ing. Fr. 50, geb. Fr. 80, chagrin Fr. 130.

De vertaling van O. en N. Testament werd door Desclée De Brouwer in een zeer handige en goed leesbare uitgave reeds zo zeer verspreid dat vele lezers ook naar een afzonderlijke editie van het Nieuwe Testament verlangden. Deze vele aanvragen bewijzen hoezeer tekst en druk in de smaak vielen en graag gebruikt worden bij de predikatie en de uitleg van de H. Schrift in de bijbelkringen.

J. Beyer

Filosofie

Schilpp, Paul A., Karl Jaspers (Philosophen des 20. Jahrhunderts). - W. Kohlhammer-Verlag, Stuttgart, 1957, XII-871 pp., geb. D.M. 43.

Een man met gezond verstand verwonderde er zich over, dat er over de theorieën van nog levende filosofen al maar door wordt gediscussieerd. Waarom, vroeg hij zich af in zijn onbegrip van de zaak waarover het gaat, vraagt men aan die filosofen zelf niet, wat zij precies bedoelen? Hij voorzag niet, dat de opnieuw geformuleerde mening tot nieuwe discussies aanleiding zou geven. Intussen is de naïeve opvatting van de Amerikaanse filosoof F.C.S. Schiller na diens overlijden aanleiding geworden tot een onderneming, waaraan we dit prachtige boek over K. Jaspers hebben te danken. Zij bestaat hierin, dat onder de leiding van P. Schilpp, Professor aan de Northwestern University een reeks ‘definitieve’ werken over de voornaamste nog levende filosofen wordt gepubliceerd (Library of Living Philosophers). Dit boek aan Jaspers gewijd is samengesteld naar het algemene plan, dat voor de overige zal dienen. Het eerste deel is een 79 blz. lange ‘philosophische Autobiografie’ door Jaspers zelf. Daarop volgen vier en twintig monografieën en kritische essais van evenveel vooraanstaande filosofen over al de aspecten van het werk van Jaspers (tot blz. 749); tenslotte komt deze laatste weer aan het woord in een ‘Antwort’ van meer dan 100 blz. Een volledige bibliografie per jaar gerangschikt en een tweede verdeeld in boeken en artikelen besluit het boek. Het is niet mogelijk ook maar een overzicht te geven van dit uitgebreide werk. In het bestel van een recensie moeten we volstaan, met te wijzen op het uitzonderlijk belang van deze uitgave, zoals overigens onmiddellijk blijkt uit haar samenstelling.

F. De Raedemaeker

Pieper Jozef, Glück und Kontemplation. - Kösel-Verlag, München, 1957, 136 pp., ing. D.M. 5.

De leer over het geluk en over de beschouwing als de akt, waarin het geluk wordt ervaren, is een der diepste en moeilijkste stellingen van S. Thomas. In de uiteenzettingen die hij er van geeft b.v. in de Summa contra Gentiles, 3e boek en in de Prima Secundae van de Summa maakt hij geen duidelijk onderscheid tussen de Visio Dei en de natuurlijke geluksbeleving; hij schijnt metafysische stellingen met psychologische beschouwingen te verwarren. Het is dan ook zeer moeilijk uit deze teksten een coherente theorie over het geluk en de beschouwing te voorschijn te halen. In dit prachtig boekje van Pieper wordt de thomistische stelling van de contemplatie als de uiteindelijk gelukbrengende akt in een moderne geest weergegeven. Deze korte studie doet ook zeer actueel aan, want in een tijd, die zich door een gejaagde en beangstigende activiteit voelt bedreigd, wordt de behoefte aan bezinning en contemplatie misschien meer dan ooit aangevoeld. P. weet de primauteit van de aanschouwing zo te funderen, dat de actie tevens tot haar volle waarde komt. Bij het aandachtig mediteren van dit werkje kan men metterdaad ervaren, dat er in de contemplatie een hoog en zuiver geluk verborgen ligt.

F. De Raedemaeker

[pagina 91]
[p. 91]

Krings, H., Meditation des Denkens. - Kösel-Verlag, München, 1956, 74 pp., D.M. 4.

Dit kleine boekje tracht de zo dikwijls betwiste zin van het filosofische denken te benaderen. Deze ‘nutteloze’ bezigheid is eigenlijk een vervolmaking van het natuurlijke, spontane denken, waardoor de mens zichzelf transcendeert naar de dingen toe, om bij deze te zijn, door ze te verstaan, ze te hanteren. De filosofie is als een tweede transcendentie, waardoor dit verstaan en dit hanteren, het natuurlijk mens-zijn zelf, tot probleem wordt gemaakt. Zij ‘maakt’ niets, maar zij laat de dingen verschijnen in hun verband met het geheel, met de ‘wereld’. De filosofie ontdekt het alles omvattende wereld-zijn. Nochtans ook de filosofie zelf is een wijze van de mens, om in de wereld te zijn, zodat er uit deze definitie van het ‘denken’ nieuwe problemen oprijzen, die hier niet worden opgehelderd. Het zal reeds duidelijk gebleken zijn, dat de schrijver in zijn essai zich nauw aansluit bij de filosofische gedachte en terminologie van Heidegger.

F. De Raedemaeker

Psychologie en pedagogie

Rombouts, Fr. S., Katholieke Pedagogiek III, Godsdienst- en Moraalpedagogiek. - R.K. Jongensweeshuis, Tilburg, z.j., 288 pp., f 7.-.

In dit werk, dat bedoeld is als leerboek voor kweekscholen, worden kwesties behandeld, welke samenhangen met godsdienst- en moraalpedagogiek. Naast pedagogiek vindt men er theologie, psychologie en didaktiek. Een deel van het boek is grondig vernieuwd, de hoofdstukken namelijk over de ontwikkeling van het geweten, de godsdienstig-zedelijke vorming en katechetiek, waarin meerdere recente publicaties zijn verwerkt. Het zou beter geweest zijn, als ook het eerste hoofdstuk, dat handelt over het bovennatuurlijk leven, vernieuwd was, aangenomen dat het in een werk als dit thuis hoort. Hier is een kans gemist om de opvoeders in aanraking te brengen met hetgeen thans leeft in de theologie. Dit tekort wreekt zich in het gehele boek. Afgezien van de vraag of de pedagogiek niet te weinig als onderscheiden wetenschap wordt behandeld, is het storend tussen de referaten uit moderne auteurs opmerkingen tegen te komen, waarin het natuurlijke in deze concrete orde op overdreven wijze wordt losgemaakt van de bovennatuur, waarin nog steeds de Paulinische woorden over vlees en geest worden gelijkgesteld met de onderscheiding ziel-lichaam, waarin de scholastieke leer over het geweten zo rationalistisch wordt weergegeven, dat een verbinding met andere theorieën eenvoudig onmogelijk wordt, waarin door een tekort aan personalistische inslag in het theologisch denken bij de bespreking van de puberteitsjaren de nadruk wordt gelegd op rationele aspecten van het geloof, terwijl juist dan de persoonswaarden op zo bijzondere wijze binnen het bereik van de jeugdige komen. Zo is dit boek een eigenaardige mengeling van oud en nieuw, waarin men een consequent doorgedachte conceptie mist. Het is hier niet de plaats voor een discussie over de doelstelling der opvoeding, hoewel wij niet zonder schrik als consequentie van de verdedigde stelling de auteur horen beweren, dat het kind in de eerste levensjaren niet opgevoed maar gedresseerd wordt; wij gaan ook niet in op de zeer gebrekkige beschouwing over godsdienstig en esthetisch gevoel; en slechts terloops noteren wij, dat de serie motieven op blz. 148 toch niet in alle opzichten echt kinderlijk is. Dit zijn enkele voorbeelden van storende passages, die de lezer tussen veel belangwekkends aantreft. Het boek laat onbevredigd, al dwingt het bewondering af wegens de energieke poging tot assimilatie van nieuwere inzichten.

J.M. Kijm

Friedmann, Herman, Das Gemüt. Gedanken zu einer Thymologie. - Beck, München, 1956, X-92 pp., ing. DM. 7,50.

De auteur, vroeger hoogleeraar te Tübingen en te Heidelberg, heeft in dit boekje vijf lezingen gebundeld, die alle, onder diverse aspecten, de onvervangbare waarde van het gemoedsleven in het licht stellen. Onder gemoed wordt hier verstaan een innerlijk en diep bewogen worden door objectieve levenswaarden en levensvormen. In het gemoed wordt voor de mens de grond der werkelijkheid ontsloten. Zonder gemoed verbeurt het leven zijn echte menselijkheid. Leerzaam vooral zijn de lezingen over het zieke gemoed en over de gemeenschappelijke ontmoeting. De auteur waarschuwt voor een overschatting van de mogelijkheden van psychoanalyse en psychotherapie en zou deze heilsmethoden grotendeels door de zachtere wer-

[pagina 92]
[p. 92]

king van een thymotherapie, d.i. van een directe gemoedsgenezing, willen vervangen zien. De vrij verspreide moderne ontmoeting verklaart hij, wellicht niet ten onrechte, door het feit dat de moderne gemeenschap de waarde van het gemoed niet meer aanschouwelijk weerspiegelt, maar deze meestal in een scientistische en materialistische levensopvatting heeft laten verloren gaan.

L. Vander Kerken

Hamlyn, D.W., The Psychology of Perception. A Philosophical Examination of Gestalt Theory and Derivative Theories of Perception. - Routledge & Kegan Paul, London, 1957, 120 pp.

Dit boek is verschenen als eerste publicatie in een serie ‘Studies in Philosophical Psychology’ uitgegeven door R.F. Holland. In een scherpzinnige analyse wijst de auteur karakteristieke trekken aan van enkele belangrijke theorieën over het waarnemen, met name van de ‘Gestalt’-leer. Telkens toont hij aan, waar men tekort schoot in het analyseren van de problemen, die achter het experimentele werk liggen. Voor de ontwikkeling van de psychologie is een dergelijke bezinning van onmiskenbare waarde, ook al blijven bij de hier geboden analyse nog veel vragen open.

J.M. Kijm

Lester Smith, W.O., Education. An Introductory Survey. - Pelican Books, 240 pp., 1957, 3 sh. 6d.

Vanzelfsprekend heeft deze studie een zekere beperktheid, omdat zij uitgaat van het Engelse onderwijssysteem. Het betekent echter niet dat zij daarom van weinig interesse en van weinig belang zou zijn voor de vreemdeling. De ondergrond toch van de verhandeling is van universele aard: wat is opvoeding, welk is de beste methode, opvoeder en onderwijzer, opvoeding en industrie, godsdienst, onderwijs en opvoeding, enz. Om deze reden achten wij het voor ieder die bij de opvoeding, vooral in de school, betrokken is een, zo niet onmisbaar, dan toch wel nuttig boekje.

W. Peters

Sociologie en economie

Hijmans, Dr. A., Vrouw én man in de prostitutie. Een sociologisch-psychologische studie. - van Keulen, 's-Gravenhage, 1956, 183 pp.

De Rotterdamse arts Dr. A. Hijmans heeft in 1951 voor de ‘Nederlandse Vereniging voor Zedelijke Volksgezondheid’ een voordracht gehouden, waaruit geleidelijk aan dit werk gegroeid is. Het is een grondige studie geworden van het eeuwenoude probleem der prostitutie, gelijk blijkt niet alleen uit de vele publicaties die de schr. aanhaalt en verwerkt, maar ook uit de zorgvuldige analyse die hij ons van het prostitutie-verschijnsel zelf biedt. Volgens Dr. Hijmans is de prostitutie niet alleen een vrouwenvraagstuk, maar minstens evenzeer een mannenvraagstuk. Het gaat in de prostitutionele verhouding immers altijd (de homosexuele prostitutie buiten beschouwing gelaten) om partners van beiderlei geslacht, waarbij de prostituanten geen geringer probleem vormen dan de prostituées - een feit waarop tot nu toe te weinig aandacht is gevestigd. De Overheid, die ongetwijfeld moet trachten het prostitutie-verschijnsel te voorkomen en te bestrijden, zal daarom met beide aspecten van de kwestie rekening moeten houden. En aangezien zowel de prostituées als haar mannelijke bezoekers veelal geestelijk onvolwaardig blijken te zijn, zal de Overheid de oplossing van het vraagstuk niet zozeer in strafrechterlijke als wel in beschermende en preventieve maatregelen moeten zoeken. Dr. Hijmans is dan ook een beslist tegenstander niet alleen van reglementatie, maar ook van louter strafrechterlijke bestrijding; of hij alle strafrechterlijke maatregelen zou willen afgeschaft zien, is ons niet duidelijk geworden: zou dit het geval zijn, dan zou hij o.i. in zijn reactie op vroegere opvattingen naar het andere uiterste overslaan. In het voorafgaande werden de voornaamste stellingen aangeduid, die de schr. ontwikkelt; maar zijn studie bevat nog tal van andere gegevens en beschouwingen, die voor allen, die uit hoofde van hun beroep met dit vraagstuk te maken hebben (artsen, maatschappelijke werkers, zielzorgers), van belang zijn. Aan hen zij dit boek dan ook ter bestudering aanbevolen.

A. van Kol

Martin, Alfred von, Ordnung und Freiheit. - J. Knecht, Frankfurt/M., 1956, 346 pp., geb. D.M. 14,80.

Deze bundel bevat twaalf studies en voordrachten van de bekende socioloog A. von Martin over tamelijk uiteenlopende sociologische onderwerpen. Nochtans is de titel Ordnung und Freiheit goed gekozen. De fundamentele idee van de schr. bestaat nl. in de overtuiging, dat er een

[pagina 93]
[p. 93]

evenwichtsperspectief tussen de noodzakelijke sociale bindingen en de vrijheid van de mens kan worden gevonden. In de veranderlijkheid van de sociologische feiten, ook de revolutionaire, blijkt dit perspectiefpunt toch een constante te zijn. Zou deze spanning verdwijnen, dan zou de mensheid vervallen in een toestand ofwel van amorfe onverschilligheid, ofwel van hopeloze anarchie. De studies over ‘Ordnung und Freiheit’, over de sociologie van de moraal, de mens en de techniek, de sociologie van de intellectuele stand, de revolutie als sociologisch fenomeen enz. dragen het stempel van een bezonken wetenschap, die zich in een aangepaste, overtuigende haast klassieke vorm weet te verwoorden.

F. De Raedemaeker

Schneider, Erich, Einführung in die Wirtschaftstheorie I (6 aufl.) II-III (4 aufl.). - J.C.B. Mohr (P. Siebeck), Tübingen, 1956-'57, 156-417 en 356 pp., 26-156 en 73 ill., geb. D.M. 11,80-19,80 en 19,60.

Kort na de oorlog in eerste uitgave verschenen, is deze Inleiding tot de Economische Theorie, stilaan uitgegroeid tot een onmisbaar standaardwerk, dat warme aanbeveling verdient. Naast zijn overzichtelijkheid en volledigheid heeft dit werk de grote verdienste de angelsaksische theorie te verwerken met de meest recente Duitse en Scandinavische wetenschappelijke produktie, (die al te dikwijls door onze economisten wordt verwaarloosd). In een eerste deel wordt beknopt de vorming van het nationaal inkomen beschreven, van het individu langs de onderneming opklimmend naar de staat. Opmerkenswaardig is het hoofdstuk waarin de belangrijkste systemen van nationale boekhouding (waaronder ook de input-output analyse) met elkaar worden geconfronteerd. Het tweede deel behandelt op een verrassend persoonlijke wijze de micro-economische analyse der prijsvorming. Achtereenvolgens komen aan de beurt: 1. de individuele verbruiksfunctie; 2: de economische calculus van de onderneming en 3: de vorming van de evenwichtsprijs. Aan de verwerking van het Walrassiaanse systeem met de Keynesiaanse globaal-analyse zal zelfs de doorgewinterde economist veel genoegen beleven. Het derde deel bestudeert het creatie- en vernietingsproces van het geld, en enkele macro-economische problemen, die in het eerste deel werden terzijde gelaten, zoals het mecanisme van de accelerator en de multiplier, de invloed van de staatsuitgaven en -ontvangsten, enz.

L. Philips

Tiano, A. e.a., Expériences françaises d'action syndicale ouvrière. - Editions Ouvrières, Parijs, 1956, 434 pp., ing. Fr. F. 1140.

Dit verzamelwerk bevat een reeks monografieën over de werking der vakverenigingen voor arbeiders. De studie der feiten stelt het toenemend belang van de syndicale actie voor het bepalen van het salaris in het licht. De economische theorie moet dus dit verschijnsel met zijn eigen dynamica integreren. Tiano onderzoekt systematisch de tussenkomsten der syndicaten in de Renault-fabrieken vanaf hun nationalisatie. M. Rocard ontleedt de onderhandelingen omtrent het collectief accoord in de metaalbedrijven van het gebied Montbéliard-Belfort. Tot slot bestudeert H. Lesire-Ogrel de houding van de syndicaten in de nationale ‘Conseil Economique’. Uiting van de groeiende bekommernis der vakverenigingen om hun taktiek te steunen op een economisch verantwoorde basis, blijft dit werk toch nog erg fragmentarisch en weinig gesynthetiseerd. Het zijn typisch Franse ‘ervaringen’: het revendicatieve aspect wint het op het representatieve. Opvallend lijkt verder het tekort aan belangstelling voor het verwerven van een publiekrechtelijke plaats in de nationale structuur. De syndicale volwassenheid is nog niet bereikt: het evenwicht tussen de noodzakelijke strijd om de eigen standsrechten en de evenzeer vereiste zin voor nationale medeverantwoordelijkheid ligt nog veraf. Hier openbaart zich het grote verschil tussen de Franse syndicaten met de Noord-Europese vakverenigingen en de Britse Trade-Unions. De auteurs trekken echter nergens parallellen met de buitenlandse vakverenigingen.

J. Kerkhofs

Bézy, Fernand, Problèmes structurels de l'économie congolaise (Publications de l'Université Lovanium de Léopoldville, 2). - Nauwelaerts, Leuven, 1957, 285 pp., ing. Fr. 200.

Als eerste publicatie legt het onlangs opgerichte Instituut voor Economisch en Sociaal Onderzoek van de universiteit ‘Lovanium’ ter bespreking een werk voor dat nu eens niet beschrijvend is opgevat, in tegenstelling met thans bestaande studies, maar een interpretatie wil ge-

[pagina 94]
[p. 94]

ven van de economische structuur van Belgisch Kongo. Dit betekent meteen dat de verschillende sectoren van de economie niet worden beschreven: S. interesseert zich veel meer voor de faktoren die de prijsvorming der produkten en der produktie-faktoren beïnvloeden, en die kenmerkend zijn voor een minder ontwikkeld gebied. Bovendien steunt deze juist opgevatte analyse voortdurend op vergelijkingen met het moederland, en met de naburige landen van Centraal Afrika, zodat terzelfdertijd een algemene economische theorie van het minder ontwikkeld gebied, en een studie der fundamentele eigenschappen van onze kolonie wordt geboden. Dit werk, enig in zijn genre, moet door iedereen die zich voor de economie van Belgisch Congo, ja zelfs voor de economie der minder ontwikkelde gebieden interesseert, gelezen worden.

L. Philips

Management of direct investments in less developed countries. Report submitted to the International Bank for Reconstruction and Development by the Foundation for Economic Research of the University of Amsterdam. - H.E. Stenfert Kroese, Leiden, 1957, XII-238 pp., f 16.50.

Tegenover sommige al te idealistische publicaties aangaande de hulp aan onderontwikkelde landen werkt dit boek als een koude douche. Het is glashard in zijn uitgangspunt: het doel van de private onderneming is winst maken, zelfs maximale winst maken, daarom zal zij slechts de meestal grote risico's van investeringen in o.o.l. op zich nemen als daar meer dan normale winst verwacht wordt (Hfdst. 2). Naast vele andere voorwaarden voor een gunstig economisch klimaat (H. 3) is de leiding van de onderneming (management) van het grootste belang voor de winstvooruitzichten en dus voor de private investeringen in o.o.l. Terwijl men soms de indruk krijgt dat het om een o.o.l. vooruit te brengen voldoende is de dollar-pomp aan te sluiten, wordt hier het eminent belang van een kwalitatieve factor als de leiding geanalyseerd (H. 4) en de aparte moeilijkheden hiervan in o.o.l. vanwege de houding van deze landen tegenover buitenlandse investeringen (H. 5). Bij de impasse die dreigt te ontstaan voor de buitenlandse private investeringen heeft de Wereldbank een bijzondere taak (H. 6). Twee appendices, die de helft van het werk beslaan bevestigen de indruk van een interessant maar wat rommelig opgebouwd boek.

L.H. Janssen

Kunst en cultuurleven

Schreyer, Lothar, Die Botschaft der Buchmalerei. 144 pp., 19 klpl. D.M. 8,80. Frühmittelalterliche Buchmalerei: A. Goes, Genesis. 16 pp., 12 klpl. G. Schiller, Die Offenbarung des Johannes. 16 pp., 8 klpl. W. Dirks, Christi Passion. 16 pp., 12 klpl. L. Schreyer, Evangelisten. 16 pp., 8 klpl. F. Oslender, Das Antlitz Christi. 16 pp., 12 klpl. per deel geb. D.M. 5,80. - F. Wittig Verlag, Hamburg, 1956.

In een serie voortreffelijke boekjes wil de Wittig-Verlag, in samenwerking met P. Frowin Oslender O.S.B., ons in contact brengen met de miniatuurkunst uit de vroege Middeleeuwen. Een ernstig contact kan slechts gebeuren door een trouwe weergave van de oorspronkelijke miniaturen en dus alleen door een kleurenreproductie. Dit hebben de uitgevers begrepen. Voor de uitwerking van dit opzet was niemand beter voorbereid dan P. Oslender van Maria-Laach, die zich sinds ongeveer tien jaar specialiseert in de studie en in de kleurenopname van vroegmiddeleeuwse handschriften. Al de opnamen werden door hem persoonlijk gemaakt bij natuurlijk licht. Een zeer goede getrouwheid werd hierdoor bereikt. Als inleiding en tevens als samenvatting van de reeks kan men het meer uitvoerig boek van Lothar Schreyer lezen over de boodschap van de miniatuurkunst uit het eerste millenium van de christelijke beschaving. Schreyer geeft een goed overzicht van de ontwikkeling van deze miniatuurkunst, vooral in het Westen, waarbij echter een hele tak en wel die uit het Zuiden van Europa onbehandeld blijft. Na dit historisch gedeelte zet Schreyer zijn eeniszins gemystificeerde, maar toch rijke, ‘Bildtheologie’ uiteen, niets anders dan de uitwerking van ideeën die hem reeds in zijn Bauhaustijd bezielden. Tenslotte geeft hij een uitvoerig commentaar bij elk der kleurreproducties. De overige, meer bescheiden deeltjes, zijn elk aan een bepaald thema gewijd, dat soms, zoals in de twee eerste gevallen, met één enkel handschrift overeenkomt. De dichter A. Goes werkt het thema van de Genesis uit met afbeeldingen van de Wiener Genesis. Inleiding noch commentaar zijn kunsthistorisch bedoeld. Kunsthistorische gegevens worden hier enkel aangewend als materiaal tot een schouwend begrijpen. De Openbaring van Joannes is een voorstel-

[pagina 95]
[p. 95]

ling door G. Schiller van acht afbeeldingen uit de Bamberger Apokalypse, omstreeks 1020 in Reichenau vervaardigd. Tussen deze Genesis en deze Apokalyps ligt niet alleen het geheel van de heilige Schrift maar ook een geheel andere beleving ervan door een Syrische monnik uit de zesde en een Germaanse monnik uit de elfde eeuw. Werden in het eerste deeltje slechts details opgenomen, hier heeft men telkens de volledige compositie. De overige deeltjes brengen afbeeldingen uit verschillende handschriften rond één thema samen: telkens een korte inleiding met acht tot twaalf kleurenreproducties, die nu eens een volledige compositie, dan weer een klein detail weergeven. Tegenover elk van deze afbeeldingen bevindt zich een klein commentaar, waarin de auteurs steeds van de veronderstelling uitgaan: ‘Das Bild der Buchmalerei erschliesst sich nur, wenn es als Mittel des Gebetes betrachtet wird’.

G. Bekaert

Friedländer, Max J., Vroege meesters in de Nederlanden, van Van Eyck tot Bruegel. - W. de Haan N.V., Zeist; Phaidon Press, Londen, 1957, 435 pp., geïll.

Veertig jaren geleden verscheen de eerste uitgave van dit boek van Friedländer en het heeft tot op de dag van vandaag niets van zijn waarde en betekenis verloren. De oorzaken hiervan moet men vooreerst zoeken in het onbetwistbare meesterschap van de auteur, die zijn stof zó volkomen en meesterlijk beheerst, dat dit boek een bezielend voorbeeld is voor iedere kunsthistoricus. Bovendien is het ook zeer concreet in zijn manier van voorstellen. De schrijver gebruikt geen dorre, voor leken ontoegankelijke vaktaal, maar schrijft in een prettige, levendige trant, zodat het boek zeer boeiend is voor iedere belangstellende in de kunst. Friedländer behandelt in dit werk een aantal kunstenaars, die niet allen even bekend zijn. Natuurlijk bespreekt hij de grote meesters, die althans naar naam een zekere populariteit hebben verworven, zoals Van Eyck en Bruegel, maar daarnaast worden ook minder bekende goden aan de lezer voorgesteld, kunstenaars, die dikwijls te weinig gewaardeerd werden in ons land, omdat zij te weinig Nederlands waren: dit geldt vooral voor de z.g. romaniserende kunstenaars. Immers, voor velen zijn Jan Gossaert, Jan Mostaert en Jan van Scorel vrij onbekende figuren. Hun Italianiserende richting doet soms vreemd aan; men vindt de werken van deze kunstenaars soms te leeg, te gezocht of te droog in hun voorname allure: En wellicht werden zij daarom ook niet zo bekend als de meer volkse meesters van de 16de en 17de eeuw, in ons land. Toch zijn ook dit belangrijke kunstenaars, waarvan Friedländer ons wel overtuigt. Wat de vakman boeit in dit prachtige boek, is de zekerheid en het overtuigende van het oordeel van deze eminente kunstkenner. Bescheiden, maar toch nadrukkelijk, wordt zijn mening naar voren gebracht, en men wil zich aan dat oordeel gewonnen geven, omdat men allerwege voelt, dat hier een deskundige spreekt. Het boek is rijk geïllustreerd en fraai uitgegeven als een Hollandse editie van de Phaidon Press, door W. de Haan, die reeds meerdere uitgaven van Phaedon voor Nederland bewerkte en uitgaf.

C. de Groot

Prisma Serie. Paatz, Walter, De kunst der Renaissance in Italië. - Het Spectrum, Utrecht-Antwerpen, 207 pp., geïll.

Uitgeverij Het Spectrum heeft het verschijnen van het 250ste deeltje in de Prisma-serie op waardige wijze gevierd. Zij gaf als feestuitgave de fraaie en knappe studie van Walter Paatz: De kunst der Renaissance in Italië. Deze kunstgeleerde, groot bewonderaar van de vermaarde Burckhardt, heeft met dit werk een aanvulling willen geven op het beroemde werk van de Zwitser: De Cultuur der Italiaanse Renaissance, en hij is daarin wel bijzonder goed geslaagd. Men krijgt door de lezing van deze boeiend geschreven studie ongetwijfeld een dieper inzicht in dat wonderlijke fenomeen: Renaissance. Bijzonder verhelderend ook voor de bedoelingen en inhoud van deze cultuurperiode zijn de uitstekend gekozen citaten, die de schrijver harmonisch weet te plaatsen in zijn betoog. Het Spectrum heeft dit deeltje wel zeer luxueus uitgegeven, met vele platen en figuren tussen de tekst, zodat het werkelijk een jubileumuitgave is geworden.

C. de Groot

Acket, Désiré en Bulder, Nic. J.B., Drie suites in houtgravures, met een inleiding door Joh. J. Hanrath. - Wereldbibliotheek N.V., Amsterdam-Antwerpen, 1957, 19 illustraties, f 3.75.

Désiré Acket en Nic. Bulder zijn uitstekende illustrators, die reeds vele boeken door hun schoon illustratief werk tot een begerenswaardig bezit hebben gemaakt. In deze achtste reeks van ‘Schatten der prentkunst’ zijn drie suites in houtgravures, door deze kunstenaars gegraveerd,

[pagina 96]
[p. 96]

samengebracht. Het hout is wel een stug en koppig materiaal om het te laten dienen voor de beeldende kunst, maar wanneer iemand dit harde materiaal weet te beheersen, bergt het wonderlijke en aantrekkelijke eigenschappen. Acket en Bulder verstaan deze kunst, en zo wordt het hout een gewillig medium om hun fantasiebeelden aan de beschouwer over te brengen. Acket's visies worden in een meer gestileerde vorm voorgedragen, terwijl Bulder een scherp uitbeelder is van realistische vormen. De W.B. heeft een zeer goed werk gedaan om deze reeks illustraties door een uitgave in ‘Schatten der prentkunst’ grotere bekendheid te geven.

C. de Groot

Stuyvaert, Victor, Twintig perkamenttekeningen bij de roman van Tristan en Isolde. Gereproduceerd in vierkleurendruk. - Wereldbibliotheek N.V., Amsterdam-Antwerpen, 1957, f 3.75.

Bij de wonderlijke, fantastische roman van Tristan en Isolde, heeft de Belgische kunstenaar Victor Stuyvaert twintig illustraties getekend, die zeer goed bij de tekst aansluiten. De kunstenaar heeft een reeks gestileerde beelden gegeven, die juist omdat zij de realiteit niet al te zeer benaderen, het verdroomde, mysterieuze, geheimzinnige van deze roman van Keltische oorsprong niet doorbreken, maar integendeel zeer suggestief handhaven. De platen zijn oorspronkelijk op perkament getekend en met wat kleuren verlevendigd. De Wereldbibliotheek gaf deze serie prenten uit als negende reeks in haar uitgave ‘Schatten der prentkunst’. Zoals steeds is ook deze editie van de W.B. zeer fraai uitgevoerd, en zij zal door prentenliefhebbers zeker met vreugde ontvangen worden.

C. de Groot

Wetenschap

March, Arthur, Das neue Denken der modernen Physik. - Rowohlt, Hamburg, 1957, 143 pp., D.M. 1.90.

Het is genoegzaam bekend, dat de moderne fysica zich een denkhouding heeft eigen gemaakt, die vrij grote verschillen vertoont met de wijze waarop de vorige eeuw over natuurwetenschappelijke vraagstukken placht te denken. Toch is het geen gemakkelijke opgave, om duidelijk te maken, waarin deze verschillen precies bestaan, zonder in een voor de meesten onbegrijpelijke geheimtaal te vluchten. March slaagt er in, om deze moeilijke materie onder woorden te brengen. Hij expliciteert, wat ónder de moderne natuurkunde leeft aan onuitgesproken gedachten, waarbij vanzelfsprekend na de klassieke fysica de relativiteitstheorie en de quantenmechanica het meest de aandacht vragen. Hij wijst met klem op de begrips-verschuivingen en begrips-ontluisteringen waartoe de overgang van macronaar micro-fysica heeft geleid. Hij vermeldt met duidelijke instemming, hoe voor het materialisme in de huidige natuurwetenschap geen plaats meer is. Hij geeft een omschrijving van wat de hedendaagse fysicus eigenlijk bedoelt, wanneer hij spreekt over het ‘verklaren’ van verschijnselen, en hij gaat nader in op de betekenis van statistische wetten. Hij richt aanvallen tegen Aristoteles (ofschoon we ons afvragen, of schr. zich hier niet schuldig maakt aan een onhistorische wijze van beoordelen) en verwerpt het substantiebegrip (waaraan hij echter een betekenis geeft, die Aristoteles m.i. niet bedoeld heeft). Maar de waarde van dit alles ligt tenslotte vooral hierin, dat het een weergave is van de wijze van denken van de doorsnee-natuurwetenschapper van onze dagen, die getrouw en verdienstelijk genoemd moet worden.

P. van Breemen

Angelopoulos, Angelos, Atomenergie und die Welt von Morgen. - Musterschmidt-Verlag, Göttingen, Berlin, Frankfurt, 1956, 209 pp., D.M. 12.80.

Een merkwaardig boek, dat oorspronkelijk in het Frans verscheen. Het zwaartepunt van het werk ligt op economisch en sociologisch terrein, maar daarnaast vindt men er toch ook weer zoveel fysische en technische gegevens, dat men achter de schuilnaam meer dan één persoon gaat vermoeden.

De korte geschiedenis van de atoomenergie wordt in een afzonderlijk hoofdstuk behandeld, waarbij vooral wordt geput uit de Acta van het Congres van Genève in 1955. Aan de grondbegrippen der atoomtechniek wordt eveneens een apart hoofdstuk gewijd, dat kort maar zeer overzichtelijk is. De economische betekenis van de atoomenergie wordt uitvoeriger behandeld, waarbij ook een prognose van de nabije toekomst wordt gegeven. Men vindt hier uitgewerkte vergelijkingen van de kostprijs van een Kwh, door atoomreactoren geleverd, in de V.S., Engeland en de UssR. Maar de hoofdthese van het boek ligt op sociolo-

[pagina 97]
[p. 97]

gisch terrein, en kan kort worden samengevat: het gebruik van atoomenergie zal noodzakelijkerwijze leiden tot nationalisatie. Schr. voorspelt een groeiende overeenkomst tussen kapitalisme en communisme. En waar Marx alleen een revolutionaire overgang van kapitalisme naar communisme mogelijk achtte, daar meent schr. in de atoomenergie de kracht gevonden te hebben, die het kapitalisme zal socialiseren en het communisme bijgevolg zal democratiseren (bij dit laatste beroept hij zich op de politiek der coexistentie). Bij heel deze beschouwingen is een uitgesproken socialistische zienswijze onmiskenbaar.

P. v. Breemen

Dudo, A., Theoretische Mechanik. - Deutscher Verlag der Wissenschaften, Berlin, 1956, 582 pp., D.M. Ost 42,20.

Een breed opgezet mechanica-leerboek, dat de stof die onze Nederlandse universiteiten voor het candidaats-examen plegen te behandelen, helder uiteenzet, en ook nog heel wat onderwerpen aansnijdt, waarmee men pas bij een verdere studie in aanraking komt. Schr. geeft zich de moeite om allerlei onderdelen der fysica, die met de mechanica in verband staan, zelf uit te werken, zodat een vrij volledig handboek is ontstaan. Wel legt hij zich de beperking op, enkel de klassieke mechanica te behandelen; zowel de quantenmechanica als de relativistische mechanica worden terzijde gelaten. De wijze van behandelen is niet origineel, maar wel duidelijk. Zoals in meerdere Oost-europese werken, worden ook hier de berekeningen en afleidingen meer in extenso weergegeven dan men in westerse handboeken gewend is. Wel mist men in een boek als dit een literatuuropgave.

P. v. Breemen

Jones, G.O., Rotblat, J. & Whitrow, G.J., Van Atoom tot Heelal. - Prisma-serie, Het Spectrum, Utrecht-Antwerpen, z.j. (1957), 235 pp., geïll., f 1.25.

De bedoeling van dit werkje is, om een voor de leek verstaanbaar overzicht te geven van de opbouw der stof, zoals de huidige natuurwetenschap die ziet. Daartoe volgen de schrijvers niet de ontwikkelingsgang, die de fysische kennis in de historie is gegaan, maar zij geven de voorkeur aan een meer logische opbouw: van elementaire deeltjes via atomen, moleculen en kristallen tot het heelal. In dit schema zijn echter verschillende royale uitweidingen ingelast over actuele onderwerpen, zoals kernenergie, reactors, atoombom e.d., terwijl ook een enkel woord wordt gewijd aan de relativiteitstheorie en de quantenmechanica. Karakteristiek voor een bepaalde tendens in de moderne fysica is de grote terughoudendheid der schrijvers t.a.v. alle problemen van meer wijsgerige aard. Zij willen louter fysica weergeven. Helaas ontbreekt in dit boekje een register, waardoor de rijke inhoud zoveel gemakkelijker voor naslaan toegankelijker zou zijn geweest.

P. van Breemen

Ardenne, Manfred von, Atomenergie in Technik und Industrie. - Freier Deutscher Gewerkschaftsbund, Berlin, 1956, 64 pp., geïll., ing. D.M. Ost 0,30.

In dit geschrift wil de drager van de Stalin-prijs Manfred von Ardenne propaganda maken voor het gebruik van atoomenergie in de ‘Duitse Democratische Republiek’. Als men afziet van de hinderlijke uitlatingen ten gunste van het communisme en de polemiek tegen de Westduitse Bondsrepubliek, dan rest een oppervlakkig overzicht van de mogelijkheden om het atoom als energie-bron te gebruiken en om de isotopen in de industrie te benutten als stralingsbron en als indicatoren.

P. van Breemen

Der Mensch und das Atom. Lebendige Kirche, Oktober 1956. - Lambertus-Verlag, Freiburg i. Br., 24 pp., geïll., D.M. 0.75.

Een suggestieve en moderne benadering van de verantwoordelijkheid die de mogelijkheden der atoomenergie aan de Christen oplegt. Na een wat al te eenvoudige uiteenzetting der natuurkundige principes volgt een beschrijving van het gebruik ten goede en ten kwade, die een zeer gelukkige toon weet te treffen. De opmaak verdient alle lof. De serie ‘Lebendige Kirche’ kan men beschouwen als een zustereditie van de bekende Franse uitgave ‘Fêtes et Saisons’.

P. van Breemen

Geschiedenis

Algemene Geschiedenis der Nederlanden o.r.v. J.A. Van Houtte e.a. Deel XI: Van liberaal naar sociaal Getij. 1885-1914. - De Haan, Zeist; Standaard, Antwerpen, 1956, 371 bl., 50 illustraties.

In de Noordnederlandse politieke geschiedenis van deze dertig jaren overheersen de schoolstrijd, de kiesrechthervormingen, de sociale hervormingen en de legerkwestie, precies zoals in de Belgische, afgezien dan van de in 1884

[pagina 98]
[p. 98]

voorlopig uitgevochten schoolstrijd; Kan. Simon heeft dit in een samenhangend hoofdstuk voor het Zuiden geschetst, terwijl niet minder dan drie auteurs drie uiteenliggende hoofdstukken (I, III en XI) aan het Noorden wijden, wat een inzicht in deze dertig jaar allerminst bevordert. De arbeidersbeweging komt in Nederland moeilijk los, en wordt alleen tot 1903 beschreven, terwijl in België de Socialisten en de Christen-Democraten vroeger en meer vereend optreden. Het economisch leven in de twee landen wordt in twee mooie hoofdstukken door Dr. M. Neirynck en Dr. H. Klompmaker behandeld. Een prachtig geslaagd hoofdstuk, zowel wat inhoud als voorstelling aangaat, is ‘Het geestelijk leven in Nederland’ door Dr. J.C. Brandt Corstius voor de letteren en kunsten en Dr. D. Burger voor de natuurwetenschappen, waar o.a. de talrijke Noordnederlandse Nobelprijzen van natuurwetenschappen worden toegelicht. ‘De cultuurstromingen in België’ vervallen te veel in een opsommen van namen en een discussie over het bestaan van een ‘Belgische cultuur’, die de auteur, Prof. Dr. M. Rutten, terecht afwijst. De twee hoofdstukken over de koloniën zijn bondig maar degelijk en overzichtelijk, en Dr. L. Wils geeft een goede synthese van de Vlaamse beweging. En dan verdienx Prof. Van Houtte en Prof. Romein, die dit deel leidden, een speciaal dankwoord voor de opname van een nieuw hoofdstuk over de vrouwenemancipatie in Nederland en België, door twee dames in ruim perspectief geschreven.

M. Dierickx

Caenegem, R.C. Van, Geschiedenis van het strafprocesrecht in Vlaanderen van de XIe tot de XIVe eeuw (Verh. Kon. VI. Acad. Wet. Lett. en Sch. Kunsten van België, Klasse der Letteren, Verh. no. 24). - Paleis der Academiën, Brussel, 1956, XXXI-370 pp.

De geleerde auteur, doctor in de rechten en in de letteren en wijsbegeerte, onderzocht in een vorig werk het strafrecht in Vlaanderen van de 11e tot de 14e eeuw (Streven, IX, 1955-'56, 99). In deze nieuwe studie handelt hij over de gerechtelijke procedure in Vlaanderen in diezelfde periode. De stedelijke zoenrechtbanken laat hij buiten beschouwing, om uitsluitend, maar dan ook zeer grondig, de rechtspleging te bestuderen van de oude schepenrechtbanken in de kasselrijen en steden, van de heerlijke vierscharen en van de grafelijke gerechten. Terwijl misdrijven vroeger een privézaak waren, worden ze, na afkondiging van 's graven vrede, een grafelijke aangelegenheid, en moeten ze door het openbaar gezag vervolgd en gestraft worden. Het accusatoire proces, m.a.w. de loutere beschuldiging van vroeger moet het veld ruimen voor een officieel onderzoek, waarbij geheime ondervraging en later zelfs foltering te pas komen. Het is hier niet de plaats deze vakkundige studie aan een kritisch onderzoek te onderwerpen. Interessant is dat de ambtelijke vervolging van een misdadiger in Vlaanderen vroeger dan in om het even welk ander land, Engeland alleen uitgezonderd, voorkwam, en ook vóór het kerkelijk recht een magistraat dit voorschreef. Belangwekkend is eveneens dat het stelsel van bewijzen door godsoordelen en tweegevechten einde 12e, begin 13e eeuw, totaal verdwijnt, om plaats te maken voor een echt gerechtelijk onderzoek. Dit werpt zijdelings een licht op het ontstaan der pauselijke inquisitie, in dezelfde tijd, die eveneens de beschuldigden groter garanties bood dan het vroegere recht, maar die helaas, zoals de grafelijke rechtspleging, het geheim onderzoek en de foltering zou gebruiken. Voor de kennis van de middeleeuwen is deze merkwaardige studie volstrekt onmisbaar, maar ook voor het begrijpen der latere rechtspleging tot op onze dagen toe werkt zij verhelderend.

M. Dierickx

Lenders, S.J., P., De politieke crisis in Vlaanderen omstreeks het midden der achttiende eeuw. Bijdrage tot de geschiedenis der Aufklärung in België. (Verh. Kon. VI. Acad. Wet. Lett. Sch. Kunsten van België, Klasse der Letteren, Verh. no. 25). - Paleis der Academiën, Brussel, 1956, XXVI-379 bl.

Al te dikwijls beschouwt men de Franse revolutie als een plotse opruiming van de verstarde kaders en opvattingen van de voorgaande periode, als het verrassend begin van een nieuw tijdperk. Het is de grote verdienste van dit proefschrift, naast anderen, te hebben aangetoond hoe in de 18e eeuw nieuwe ideeën doorbraken en hervormingen werden ingevoerd, die het bestuur, het beheer der financiën en de economie in nieuwe banen leidden. In de eerste helft der 18e eeuw vormden de Drie Leden (Gent, Brugge en het Brugse Vrije) en de clerus de Staten van Vlaanderen en bestuurden door de deputatie het graafschap. Hun eigengereid bestuur en een

[pagina 99]
[p. 99]

schandaal bij het verbeteren der waterwegen van Gent naar Brugge deden de sinds lang latente ontevredenheid uitbarsten. De hervormingsordonnantie van 5 juli 1754 schonk 13 kasselrijen en kleine steden stemrecht in de Staten. In de eerste jaren had deze hervorming vooral invloed op het bestuur en de financiën, daarna ook op de economische opbloei van het graafschap. Het merkwaardige nu is dat er, dank zij Vilain XIIII en andere medewerkers, een geest van samenwerking ontstond tussen Vlaanderen en het centraal bestuur. De auteur heeft niet alleen talrijke studiën maar een massaal archiefmateriaal doorgewerkt, en is er aldus in geslaagd een vernieuwende kijk te geven op het doordringen van de Aufklärung, van ideeën van Montesquieu en van theorieën van Engelse economisten in het Vlaanderen van 1753-1770.

M. Dierickx

Durme, M. Van, Supplément à la correspondance de Christophe Plantin. - De Nederlandse Boekhandel, Antwerpen, 1955, 408 bl., ingen. 400 F.

In 1883-1920 publiceerden M. Rooses en J. Denucé in acht delen de Correspondance de Christophe Plantin, die van zo groot belang is voor de kennis van het humanisme en de typografie in de Nederlanden van de 16e eeuw. Dr. Van Durme, de bekende biograaf van Granvelle en ook de schrijver van een kleine studie Granvelle, beschermheer van Plantijn, heeft op zijn jarenlange speurtochten in de archieven van West- en Centraal-Europa talrijke brieven en documenten gevonden die een nieuw licht werpen op Plantijn. In dit Supplément publiceert hij 289 documenten lopend van 1550 tot 1598 die ons nauwkeuriger inlichten over de datum van Plantijns aankomst te Antwerpen (1548), over de betrekkingen van Plantijn met Granvelle en met Duitse en talrijke andere humanisten, en meteen over heel die interessante tweede helft der 16e eeuw.

M. Dierickx

Freund, Prof. Dr. M., Geschichte des zweiten Weltkrieges in Dokumenten. III: Der Ausbruch des Krieges 1939 (Weltgeschichte der Gegenwart in Dokumenten). - Verlag Herder, Verlag Alber, Freiburg i. Br., 1956, X-441 bl., geb. DM 28, ingen. DM 24.50 (bij suscriptie DM 25 en 21.50).

Zoals wij bij de bespreking der eerste twee delen opmerkten, bestaat het eigenaardige van deze publicatie hierin, dat de auteur de belangrijkste documenten integraal of in uittreksel letterlijk citeert en deze verbindt door een doorlopende tekst, welke steunt op talrijke onuitgegeven bronnen, mémoires en monografieën. In dit uiterst interessante derde deel worden tekstueel 176 documenten opgenomen, die lopen van 27 juli tot 1 september 1939, de inval der nazi's in Polen. Frankrijk en Engeland vechten om een bondgenootschap met Rusland, dat Hitler voor hun neus wegkaapt, terwijl Mussolini het onmogelijke doet om het ontbranden van de oorlog in extremis te voorkomen. Het hoogtepunt van de spanning bereiken wij op 31 augustus waarover 28 documenten tussen 2 en 23.50 u. worden gepubliceerd. Op die tragische dag voelen wij met de uren de oorlog naderen, onafwendbaar. Als objectieve documentatie over het ontstaan van de oorlog, gezien van diplomatieke zijde, is dit boek enig.

M. Dierickx

Schoeffer, Dr. I. Het nationaal-socialistische beeld van de geschiedenis der Nederlanden. Een historiografische en bibliografische studie. - Van Loghum Slaterus, Arnhem-Amsterdam (voor België: ‘Kosmos’, Antwerpen), 1956, 339 blz., geb. F. 225.

Elk regime zoekt als het ware een rechtvaardiging in de geschiedenis. Daarom stelt de auteur zich de vraag hoe de Nationaal-Socialisten, Duitse, Noordnederlandse en Belgische, zich de geschiedenis der Lage Landen voorstelden. Eerst schetst hij ons de nazi-ideologie en de nazi-geschiedbeschouwing überhaupt, en verhaalt daarna in een uiterst interessant hoofdstuk hoe het nationaal-socialisme weerklank vond in Nederland en België; wij zien er de gelijkenissen en verschillen tussen N.S.B. en V.N.V., en hun tegenstellingen met de SS en met de De Vlag (bl. 51-98). Pas daarna toont hij aan hoe de nazi-gezinde historici het verleden voorstelden en hiertoe bepaalde opvattingen van vroeger ge- en misbruikten, zoals b.v. de Grootnederlandse geschiedschrijving van Geyl. In vele richtingen ging hun interesse en zelfs vermochten ze iets blijvends te scheppen in hun studies over de oostkolonisatie, de Boerenopstanden en wellicht over het ontstaan van de taalgrens, maar over het algemeen is het nationaal-socialisme funest geweest voor verantwoorde, objectieve geschiedbeschrijving. Dr. Schöffer besluit zijn boek met een korte bespreking der voornaamste periodieken in Nederland en België, met een lijst van zijn

[pagina 100]
[p. 100]

bronnen die meer dan duizend nummers telt, en met een korte biografie van een twaalftal nazi-historici. Hier en daar kan men een vraagteken plaatsen, maar wij brengen gaarne hulde aan de degelijkheid en onpartijdigheid, waarmee de auteur dit delicate probleem heeft behandeld. Zijn boek is ongetwijfeld een aanwinst voor de historiografie.

M. Dierickx

Mosca, G., Histoire des doctrines politiques depuis l'antiquité. Nouv. édit. compl. par G. Bouthoul: Les doctrines politiques depuis 1914. - Payot, Parijs, 1955, 428 pp., ing. Fr. Fr. 1200.

Het bekende werk van G. Mosca, in leven professor van politieke doctrine aan de Universiteit te Rome, waarvan een herdruk voorligt, is een der volledigste en scherpzinnigste studies die ter zake bestaan. In 330 p. ontleedt schr. alle belangrijke politieke ideeënstromingen van het oude Egypte tot de Eerste Wereldoorlog, zonder een enkele keer van synthetisch oppervlakkig te worden. Inz. de hoofdstukken over Griekenland zijn merkwaardig. Voor deze nieuwe uitgave heeft de vertaler, Prof. Gaston Bouthoul, een toevoegsel geschreven over de politieke doctrines sedert 1914, dat men als een op zichzelf staande studie kan lezen. Want al was Mosca reeds zeer op zijn tijd vooruit door de politieke doctrine steeds te plaatsen in het kader van de algemene geschiedenis, schrijft Bouthoul vanuit een hedendaags sociologisch standpunt. Dit geeft hem de gelegenheid originele perspectieven te openen (o.m. over de invloed van het feminisme op de politieke doctrine), maar houdt tevens het gevaar in de grenzen van wat men onder politieke doctrine verstaat al te ver te verleggen. - Een enkele hatelijkheid tegenover het fascisme mag juist zijn, doch is misplaatst na de rustige bedenkingen van Mosca. - Wat na lezing van Bouthoul's overigens vlot geschreven studie opvalt, is het nagenoeg volkomen ontbreken van andere dan communistische politieke denkers in de verschillende bewegingen die zich thans op het marxisme beroepen.

M. Grammens

Waldburg-Wolfegg, Hubert Graf, Vom Südreich der Hohenstaufen. Mit aufnahmen aus Süditalien von Lala Aufsberg. - Verlag Schnell und Steiner, München, 1955, 128 pp., geïll., D.M. 19.80.

Zuid-Italië heeft in vroegere eeuwen buitengewoon in het middelpunt gestaan van het vreemdelingenverkeer, al kwamen er ook niet altijd welkome vreemdelingen. Griekse kolonisten, Hannibal met zijn Afrikanen, Normandische ridders en Duitse huursoldaten hebben dit land overstroomd. Velen hebben zich er blijvend gevestigd, anderen vonden er een harde dood in de vele oorlogen, die hier in de loop der eeuwen woedden. Toen kwam er een periode, waarin dit land nog maar zelden door vreemdelingen bezocht werd; malaria-koortsen maakten het voor de mens tot een gevaarlijk terrein. In de moderne tijd is het als 't ware opnieuw ontdekt, vooral sinds de moderne wetenschap een succesvolle strijd heeft aangebonden tegen de ziekten en andere ongemakken, die men in dit gebied ondervond. Nu ligt dit prachtige land weer voor toerisme open, en men mag dankbaar zijn, want het is inderdaad een buitengewoon mooi gebied, rijk aan kunstschatten en natuurschoon, rijk ook aan bewogen geschiedenis, Over dit alles vertelt op een boeiende wijze Hubert Graf Waldburg-Wolfegg in zijn boek: Vom Südreih der Hohenstaufen. Dit roemrijke keizerlijk geslacht heeft hij tot centrum gemaakt van zijn kunst- en geschiedenisbeschouwingen. Een fraaie verzameling foto's illustreren het verhaal van deze ervaren en scherp observerende reiziger. Men voelt een onweerstaanbare drang in zich opkomen om al dit beschrevene persoonlijk te gaan zien, een bewijs, dat de schrijver zijn doel dus bereikt heeft, waartoe ook de uitgever van dit fraaie boek heeft bijgedragen.

C. de Groot

Prisma-boeken:

Prof. Dr. L.G.J. VERBERNE, Geschiedenis van Nederland in de jaren 1850-1925. II delen. Deze vooral op het sociale gerichte geschiedenis van Nederland wordt hier voor een zeer matige prijs toegankelijk gesteld.

P. HÜHNERFELD, Korte Geschiedenis der Geneeskunde. De schrijver biedt hier een overzicht over de geneesmethoden in het verleden, f 1.25 per deel.

R.S.

Literatuur en romans

Böll, Heinrich, Irisches Tagebuch. - Kiepenheuer & Witsch, Keulen-Berlijn, 1957, 156 pp., geb. DM. 8.50.

Heinrich Böll geniet, zo in het buitenland als in Duitsland, een reeds geves-

[pagina 101]
[p. 101]

tigde faam als romancier. Toch is het niet altijd gemakkelijk de vertelkunst zelf te toetsen van een schrijver wiens werken steeds een menselijke boodschap willen brengen. Zijn Irisches Tagebuch zal daarom zeer welkom zijn, daar het de schrijver eens losmaakt van zijn - prijzenswaardig - tendenswerk: wij vinden hier Böll's schrijverstalent à l'état pur. In een twintigtal schetsen vertelt hij zijn belevenissen gedurende een verblijf in Ierland. Geen Baedeker, want telkens zien wij hoe een doodgewone anekdote interessant wordt door de manier waarop ze wordt ingekleed. Ook de zo menselijke humor van Böll vindt in het Ierse landschap en de Ierse mens een dankbaar onderwerp. Zodat men het bijna als vanzelfsprekend gaat vinden dat Böll vroeg of laat over Ierland móest schrijven. Stilistisch is het wellicht het zuiverste werkje dat hij geschreven heeft. Voor fijnproevers.

B.F. van Vlierden

Hanot, Dr. M., De beginselen van Albert Verweys literaire kritiek (K.V.A. v. Taal- en Letterkunde, R. VI, 78). - Secretarie der Akademie, Gent, 1957, 300 pp., geill.

Over Verwey heeft zich meer dan één criticus het hoofd gebroken, en steeds, dunkt ons, met beperkt succes. Dr. Hanot waagt zich op het terrein van Verweys kritische beginselen: zijn werk is een mozaiek, waar men tenslotte geen figuur in onderscheidt omdat.... Verwey zelf die figuur nooit heeft tot stand gebracht. Deze studie bevat tientallen bijna los van elkaar staande rubrieken: Verwey en de opvatting metrum-ritme, V. en het vertalen van gedichten enz. Secuur, degelijk en eerlijk werk, dat de kennis van de omstreden Verwey een stap vooruit brengt, vooral dan van de criticus Verwey, die in elk geval ieders respect verdient.

J. Noë

Fabricius, Johan, Luie Stoel. - H.P. Leopolds Uitgeverij N.V., Den Haag, 1957, 281 pp., f 8.90.

Luie Stoel, de jongste roman van Joh. Fabricius, speelt nog in het oude Batavia van vóór de breuk met Nederland. Sfeer en levenshouding zijn er nog door en door ‘koloniaal’. Fabricius kent dit Indië als geen ander en hij heeft de karakteristieke trekken ervan in dit boek vastgelegd. Doch niet alleen hierom verdient deze goed geschreven roman de aandacht. De auteur heeft hier een fragment menselijkheid verbeeld, dat de lezer aangrijpt door zijn overtuigende werkelijkheid. De held van het verhaal is een soort Oblomov, een indolent, goedig type, dat niet geschikt is voor het zakenleven. Op aandrang van zijn moeder trouwt hij een rijke vrouw, voor wie hij niets voelt en van wie hij financieel afhankelijk wordt. Al deze mensenlevens verlopen in apathie en pessimisme. Het is een schrijnend en troosteloos bestaan dat zij leiden, bekommerd als zij zijn om niets anders dan om fatsoen en comfort. Een nogal vrijmoedig boek, dat niet voor te jonge lezers geschikt is.

J. van Heugten

Vestdijk, S., Kunst en Droom. - De bezige Bij, Amsterdam, 1957, 201 pp.
Vestdijk, S., Ivoren Wachters. - De bezige Bij, Amsterdam, 1957, 212 pp.

Kunst en Droom is een bloemlezing uit het essayistische werk van Vestdijk. Men weet dat Vestdijk, behalve dat hij een talentvol romanschrijver is, ook als essayist voortreffelijke dingen gepubliceerd heeft. In deze bundel heeft men uit de zes delen verhandelingen, die hij schreef, er een twee en twintigtal gekozen, die gezamenlijk een goed overzicht van en inzicht in zijn essayistisch werk bieden. Ivoren Wachters is een herdruk van een zijner vroegere romans.

J. van Heugten

Eng, J. van der, Dostoevskij Romancier. Slavistic Printings and Reprintings. - C.H. van Schooneveld, Leiden University; Mouton en Co., Den Haag, 1957, 115 pp.

Dit in het Frans geschreven boek is een proefschrift. Dr. van der Eng betoogt daarin dat de merkwaardige realistische opvatting van Dostoevskij invloed had op de methode en structuur van zijn werk. Hij noemde zich realist, maar geheel anders dan de toenmalige realistische schrijvers, de Fransen en Russen, realist waren. De schrijver van deze dissertatie heeft, om zo te zeggen, de gehele Europese literatuur over Dostoevskij geraadpleegd en zijn betoog is overtuigend. Het boek brengt iets nieuws inzoverre het aantoont hoe een innerlijke opvatting omtrent de werkelijkheid de wijze van weergeven en voorstellen beïnvloedt.

J. v. Heugten

Kazantzakis, Nikos, Het Stenen Hoofdkussen. Franciscus van Assisi. Roman. Vert. - Uitgever W. Gaade N.V., Delft, 1957, 318 pp., f 9.80.

Met de titel ‘roman’ kan men bij de weergave van een historisch persoon veel rechtvaardigen of verontschuldigen. De fantasie van de schrijver verschuilt zich bij verwrongen historische feiten achter het magische woord ‘roman’, dat

[pagina 102]
[p. 102]

alles moet goedmaken. Bedenkelijk echter wordt het als men de centrale figuur opoffert aan een heel persoonlijke visie, die niet zozeer een historische persoon wil weergeven, als wel deze gebruiken of misbruiken voor een bepaalde stelling. Kazantzakis misbruikt de gave Franciscus van Assisië, die hij vereert, om zijn geliefkoosd thema, dat de mensen ‘rot’ zijn, te bewijzen. Daarvoor moest hij evenwel deze troubadour onder de heiligen zodanig omwerken, dat hij niet meer herkenbaar is in zijn onbevangen Gods- en mensenliefde. Het is wel de ‘stem’ van Franciscus, die men kent uit de Fioretti, welke men beluistert in ‘het stenen hoofdkussen’, maar Franciscus is het heus niet. Dezelfde vertekende karakters vindt men bij hem in de H. Clara, broeder Leone enz. Heel weinig begrip toont de schrijver voor de spiritualiteit in de H. Kerk. Dit boek is nauwelijks een katholieke roman te noemen; het brengt ons Franciscus en zijn orde volstrekt niet dichterbij. Litterair is ‘Het Stenen Hoofdkussen’ goed en onder de vele romans, die verschijnen, zal het een bepaalde categorie van personen althans iets hogers bijbrengen.

C. Minderop

Böll, Heinrich, Het brood van mijn jeugd. Vert. - De Fontein, Utrecht, 1957, 125 pp.

De Keulse auteur Heinrich Böll is een rasverteller. Hij is in Nederland reeds bekend door enkele vertalingen. Dit boekje, in de ik-vorm, verhaalt een episode uit zijn jeugd. Ook hier is alles directe aanschouwelijkheid, concreetheid; alles ademt onmiddellijke doorleefdheid, zodat de lezer die het boekje opent het niet terzijde legt, voor hij het uit heeft. Böll leeft geheel in de na-oorlogse wereld; zijn voelen en denken is volkomen afgestemd op de huidige levenssfeer.

J. van Heugten

West, Rebecca, De fontein stroomt over. Nederl. van M.P.C. Feldbruggede Gruyter. - Uitg. De Fontein, Utrecht, 1957, 358 pp.

Het verhaal, in dit boek gegeven, speelt in het begin der twintigste eeuw. Het is de geschiedenis van een artistieke familie met al haar aangename en tragische verwikkelingen. Het geheel is zonder twijfel knap geschreven, doch de roman had er zeker bij gewonnen als hij minder uitvoerig geweest was. Ondanks de loftuitende reclame op de flap heeft het boek me matig kunnen bekoren. Een beeld van een ‘Edwardiaans’ gezin geeft het boek zeker wel, en de lezer zal het grote verschil constateren tussen een familie van een halve eeuw geleden en een tegenwoordige. In zoverre zeer interessant. De vertaling laat zich goed lezen.

Joh. Heesterbeek

Sandstrom, Flora, De vroedvrouw van Pont-Clery. Vert. - De Fontein, Utrecht, 1957, 205 pp.

Flora Sandstrom schrijft met dit romannetje het verhaal van een meer dan ideale vroedvrouw, die in een Normandisch dorpje, waar alles nog idyllisch toegaat, haars ondanks de mannen het hoofd op hol brengt en daardoor de vrouwen tegen zich in het harnas jaagt. De vrouwen willen haar uit het dorp verwijderen en spreken daarom af het baren te staken, een wonderlijk besluit in dit idyllische dorpje. De moeilijkheid wordt opgelost doordat de graaf van het naburige kasteel de vroedvrouw trouwt. Het geheel is een beetje grappig, maar weinig overtuigend. De kleuren zijn te dik aangebracht.

R.S.

Varia

Meer, Dr. F. van der, Uit het oude Europa. - Elsevier, Amsterdam-Brussel, 1957, 165 pp., geïll., f 5.90.

Prof. van der Meer noemt zijn boekje Uit het oude Europa in de ondertitel: twintig herinneringen. Herinneringen aan oude, roemrijke steden van ons westers werelddeel en aan enkele, minder bekende kunstwerken, die deze ervaren reiziger op zijn vele tochten zag. Deze twintig korte opstellen dragen ook volledig de eigenschappen van dierbare herinneringen: een zachte weemoed over voorbije uren van een schoon genot, heimwee naar wat niet meer onmiddellijk ondergaan wordt in de volle hevigheid van de eerste ontmoeting, een meditatief terugschouwen, op wat eenmaal in volle luister boeide. Dr. van der Meer is een fijnzinnig kritikus en een boeiend verteller, en beide eigenschappen komen in dit boekje sterk naar voren. Of hij nu spreekt over Subiaco of de Christus van Céfalu, over het kruisbeeld van Neerbosch of over de Begrafenis van de graaf van Orgaz van El Greco, altijd treedt ons de interessante verteller tegemoet, die ons de heel bijzondere kwaliteiten laat zien van de objecten, die zijn ‘aesthetisch’ zintuig opmerkte. Dit fraaie boekje is een kostbare aanwinst in de reeks van boeken, die Prof. van der Meer reeds over kunst schreef en waarmede hij tussen de

[pagina 103]
[p. 103]

auteurs die de plastische kunsten in woorden willen benaderen, wel een van de eerste plaatsen inneemt.

C. de Groot

Gisbers, Hans, Nu valt de beslissing. - H. Nelissen, 't Groeit, Bilthoven, Antwerpen, 1956, 225 blz. f 7.90.

Dit boek beoogt een schets te geven van deze overgangstijd en de taak van de christen in deze tijd. Het is geschreven in de overtuiging, dat onze tijd een grote tijd is en de beslissing voor eeuwen waarschijnlijk in onze handen ligt. In een overzicht der huidige problemen, zich bewegend van economie naar mystiek en omgekeerd en rakende aan al wat daartussen ligt, spoort Gisbers naar bronnen van geluk en naar nieuwe zekerheid voor de ontwortelde mens. Hij pretendeert geenszins alles te weten en onfeilbare oplossingen te bieden, maar deze journalist-schrijver verstaat zijn vak goed en heeft vanuit zijn vakkennis en overtuigd katholicisme een voortreffelijk boek samengesteld. Natuurlijk zijn bij zovele kwesties die hier aangeroerd worden, haast evenvele zaken discutabel, maar de kern van het betoog is door de zuivere instelling zo goed, dat dit boek menigeen zal helpen zijn tijd beter te verstaan en met meer moed verder te leven.

J.H. Nota

Helmer, Hans, ‘Dit volk is uw vijand niet’. - Pax, Den Haag, 1957, 186 pp.

De moeilijke en vaak ingewikkelde situatie waarin in Indonesië, met name op Java, na de wereldoorlog en de onafhankelijkheidsverklaring van de Indonesische staten, de Nederlandse troepen verkeerden, is het onderwerp van Helmers boek. Het geheel is in serene zin en met veel begrip voor de precaire toestanden beschreven en werkt in dit opzicht verhelderend. Met name laat hij de verschillende standpunten in concrete omstandigheden zeer goed tot hun recht komen. Waarom het boekje echter als ‘roman’ wordt bestempeld, is mij een raadsel.

Joh. Heesterbeek

Boer, Hans De, ‘Onderweg genoteerd’. - H.J. Paris, Amsterdam, 1957, 311 pp., f 10.90.

In dit boek wordt het simpele verhaal gedaan van een jongeman, die door zijn vader naar Zuidwest-Afrika wordt gestuurd om wol en erts te kopen. Getroffen door het onrecht dat aan anders gekleurde mensen wordt aangedaan, besluit hij zijn commerciële toekomst prijs te geven en op eigen kracht door de wereld te trekken, om zodoende een juist inzicht te kunnen krijgen in de toestanden waarin de volkeren van achtergebleven gebieden leven. De schrijver voert ons o.a. mee naar Zuid-Afrika, Rhodesia, Kenia, India, Rood-China, Korea en Japan. Op deze wereldreis staan bij hem vooral twee onderwerpen op de voorgrond en wel: Wat doen de christenen in het betreffende land? En hoe behandelt men de rassenkwestie? Zijn antwoord op deze vragen is voor vele landen minder prettig. Dit moet echter juist een uitdaging zijn voor ons christelijk geweten, wat ons niet alleen moet aanzetten tot het protesteren tegen al het onrecht in de wereld, maar wat ons vooral moet aansporen tot datgene wat het beste is wat gedaan kan worden, dat is bidden zonder ophouden. ‘Onderweg genoteerd’ is een bijzonder reëel, pakkend, interessant en leerzaam boek, zonder romantische versierselen, dat wij gaarne met klem willen aanbevelen aan allen die belangstelling hebben voor de achtergebleven gebieden in het algemeen en voor de daar voorkomende rassenkwestie in het bijzonder. H.J. Paris te Amsterdam gaf het boek royaal uit.

J.J.B.P. van Lierde

Kormoss, I.B.F. e.a., Orbis terrarum Europae. Oeconomia & artes culturaque. Glossae. - Edit. De Visscher, Brussel, 1955, 2 plooikaarten 75 × 112 cm op perkamentpapier in zeskleurendruk, 5 × 16 pp. in 5 talen, 220 F.

De behoefte aan een Europese geestesinstelling in het onderwijs wordt meer en meer erkend. Het klassieke studie-materiaal blijft echter meestal ontoereikend. In samenwerking met Dumont en Baltus als kunstenaars heeft K., als oud-student van het Brugse Europa-college, het aanschijn van Europa op twee kaarten gebracht: ‘Oeconomia’, waar men in cijfers en in beeld gegevens (1951-1953) verzameld vindt over politieke structuur, bevolking, produktie, vervoer, enz.; en ‘Artes Culturaque’, een kunstvolle grote kaart, waarop steden of periodes telkens door een bijzonder representatief gebouw worden weergegeven, aangevuld met inlichtingen over de cultuurdragende steden (waarom hier geen enkele stad vermeld uit de Zuidelijke Nederlanden?). Op de rand zijn 1.500 namen van personen, belangrijk voor het Europese cultuurbeeld, bijeengebracht. Glossae in 5 talen, met een inleiding van Rector H. Brugmans, voorzien de kaarten van de nodige commentaar. Waarom geen kaarten over de taalgebieden en de

[pagina 104]
[p. 104]

religieuze gezindten? Het geheel is voor elke leraar, ook de niet-specialist in geschiedenis en aardrijkskunde, een onuitputtelijke bron.

J. Kerkhofs

Huddleston, Trevor, Naught for your Comfort. - Fontana books, London, 190 pp., 1957, 25 h, 6 d.

De auteur is lid van een Anglikaanse congregatie van geestelijken, de bekende Congregation of the Resurrection. In 1943 werd hij als missionaris uitgezonden naar Zuid-Afrika, waar hij voornamelijk onder de negerbevolking werkte. Fel in zijn veroordeling van de achterstelling der inheemse bevolking kwam hij herhaalde malen in openlijk conflict met de politie en het gouvernement. In 1956 werd hij door zijn Oversten teruggeroepen en aangesteld als novicenmeester. Onmiddellijk publiceerde hij het boek, waarvan nu een pocketuitgave is verschenen. Het is een onopgesmukte, maar zeer geladen aanval op de officiële instanties in Zuid-Afrika, gebaseerd op eigen ervaringen. Voorstanders van de apartheid hebben father Huddleston van repliek gediend, maar de repliek was reeds weerlegd in dit boek; waar verdrukking is en barre armoede moet geholpen worden, en onrecht worden hersteld, en is ieder gedebatteer over white supremacy iets duivels....

W. Peters

Les Hauts lieux de l'histoire, dir. par A. Champdor: 6: H. Marchal, Les temples d'Angkor; 7: J. Doresse, Au pays de la reine de Saba. L'Ethiopie antique et moderne; 8: M. Join-Lambert, Jérusalem. - Albert Guillot, Parijs, 1955-57, 184-172 en 175 pp., 160-104 en 149 pl., 10-36 en 10 ill., 2-7 en 1 K., 32 × 24 cm., geb. Fr. Fr. 4500 (ieder).

Herhaaldelijk werd in Streven reeds de aandacht gevestigd op deze reeks voortreffelijke werken, gewijd aan een of ander hoogtepunt van de geschiedenis, zoals dit in zijn monumenten werd bewaard. De laatste drie delen van deze reeks zijn respectievelijk gewijd aan Angkor, Ethiopië en Jeruzalem. Henri Marchal, oud-conservator van Angkor, geeft een goede inleiding, een weinig onsamenhangend soms, op de wonderbare, monumentale tempels van Kambodgia, die de laatste jaren weer bijzonder in de belangstelling zijn getreden. Hij behandelt achtereenvolgens de architectuur van de tempels, hun versiering, de losstaande beelden, er zorg voor dragend deze kunstwerken zoveel mogelijk in hun historisch milieu terug te plaatsen en er de iconografische zin van te achterhalen. De illustratie, hoewel op zichzelf zeer verzorgd en ongetwijfeld de beste van de hele reeks, volgt de auteur niet helemaal. Zo is het geheel van de losstaande afbeeldingen zo goed als verwaarloosd. Over Ethiopië schreef Jean Doresse een boeiend historisch overzicht, dat hij - om in de geest van de reeks te blijven - achteraf aanvult met een summiere bespreking van de kunstwerken. Zoals Marchal had ook J. Doresse, in dienst van keizer Hailé-Sellasié I, een onmiddellijk contact met het landschap, de monumenten en het volksleven er rondom. Hij is erin geslaagd dit directe beleven in tekst en illustratie mee te delen. Maar ook hier mist men enkele belangrijke werken en had men met recht verwacht enkele betere illustraties van sommige monumenten te ontmoeten. P. Join-Lambert volgt in zijn werk over Jerusalem de methode van Doresse, wat in zijn geval meer aangewezen was. Zoals in de titel staat vermeld behandelt hij achtereenvolgens het Jerusalem van de Joden, van de Christenen, van de Mohammedanen. Het jongste verleden laat hij, als goede historicus, onbesproken. Hoewel er reeds zeer veel over Jerusalem werd gepubliceerd, toch menen wij dat dit nieuwe boek een leemte aanvult door in een wisselwerking van woord en beeld een bondig, maar raak getekend, historisch portret van de heilige stad aan te bieden. Maar hier toch weer, zoals in al de, overigens luxueus uitgegeven, delen van de Hauts-Lieux de l'Histoire, moeten wij toch de toevalligheid en zelfs hier en daar de slordigheid betreuren waarmede de keuze van de foto's en vooral hun aanpassing bij de tekst geschiedde.

S. Heester

De Prijs van de Vrijheid, De Navo en de atlantische gemeenschap, Atlantische Commissie, Den Haag, 1956, 128 pp., fl. 3.

De auteur schetst eerst de redenen die de ‘atlantische’ naties er toe brachten het NAVO-pact te sluiten. Nadien biedt hij een bevattelijk overzicht van de verdere uitbouw der verdragsorganen. Hij heeft oog voor de implicaties van de militaire alliantie op burgerlijk terrein, en besteedt voldoende aandacht aan de financiële en economische problemen die ze rijzen deed. Een bijlage brengt de autentieke verdragstekst en enkele aanvullende protocollen. Dit boekje is een nuttige en ook voor een leek in het vak overzichtelijke inleiding om de geschiedenis en de werking van de NAVO te begrijpen.

Joh. Smets


Vorige Volgende

Footer navigatie

Logo DBNL Logo DBNL

Over DBNL

  • Wat is DBNL?
  • Over ons
  • Selectie- en editieverantwoording

Voor gebruikers

  • Gebruiksvoorwaarden/Terms of Use
  • Informatie voor rechthebbenden
  • Disclaimer
  • Privacy
  • Toegankelijkheid

Contact

  • Contactformulier
  • Veelgestelde vragen
  • Vacatures
Logo DBNL

Partners

Ga naar kb.nl logo KB
Ga naar taalunie.org logo TaalUnie
Ga naar vlaamse-erfgoedbibliotheken.be logo Vlaamse Erfgoedbibliotheken

Over dit hoofdstuk/artikel

auteurs

  • J. Nota

  • P. Ploumen

  • Alph. van Kol

  • Emiel Jan Janssen

  • J. Beyer

  • F. De Raedemaeker

  • L. Vander Kerken

  • W. Peters

  • L.H. Janssen

  • Geert Bekaert

  • C. de Groot

  • Michiel Dierickx

  • J. van Heugten

  • Joh. Heesterbeek

  • J.M. Kijm

  • H. Suasso

  • P.G. van Breemen

  • F. van Vlierden

  • J. Kerkhofs

  • L. Philips

  • Mark Grammens

  • C. Minderop

  • Jacques J-B.P. van Lierde

  • S. Heester

  • J. Smets