Skiplinks

  • Tekst
  • Verantwoording en downloads
  • Doorverwijzing en noten
Logo DBNL Ga naar de homepage
Logo DBNL

Hoofdmenu

  • Literatuur & taal
    • Auteurs
    • Beschikbare titels
    • Literatuur
    • Taalkunde
    • Collectie Limburg
    • Collectie Friesland
    • Collectie Suriname
    • Collectie Zuid-Afrika
  • Selecties
    • Collectie jeugdliteratuur
    • Basisbibliotheek
    • Tijdschriften/jaarboeken
    • Naslagwerken
    • Collectie e-books
    • Collectie publiek domein
    • Calendarium
    • Atlas
  • Periode
    • Middeleeuwen
    • Periode 1550-1700
    • Achttiende eeuw
    • Negentiende eeuw
    • Twintigste eeuw
    • Eenentwintigste eeuw
Streven. Jaargang 11 (1957-1958)

Informatie terzijde

Titelpagina van Streven. Jaargang 11
Afbeelding van Streven. Jaargang 11Toon afbeelding van titelpagina van Streven. Jaargang 11

  • Verantwoording
  • Inhoudsopgave



Genre

non-fictie
sec - letterkunde

Subgenre

tijdschrift / jaarboek
non-fictie/sociologie


© zie Auteursrecht en gebruiksvoorwaarden.

Streven. Jaargang 11

(1957-1958)– [tijdschrift] Streven [1947-1978]–rechtenstatus Auteursrechtelijk beschermd

Vorige Volgende

Boekbespreking

Godsdienst

Grillmeier, Aloys, Der Logos am Kreuz. - M. Hueber-Verlag, München, 1956, 151 pp., geb. D.M. 12.80.

In dit boek wordt, praktisch voor het eerst, door een bekend theoloog een ‘Theologie der Monumente’ beproefd. Het handelt over een vroeg-christelijke voorstelling van de gekruisigde Christus met doorboorde zijde en geopende ogen. De auteur ziet hierin terecht een theologische bedoeling: de gestorven Christus is tevens de eeuwige Logos. Als literair fundament dient de leeuw-afbeelding van de Physiologus, een verzamelwerk van dierfabelen uit de late oudheid. Zoals de leeuw slaapt, maar zijn ogen waken, slaapt ook het lichaam van de Heer in de verlossende dood op het kruis, maar Zijn godheid waakt aan de Rechterhand van de Vader. Tegen deze thesis van Grillmeier kwam een vrij scherpe kritiek in Geist und Leben vanwege Dr. Josef Fink. De grafbeelden van de doden in Griekenland en Rome hadden immer de ogen wijd

[pagina 390]
[p. 390]

open. Alleen mythische gedrochten en barbaren of vijanden worden met gesloten ogen voorgesteld. De afbeelding van de gekruisigde Christus met open ogen zou een theologische verklaring dus overbodig maken. Wij menen echter dat deze conclusie te ver gaat. De auteur houdt weliswaar geen rekening met dit algemeen bekende feit, en bij een grotere kennis der ikonografie zou hij in vele punten zijn uiteenzetting meer genuanceerd hebben, doch zijn theologische verklaring blijft niettemin gegrond, omdat de Kerkvaders en de vroeg-christelijke schrijvers aan hun kruisafbeelding een diepere, symbolische zin hebben gegeven. Alleen door deze dogmatische voorstelling werd het trouwens mogelijk dat het beeld van de gekruisigde Heer met de open ogen tot in de 11e en 12e eeuw werd voortgezet.

G. Achten

Chadwick, Owen, From Bossuet to Newman, The Idea of Doctrinal Development. - Cambridge Un. Press, 1957, 254 pp., 25 sh.

Bij gelegenheid van de dogma-verklaring van de Assumptio verschenen er vele artikelen die het steeds belangrijke onderwerp van de ontwikkeling van het dogma behandelen: het nieuwe dogma blijkt een oud leerstuk te zijn. Dit klinkt echter veel eenvoudiger dan het in werkelijkheid is: Newman worstelde er jaren mee, en eerst toen hij zichzelf in dezen klaarheid had verschaft, werd hij katholiek. De neerslag van zijn uitgebreide studies in de oude Vaders, die hij hiertoe onontbeerlijk had geacht, vinden wij voornamelijk in zijn Essay on the Development of Christian Doctrine, gepubliceerd in het jaar van zijn bekering, 1845. Een dieper inzicht in de visie van Newman wordt ons in deze studie gegeven waarin de schr. de geschiedenis schetst van de idee van de dogma-ontwikkeling. De titel doet het voorkomen alsof hij met Bossuet begint, maar er is een soort van flash-back naar de vroegere scholastieken. In de 17e en 18e eeuw werd de idee fel aangevallen en nog feller verdedigd, maar ook zuiverder en scherper afgebakend toen de godsdienstige geschillen tussen katholiek en protestant werden uitgevochten. Schr. beperkt zich dan ook niet tot de schrijvers uit het katholieke kamp, maar bespreekt evenzeer andere christelijke theologen, zowel van het vasteland als in Engeland zelf. Schr. slaagt er op deze wijze in een zeer verhelderend inzicht te geven in het wezenlijke van de dogma-ontwikkeling; daarbij komt dat hij een zekere speelsheid heeft weten te leggen zowel in het betoog als in zijn stijl, hetgeen het geheel tot een leerzaam en leesbaar boek maakt.

W. Peters

Przywara, E. en H. Sauer, Gespräch zwischen den Kirchen. - Glock und Lutz-Verlag, Nurenberg, 1956, 110 pp., geb. D.M. 7,50.

Vier voordrachten die P. tussen 1929 en 1940 over de tegenstelling Rome-Reformatie hield, worden hier samen in één deel weer uitgegeven. De meest beroemde is nog steeds de eerste, in 1929 gehouden in Münster op uitnodiging van K. Barth. De bouw blijft telkens dezelfde: eerst de reformatorische kernhouding, als radicalisatie van de reine idee uit vertwijfeling tegenover de concrete werkelijkheid; daarop de eigen katholieke visie, als de omvattende beaming van de gehele werkelijkheid. Ten slotte volgt telkens als aanschouwelijke synthese een korte omschrijving van de rol van Maria in het heilsplan Gods. Dit wordt viermaal herhaald, eerst principieel, dan meer bepaald t.a.v. het ‘geweten’, het ‘Evangelie als Woord Gods’, en de ‘Kerk als Lichaam van Christus’. Men zal merken dat P. de in Nederland gecontroverseerde thesen van Prof. van de Pol schijnt bij te treden. Nochtans lijkt ons P.'s visie op het Protestantisme volledig door de posities van Kierkegaard en van K. Barth te worden geabsorbeerd, door het extreem actualisme nl. van de dialectische theologie. Deze kritiek moet evenwel in zover gecorrigeerd worden, dat P. in een tweede deel een gesprek voert met Hermann Sauer. Beiden gaan akkoord om een gesprek te beginnen boven en vóór alle meningsverschillen die later in het Protestantisme zijn opgekomen, vóór ook de radicalisering van K. Barth die bij Melanchton zou zijn ingetreden, nl. in de eerste theologische visie van ‘de jonge Luther’, de ‘grootste mysticus en ketter tevens’, wat P. het ‘mysterium van Luther’ noemt. Wij hebben ook altijd gedacht dat een vruchtbaar oecumenisch gesprek slechts kon beginnen, waar men rustig en open voor het eerst de wegen ziet scheiden. Het profetische in P. brengt hem ertoe deze aanvang bij Luther al te metafysisch te verabsoluteren!

P. Fransen

Delesalle, J., Cet étrange secret. Poésie et philosophie à la recherche de Dieu. Etudes carmélitaines. - Desclée De Brouwer, Parijs, 1957, 316 pp.

De mens drukt zijn godsbesef niet alleen uit onmiddellijk in het religieuze, door

[pagina 391]
[p. 391]

het gebed, maar ook projecteert hij dit in het litteraire en in het filosofische. Het litteraire thema of het verhaal kan een mythe worden, waardoor de psychologische avonturen van de romanheld naar de diepere godsverbondenheid van de mens verwijzen. Eveneens kan de filosofische bezinning er het teken van worden door een wijsgerige omschrijving van de Godsidee. In beide gevallen kan deze transcendente betekenis een positieve of een negatieve zin hebben, naargelang de auteur de godsverbondenheid vrij beaamt of verwerpt. Het boek van J. Delesalle bevat een dubbele reeks essays over het godsbesef bij moderne romanschrijvers (Dostoievski, Kafka, Bernanos, Graham Greene, Gide, Giraudoux, Anouilh, Romains, Malraux, Koestler) en bij een reeks filosofen (Descartes, Malebranche, Spinoza, Leibniz, Kant, Hegel, Kierkegaard, Nietzsche, Jaspers, G. Marcel). De schrijver van het Essai sur le dialogue hanteert met veel brio de kunst, om met al deze verschillende auteurs in voeling te treden en ze te ondervragen over hun verhouding tot ‘cet étrange secret’ van het godsbesef. Hij weet in deze verhouding de subtielste schakeringen te onderscheiden, de meest ambivalente, verglijdende wijzen van afwezigheid of aanwezigheid van het goddelijke. Deze essays dragen ongetwijfeld bij tot een beter begrip van de grote literaire werken, die hier worden besproken. Het opzet van de schrijver in dit eerste deel van zijn werk komt overeen met dat van Ch. Moeller in zijn reeks boeken getiteld: Le sens de Dieu dans la littérature contemporaine. Het deel over de filosofen kan men vergelijken met Der Gott der neuzeitlichen Metaphysik van W. Schutz. Beiden huldigen ze de opvatting, dat sedert Descartes de Godsidee steeds meer haar transcendentie heeft ingeboet: de menselijke rede werd tenslotte haar eigen god. Met Kierkegaard en de christelijke existentialisten verschijnt opnieuw in de filosofie een positieve verhouding tot het Godsbesef.

F. De Raedemaeker

Jungmann, J.A., La liturgie de l'Eglise romaine. - Edit. Salvator-Casterman, Doornik, 1957, 240 pp., ing. Fr. 124.

Dit nieuwe werk (Der Gottesdienst der Kirche) van de alom bekende liturgist, P.J.A. Jungmann, is de neerslag van zijn liturgiecursussen. Het biedt een overzichtelijk compendium van de voornaamste onderdelen onzer Latijnse liturgie. Na een korte inleiding over de elementaire begrippen van de eredienst, de geschiedkundige ontwikkeling van de Romeinse liturgie en de Romeinse liturgische wetgeving, worden achtereenvolgens de volgende bestanddelen van de liturgie besproken: de Schriftlezing, de Psalmen, hymnen en kerkliederen, de kerkmuziek, het gebed van de gelovigen en van de priester en hun houding tijdens de eredienst. Verder wordt een afzonderlijk hoofdstuk gewijd aan het godshuis en zijn aankleding; twee andere aan de sacramentele handelingen, waaronder natuurlijk de misviering de hoofdplaats inneemt; een ander nog aan het kerkelijk officie en zijn bestanddelen, en een laatste tenslotte aan het kerkelijk jaar. Deze Franse vertaling heeft kunnen gebruik maken van aanvullingen en verbeteringen door de auteur zelf opgesteld in het vooruitzicht van een heruitgave van het origineel. Ten zeerste aanbevolen aan al wie bekommerd is om de liturgische hernieuwing.

J. De Munter

Kirchgaessner, A., Offene Fenster. Geistliche Glossen. Dritte Folge. - Knecht, Carolusdruckerei, Frankfurt am Main, 1957, 235 pp., geb. D.M. 8.80.

Dit is de derde bundel van korte godsdienstige opstellen, waarvan de eerste Geistliche Glossen heette, en de tweede Kleine Jakobsleiter. Haast elk van de negenennegentig stukken leert ons het heden bezien en God beschouwen, God in het heden waarnemen, onszelf voor God stellen met onze verantwoordelijkheid voor het heden. De drie grote delen ‘Gottes Wahrheit, Recht leben, Mit dem Kirchenjahr’ geven de belangrijke thema's aan: hoe God hierbeneden aanwezig is en moet erkend worden; hoe het oprechte en zuivere leven al strijdend zichzelf moet bewaren, hoe de opeenvolgende kringen van het kerkelijk jaar vergezichten en panorama's vertonen.

Em. Janssen

Brinktrine, J., Die Lehre von der Gnade. - F. Schöningh, Paderborn, 1957, 265 pp., geb. D.M. 16.

Klassiek exposé van de schoolse genadeleer, zoals die in het begin van deze eeuw werd gedoceerd. Schrijver heeft een zeer verdienstelijk en arbeidzaam leven achter de rug. Zijn betoog is uiterst helder en systematisch. Hij verdedigt daarenboven in de genadeleer de thomistische posities. Om al deze redenen blijft zijn boek een handig Nachschlagewerk voor wie de vroegere stand van deze problemen wil achterhalen. De bibliografie, ook de meer recente, is met veel zorg bijgewerkt.

P. Fransen

[pagina 392]
[p. 392]

Spiritualité pascale (Témoignages. Cahiers de la Pierre-Qui-Vire, 9). - Desclée de Brouwer, Brugge, 1957, 288 pp., ing. Fr. 93.

Dit cahier wil de mystieke zin achterhalen van Septuagesima en Vasten, Lijdensweek, Pasen, Hemelvaart en Pinksteren. Uit de recente geschriften van L. Bouyer, Dom Vonier e.a. werd menig merkwaardig gegeven verwerkt. De soms wat lang uitgevallen meditatieve beschouwingen leiden de lezer in tot het beleven van een meer authentieke liefde. Een artikel van E.H.R. Poelman, excerpta uit twee preken van Sint-Augustinus, teksten van M. Massenet, Ch.-J. Ledit en J. Zeltz, en twee meditaties van K. Rahner verhogen nog de bruikbaarheid van dit cahier.

F. Cuvelier

Hamman, A., Prières eucharistiques des premiers siècles (Coll. La Croix de Saint-Pierre). - Desclée de Brouwer, Brugge, 310 pp., geb. Fr. 96.

Dit is een kostbaar boekje dat de christen kan helpen voor zijn persoonlijk gebed, voor zijn gebed in de huiselijke kring, voor zijn meeleven met de liturgie. Het geeft volgens de orde der Romeinse mis de mooiste eucharistische gebeden uit de eerste eeuwen der Kerk, volgens verschillende ritussen. Ook de verschillende sacramenten zijn vertegenwoordigd. Een sobere inleiding, enkele goede tabellen geven een bondig gehouden toelichting. Die gebeden munten uit door hun dogmatische geladenheid, hun sacrale toon, hun vormschoonheid. De materiële verzorging is voornaam en het formaat zeer handig.

R. Leys

Snijders-Oomen, N., Spelend voor Gods aangezicht. De godsdienstige opvoeding van het kind in de eerste zeven jaar. - Pax, 's-Gravenhage, 1957, 79 pp. en 7 foto-pp., f 3.90.

Een fris en eenvoudig boekje, vooral bestemd voor de ouders, dat wenken bevat voor de godsdienstige opvoeding van jonge kinderen, welke zijn voortgekomen uit een diep godsdienstig beleven en een zuiver aanvoelen van het kind. Allen, die betrokken zijn in de opvoeding van jonge kinderen, bevelen wij dit boekje van harte aan.

J.M. Kijm

Lack, David, Evolutionary Theory and Christian Belief: The Unresolved Conflict. - Methuen, London, 128 pp., 10 s. 6 d.

Dit korte, maar vrij dure boekje geeft een goed overzicht van controverse tussen het darwinisme en de christelijke leer. De samenvatting is helder en beperkt zich tot het wezenlijke. Voor de enigszins ingewijde bevat het weinig nieuws; maar wie niet op de hoogte is van het verschil in interpretatie van de eerste hoofdstukken van het Boek der Schepping nu en een honderd jaar geleden, komt voor menige verrassing te staan. De auteur blijkt echter meer bioloog dan theoloog te zijn; hij is zich hiervan ook bewust, hetgeen hem op theologisch terrein voorzichtig, maar ook weinig diepgaand maakt.

W. Peters

Ungarische Passion door N.N. Religiöse Probleme in einem Lande unter kommunistischer Herrschaft door A. Michel. Bolchewismus: Angriff und Abwehr. (Verslagboek 4e kongres Kirche in Not). Uitgegeven door Ostpriesterhilfe, Königstein/Taunus.

Deze 3 boekjes belichten, ieder op hun wijze, de praktijk van de grootste kerkvervolging der geschiedenis die zich op enkele honderd kilometer van ons afspeelt. Het zijn eenvoudige uitgaven, geschreven door mensen die praktisch allen door dit verschrikkelijke leed zijn heengegaan. Hun getuigenis - en hun gewetensonderzoek - zijn voor onze oververzadigde maatschappij, die steeds weer probeert te vergeten voor welke problemen het marxisme als pseudo-religie ons stelt, allerminst overbodig.

E. Schoenmaeckers

Watkin, E.I., Roman Catholicism in England, from the reformation to 1950. - London, Oxford Un. Press, 1957, 244 pp., 7 s. 6 d.

Men verwachte in deze schets van het katholicisme in Engeland geen spectaculaire visies of verrassende historische ontdekkingen. Het is een degelijk stuk werk dat een waardevolle bijdrage is tot de bekende boekenreeks The Home University Library. Stapt men over de versnippering heen, onvermijdelijk omdat nu eenmaal een overzicht gegeven moet worden van het kerkelijk leven in al zijn aspecten, dan blijkt de schets niet alleen nuttig en leesbaar, maar zelfs boeiend: een niet geringe prestatie voor een boek van dit type.

W. Peters

Jungmann, S.J., J.A., De betekenis van de Mis als offer van de gemeenschap, uit het Duits door Drs. J. van de Geyn M.S.C. - Paul Brand, Bussum, 1957, 109 pp., f 2.95.

In dit boekje zijn enige artikelen gebun-

[pagina 393]
[p. 393]

deld, die de alombekende Innsbrucker liturgieprofessor in verschillende tijdschriften had gepubliceerd. De volgende thema's worden behandeld: het offer van de Kerk, Zondagsviering en kerkelijk leven, factoren waardoor het gemeenschapskarakter van de misviering in gevaar wordt gebracht, en tenslotte: verschuivingen in de eucharistische vroomheid. Voor wie belangstelt in de liturgie en de huidige problematiek daaromtrent, zij dit werkje, dat in een vlotte vertaling voor het Nederlands publiek toegankelijk is gemaakt, van harte aanbevolen.

J. Mulders

Literatuur

Brom, Gerard, Vijf studies. No. 7 Zwolse reeks van Taal- en letterkundige studies. - W.E.J. Tjeenk Willink, Zwolle, 1957, 321 pp., f 8.90 en f 11.40.

Een aan velen zeer welkome uitgave zullen deze vijf studies van Brom zijn. De lezer weet tevoren reeds dat een artikel van de Nijmeegse geleerde nooit dor of saai is, integendeel: sprankelend, vol geest en leven. Mag het gegeven al een haast doodgepraat onderwerp zijn, Brom weet een zijde nieuw en scherper te belichten, een nieuw facet te ontdekken en des lezers kijk te verlevendigen, te verscherpen, te wijzigen; het onderwerp is weer springlevend geworden. De buitengewone belezenheid van de oud-hoogleraar stelt hem in staat het onderwerp van een zo al niet geheel onbekende dan toch geheel onvermoede zijde te benaderen, het in breder verband te zien en het daardoor belangwekkender te maken voor de lezer. Hoe belezen de auteur moge zijn, zijn opstellen (en boeken) vormen nimmer een conglomeraat van citaten of oordeelvellingen van anderen zonder andere samenhang dan dat de desbetreffende geciteerden tot het onderhavige onderwerp op een of andere wijze in betrekking staan; het woord van anderen weet de schrijver te verwerken, het wordt eigen materiaal, een bouwsteen in eigen geschrift. De bovenvermelde studies waaronder één tot nu toe ongepubliceerde, t.w. ‘Wolff en Deken en de Katholieken’, bevatten een grote rijkdom aan wetenswaardigheden niet alleen, doch geven naast de feiten, een kijk op de feiten meteen. Met vreugde begroet de lezer de herdruk van ‘de Dominee in onze literatuur’, eertijds als brochure verschenen doch sinds jaar en dag niet meer of uiterst moeilijk te bekomen; een studie welke nog altijd als een der beste mag beschouwd worden over deze 19de-eeuwse snarentokkelende godsmannen. Zonder aan de overige studies enige afbreuk te doen, mag wel geconstateerd worden dat ‘De roem van Gezelle’ niet enkel bijzonder getuigt van kennis van, maar evenzeer van liefde voor deze zoetgevooisde zanger van Vlaanderen. Een helder, rijk gedocumenteerd overzicht van de roem (en minachting) welke Gezelle tijdens en na zijn leven ten deel is gevallen, laat de Gezelle-minnaar menig nieuw verschiet opengaan en belicht niet minder de vrome dichter dan de bewonderende of geringschattende beoordelaars zijner poëzie. Het is hier niet de plaats lang en breed op dit alles in te gaan; ik mag volstaan met een zeer nadrukkelijke (is dit wel nodig?) aanbeveling van deze vijf studies waarin de lezer met onverzwakte aandacht en stijgend interesse zich blijft verdiepen, én waarvan de geestrijke en sprankelendlevende stijl blijft boeien.

Joh. Heesterbeek

Rodenbach, Albrecht, Verzamelde werken, III: Gudrun en dramatische fragmenten. - Lanno, Tielt-Den Haag, 1957, XLII-428 pp., geb. Fr. 160.

Het toneel is voor A. Rodenbach een doeltreffend middel geweest om het Vlaamse volksbewustzijn in de vorige eeuw weer kracht en fierheid bij te brengen. Tot dramatiseren lijkt hij trouwens meer begaafd dan tot lyrisch dichten. Getuige hiervan de epische, visionaire en bewegingsrijke inslag van zijn verzen, de vlotheid waarmede gebeurtenissen uit het dagelijkse leven tot toneel werden verwerkt (cfr. b.v. De Studenten van Warschau en het parallelisme met Roeselaarse collegetoestanden), getuige vooral Gudrun, dat ondanks onloochenbare tekorten, het beste onder de XIX-eeuwse Vlaamse drama's blijft. Voor de kennis van de dichter Rodenbach beschouwen we het dramatisch oeuvre als het meest belangrijke. Misschien kan daarover meer gezegd worden na het verschijnen van Prof. Baurs langverwachte studie over het leven en het werk van de dichter. Deze band III van de Verzamelde Werken bevat Gudrun, en een zestiental fragmenten. Niet alles wat Rodenbach schreef, is opgenomen. Heel wat is verloren gegaan, andere werken hebben geen literaire waarde. Daarom beperkt de uitgave zich tot wat werd geschreven met de bedoeling het Nederlands toneel ar-

[pagina 394]
[p. 394]

tistiek te verheffen. De tekst steunt zoveel mogelijk op handschriften of uitgaven door de dichter zelf verzorgd. Nuttig, zelfs noodzakelijk voor de studie van Rodenbachs taal en stijl is het Glossarium op de verzamelde werken, dat deze band besluit.

J. Du Bois

Panhuysen, Jos., Wandel niet in water. - A.A.M. Stols, 's-Gravenhage, 1957, 240 pp., f 7.90.

Jos. Panhuysen deed een zeer hoge greep met deze roman. In het voetspoor van Bernanos en Graham Greene koos hij een grensgeval, een uitermate delicaat en toegespitst gewetensconflict, tot onderwerp van zijn verbeelding. Een reeds bejaarde kloosterzuster krijgt bezoek van haar broer, die haar in een lang onderhoud zijn buiten God geleefd leven vertelt en haar zegt dat hij binnenkort er een einde aan zal maken. Het gesprek van de bewust ongelovige schokt de non zodanig dat zij, buiten haar schuld, een ontzettende twijfel voelt opkomen. Nu biedt zij God aan levenslang door deze twijfel gefolterd te willen worden tot redding zijner ziel. Als de Overste haar kort daarop het doodsbericht van haar broer overbrengt, raakt zij zo van streek dat de Overste haar vraagt alles te vertellen. Zij gaat daarop in en vertelt in zes dagen (elke dag een gedeelte) het relaas van zijn bezoek. Het geheel heeft te veel gewrongens om het een geslaagd werk te noemen. Het leven bloeit hier niet op in natuurlijke frisheid en echtheid zoals in ander werk van Panhuysen. De auteur koos een te verengend keurslijf en nam te veel onwaarschijnlijkheden op in zijn constructie om volkomen te bevredigen.

J. van Heugten

Breedveld, Walter, Benedikt Ivo. - De Fontein, Utrecht, 1957, 276 pp., f 8.90.

Walter Breedveld heeft ditmaal Enschedé en omgeving als achtergrond van zijn roman gekozen. Een jongeman uit een rijke fabrikantenfamilie komt in verzet tegen de oude familietradities en voelt behoefte aan menselijker en natuurlijker verhoudingen. Een liefdesaffaire met een meisje uit een arbeidersgezin accentueert zijn onhoudbare toestand zozeer dat hij naar het buitenland vertrekt. Breedveld heeft met dit boek een roman van formaat geschreven, die mét Hexspoor tot het beste van zijn werk behoort, in zoverre zelfs Hexspoor overtreft als de zwakheden van Hexspoor hier ontbreken. Het wat onverwachte en vlakke slot roept om een vervolg van het boek. Sfeer en milieu van dit Overijsselse gezin zijn voortreffelijk weergegeven, zoals trouwens heel de roman natuurwaar en zuiver verbeeld aandoet. Het conflict van de jonge Benedikt Ivo, alsook de verdere complicaties zijn overtuigend beschreven.

J. v. Heugten

Kruysman, Mr. Jan, Bob Vredeveld wordt man. - De Fontein, Utrecht, 1957, 3de druk, 206 pp.

Deze derde druk is inderdaad ‘herzien’ en ‘herschreven’, zoals de auteur zelf vermeldt; en men mag zeggen dat het boek onder de behandeling gewonnen heeft. De taal is erop vooruitgegaan; enkele onbelangrijke details zijn uit het verhaal verdwenen. Bob Vredeveld is zeker een boek dat erin gegaan is, blijkbaar nog vele lezers trekt en waarvan zonder twijfel een invloed ten goede kan uitgaan. Mijn bezwaar is en blijft dat aan de gehele situatie, zoals deze in dit boek getekend is, een gebrek aan realiteit valt te constateren. Een jongen, moederloos, met een ietwat liberale vader (zoals de kapelaan opmerkt), dagelijks verkerend in een neutraal school- en sportmilieu, heeft in werkelijkheid heel wat meer te vechten en te strijden, wil hij er godsdienstig en zedelijk goed doorkomen. Waar de schrijver zo goed als geen aandacht aan heeft geschonken en wat juist in bovengenoemde milieus zeer zwaar weegt, is ‘de sfeer’; een sfeer van totale afwezigheid van christendom (enkele goede individuen daargelaten), met de aankleve van dien. Hiervan blijkt in dit boek zo goed als niets; en toch is dit een factor, heel wat gevaarlijker dan een of ander onguur individu. In dit punt blijft de auteur wel zeer aan de oppervlakte. De ervaring leert wel anders.

Joh. Heesterbeek

Mens, Jan, Godt alleen d'eere. - Kosmos, Amsterdam, Antwerpen, 1957, 234 pp., f 8.90 en B. Fr. 140.

Dit deel van de levensroman van Griet Manshande - nomen est omen - vormt het sluitstuk van het leven van deze merkwaardige vrouw. Na de verzorging van het gezin van haar schoonzoon, trekt Griet zich terug en meent zich te wijden aan de zorg voor verwaarloosde Jordaan-kinderen, doch de dood maakt onverwacht een einde aan haar leven. Het boek van Jan Mens is een sympathiek boek dat zich aangenaam laat lezen. Levenswaar en oprecht. Eén vlek kleeft het m.i. aan: soms - al is het niet vaak - worden de beschouwingen wel wat langgerekt; zo b.v. de bladzijde 180 e.v. De auteur heeft

[pagina 395]
[p. 395]

klaarblijkelijk de rechte toon aangeslagen; feit is dat zijn boeken veel gelezen worden. Het mag en moet gezegd zijn; het is gezond werk. Een verademing, vergeleken bij veel wat in deze tijd van de pers komt. Zijn figuren zijn reëel en levend. Volks, soms wat ruw, doch dit is de buitenkant; in de kern schuilt er veel goeds in deze mensen. Ook dit boek zal zijn lezers wel vinden, en met recht en reden.

Joh. Heesterbeek

Zwolse Drukken en Herdrukken. Maximilianus, O.F.M. Cap., P., De middelnederlandse vertalingen van het Stabat Mater. - W.E.J. Tjeenk Willink, Zwolle, 1957, 160 pp., f 5.25.

In een tamelijk beknopt overzicht geeft P. Maximilianus de lezer een uiteenzetting aangaande de Latijnse tekst van de Stabat Mater en zijn auteur. Het staat wel vast dat Gacopone di Todi de auteur niet geweest is; vermoedelijk komt de eer toe aan John Pecham, Engels minderbroeder. Na een beschouwing van de varianten van de hymne, voert de schrijver ons binnen in het rijk der middelnederlandse vertalingen, waarvan er nogal talrijke bestaan. Hij behandelt deze in vergelijking met Latijnse originelen. Ten slotte worden enige vertalingen afgedrukt naast het Latijns origineel. Een overzicht van de Latijnse varianten waarnaar de vertalingen gemaakt zijn, gevolgd door enige korte notities over vertalingen voor de auteur onbereikbaar, besluit deze bundel. Voor minnaars van middelnederlandse godsdienstige poëzie een interessante studie.

Joh. Heesterbeek

Wilson, Angus, A Bit off the Map. - Secker and Warburg, London, 1957, 193 pp., 13 s. 6 d.

Deze derde verzameling korte verhalen bevestigen onze mening dat Wilson zich in dit genre gemakkelijker beweegt en rijker getalenteerd is dan op het gebied van de roman. Het ietwat ambulante van zijn twee romans kan natuurlijk in een kort verhaal geen plaats vinden; hij is gedwongen preciezer te zijn, raker in typering, en moet een sfeer weten te scheppen met weinig woorden. Hierin slaagt hij. Dit wil niet zeggen dat deze acht verhaaltjes hoogste literaire kunst zijn. Daarvoor missen ze zowel breedte als diepte: het is allemaal een beetje benauwend een-dimensionaal. De culturele Teddyboy, de getrouwde vrouw die schoolmeisje blijft, de volwassen man die in de puberteit is blijven steken, en dergelijke abnormale en onvolwaardige typen bevolken deze verhaaltjes in zulke mate dat men zich maar zelden geplaatst voelt in het leven zoals het is, maar bijna voortdurend in een onechte wereld die het voortbrengsel is van een ietwat cynische geest en fantasie.

W. Peters

Tolkien, J.R.R., In de ban van de ring. Vert. door Max Schuchart. Deel II: De twee torens, 394 pp.; Deel III: De terugkeer van de koning, 432 pp. - Het Spectrum, Utrecht, Antwerpen. Per deel f 12,50.

Deze twee laatste delen voltooien het reusachtige verhaal In de ban van de Ring. Het is merkwaardig dat een verbeelding die zo ver van onze Westerse werkelijkheid afstaat, bij tallozen zo kon inslaan. Het werk heeft gelijkenis met sommige middeleeuwse romans, met enkele Oosterse of wellicht nog het meest met die uit de Keltische wereld rondom koning Arthur. De kern van het verhaal, de geschiedenis van de fatale ring, lijkt een sage of mythe, iets uit lang voorbije tijden, en in overeenstemming daarmee heeft Tolkien een mensenwereld verbeeld die in alles, behalve in haar diep menselijke kern, van de onze verschilt. Zelden heeft de menselijke fantasie vrijer en wijder haar vleugels uitgeslagen dan in dit reuzesprookje, dat nog wel uit de pen gevloeid is, niet van een verdroomd en vereenzaamd poëet, maar van een Oxfords universiteitsprofessor. De vertaling van Max Schuchart is bewonderenswaardig.

R.S.

Zwolse Reeks: L.C. Michels, Filologische opstellen. Dl. I. Stoffen uit de Middeleeuwen. - W.E.J. Tjeenk Willink, Zwolle, 1957, 249 pp., f 7.50 en f 10.

In de Zwolse reeks van Taal- en Letterkundige studies zullen klaarblijkelijk een aantal filologische opstellen verschijnen, waarvan het alhier genoemde werk als deel I staat aangegeven. En het mag een gelukkige greep heten: enige opstellen van prof. Michels de rij te laten openen. De geschoolde lezer kan uit deze opstellen leren: de bedrevenheid van Michels in de spraakkunst, meer nog zijn filologische acribie, zijn uitgebreide en degelijke ‘kennis van de kulturele omstandigheden, waaronder een tekst ontstond’. Uiteraard zijn deze artikelen voor de filologisch-geschoolden; buiten deze kring zullen zij weinig lezers vinden; al kan een opstel als ‘Het spel vanden Sacramente vander Nuiewervaert’ zeker een breder lezerskring opeisen.

Joh. Heesterbeek

[pagina 396]
[p. 396]

Zillich, Heinrich, Sturm des Lebens. - Wancura-Verlag, Wien-Stuttgart, 1956, 262 pp., geb. D.M. 11.80.
Fussenegger, Gertrud, Das verschüttete Antlitz. - Deutsche Verlagsanstalt, Stuttgart, 1957, 343 pp., geb. D.M. 15.80.

Heinrich Zillich, een Siebenbürger, verzamelde in dit werk een reeks verhalen uit zijn verre en verloren Heimat. Sterk, hartstochtelijk, vaak zonder veel inhibitie of schaamte, volgen zijn verhalen het verloop van de grote menselijke ervaringen, van kindsheid tot grijsheid, die ook de grote menselijke desillusies zijn. Het sterkste van deze verhalen, stilistisch ook het meest beheerste, is Die Reinerbachmühle, dat tot het knapste Duitse proza van deze tijd behoort. - De roman van G. Fussenegger voert ons naar een ander zuid-oostelijk grensgebied van het Duitse leven, eveneens geboorteland van de schrijfster: Bohemen, waar sinds eeuwen Duitsers en Tsjechen samenleefden, tot de wreedheden van het nazisme, gevolgd door die van de repressie, alle Duitsers uit het land verdreven. Dit historisch gebeuren vormt een soort geheimzinnig symbool van en parallel met de innerlijke, persoonlijk-menselijke tragiek. De jonge Zeman werkt zich trots alle tegenspoed en moeilijkheden op tol dokter. Hij probeert goed te zijn, en wijdt zich met lijf en ziel aan de leniging van het menselijk lijden, maar zeer vroeg ervaart hij dat hij met al zijn goedheid slechts onheil brengt aan al degenen die hem liefhebben of die hij zou durven beminnen; evenmin kan hij zijn afgetrokkenheid doen vergeven. Wellicht kon slechts een vrouw op zo gevoelige wijze het ‘imponderabile’ van een dergelijke tragiek in een mannelijk karakter beschrijven.

A. Deblaere

Heuschele, Otto, Die Gaben des Lebens. Geschichte einer Jugend. - E. Hoffmann-Verlag, Heidenheim, 1957, 218 pp., geb. D.M. 9.80.

De essayist en dichter Heuschele biedt ons hier een reeks verstilde, serene en heldere jeugdherinneringen, die ons bijna irreëel voorkomen, zozeer is de menselijke conditie in een halve eeuw veranderd: de natuur was voor hem, de hoveniers-zoon, nog een vertrouwde toevlucht, bloemen, planten en sterren leerden hem vrede en evenwicht, Hölderlin was de meester zijner jongelingsjaren. Indien men de oprechtheid van de schrijver niet kende, zou men menen dat hij een conventioneel Bildungsbuch ontworpen had, tot in de gratieuze ouderwetse wendingen toe, welke klinken als de tonen ‘die hij aan zijn veldfluit ontlokte’.

A. Deblaere

Wolff, Hans M., Thomas Mann. Werk und Bekenntnis. - A. Francke-Verlag, Bern, 1957, 144 pp., ing. Zw. Fr. 7,50.

Tot nog toe gaf een werkje van Eichner ons de beste synthese over Thomas Mann. Deze studie van Hans M. Wolff, hoewel eveneens bescheiden van omvang, komt het vervangen door een vollediger en o.i. vaak juister inzicht. Het doet voorzeker genoegen, Mijnheer Peeperkorn of een ander personage niet meer voorgesteld te zien als het symbool van Manns eigen levensbeschouwing. De vriendschap, welke de schr. met Mann verbond, heeft hem menigmaal kostbare persoonlijke verklaringen en verhelderende perspectieven over Manns bedoelingen verschaft; doch anderzijds blijkt hij soms te subjectief met hem verbonden, zo b.v. om het nihilisme in het werk met de nodige nuchterheid te behandelen: dit is merkbaar in de licht apologetische ondertoon, die even doorklinkt en de distinctie tussen mens en werk niet voldoende vrijwaart. Behoudens dit detail, is het juist Wolffs grote kracht, dat hij het werk als psychologisch-artistieke uitdrukking der persoonlijkheid kan zien en ontleden, een gave die essentieel is, waar het gaat om een auteur als Mann.

A. Deblaere

Wyrsch, Jacob, Cosmas Damian. - Benziger Verlag, Einsiedeln, Zürich, Köln, 1957, 351 pp., Fr. 12.75.
Cather, Willa, Lucy Gayheart. - Benziger Verlag, Einsiedeln, Zürich, Köln, 1957, 239 pp.
Alcantara, Francisco José. Wenn alles schief geht. - Benziger Verlag, Einsiedeln, Zürich, Köln, 224 pp.

Het eerste dezer boeken verhaalt van een te vondeling gelegde tweeling, waarvan er één in leven blijft, Cosmas. Wat dit weesje ondervindt, hoe de jongen zich ontwikkelt tot knaap en man, de wijde wereld intrekt, carrière maakt en ten slotte, weer arm geworden, door dit alles gerijpt is tot een wijs man, vertelt de schrijver in een taal die hartelijk is van accent en waarbij een lichte humor een milde glans over alles heen werpt. Het verhaal doet de auteur kennen als een man van grote mensenkennis en menslievendheid. Het boek leest aangenaam, doch is wat breedvoerig van verteltrant. De twee andere

[pagina 397]
[p. 397]

romans zijn vertalingen uit het Engels en het Spaans.

Joh. Heesterbeek

Lesort, Paul André, De wind waait waar hij wil. Vert. - N.V. Uitg. Pax, 's-Gravenhage, 1957, 346 pp., f 8.90.

Deze roman van Paul André Lesort van 1954 verdient de aandacht. Het is de fijnzinnig geschreven geschiedenis van een echtpaar dat, in hartstochtelijke liefde verbonden, elkaar zo uitsluitend bezitten wil dat zelfs God er geen plaats mag vinden. De man echter, die zonder godsdienst is opgegroeid, in tegenstelling met zijn vrouw, die er van losgeraakt is, heeft behoefte aan een hogere, transcendente verankering zijner liefde en heeft geen rust, tot hij na jaren in een Duits gevangenenkamp het geloof vindt en daar door een aalmoezenier gedoopt wordt. De behoefte aan en de drang naar God en goddelijke binding van de hedendaagse mens is hier op boeiende en menskundige wijze gestalte gegeven.

J. van Heugten

Mueller, Ernst, Der Herzog und das Genie. Friedrich Schillers Jugendjahre. - W. Kohlhammer-Verlag, Stuttgart, 1955, 344 pp., geb. D.M. 10,80.

Deze studie over de jeugdjaren van Schiller wil een algemeen verspreide valse voorstelling corrigeren. De opvoeding van Schiller aan de Militaire Academie en zijn korte loopbaan als militair arts eindigden met de beruchte vlucht naar Mannheim. In de gangbare opinie, door Schiller en zijn eerste biografen in het leven geroepen, krijgt de gebeurtenis een betekenis van wereldhistorische draagwijdte: de symbolische opstand van de jonge romantische vrijheidsheld tegen de verdrukking door het monarchisch absolutisme van hertog Karel Eugen van Wurtemberg. In feite verliep alles heel wat bescheidener: op de Academie was Schiller een vlijtig en zelfs ‘diplomatisch’ aangelegd student, en de absolute heerser blijkt een wel zeer mild en verlicht despoot te zijn geweest. Ernst Muellers oordeel over de hertog valt zeer positief uit; de ‘opstand’ wordt tot juiste proporties herleid: kleine wrijvingen, gevolgd door een escapade van de jonge schrijver die op haar beurt haar militaire gevolgen moest meebrengen; in de hele zaak gaf de hertog tenslotte blijk van de nodige humor, doch het incident werd later opgeblazen tot een oppositie welke zich door alle vormingsjaren heen over de Solitude en Stuttgart zou hebben uitgestrekt. Daarmee krijgen wij ook een heel ander inzicht in de jeugdgedichten en Die Räuber, waarvan de analyse het centraal stuk van deze studie uitmaakt.

A. Deblaere

Lyrik des Ostens. Gedichte der Völker Asiens vom Nahen bis zum Fernen Osten. Herausgegeben von Wilhelm Gundert, Annemarie Schimmel, Walther Schubring. - Carl Hauser Verlag, München, 1957, 620 pp., D.M. 8.50.

Deze Lyrik des Ostens, een anthologie uit de poëzie der Aziatische volken, maakte in enkele jaren zoveel opgang dat er thans een uitgave in de bekende serie ‘die Bücher der Neunzehn’ van kon verschijnen. Het boek begint met de oude Egyptenaren en eindigt met de poëzie der Japanners. Een bijzondere aantrekkelijkheid dezer uitgave is dat alle gedichten in vertalingen uit het oorspronkelijke, dus niet in vertalingen van vertalingen, geboden worden. Een uitvoerig Nachwort leidt de lezer in tot de geschiedenis der poëzie van de voornaamste Aziatische volken. Wie belang stelt in deze oude Oosterse poëzie, die grotendeels ontstond toen er nog geen enkel Nederlands gedicht geschreven was, vindt hier zijn gading.

R.S.

Brain, Russell, Tea with Walter de la Mare. - Fager, London, 1957, 127 pp., 12 s. 6 d.

Midzomer 1956 stierf Engelands oudste dichter Walter de la Mare. De laatste jaren was hij bevriend met Sir Russell Brain, en deze legde een dagboek aan waarin hij zijn gesprekken met de dichter neerschreef. Deze heeft hij nu gepubliceerd. Het wonderlijke van deze gesprekken is niet alleen dat de lezer op de hoogte gebracht wordt met de la Mare's geestesleven in wijdste zin, maar dat de lezer ten nauwste betrokken wordt binnen de sfeer van het leven van de oude dichter zelf: men leeft ieder nieuw bezoek als het ware zelf mee. Het geeft het boek een uitzonderlijke charme.

W. Peters

Hoffmann, E.T.A., Poetische Werke, I: Phantasiestücke in Callots Manier. - W. de Gruyter, Berlijn, 1957, VIII-394 pp., geïll., geb. D.M. 24.

Deze mooie uitgave van Hoffmans literair werk, in voorname band, met aangename bladspiegel en luchtige illustraties, schenkt ons de ideale voorstellingswijze om de schrijver te leren kennen en genieten. Deze eerste band bevat H.'s fantasieën

[pagina 398]
[p. 398]

uit de vruchtbaarste periode van zijn leven, toen hij, uit zijn ambt ontzet, om den brode kapelmeester werd te Bamberg in 1804. Compositeur en schrijver, vruchtbaar, in verhalen en schetsen de kritiek voerend van zijn tijd, maar ook van de mens als mens, zijn dubbelwezen doorvorsend, en als uiting voor het verborgene in dit wezen nieuwe symbolische droom- en spookgestalten scheppend. Deze band verschijnt met de voorrede van Jean Paul van 1813; hij bevat onder de voorname geschriften Ritter Glück, de Kreisleriana, Don Juan, het satirisch-kritische gesprek met de hond Berganza, Der Magnetiseur, het wereldberoemde ‘sprookje’ Der goldene Topf, en Die Abenteuer der Silvesternacht. Uit deze werken verschijnt ons H. als de laatste grote romanticus, oorspronkelijk en fijn, ironisch in de beste romantische trant, en een nieuwe, grondiger kennismaking overwaard. Hij is veel moderner in zijn kijk op de mens en de kunst dan de latere cliché-romantici. Voor het wezenlijke gaat de tekst terug op de uitgave van Georg Ellinger (1927), waaraan deze sinds 1905 arbeidde. De nieuwe uitgave beantwoordt aan een werkelijke behoefte en belooft een ‘classicus’ te zullen worden.

A. Deblaere

Stewart, J.I.M., James Joyce. - Longmans, Green & Co., Londen, 1957, 43 pp., 2 d.

In de serie Writers and their Works publiceerde Stewart dit essay over Joyce en zijn werk, een uitstekende studie die veel in het wonderlijke werk van deze auteur verheldert.

R.S.

Prisma-uitgaven

Het Spectrum bezorgde een nieuw, liturgisch volgens de laatste voorschriften bijgewerkt Missaal met Latijnse en Nederlandse tekst. Een prachtig en gemakkelijk te hanteren boek. Van f 18.50 tot f 32.50. Verder een deeltje literaire schetsen van A. van Duinkerken dat hij ‘Beeldenspel van Nederlandse dichters’ noemt, en enige vertalingen: Bernhard Baumgartner, Mozart (2 dltjes), Jean Giono, De Poolse Molen, Sam Astrachan, Er komt een eind aan sterven, en Slavomir Ranicz, De barre Vlucht. Een nieuwe serie van het Spectrum vormen de Aula-boeken, uitgaven voor wetenschappelijk geïnteresseerden. Hoofdredactie Prof. F.J.J. Buytendijk. De eerste zijn: Robert Fruin, Het voorspel van de 80-jarige oorlog en Prof. F.J.J. Buytendijk, Over de pijn.

R.S.

Geschiedenis

Hildebrand, Het vlaamsgezinde dagblad ‘De Belgische Standaard’ van Kapucijn Ildefons Peeters, 1915-1919. - Archief der Kapucijnen, Antwerpen, 1957, 252 pp., geïll., ing. F. 100.

Begin 1915 werd te De Panne een Vlaamse krant opgericht om de soldaten aan het front nieuws en steun te geven. De eigenlijke oprichter van De Belgische Standaard was de kapucijn Ildefons Peeters, al heeft men dikwijls juffr. Belpaire, ‘de wijze vrouw van Vlaanderen’ als oprichtster genoemd. Met behulp van het archief van het blad en dat van mej. Belpaire heeft de bekende archivaris der Kapucijnen, P. Hildebrand, een interessant boek over dit dagblad geschreven. Hij behandelt de vijf jaren bewogen bestaan van 10 jan. 1915 tot 31 december 1919, de oplage die schommelde tussen 3.000 en 10.000, de talrijke medewerkers en de grote moeilijkheden, de steun van boven en de censuurvitterijen, enz. De Belgische Standaard was passiever, gematigder dan zijn Vlaamse concurrent Ons Vaderland, die te Kales verscheen en heel wat beslister en vooruitstrevender voor de Vlaamse belangen opkwam. Deze eerste monografie over een Belgisch dagblad is voor de journalistiek van grote waarde, en werpt meteen een schril licht op de Vlaamse toestanden aan het front gedurende de eerste wereldoorlog.

M. Dierickx

Cultuurgeschiedenis van het Christendom. II Delen. - Elsevier, Amsterdam-Brussel, 1957, 2de druk, 994 en 1082 pp., f 45.

Elsevier heeft het enige jaren geleden in meerdere, niet zeer handige delen uitgegeven werk met bovenstaande titel thans in twee gemakkelijk te hanteren delen in dundruk doen verschijnen. Het werk is bovendien rijk geïllustreerd en vormt inderdaad een prachtig staal van uitgeverskunst. De redactie bestond uit een aantal Protestantse en Katholieke professoren, die nog de nodige medewerkers wisten te charteren en zo een rijk geschakeerde cultuurgeschiedenis van het Christendom het licht deden zien. Het is een groots opgezet werk met voortreffelijke beschouwingen, waarin het begingedeelte, dat over Jesus Christus met heel de achtergrond der toenmalige wereld handelt, wel een der gelukkigst geslaagde fragmenten vormt. Het begrip cultuurgeschiedenis is zelf nog te

[pagina 399]
[p. 399]

weinig concreet, te weinig een juist omschreven begrip in het algemene bewustzijn om precies te weten wat men in zulk een uitgave verwachten kan. Huizinga vertwijfelde aan het begrip cultuur, laat staan aan het begrip cultuurgeschiedenis. Daar komt nog bij de moeilijkheid dat het Christendom hier vanuit Protestants en vanuit Katholiek gezichtspunt beschouwd wordt, wat het werk een zekere tweeslachtigheid verleent. Wij zijn, dunkt mij, nog niet zover dat Katholieken en Protestanten samen tot een eenheidsvisie op het Christelijk verleden en heden gekomen zijn. Er zijn in dit werk lacunes, dingen die vermeden moesten worden terwille van de samenwerking. Een figuur als Augustinus zou algemeen-christelijk, met instemming van Protestanten en Katholieken, kunnen beschreven worden, wat moeilijker wordt bij Luther en Calvijn. Deze tweeslachtigheid lijkt mij het zwakke punt in deze grootse en tot op zekere hoogte geslaagde onderneming. Het reformatorische en het katholieke denken zullen elkaar nog aanmerkelijk nader moeten komen, eer er een bevredigende, gezamenlijk tot stand gebrachte christelijke cultuurgeschiedenis kan geschreven worden. De laatste vier honderd bladzijden zijn gewijd aan beschouwingen over het ‘Heden, gisteren en morgen’ en laten een groot aantal schrijvers aan het woord, die de brandendste kwesties van het ogenblik, kunst, wetenschap, wijsbegeerte, sociale verhoudingen, oecumene, verdraagzaamheid enz. behandelen. Het werk sluit af met een verhandeling over het Neo-thomisme en over de Hedendaagse wijsbegeerte en het Christelijk geloof.

Dr. P.v.A.

Timmers, Prof. Dr. J.J.M., Atlas der Nederlandse Beschaving. - Elsevier, Amsterdam, Brussel, 1957, 246 pp., f 45.-.

Het is de bedoeling van de auteur van dit prachtig en kostbaar uitgegeven werk een zo veel mogelijk visueel beeld te geven van de Nederlandse cultuur in haar ontstaan, haar verdere ontwikkeling en bloei en in haar tijdelijke teruggang. Een dergelijk werk is natuurlijk in hoge mate afhankelijk van die cultuur zelf, d.w.z. dat cultureel vergevorderde en bloeiende perioden een veel rijker illustratie-materiaal bieden dan cultureel primitieve en zwakkere tijden. Dr. Timmer heeft als professor in de kunstgeschiedenis te Nijmegen vooral oog voor en een enorme kennis van de Nederlandse voortbrengsels op het gebied van architectuur en beeldende kunst. En zo werd zijn boek, dat Elsevier grandioos verzorgde, werkelijk een verrukkelijke beeldweergave van de vaderlandse cultuur. Uiteraard kan een dergelijk werk - te meer daar zulk een Atlas een nieuw procédé is - niet alomvattend zijn. Een bibliograaf, een musicoloog, een geoloog enz. zou nog menige interessante aanvulling kunnen brengen. Doch dit neemt niets weg van de verdiensten van de auteur. Hij heeft een prachtig, overzichtelijk en treffend en tevens uiterst accuraat gobelin opgehangen van de beschaving door de eeuwen heen van onze voorvaderen. Tekst en illustratie wedijveren, om zo te zeggen, met elkaar en zijn met ongewone zorg opgesteld en gekozen. Elsevier deed zijn oude naam eer aan met zulk een uitgave.

R.S.

Schwarzenfeld, Gertrude von, Karel de Vijfde, vader van Europa. - Lannoo, Tielt-Den Haag, 1957, 427 pp., geïll.

Nu de vierhonderdste verjaring van de sterfdag van Karel V (21 sept. 1558) nadert, komt dit boek op een gepast ogenblik. In deze tijd van Europese toenadering wil het een aantrekkelijk en toch levensecht beeld ophangen van Karel V, de laatste machtige keizer die nog het onverdeeld katholieke Europa heeft gekend en dit behouden wilde, en die streed voor een christelijke politieke eenheid van het Westen tegen de opdringende Turken. Dit is weliswaar de achtergrond van dit grootse tafereel, maar daarmee geven wij niet het unieke van dit boek weer. De katholieke Oostenrijkse schilderes en schrijfster bezocht Spanje, met een heimwee naar de katholieke en goede Spaans-Oostenrijkse Habsburgers. In talrijke schilderijen van El Greco en Valasquez, in het half-Moorse Toledo en het Alhambra van Granada, op vele plaatsen en voor vele kunstwerken begon het leven van de grootste der Habsburgers voor haar te leven. Een grondige historische studie van de keizer en zijn tijd stelde haar in staat het hele leven van de grote keizer uit het Spanje van toen en van nu in een nieuw licht te stellen. Niet dat het boek volmaakt is: de opstand van Gent in 1540 is vertekend, de schets van het concilie van Trente is erg schriel, naar onze smaak wordt aan het betoverende Sevilla ‘La Maravilla’, ‘het wonder’, onrecht gedaan, en af en toe, ofschoon zelden, zijn de cultuurhistorische beschouwingen nogal vlak. Maar als geheel zijn deze toeristische memoires, doorweven met het leven

[pagina 400]
[p. 400]

van de laatste keizer van het Westen, een interessant en boeiend boek geworden.

M. Dierickx

Siemer, O.P., Laurentius, Aufzeichnungen und Briefe. Mit einem Vorwort von P. Urban Plotzke, O.P. - Knecht, Carolusdruckerei, Frankfurt am Main, 1957, 250 pp., geb. D.M. 10.80.

Dit boek werd samengesteld uit de nagelaten geschriften van de dominikanerpater Siemer, een van de grote apostels in het moderne Duitsland. Hij overleed op 21 oktober 1956, na een even bewogen als vruchtbaar leven; en de meest bewogen periode is die van zijn provincialaat geweest, van 1932 tot 1946. Door de Nazi's gevangen gehouden in 1935-1936 werd hij tijdens de oorlog, de beginselvaste bezieler van de weerstand; hetzelfde werk ongeveer zette hij onmiddellijk daarna voort, met een reusachtige invloed, toen de jonge Bondsrepubliek zichzelf en haar weg vond. Nog daarna was hij in radio en televisie werkzaam; het belangrijkste van die arbeid ligt vast in So sind wir, Menschen. Dit posthume werk bestaat grotendeels uit een vrij complete autobiografie. De man stelt zichzelf in het licht: zijn oprechtheid en durf en vastheid en naastenliefde, - en voor de hedendaagse godsdienstgeschiedenis is zijn getuigenis een belangrijk document.

Em. Janssen

Herzfeld, Hans, Die moderne Welt 1789-1945. I-II (Geschichte der Neuzeit, herausg. von G. Ritter). - G. Westermann-Verlag, Braunschweig, 2e uitg., 1957, XII-260 en VIII-376 pp., geb. D.M. 11,80 en 17,80.

Deze tamelijk uitgebreide geschiedenis van de nieuwste tijd maakt deel uit van de Geschichte der Neuzeit o.l.v. de vooraanstaande Duitse historicus Gerhard Ritter. Het is een geschiedenis van de binnen- en buitenlandse politieke verhoudingen, van de diplomatie en de oorlogen. Daarom staat er weinig te lezen over economie en cultuur, over godsdienst en kunsten, terwijl over andere continenten dan Europa slechts gesproken wordt in zover zij in de grote politiek, actief of meestal passief, een rol hebben gespeeld. Maar binnen deze - voor ons te nauw getrokken - grenzen, vindt dit werk, voor zover ik weet, in geen enkel land zijns gelijke. De evenwichtige, objectieve, vaak meeslepende voorstelling van de feiten, waarbij elk land zijn eigen plaats krijgt toegewezen, treft voortdurend. Men leze b.v. het ontstaan van de eerste wereldoorlog of de vredesverhandelingen van Versailles, en men ervaart dat hier, binnen een beperkte ruimte, een nagenoeg definitief oordeel wordt gegeven. Wat er over de Katholieke Kerk staat in dit boek, waarvan een gelovige protestant de hogere leiding heeft, is objectief met nauwgezet afgewogen termen geschreven. De kleine staten spelen in het grote concert slechts een bescheiden rol, en krijgen weinige bladzijden toegewezen, maar deze geven meestal de feiten juist weer. Deze tweede uitgave verschilt slechts in enkele details van die van 1952. De uitvoerige kritische bibliografie achteraan bij elk hoofdstuk is internationaal en tamelijk goed bijgehouden, de personen- en zaakregisters bij elk deel bewijzen grote dienst, maar wij betreuren het volledig ontbreken van platen, diagrammen en kaarten.

M. Dierickx

Latreille, A., Delaruelle, E., en Palanque, J.R., Histoire du catholicisme en France, I: Des origines à la chrétienté médiévale. - Spes, Parijs, 1957, 358 pp., ing. Fr. Fr. 1.000.

Deze driedelige geschiedenis van de katholieke Kerk in Frankrijk is vulgariserend, zonder kritisch apparaat opgevat en bestemd voor ‘le public éclairé’. Het eerste deel eindigt met Sint-Bernardus, terwijl het tweede deel de periode tot aan de filosofen, de verlichting, zal behandelen. Gelukkig hebben de auteurs hun aandacht minder gewijd aan de betrekkingen tussen Kerk en Staat en aan de structuur van de Kerk, om het volle licht te laten vallen op de gedachtenstromingen en vroomheidspraktijken, op de letterkundige en artistieke prestaties, op het katholieke leven en de zielzorg. Grote bisschoppen als Sint-Hilarius en Sint-Martinus, markante apostelen als Sint-Columbanus en Sint-Bonifatius, grote kloosterbewegingen als van de Benedictijnen, Cluny en Cîteaux, het parochieleven en de bedevaarten, en de opkomende theologische bespiegelingen van de school van Sint-Victor en Abelardus worden met het nodige reliëf behandeld. De drie bekende auteurs zijn elk in een periode gespecialiseerd; Palanque in de oudheid, Delaruelle in de middeleeuwen en Latreille in de moderne geschiedenis, zodat het exposé meestal ‘bij’ is. Zo wordt b.v. de bekering van Chlodovech wegens recente studiën verlegd van 496 naar 506, met de nodige motivering. De korte bibliografieën na elk hoofdstuk geven, helaas, behalve een enkele uitzondering, slechts Franse boeken op.

[pagina 401]
[p. 401]

Wanneer echter over Bonifatius alleen de totaal verouderde Kurth (1924) wordt opgegeven en niet Th. Schieffer: Winfried-Bonifatius und die christliche Grundlegung Europas (1954) dan is het jammer voor de bibliografie, maar dit tekort is, helaas, ook te merken in het exposé. Afgezien hiervan is deze beknopte geschiedenis van het katholicisme in Frankrijk werkelijk geslaagd.

M. Dierickx

Butterfield, Herbert, George III and the Historians. - Collins, London, 1957, 304 pp., 21 sh.

Gewoonlijk eist een boek van Butterfield een warme aanbeveling. Wanneer er voor dit boek een uitzondering gemaakt moet worden, is dit niet omdat het beneden de maat valt die wij stellen aan, en verwachten van, deze eminente historicus, maar omdat deze studie eigenlijk de vakman als lezer veronderstelt. Een inleidend hoofdstuk over het bronnengebruik door de geschiedkundige maakt interessante en leerzame lezing voor iedere ontwikkelde, maar in de volgende hoofdstukken wordt zo exclusief de interpretatie van een bepaalde periode en een bepaalde persoon besproken dat alleen een vakman het argument zal kunnen volgen en zich een verantwoorde mening zal vormen. Voor de niet-vakman blijft dan het genot van het lezen beperkt tot de ontmoeting met een knap historicus die een milde wijze mens blijft, ook waar hij het niet eens kan zijn met vakgenoten: een genot des te groter en meer gewaardeerd daar zulke mildheid en wijsheid zelfs aan Engeland's oudste en meest eerbiedwaardige Universiteiten in discrediet schijnt te geraken, getuige de opstellen van Prof. Trevor Roper.

W. Peters

Kunst en cultuur

Damme, uitgegeven onder leiding van H. Hoste. - Vlaamse Toeristenbond, Antwerpen, 1956, 196 pp., geïll., geb. 250 Fr.

De bibliografie van de Vlaamse monumenten beantwoordt niet aan de echte waarde ervan. Daarom is het steeds verheugend wanneer aan een of ander deel van het Vlaamse kunstpatrimonium een ernstige studie wordt gewijd. Wij waren dan ook bij voorbaat gunstig gestemd voor het boek van wijlen Huib Hoste over Damme, waaraan de V.T.B. blijkbaar haar beste zorgen heeft besteed. Het boek is op mooi papier met de hand gezet als voor een echte bibliofielenuitgave. En toch is dit werk voor ons een ontgoocheling geworden. Een grote documentaire waarde heeft het wel. Maar het is beneden zijn opzet gebleven: én wat de teksten én wat de presentatie betreft is het niet het standaardwerk geworden dat Damme verdient.

G. Bekaert

Lewis, David, Mondriaan 1872-1944 (The Faber Gallery). - Faber & Faber, Londen, 1957, 24 pp., 10 klpl., 31 × 25 cm., ing. sh. 15.

De korte inleiding op het werk van Mondriaan door D. Lewis is niet te vergelijken met de uitvoerige studie die M. Seuphor onlangs uitgaf. Hier werd geen volledigheid nagestreefd. Op een essayistische wijze wordt ons, in korte analyses naast de kleurreproducties, een goed overzicht gegeven van Mondriaans ontwikkeling, van zijn Toren van Domburg tot zijn New York City.

G. Bekaert

Piper-Bücherei: 90. Nay, Aquarelle. Einf. F. Usinger, 51 pp., 16 klpl. - 91. Die Bernwardstür in Hildesheim. Einf. W. Schadendorf, 14 pp., 52 pl. - 95. Eiszeitmalerei. Einf. H. Kühn, 19 pp., 20 klpl. - 100. Pompeji. Einf. K. Schefold, 42 pp., 19 klpl. - 101. Chagall, M., Arabische Nächte. Einf. K. Moldovan, 48 pp., 13 klpl., 13 tek. - 102. Moore, H., Katakomben. Einf. K.Th. Flemming, 16 pp., 45 tek. - 103. Aegyptische Bildnisse. Einf. K. Lange, 12 pp, 34 pl. - 105. Nolde, E., Aquarelle. Einf. G. Busch, 51 pp., 16 klpl. - 107. Unter dem Sapphischen Mond. Einf. Q. Schaeffer, 76 pp. - 108. Dank in Farben. Einf. H. Hess, 46 pp., 20 klpl., 10 ill. - Flora, P., Menschen und andere Tiere. Einf. E. Kästner, 7 pp., 51 tek. - Piper-Verlag, München, 1957, geb. D.M. 2.50 en 3.50 (kleur).

De Piper-Bücherei is een der oudste reeksen van, wat men zou kunnen noemen, geschenkboekjes. Zij blijft een van de beste, die telkens weer verrast door de verscheidenheid van haar programma en de uitzonderlijke afwerking van elk der delen. Hoofdzakelijk gewijd aan de plastische kunsten verwaarloost zij toch de literatuur niet, zoals de kleine bloemlezingen gewijd aan de Spaanse, Japanse, Amerikaanse en Duitse lyriek het getuigen. Laatst verschenen verscheidene deeltjes met kleurreproducties van de hoogste kwaliteit, o.a. over de rotsschilderingen

[pagina 402]
[p. 402]

van de ijstijd, de fresco's van Pompei. Van moderne schilders verschenen de gekleurde litho's die Chagall ontwierp bij de verhalen uit duizend en één nacht; de aquarellen van E.W. Nay en E. Nolde - drie geheel verschillende temperamenten, die elk op hun wijze de hoogste expressie hebben gevonden in de kleur. Iets bijzonders is het mooie boekje Dank in Farben, samengesteld met tekeningen en aquarellen van de grootste Duitse kunstenaars van deze tijd uit het gastenboek van Alfred en Thekla Hess. Men vindt er dankbare herinneringen aan Pechstein, Mueller, Heckel, Rohlfs, Schmidt-Rottluff, Kandinsky, Klee, maar vooral enkele merkwaardige aquarellen van Lyonel Feininger. Naast deze deeltjes in kleur verscheen een verzameling tekeningen van Henry Moore, met een reeks van zijn aangrijpende bunkertekeningen. Ook hier is de reproductie onberispelijk. Uitstekend verzorgd is eveneens de monografie die W. Schadendorf wijdde aan de Bernwardspoort te Hildesheim. Een unieke inleiding op dit meesterwerk van de vroegromaanse sculptuur voor wie zich het standaardwerk van Wesenberg niet kan aanschaffen. Aegyptische Bildnisse van K. Lange bergt niet de verrassing die wij van de overige Piper-Bücher gewoon zijn. Tenslotte verscheen in deze reeks nog een prettig boekje van de karikaturist, of liever de ‘Bildschriftsteller’ P. Flora onder de titel Menschen und andere Tiere.

G. Bekaert

Metraux, Alfred, Die Osterinsel. - W. Kohlhammer Verlag, Stuttgart, 1957, 223 pp., 41 tek., 74 pl., geb. D.M. 37.

Hoewel de expeditie welke de Belgische geleerden A. Métraux en H. Lavachery naar het Paaseiland ondernamen, reeds van 1934-1935 dateert, toch blijft hun relaas, dat trouwens met de recente publikaties rekening houdt, nog altijd het lezen waard, omdat het op een zeer bevattelijke wijze de vrij schaarse gegevens, die over dit boeiende maar zeer verwaarloosde eiland bekend zijn, samenbrengt en levendig voorstelt. Zeer vlot schetst A. Métraux de geschiedenis van de ontdekking en van het contact met deze bevolking met onze ‘beschaafde’ wereld. Zonder in detail te treden of technische discussies aan te gaan laat de auteur voor ons weer tot leven komen de gewoonten van de autochtonen, voor zover die nog te achterhalen waren: hun dagelijkse bezigheden, hun sociale betrekkingen, hun individuele evolutie, hun religie, hun reuzenfiguren (de reden van de beroemdheid van het Paaseiland), hun feesten, hun kunst. Slechts op het einde gaat de auteur even in op de problemen die deze cultuur voor de etnoloog en de archeoloog kunnen stellen en die, vooral dank zij het werk van Thor Heyerdahl, nu in het brandpunt van de belangstelling zijn komen te staan.

S. Heester

Orbis Terrarum - Huerlimann, R. Huchm., Deutschland. Huerlimann, M. Asien. - Atlantisverlag, Zürich, 1956, 239 en 256 pp., 248 en 293 pl., 32 en 36.65 Zw. Fr.
Schwann Reiseführer - Burgund und Provence, Oberitalien, Holland, Belgien. L. Schwann Verlag, Düsseldorf, 1957, 120-144 pp., D.M. 4.80.
Das Kleine Kunstbuch - Edschmid K., Die Italienische Riviera. Schnack, F., Lago Maggiore. Hagelstange, R., Verona. Schneider, R. Lissabon. - Knorr & Hirth Verlag, München, 1957, 16 pp., 32 ill., gen. D.M. 2.20, geb. D.M. 3.30.
Gids voor Benelux, Dl. I, Vlaanderen. - Vlaamse Automobilistenbond, Antwerpen, 1956, 823 pp., gen. Fr. 60.

Uit het contact met vreemde volkeren en culturen ontstaan voortdurend nieuwe boeken, waarin een of ander zijn persoonlijke ervaring neerlegt. In het bepalen van zo'n fysionomie schijnt de Atlantis-Verlag zich gespecialiseerd te hebben. Zijn resultaten zijn dan ook verre van banaal. De twee nieuw verschenen delen over Azië en Duitsland behouden het hoge peil van de delen die wij reeds vroeger aangeprezen hebben. Het deel over Azië is indrukwekkend en geeft van dit geweldige continent de meest verscheiden aspecten van leven en kunst, fantastische landschappen en fijn meisjesgelaat, onoverzienbare drukte van een miljoenenstad en van een Indische tempel. En dit alles in uitstekende opnamen waarin wij de fijne smaak van M. Hürlimann herkennen. Voor onze landen is het moeilijker een nog boeiend beeld te tekenen. Maar ook in dit geval weet de kunstenaar met zijn camera steeds nieuwe aspecten te ontdekken. In het deel van Orbis Terrarum over Duitsland vallen geen banale weergaven aan te wijzen. Integendeel, de hoge kwaliteit van de foto's leert ons zelfs een versleten motief opnieuw te bekijken. De boeken van Hürlimann veronderstellen een zeker comfort. De Schwann-Reiseführer echter kan men bij elke gelegenheid

[pagina 403]
[p. 403]

raadplegen. Na de ervaring die we ervan op mochten doen zijn deze kleine reisgidsen wel de best geschikte voor een hoogstaand toerisme. De delen over Rome, Toscane-Umbrië en de Franse Kathedralen hebben we reeds besproken. De delen over België, Holland, Bourgondië-Provence, Noord-Italië staan nu eveneens ter beschikking. Zelfs voor het eigen land zullen deze vreemde boekjes uitstekende diensten bewijzen. Wij hebben er vroeger reeds op gewezen dat deze reeks bijzonder aandacht besteedt aan de christelijke erfenis van Europa. Deze is echter zo overwegend dat die boekjes er hun universaliteit niet bij inboeten. Trouwens, wat buiten deze ruime christelijke cultuur valt, wordt dan toch nog kort vermeld. Bij elke voorname stad is een plattegrond gevoegd en worden enkele merkwaardigheden in prettige vignetten beschreven. De deeltjes van Das Kleine Kunstbuch hebben iets van de twee boven vermelde reeksen. Zij zijn klein en handig als de Schwann-Reiseführer, maar van opvatting staan zij dichter bij de boeken uit Orbis Terrarum. De inleidingen zijn stuk voor stuk merkwaardige portretten van steden of streken, die in goedgekozen artistieke foto's hun verlenging vinden. De V.A.B.-Gids voor Vlaanderen is eigenlijk ‘des Guten zuviel’, een onuitputtelijke mijn van gegevens van culturele, folkloristische, gastronomische, toeristische aard. Hij bevat zoveel gegevens dat hij wel een tikje onoverzichtelijk wordt en daarmee iets van zijn bruikbaarheid inboet. Deze kritiek mag echter de waarde van deze uitstekende gids niet over het hoofd doen zien. Alles werd in het werk gesteld om dit omvangrijke boek voor een minimumprijs op de markt te brengen. Wij menen echter dat velen zouden wensen iets meer te geven voor een gids waarin ook wat grafische documentatie, zoals in de Schwannboekjes, werd opgenomen en waarin een beter leesbare typografie werd uitgewerkt.

G. Bekaert

Borgmann, Grete, So wohnt sich's gut. - Herder, Freiburg, 1957, 116 pp., 78 ill., ing.
Tiedemann, Lotte, Menschlich Wohnen. - Domus-Verlag, Bonn, 172 pp., 250 afb., 20 × 27 cm., geb. D.M. 28,60.

Het is wel opvallend dat naast de meer vormelijk ingestelde studies over het moderne interieur er telkens weer bijdragen verschijnen waarin de huisvrouw zelf de meer praktische kanten van het moderne woonhuis onderzoekt. Zo schreef Lotte Tiedemann in opdracht van het Duitse Bundesministerium für Wohnungsbau haar boek Menschlich Wohnen, waarin zij zeer zakelijk de concrete voorwaarden voor een goede woninginrichting van slaapkamer tot keuken aangeeft. Het boek van Grete Borgmann, moeder van een talrijke familie, gaat niet in op minimum- en maximumafmetingen. Het beschrijft op een boeiende wijze, met voorvalletjes uit het dagelijkse leven, de betrekkingen tussen het moderne familieleven en de vier wanden waarbinnen het zich ontplooien moet. De illustraties echter bewijzen eens te meer dat concrete gegevens nog geen waarborg zijn voor een goede vorm en dat het goede gebruiksvoorwerp evenzeer afhankelijk is van de artistieke begaafdheid van de designer als van de praktische behoeften waarvoor het wordt geschapen.

G. Bekaert

Kahnweiler, D.-H., Juan Gris, his Life and Work. - Lund Humphries, Londen, 178 pp., 113 ill., 29 × 22 cm., geb. sh. 52/6.

Deze studie is een van de meest belangrijke documenten over de heroïsche periode van de moderne schilderkunst bij de opkomst van het kubisme. Kahnweiler immers was de uiterst scherpzinnige observator die reeds van bij het begin het belang heeft ingezien van een blijkbaar volslagen zinloze vormvernieuwing, door enkele jongeren te Parijs bewerkt. Hij werd hun intieme vriend en helper. Heel bijzonder bevriend was hij met de Spaanse schilder Juan Gris. In de schaduw van zijn grote landgenoot Picasso, van Braque en Léger, is Juan Gris wel een beetje ten achter gebleven in de waardering die hem toekomt. De uitgebreide studie van Kahnweiler schijnt daar niet veel aan verholpen te hebben, al werd zij, tenminste in de Engelse uitgave, zeer verzorgd uitgegeven en al beperkt het belang van deze tekst zich niet uitsluitend tot het werk van Juan Gris.

G. Bekaert

Jirku, Prof. Dr. A., Die Welt der Bibel (Grosse Kulturen der Frühzeit, Bd. 6). - G. Kilpper-Verlag, Stuttgart, 1957, 260 pp., 112 pl., 26 × 20 cm., geb. D.M. 24,50.

De reeks over de cultuurgebieden van het nabije Oosten der oudheid vindt met dit zesde deel, over de Syro-Palestijnse gang, haar voltooiing. Nadat slechts zes bladzijden gewijd zijn aan de periode van de vijfde tot derde eeuw vóór onze tijdreke-

[pagina 404]
[p. 404]

ning gaat het in hoofdzaak over de twee daaropvolgende millennia. Eerst wordt het licht gericht op de bloeitijd der kanaanitische beschaving: op de geschiedenis dezer stadsstaten temidden der wisselvallige strijd om de invloedssfeer tussen de grootmachten uit noorden en zuiden; op het religieuze leven, kunst, ontstaan van het letterschrift. Naast ruime uittreksels uit literaire bronnen, bieden de verzorgde foto's op het einde van het werk een rijk illustratiemateriaal. Vanuit dit eerste gedeelte krijgt het belangrijke hoofdstuk over Israël zijn volle waarde. Want in deze ‘gang’ vond het volk van de bijbel zijn uitverkoren land. De groei zijner transcendente roeping is niet vreemd gebleven aan de culturele en, gedeeltelijk, religieuze voedingsbodem van Kanaän. Eveneens voor dit hoofdstuk, Israël en zijn naburen, krijgen we de resultaten van de, ook recente, opgravingen. Deze overvloedige elementen in een gestructureerd en toch voor een ruim lezerspubliek toegankelijk geheel te verwerken, was niet gemakkelijk. Toch mag dit werk van professor Jirku een zeer lezenswaardige poging heten.

S. Heester

Orfèvrerie d'Eglise - Travaux d'orfèvrerie de Meinrad Burch-Korrodi. - Ed. Alsatia, Parijs, 174 pp., 97 ill., geb. 2.500 Fr. Fr.

De vernieuwing van de kerkelijke kunst in Zwitserland heeft zich niet beperkt tot de architectuur. Op alle domeinen van de liturgische vormgeving werd ze doorgevoerd. De paramenten van Schwester Flüeler werden reeds in Streven besproken. Albert Schilling vernieuwde de kerkelijke beeldhouwkunst. Burch-Korrodi schiep een nieuwe stijl voor het liturgische edelsmeedwerk. Al deze kunstenaars werkten niet geïsoleerd. Samen zijn ze erin geslaagd om een hoogstaande gestalte te scheppen voor de huidige liturgische beleving. Over deze verschillende takken verscheen reeds interessante documentatie, vooral door het toedoen van de societas sancti Lucae. De meest schitterende uitgave is echter het boek, gewijd aan het werk van Burch-Korrodi. Het is de kostbaarheid van het edelsmeedwerk waardig. Enkele goede studies, o.a. van Johannes Wagner van Trier, omranden een mooie keuze van illustraties, waaronder verscheidene in kleur. Niet alles in het werk van deze edelsmid lijkt ons van een even zuivere smaak. Maar het geheel wijst op een alleszins waardevolle en hoogstaande vernieuwing.

G. Bekaert

Filosofie en psychologie

Flam, Dr. L., Profielen van Plato tot Sartre. - De Sikkel, Antwerpen, 1957, 188 pp., geb. Fr. 120.

Blijkens de inleiding bedoelt Dr. F. niet, een geschiedenis te schrijven van het filosofisch denken. Hij wil alleen in enkele korte hoofdstukken weergeven, hoe hij bepaalde denkers psychologisch is tegemoetgetreden. Deze filosofen worden vrij willekeurig uitgezocht: voor de ‘Oude Wijsheid’ Plato, de Epicurist, de Scepticus, de Stoïcijn, Plotinus en St.-Augustinus; voor de ‘redelijke wereld’ Descartes, Spinoza, Leibniz, Kant; voor de ‘ontbonden wereld’ Kierkegaard, Nietzsche, Kafka, Sartre. De opvatting van Flam over de zin van de verschillende filosofieën komt fundamenteel overeen met die van de christelijke wijsgeren in het algemeen. Er wordt aangenomen dat de antieke filosofie in innig verband stond met de Godsidee en met een fundamenteel religieuze levensopvatting. Dit was ook het geval met de middeleeuwen, die bij F. niet voorkomen. Met Descartes begint de wending naar het ‘autonome denken’ (het ‘vrij onderzoek’ volgens F.), dat de band met de goddelijke transcendentie miskent. Zo komt men langs een strikt immanentische filosofie, na een periode van euforie en optimisme (de burgerlijkheid, naar de sociologische terminologie van F.), tot de vertwijfeling van het nihilisme (de crisis van de burgerlijkheid). F. zelf wil niet in dit nihilisme verstrikt blijven (Kafka is voor hem slechts een negatief prolegomenon), maar hij weet niet hoe, daar hij zelf ook de goddelijke transcendentie afwijst. Hij ook staat voor de keuze: de Transcendentie of niets.

F. De Raedemaeker

Baudouin, Charles, Psychanalyse du symbole religieux (Les idées et la vie). - Fayard, Parijs, 1957, 286 pp., ing. Fr. Fr. 750.

De werken van Baudouin zijn immer vlot geschreven, boeiend uitgewerkt en keurig verwoord, ook al missen ze meestal grote diepte. De onderhavige schets onderzoekt de vele symbolische uitdrukkingen waarin letterkundigen, denkers en kunstenaars hun algemene levensvisie hebben neergelegd. Die uitdrukkingsvormen zijn natuurlijk verankerd in het algemeen-menselijke. Doch bij nader toezien merkt men weldra

[pagina 405]
[p. 405]

hoe ze dienen om het hogere uit te drukken, ja, hoe ze zelfs vervormd worden om dat hogere te kunnen uitdrukken. Naast deze ietwat diepere studie geeft Baudouin menige belangwekkende kanttekening over het ware belang van Freud (niet zozeer zijn ontleding der psychische ‘mechanismen’ als wel zijn verklaring der psychische verschijnselen door psychische oorzaken, is van belang geweest), over de juiste draagwijdte van de symboliek; over de mogelijkheden van analyses die niet reductief zijn, enz. Een lezenswaardige studie dus over een onderwerp dat nog meer zou moeten worden uitgediept.

R. Hostie

Neumann, Erich, Die grosse Mutter, der Archetyp des grossen Weiblichen. - Rhein-Verlag, Zürich, 1956, XV-350 pp., 243 pl., 77 ill., geb. Zw. Fr. 38.

Als leerling van C.G. Jung, puttend uit het ontzaglijke bronnenmateriaal van het Eranos-Archiv, heeft S. hier een monografie gewijd aan het begrip Magna Mater, het eeuwig vrouwelijke. Volgens de psychanalytische inzichten is dit niet meer een begrip, maar een archetyp: allerdiepst gewortelde grondvorm van menselijke voeling en ervaring. Het komt er allereerst op aan, zich in de psychanalytische denkwijze in te wijden: daartoe het eerste, meer theoretische deel van dit boek want, zoals S. in het algemeen voor de uitbouw van een ‘psychische Geschichte der Menschheit’ meent: ‘zu den notwendigen Vorarbeiten gehört es, zunächst den “Blick für das Archetypische” zu schulen’ (p. 96). Vanuit dit concept wordt het archetyp van de Magna Mater omschreven in zijn wisselende vormen van Elementar- en Wandlungscharakter, van positieve en negatieve geldingskracht, collectief en individueel. Het tweede, meer ‘vulgariserende’ deel, schetst aan de hand van het materiaal, een ruime synthese van het ‘psychisch’ verloop van het archetyp in zijn eindeloze vruchtbaarheid en veelgestaltigheid. Hier moet men de ontzaglijke materiaalkennis en synthese-bekwaamheid van S. bewonderen. Toch zal men telkens al lezend of bij het sluiten van het boek geneigd zijn een vraagteken te plaatsen. Is die synthese niet te omvattend, te speels, te vernuftig? Is het feitenmateriaal wel voldoende kritisch beschouwd, om te weten of alleen deze hypothese mogelijk is? Bovendien lijken de psychanalytische praesupposita te ver-reikend en te weinig gefundeerd. De speling tussen Historie en Psycho-historie is verleidelijk, maar is zij ook doordacht? Welke ontologische waarde moet men hechten aan het archetyp? Het begrip wordt zo vaag, en soms zo grillig verschoven, dat men er alles lijkt te kunnen onderbrengen. De dynamiek die er van uit gaat, moet nader omschreven en afgewogen worden tegenover filosofische en theologische denkwijzen en principes. Het geheel is grotendeels afhankelijk van de freudiaanse opvatting van de sublimatie en het hegeliaanse begrip van de geestwording. Het is misleidend, al deze problemen op het psychisch vlak te verschuiven, zonder rekening te houden met de metafysische draagwijdte ervan. Evenzo wat betreft de problematiek van grondreligie: is het wel zo zeker, dat het sacrale en het magische primair zijn in de menselijke psyche? Verschillende dergelijke vragen dringen zich telkens op bij de lezing om nog niet te gewagen van de simplistische omschakeling van bijna alle christelijke ‘feiten’ tot psychische motieven of afleidsels van het archetyp. - Dit boek verrast door zijn rijkdom en zijn synthese, maar wellicht meer nog door zijn overmoed. Aldus kunnen alleen kritisch gevormde lezers er nut uit halen.

A. Ampe

Terruwe, A., De rijping van het verlangen. - Romen & Zn., Roermond/Maaseik, 1957, 36 pp., f 1.90.

Bij de menselijke ontplooiing moet ook het gevoelsleven tot zijn recht komen. Wanneer iemand niet heeft leren verlangen en gelukkig zijn in de bevrediging van goede verlangens, blijft hij een gevoelsarm mens, die niet rijp is voor de diepste menselijke belevingen. Aan deze kwestie, zo actueel in de opvoeding en de psychotherapie, is deze brochure gewijd, voortgekomen uit de bezorgdheid van een zenuwarts om het tekort aan blijheid bij zoveel mensen.

J.M. Kijm

Jung, C.G., De werkelijkheid van de ziel. Toepassingen en vorderingen van de nieuwere psychologie. Met bijdrage van H. Rosenthal, E. Jung, W. Kranefeldt. Vert. E. Camerling en F. de Vries. - L.J. Veen, Amsterdam, z.j., 247 pp., f 14.50.

Een vertaling van Die Wirklichkeit der Seele, dat in 1934 verscheen. Het werk bevat een verzameling essays van Jung en enkele zijner leerlingen, waarin grondproblemen van de ‘analytische psychologie’, zoals de verhouding tussen het bewuste en het onbewuste, de archetypen, de betekenis van de droom, worden behandeld,

[pagina 406]
[p. 406]

naast toepassingen op problemen aangaande het werk van James Joyce en Picasso, enkele themata uit de Bijbel en de situatie van de vrouw in onze maatschappij. Een boek, dat in zijn theoretisch vaak zwakke formuleringen en naast zijn psychologistische benadering van godsdienstige kwesties toch rijke intuïties aangaande het menselijk bestaan bevat, die de deskundige lezer zal weten op te sporen.

J.M. Kijm

Sociologie

Janssens, L., Personalisme en democratisering. - Arbeiderspers, Brussel, 1957, 230 pp., ing. Fr. 125, geb. Fr. 150.

De schrijver van dit boek weet op uitmuntende wijze het nieuwe bij het oude te voegen en de traditionele thomistische stellingen van de sociale moraal in een moderne terminologie op de hedendaagse sociale problematiek toe te passen. In het eerste hoofdstuk worden de beginselen uiteengezet van een personalistische moraal, d.w.z. een moraal die gebaseerd is op de objectieve eisen van de menselijke persoonlijkheid. Deze wordt gekenmerkt door een constitutieve relatie tussen de innerlijkheid van het zelfzijn en de openheid naar het andere: de wereld, de evenmens en God. Op dit dubbel aspect van de persoonlijkheid zijn ook de rechten gegrondvest, zowel de individuele als de sociale: de studie van deze rechten vormt het onderwerp van het tweede hoofdstuk. De sociale aanleg van de persoon, de noodzakelijkheid van de samenwerking voor de voortbrenging van de culturele goederen, die tenslotte elke persoon moeten verrijken, brengen met zich het belangrijk fenomeen mede van het gezag en de organisatie, die in het derde hoofdstuk aan de orde komen. In het vierde en laatste wordt uit deze personalistische sociale filosofie de noodzakelijkheid ontwikkeld van de democratisering: de politieke, waardoor elke persoon deel heeft aan de aanstelling van de noodzakelijke gezagsorganen; de sociale, waardoor elke persoon deelachtig wordt aan de sociale goederen: de economische, de biologische (gezondheid) en de culturele (opvoeding, onderwijs). Als toepassing van al deze beginselen behandelt de schrijver de meest acute sociale problemen, als de zin van het privaatbezit, de medezeggenschap, het voortgezet onderwijs, het familiaal kiesrecht, de internationale betrekkingen, de hulp aan de onderontwikkelde gebieden, de emancipatie van de koloniale volkeren enz. Dit boek zal met veel vrucht en belangstelling worden gelezen door iedereen, die de hedendaagse sociale ontwikkeling niet onverschillig laat.

F. De Raedemaeker

Fellermeier, Jakob, Abriss der katholischen Gesellschaftslehre. - Herder-Verlag, Freiburg i. Br., 1956, XII-240 pp.

Dit klare en overzichtelijke boek wil een veilige gids zijn in de actuele sociale vraagstukken. Schr. wil niet bij het oppervlakkige blijven en grondvest zijn uitspraken op een filosofie van de gemeenschap. In een eerste deel zet schr. de leer over de gemeenschap in het algemeen uiteen, steunende op een christelijke, thomistische filosofie. In een tweede deel wordt de Staat behandeld en gezien in zijn verhouding tot de Kerk, de familie en de economie. In een derde deel gaat het over eigendom, rechtvaardig loon en medebeheer. In zijn beoordelingen van concrete problemen steunt schr. op de traditionele filosofie en de uitspraken van Z.H. de Paus. Dank zij het uitgebreid zakenregister en de talrijke onderverdelingen in de tekst is het boek zeer bruikbaar voor al wie de christelijke zienswijze wil kennen aangaande een bepaald sociaal probleem. De literatuur in dit boek verwerkt, beperkt zich tot het Duitse taalgebied.

Fr. Vandenbussche

Varia

Holt, J.G.H., Het Getij. Het verband tussen vruchtbaarheid en temperatuur bij de vrouw. - Uitg. Dekker & Van de Vegt N.V., Utrecht-Nijmegen, 1957, 74 pp., f 3.90.

De auteur heeft de wetenschappelijke vondsten van de Nederlander Th. van de Velde (1904) en de Japanner K. Ogino (1930) betreffende de menstruele cyclus bestudeerd en gecontroleerd, en heeft deze in een verantwoorde en hanteerbare combinatie samengebracht, waarin de temperatuursstijging tijdens en na de ovulatie een belangrijke rol speelt. In dit kleine boekje heeft Holt een en ander toegelicht en bevattelijk gemaakt. Het katholieke standpunt terzake de geboorteregeling komt in deze beschouwingen wel degelijk tot zijn recht. Ontwikkelde lezers wordt aangeraden van de inhoud dezer publikatie kennis te nemen.

J.J.C. Marlet, zenuwarts

[pagina 407]
[p. 407]

Decker, Dr. Günter, Republik Malaka Selatan. - Verlag Otto Schwartz & Co., Göttingen, 1957, 236 pp., D.M. 21.80.

Op de Zuid-Molukken is een vrijheidsstrijd bezig, met aan het hoofd een regering. Indonesië heeft militair een groot gedeelte van de Zuid-Molukken bezet. In hoeverre zijn er juridische gronden om deze regering te erkennen gezien het zelfbeschikkingsrecht van de volken? De adstructie van een dergelijk recht blijft echter hachelijk: een veelvuldig gehanteerd politiek devies schept nog niet direct recht. De situatie is in zekere zin gelijk aan die van het minderhedenrecht, waarvan het een soort ontwikkeling vormt. Ook de term ‘selfgovernment’ waarop zelfbeschikking moet uitlopen, is een omstreden begrip. In ieder geval is erkenning van een nationale of ethnisch onderscheiden groep, die een staat zou kunnen vormen, hoezeer wellicht ook ‘moreel’ wenselijk of zelfs verplicht, geen juridische verplichting voor andere staten tot nog toe. Uiteindelijk schijnt de schrijver dit ook toe te geven. Dit uitstekend bedocumenteerde boek, bijgewerkt tot midden 1957, werpt een schril licht op de gevaarlijke moderne tendensen van het ‘koloniale antikolonialisme’ en dit is belangrijk.

J.W. Schneider

Dooren, van, O.S.C., A., Kosmografie in beelden. Leergang in Sterrenkunde voor M.O. - College van het H. Kruis, Maaseik, 1957, 80 pp., 140 beelden, 21,5 × 8,5 cm.

Dit keurig boekje hoort als samenvatting van de door de leraar te geven beschrijving en de verklaring bij zeven filmstroken van twintig beelden (C.P.O., Blijde Inkomststraat 75, Leuven). Het illustratiemateriaal is uiterst verzorgd en de tekst onberispelijk. Verdient alle aanbeveling, niet alleen voor leraars in de Kosmografie.

M. De Tollenaere

Rembrandt-kalender 1958. - Boekencentrum, Den Haag, f 4.90.

Evenals vorig jaar geeft ook ditmaal het Boekencentrum een Rembrandt-kalender uit. Elk blad is een reproductie naar tekeningen van Rembrandt, voorstellende Bijbelse taferelen, met onderschrift zowel in het Engels als in het Nederlands. Het ligt in het voornemen in de komende jaren de kalender te laten verschijnen met reproducties van de overige tekeningen van Rembrandt alsmede van zijn schilderijen en etsen. Een waardevol bezit.

R.S.

Klingler, Hermann, Lichtbaken in de storm. - Veroveraars zonder land, vert. F. Bonneure. - Vanmelle, Gent, 1957, 210-236 pp., geïll.

Al de verhalen van de twee bundels, waarin H. Klingler ons resp. mannelijke en vrouwelijke missiehelden voorstelt, zijn naar hun inhoud volkomen historisch en zelfs nauwelijks geromanceerd. Authentieke naastenliefde en christelijke heldhaftigheid dus, maar voorgesteld in het aan de digestliteratuur ontleende kleedje, waarin ze voor de smaak van onze tijd eerst recht aantrekkelijk worden. Vooral de jeugd zal deze verhalen appreciëren, al zijn ze ook voor volwassenen genietbaar.

L. Monden

The book world today: a new survey of the making and distribution of books in Britain. Ed. John Hampden, introd. Stanley Unwin. - Allen and Unwin, London, 1957, 278 pp., 21 sh.

Het is een lange weg die een boek aflegt vanaf het moment van zijn eerste conceptie in de geest van de auteur tot het vriendelijk gebaar waarmede het netjes ingepakt door de boekhandelaar over de toonbank wordt overgereikt. De meest belangrijke stukken van deze route worden in deze verzameling opstellen door deskundigen behandeld. De auteur, de uitgever, de recensent, de boekverkoper, de literaire agent, de boekbinder, komen allen ter sprake; het boek voor het kind, de arbeider, de dokter en de jurist, export en tweede hands markt, de beruchte book rings: het krijgt allemaal zijn beurt in dit volledige overzicht van de boekenwereld in Groot-Brittannië. De redacteur heeft enkel vakmensen en experts aan het woord gelaten, zodat deze bundel opstellen een mijn is van betrouwbare, en vaak zeer interessante informatie.

W. Peters

Berrill, Jacquelyn, Albert Schweitzer. Vert. - Boekencentrum N.V., 's-Gravenhage, 184 pp., f 7.90.

Een Amerikaanse bewonderaarster heeft in dit boek het leven van Albert Schweitzer beschreven. Ieder die belang stelt in deze merkwaardige man kan hier lezen over zijn jeugd als domineeszoon op een dorpje in de Elzas, over zijn studie te Straatsburg en te Parijs, hoe hij daarna, reeds dominee en professor, medicijnen gaat studeren en naar Afrika trekt om daar een hospitaal voor negers te bouwen. Een groot Christen die alles over heeft voor zijn naaste, de neger. En merkwaardig! als dominee werd hij door het Parijse

[pagina 408]
[p. 408]

missiegenootschap niet aanvaard wegens zijn te vrijzinnige geloofsopvatting.

R.S.

Seagrave, Gordon S., Ziekenhuis in de bergen. Geaut. vert. van Jac. van der Ster. - La Rivière en Voorhoeve, Zwolle, 1957, 244 pp., f 7.90 en f 6.50.

De ‘dokter in Birma’ zoals Seagrave aldaar bekend staat, heeft in dit boek verhaald wat er hem, zijn geneeskundige helpers en helpsters en zijn ziekenhuis te Namkham overkomen is, nadat de vijand uit Birma verdreven was door de Engels-Amerikaanse legers. Welke troebelen, verwarring en moeilijkheden er ontstonden toen Birma onafhankelijk verklaard werd, en wat dit alles voor terugslag had op het werk van dokter Seagrave, vormt de interessante inhoud van dit boek. Het zijn zeker bewogen jaren geweest welke deze dappere dokter en zijn verpleegsters hebben doorgemaakt. Het relaas van deze belevenissen is eenvoudig, oprecht, zonder opsmuk verteld; het zal daarom des te meer bewondering oogsten.

Joh. Heesterbeek

Indago, Dr. W. en Egenter, Dr. R., Liefde in gewetensnood. Arts en priester spreken met verloofden en gehuwden, vert. H. Wagemans. - Paul Brand, Bussum, 1957, 79 pp., f 2.75.

In de vorm van zes brieven, waarvan de eerste vijf door de arts Dr. W. Indago geschreven zijn (resp. aan een moeder, een verloofde jongeman, twee verloofden, een gehuwde man, een gehuwde vrouw) en de laatste door de priester Dr. R. Egenter geschreven werd aan eerstgenoemde arts, wil dit boekje zowel medische als morele voorlichting geven omtrent verschillende aspecten van het sexuele leven. Op werkelijk oorspronkelijke wijze weten de schr. aldus verschillende belangrijke punten onder de aandacht van hun lezers te brengen; en wij twijfelen er niet aan, dat verloofden en gehuwden deze brieven met vrucht zullen lezen. Ofschoon Dr. Indago zich gelukkig niet beperkt tot het louter lichamelijke, zelfs niet tot het louter medische aspect van de gestelde kwesties, is het toch vooral Dr. Egenter die op de morele aspecten nader ingaat; en hij doet dit zeer kundig en zeer genuanceerd. De vertaling uit het Duits is uitstekend.

A. van Kol

Kostolany, André, La paix du dollar (Tribune Libre, 5). - Plon, Parijs, 1957, 76 pp., ing. Fr. Fr. 300.

Er bestaat, zo luidt de hoofdthesis van dit essay, een soort niet-geschreven contract tussen de USA en de Sovjetunie, waarbij beiden de na de tweede wereldoorlog vastgelegde scheidingslijn der invloedsferen willen eerbiedigen en elke poging tot inbreuk met een tegenactie beantwoorden. De buitenlandse politiek van de USA is derhalve op de ‘indijking’ geïnspireerd. K. poogt dit te bewijzen aan de hand van recente gebeurtenissen, nl. Korea, Suez, de Eisenhower-doctrine, Midden-Europa. Deze thesis bevat stellig waarheid, maar is te simplistisch. Of is men het ‘terugduwen’ (‘rollback’) vergeten? En bovendien kan de eerbiediging van de impliciet-aanvaarde status-quo hoogstens een zeer labiel en tijdelijk evenwicht met zich brengen. De uitkomst van de verwoede strijd om de gunst van de niet-geengageerde, onderontwikkelde landen zal zulks eerstdaags bewijzen. Verdienste heeft deze korte studie, in zoverre wordt aangetoond dat de kritiek op de Amerikaanse buitenlandse politiek dikwijls ontspringt aan een gemis aan feitenkennis en vooral aan een negativistisch, emotioneelgekleurd anti-amerikanisme. Robert Schuman schreef een kritisch voorwoord.

Sylvain Plasschaert

Rolph, C.H. (ed.), The Human Sum. - Heinemann, London, 1957, 232 pp., 18 sh.

Dit boek bevat een merkwaardige verzameling opstellen, die op de een of andere manier te maken hebben met het probleem van de overbevolking. Vaagheid en herhaling typeren de meeste bladzijden; dit was onvermijdelijk daar het de Family Panning Association meer om propaganda ging dan om wetenschappelijke accuratesse. Terwijl het probleem der overbevolking juist zo serieus is, is dit boek betrekkelijk nutteloos. Dwaze verhaaltjes, ietwat geniepige mopjes, enkele dubieuze tekeningetjes laten een vieze smaak na, wanneer onderwerpen als abortus, gebruik van anti-conceptionele middelen, de verantwoordelijkheid van gezinsvermeerdering, enz. behandeld worden. De gehele tendens is onaanvaardbaar: zelfbeheersing bij de man en natuurwet worden als nietbestaand van de hand gewezen. Een laatste hoofdstuk over enkele theologische aspecten probeert de andere schrijvers te sauveren zonder de doctrien van de Staatskerk in het geding te brengen: schr. slaagt maar matig: hij draait te veel om de zaak heen.

W. Peters.


Vorige Volgende

Footer navigatie

Logo DBNL Logo DBNL

Over DBNL

  • Wat is DBNL?
  • Over ons
  • Selectie- en editieverantwoording

Voor gebruikers

  • Gebruiksvoorwaarden/Terms of Use
  • Informatie voor rechthebbenden
  • Disclaimer
  • Privacy
  • Toegankelijkheid

Contact

  • Contactformulier
  • Veelgestelde vragen
  • Vacatures
Logo DBNL

Partners

Ga naar kb.nl logo KB
Ga naar taalunie.org logo TaalUnie
Ga naar vlaamse-erfgoedbibliotheken.be logo Vlaamse Erfgoedbibliotheken

Over dit hoofdstuk/artikel

titels

  • over Vijf studies


auteurs

  • R. Leys

  • J. Mulders

  • J. du Bois

  • S. Heester

  • J.J.C. Marlet

  • S. Plasschaert

  • F. Vandenbussche

  • G. Achten

  • W. Peters

  • Pieter Frans Fransen

  • F. De Raedemaeker

  • J. De Munter

  • Emiel Jan Janssen

  • F. Cuvelier

  • J.M. Kijm

  • E. Schoenmaeckers

  • Joh. Heesterbeek

  • J. van Heugten

  • Albert Deblaere

  • Michiel Dierickx

  • Geert Bekaert

  • R. Hostie

  • A. Ampe

  • J.W. Schneider

  • Maurice De Tollenaere

  • Louis H.M. Monden

  • Alph. van Kol