| |
Boekbespreking
Godsdienst
Werken van Mystieken. Mechtild van Hackeborn, Het boek der bijzondere genade. Uit het Latijn vert. door Zr. Dr. M. Costanza O.S.S.J. - Uitg. Paul Brand, Bussum, 1958, 524 pp.
Dit merkwaardige boek verscheen in de serie ‘Werken van Mystieken’. Het wordt ingeleid door Pater Molenaar en Zr. Costanza zorgde voor een zorgvuldige vertaling alsmede voor een kort relaas over handschriften en vroege uitgaven. Het boek der bijzondere genade is geen onmiddellijk werk van de H. Mechtild, doch werd uit Mechtilds mond neergeschreven door medemonialen. Het is een werk sui generis, overvloeiend van innige vrome toewijding en overgave aan Jesus' heilige mensheid, bijzonder aan Jesus' hart. In het algemeen zijn de werken dezer Duitse middeleeuwse mystieke kloosterzusters van een geheel andere structuur dan b.v. die van Santa Teresa. Ze zijn minder systematisch, minder straf, minder Spaans, daarentegen van een Germaanse gevoelsdiepte en innigheid. Ze bezitten een kinderlijkheid, die het kindschap Gods beleeft met een wonderlijke natuurlijkheid en vanzelfsprekendheid.
Dr. P.v.A.
| |
Kerugma, De Heer leeft. No. 4 in een reeks cahiers ten dienste van de prediking. - N.V. Gooi en Sticht, Hilversum, 1958, 89 pp., f 2.85.
Het Paasmysterie behelst de kern van ons geloof. Voor de prediking biedt het een onuitputtelijke bron van inspiratie. De samenstellers van dit vierde cahier hebben van deze overvloed gebruik weten te maken en wellicht is het aan het behandelde onderwerp te danken dat deze aflevering een stijgende lijn vertoont ten opzichte van de toch reeds goede en bruikbare vorige nummers. Niet in het minst komt deze verdienste toe aan het zeer goede inleidende theologische artikel.
H. Bruseker
| |
Cambier, J., e.a., La formation des Evangiles. Problème synoptique et Formgeschichte. (Recherches Bibliques II). - Desclée de Brouwer, Brugge, 1957, 222 pp., ing. Fr. 150.
In de mededelingen van de 7de ‘Bijbelse Dagen te Leuven’ (1955) werden twee belangrijke problemen van de nieuwtestamentische kritiek aangesneden. Vooreerst het synoptisch probleem; ten tweede de Formgeschichte. Meer dan 25 jaar zijn verlopen sinds met deze methode een begin werd gemaakt. Zij ontkende toen de historiciteit van de evangelies, die, volgens haar, een uitdrukking zijn van het geloof van de eerste christenen. Nu echter kan men over de resultaten van die methode beter oordelen en de positieve elementen ervan overnemen, vooral de rol van de eerste christelijke gemeente in het tot stand komen van de evangelische traditie. Een aantal mededelingen hebben een
| |
| |
zeer technisch karakter (X. Léon-Dufour, N. Van Bohemen, A. Descamps en W. Van Unnik). Wie zich minder interesseert voor die technische werken zal een algemeen overzicht vinden over de vorming van de evangelies in de artikelen van J. Heuschen en L. Cerfaux. J. Levie houdt het bij de twee bronnen-theorie met enkele nieuwe inzichten. Zeer suggestief is de studie van J.W. Doeve over de mondelinge overlevering: hij beweert dat in het nieuwe testament Joodse bronnen en rabbijnse methodes gevolgd werden bij de interpretatie van de H. Schrift in het tot standkomen van de synoptische traditie. Wat de Formgeschichte als positief element heeft aangebracht wordt zeer goed uiteengezet door J. Cambier. Ook de niet-specialisten zullen hun voordeel doen met de lezing van deze mededeling.
R. Andrianne
| |
Pepler, O.P., Conrad, The Three Degrees. A Study of Christian Mysticism. - Blackfriars, London, 1957, 256 pp., 12 s. 6 d.
Als de schrijver de artikelen, die aan deze studie ten grondslag liggen, tot een geheel had omgewerkt en daarbij voor de geest gehouden had dat het lezerspubliek van een tijdschrift niet hetzelfde is als dat van een boek over mystiek, had hij een belangrijk boek kunnen schrijven. Zijn voorliefde voor het intrappen van open deuren, een voorkeur voor het latîus hos argument, het badinerende in zijn weerleggingen, hetgeen zich ook uit in keuze van beelden en ietwat vulgaire stijl, waren dan getemperd; nu hinderen zij en doen afbreuk aan het vele goede wat deze studie bevat. Niet dat het ooit een groot boek zou zijn geworden: daartoe beheerst schr. dit moeilijke onderwerp te weinig, en is hij te oppervlakkig geweest, of te gehaast in zijn lezen; daartoe vooral zit hij teveel vast aan bepaalde stokpaardjes als een huiver voor Platonisme en vooral Neo-platonisme, zijn afschuw van de traditionele indeling der geestelijke ervaringen (de zuiverende, verlichtende en verenigende weg), e.a. Daartoe ontbreekt er toch ook te veel aan de wijsheid, waarmede hij meent echte en valse mystiek te kunnen onderscheiden.
W. Peters
| |
Colomb, Chanoine Joseph, Au Souffle de l'Esprit. L'Enseignement religieux des préadolescents. - Chez l'Auteur, 19 Rue de Varenne, Paris 7e, 1957, 159 pp., Fr. Fr. 490.
Een handboek voor het godsdienstonderricht van kinderen tussen de 12 en de 14 jaar, in Frankrijk Catéchisme de persévérance genoemd. De auteur volgt hier de onlangs zo gewraakte methode van progressieve catechisatie (cfr. Streven, december 1957, p. 266 ss.) en weet op meesterlijke wijze de hele geloofsschat aan de psychologische instelling van pre-adolescenten aan te passen. Hierbij volgt hij een driedubbele ‘piste’: doctrinale, paroissiale, liturgique. Elke les legt het verband tussen de belangstellingssfeer van het opgroeiend kind en een of ander geloofspunt, gaande van de menselijke vrijheid en de zonde, over het dogma van de verlossing en de sacramentenleer heen, naar de uitbouw van het christelijk leven in de H. Kerk en de liturgie. Een reeks foto's, overvloedige wenken voor het aanwenden van de actieve methode, en uitgewerkte vragenlijsten die tot bezinning en persoonlijke stellingname nopen, sluiten elke les af. Vermelden we nog dat bij dit werkje een kleine brochure hoort, Au Souffle de l'Esprit, Guide du Maître (zelfde uitgever, 66 pp., 150 Fr. Fr.), waarin Kan. Colomb de psychologie van de pre-adolescent schetst en een aangepaste methodologie in meer theoretische termen uitwerkt.
J. Du Bois
| |
Communal Life (Ed. by A. Plé O.P.). - Blackfriars, London, 1957, 320 pp., 19 s. 6 d.
Deze uit het Frans vertaalde verzameling opstellen over het communiteitsleven is het achtste deel van de serie Religious Life. Zoals in de reeds vroeger verschenen delen zijn ook nu opstellen van de Franse Dominicanen Plé en Carpenter de meest waardevolle bijdragen. Hun pogen tot een theologie van het religieuze leven te komen is steeds stimulerend en met de aandachtige lezer op weg verder te zoeken en verder te studeren. De opstellen met meer historische inslag in deze bundel komen hem daarbij goed van pas, terwijl de kritiek die passim op bepaalde opvattingen en gewoonten, die binnen de kloostermuren leven, doorgaans zeer juist en verkwikkend eerlijk is. Dit nieuwe deel geeft niet het laatste woord over wezen en praktijk van het communiteitsleven, maar is zeker een belangrijke bijdrage om tot een dieper en juister begrip hiervan in al zijn aspecten te komen.
W. Peters
| |
Heaton, E.W., The Old Testament Prophets. - Pelican-Penguin Books, 1958, 187 pp., 3 s. 6 d.
Dit is een voortreffelijk boek. Er is een
| |
| |
tendens geweest om de Hebreeuwse profeten geheel van hun volk en hun tijd te isoleren, van God gezonden mannen die als het ware toevalligerwijze in een bepaalde tijd verschenen, maar wier eigenlijke en enige functie was de toekomst te voorspellen. Men is reeds lang van deze tendens teruggekomen in de wereld der exegeten; de vraag is echter of hetgeen zij in hun studies ontdekten reeds doorgegeven is aan de gewone christenmens. Canon Heaton, die tot de Anglikaanse Kerk behoort, tekent deze Godsmannen tegen de achtergrond van hun tijd, van waaruit hun zending alleen begrepen kan worden. Uiteraard betekent dit dat ons een groot stuk bijbelse geschiedenis gegeven wordt, en dit van het beste soort. Schr. kan immers de bijbelse geschiedenis niet losmaken van de openbaring Gods, en Gods zelf-openbaring tóén is evenzeer bedoeld voor ons nú. Schrijver heeft daarbij een zeer heldere en frisse stijl te zijner beschikking, die bovendien iets tintelends krijgt door veel pretentieloos en bijna argeloos meegedeelde wijsheid.
W. Peters
| |
Guardini, Romano, De Moeder van de Heer. Vert. - Paul Brand, Bussum, 1958, 66 pp.
In de vorm van een brief schrijft Guardini over de moeder Gods. Het is een merkwaardig boekje, waarin de auteur de moeder Gods volgt door haar leven en vooral naar voren brengt dat Maria meer gelovend dan wetend en begrijpend omtrent Jesus' eigenlijke wezen tegenover haar Zoon stond, tot met Pinksteren de heldere openbaring kwam.
R.S.
| |
Bouyer, Louis, Le trône de la sagesse. - Edit. du Cerf, Parijs, 1957, 296 pp.
In dit boek, waarop twee andere moeten volgen, wil de schrijver de theologie voorstellen van de schepping en van de genade daarin. Dit eerste deel (‘essai sur la signification du culte marial’) is als een bovennatuurlijke antropologie; het tweede (over de Kerk en het volk van God) zou een bovennatuurlijke sociologie zijn; het derde (over de stoffelijke en geestelijke wereld) een bovennatuurlijke cosmologie. En de eerste trilogie zou een tweede inleiden: een theologie van de Heilige Geest, van Christus, van de Vader. Bouyer gaat uit (volgens de bijbel) van de vrouw die naast de man staat, evenals bij God de wijsheid van Hemzelf haast wordt onderscheiden. In Maria wordt de vrouw de maagdelijke bruid van God; met haar instemming verbindt Deze de menswording van de verlossende Zoon. In haar ontmoeten elkander de totale menselijke gave en het volkomen goddelijk schenken, en elke deemoed vloeit verder uit in haar Fiat, terwijl elke goddelijke verheffing door haar enige bevoorrechting heengaat. Dit wordt dan de zin van de Maria-verering: God verheft ieder mens en allen in en door deze ‘vrouw met zon bekleed’, die aan het zwoegend heelal het goddelijk leven vermag mee te delen.
E. Janssen
| |
Houang, F., Ame chinoise et christianisme (Eglise Vivante). - Casterman, Doornik, 1957, 152 pp., ing. Fr. 69.
Kritiek op de vroegere vergissingen in de missionering is haast een mode-verschijnsel geworden. De serie conferenties van F. Houang, die hier in boekvorm werden uitgegeven, geven nochtans blijk van veel begrip voor de reële moeilijkheden, die vroeger bestonden en ook nu nog bestaan. De auteur poogt vooral in de Chinese cultuur van het verleden andere leidmotieven (èn aanknopingspunten) te ontdekken dan die van het orthodoxe Confusianisme, waarvan de invloed bij de jongere generatie sterk taant. Of deze elementen, vooral uit het Taoisme en het zg. Mei-tisme, beter de huidige omwenteling zullen overleven, blijft m.i. een open vraag. In alle geval een boek dat op heldere wijze informeert en tot nadenken stemt.
H. Jans
| |
Hesbert, R.J. et Bertaud, E., Le mystère de Lourdes. - Edit. Alsatia, Parijs, 1957, 240 pp., geïll.
‘Wat wel een beetje tegenvalt bij het lezen der honderden boeken, artikels en geschriften van allerlei soort die over Lourdes handelen, is dat het aantal bladzijden die absoluut de moeite waard blijken en van blijvende betekenis zijn, tenslotte vrij gering is’ (uit het voorwoord). Het werd dan toch een heel boek dat vier en dertig Lourdesteksten - de meeste van vóór 1940 - samenbrengt die men bewaard wil zien: proza over verschijningen en bedevaarten o.m. van J.K. Huysmans en Daniel-Rops, een rede door kardinaal Pacelli in 1935 bij de grot uitgesproken; voor de evocatie van de boodschap van Lourdes kreeg René Schwob een ruim aandeel; tussen de dichters merkt men vooral Francis Jammes en Paul Claudel. Deze bladzijden hebben blijvende waarde omdat zij de eenvoud en echtheid van het Lourdesfeit wisten vast te leggen.
C. Traets
| |
| |
| |
Delespesse, Max, La Messe. Notes historiques et pastorales. - Editions Centre Diocésain de Documentation, Tournai, 1957.
Dit boekje bevat een kort en suggestief commentaar op de teksten van de mis. Hiervoor werden de grote verworvenheden der laatste jaren op gebied van de kennis en de beleving van de mis benut: Jungmann's Missarum Sollemnia en de nieuwe directieven door de bisschoppen van verschillende diocesen in België en Frankrijk voorgeschreven betreffende de zogenaamde gemeenschapsmis. Een zeer praktisch en kleurig uitgegeven werkje, dat wij ten zeerste aanbevelen aan priesters en leken die een goede handleiding over de mis bij de hand willen hebben.
G. Achten
| |
Gundlach, Anton, Verklärung des Herrn. - Verlag J. Pfeiffer, München, 1957, 140 pp.
De lezer vraagt zich af of het de moeite loonde deze 140 blz. in zulk een mooie uitgave te wijden enkel aan de exegese van de evangeliescène der Gedaanteverandering. Déze publikatie overtuigt er ons niet van: eigenlijke exegese is het niet, wèl een langdradige verzameling van losse beschouwingen en teksten ‘naar aanleiding van’ het synoptische relaas. Er ontbreekt structuur aan deze studie; de ondertitel liet méér verwachten: Die Botschaft vom heiligen Berg. Als vrome lezing kan het stichten; bevredigen doet het niet.
J. van Brabant
| |
Trilling, W., Christus-Geheimnis - Glaubens-Geheimnis. - M. Grünewald, Mainz, 1957, 58 pp., ing. D.M. 2,80.
Deze korte inleiding tot het Evangelie van Marcus is kostbaar. Marcus is in de traditionele exegese lange tijd als inferieur beschouwd t.o.v. de andere evangelisten; slechts in de allerlaatste tijden is men de originaliteit en het eigen kerugmatisch inzicht van dit ‘evangelie van Jesus Christus, Zoon van God’ (Mc. 1, 1) gaan beseffen. Schr. laat ons, aan de hand van de tekst - en dàt is zijn verdienste - in deze eigenheid binnendringen. Het Marcus-evangelie is een Christus-evangelie: door Zijn persoon en Zijn optreden, méér dan door Zijn leer, trekt de Messias tot het geloof. Hiermee is de eigen thematiek volledig aangegeven en de titel van deze Marcus-studie verantwoord.
J. van Brabant
| |
Literatuur
Graft, Guillaume van der, De maan over het eiland. Gedichten. - U.M. Holland 1957, 53 pp., f 3.50.
Graft, Guillaume van der, Een ladder tegen de maan. Dramatisch gedicht. - Uitg. Boekencentrum N.V., Den Haag, 1957, 80 pp., f 3.25.
Is het een vreemde figuur, twee publikaties van een dichter als Guillaume van der Graft in zo'n klein bestek te bespreken? Reeds eerder (in juli 1957) heb ik getracht in dit tijdschrift mijn bewondering en dank voor zijn poëzie uit te schrijven, voor deze lyriek van verlossingsverlangen, zoals ik het nu zou willen noemen. Wie eenmaal zijn vriendschap heeft betuigd, mag volstaan met een enkel gebaar, een teken van leven; in het soberste woord krijgt dan de herkenning gestalte en klank. Zo'n woord is dit, een wederwoord, op de tekenen van leven die de dichter geeft, vers na vers. ‘Ik ben Genesis, geestesoog, uw dienaar / een spel met de werkelijkheid. / Ik zie - wat gij niet kunt zien, dat zie ik, / ik zie - en zeg wat ik zie’. En wat hij ziet? ‘de zon springt over de muur, / een man die de veldslag won, / mijn vader de zon’. En hij ziet een ladder tegen de maan, en de engel van Jaweh daalt af tot bij Jacob, en Jacob - dat zijn wij: ‘Ik heb gezworen / dat ik je nooit verlaat’. Hij heeft de verlossing zien vlees worden in de mensen; en hij tekent Esau, die verworpen wordt, en, onvergetelijk, Rebecca, de stammoeder van het uitverkoren volk. En spelenderwijs wordt men binnengevoerd in het hoogst actuele geheim van het eeuwig verbond. Deze poëzie is bijna vrouwelijk soms: het schijnt wel, alsof ze wil bevrucht worden door ons eigen geloof, en veroverd op de wanhoop van onze eigen wereld. De lezer zelf moet deze gedichten voltooien.
Huub Oosterhuis
| |
Harten, Jaap, Langs en over de aarde. Gedichten. - Uitg. L.J.C. Boucher, Den Haag, 1957, 24 pp., f 2.90.
Jaap Harten debuteerde in 1954 met de bundel ‘Studio in daglicht’. Ik onderging toen sommige van zijn gedichten als een vloed van donker leven, als een ‘drijfveer van duisternis’, om het te zeggen met zijn eigen woorden. Nu schijnt zijn nieuwe bundel mij, bewust?, vanuit een grotere distantie geschreven, gereserveerder, ge- | |
| |
acheveerder bijna. Deze verzen hebben iets van gesloten glazen werelden, doorzichtig en duister; kristallen bollen, waar men eindeloos bijna in turen kan zonder door te dringen tot hun geheim. Soms schijnen zij ook te glazig dan dat men in hun geheim kan geloven. Glas, kristal, en spiegel zijn woorden die men in de meeste van deze gedichten aantreft. Spiegelend het leven, vertekenen voor mijn gevoel deze verzen ook dikwijls de gestalten die zij terugkaatsen: Martinus Nijhoff, Cervantes, Molière, ik herken ze maar net. En mag ik mijzelf ook al een ogenblik herkennen in de spiegel van deze poëzie, als ik mij omdraai ben ik al weer vergeten hoe ik er uitzag en wat de dichter heeft gezegd. Hij is ongrijpbaar, zijn woorden zijn ongrijpbaar als glassplinters; alleen het slotgedicht ‘Beweging van het jaar’ vind ik helemaal mooi. Er blijft heimwee naar zijn eerste bundel: ‘Wonden van hese bloei’ liever dan het kostbaarste kristal.
Huub Oosterhuis
| |
Peypers, Ankie, Taal en teken. Gedichten. - Uitg. Contact, 1956, 47 pp., f 2.95 en f 3.90.
Ankie Peypers is klein behuisd: zij woont in een kleine, wat donkere kamer van verzen; ook de ramen zijn klein, het uitzicht is beperkt. Soms ziet zij de maan, een zwaan, de populieren - en zij schrijft daarover; onhandig, alsof de woorden niet zelf in haar ontstaan, alsof zij ze ‘alleen van horen zeggen’ kent. Maar in de schemer herkent men toch de oorspronkelijke vertrouwde kleur van de dingen en de ervaring. En men is al blij: zij geeft immers ‘taal en teken’ van leven. Het is een leven, dat haar voortdurend de woorden donker, koud en dood aanreikt, maar dat geleefd moet worden omdat het is.
Huub Oosterhuis
| |
Raes, Hugo, Afro-europees. - Uitg. De Sikkel, Antwerpen, 1957, 44 pp., ing. Fr. 50.
Een poging de eigen menselijke bestemming te doorbreken, een poging die existentialistisch wil zijn en interplanetaire dromen koestert, maar hopeloos verzandt halfweg tussen surréalisme en dada. De procédés maken het H. Raes gemakkelijk origineel te schijnen, maar vijftig jaar moderne poëzie gaan ook de lezer niet onopgemerkt voorbij. Om die traditie juist, is de opzet het in die vorm nog eens te wagen, uiterst moeilijk. Aan het woord heeft Raes geen nieuwe tonaliteit gegeven; en het sterk, levendig ritme ontbreekt. Alles blijft chaotisch. Zelfs die chaos vermag het niet ons aan te spreken. Raes mist houvast in het leven; kind van zijn tijd heeft hij hieraan wellicht geen schuld. Maar zonder houvast kan men geen werelden bewegen en beheersen. Dat wist Alchimedes in ‘een oude beschaving’ reeds.
J. Du Bois
| |
Vandeloo, Jos, Woorden met doofstommen. - A. Manteau N.V., Brussel, 1957, 55 pp., ing. Fr. 55.
Verworpen ronddolen in koude grootsteden, die u beloeren als hardvochtige mensen; eenzaam zijn, broos en machteloos; mensen ontmoeten spichtig vreemd als robotten; of toezien hoe de tijd ‘het dunne geluk buiten de wet’ aanvreet: evenzovele themata die in de moderne lyriek schering en inslag vormen. Maar toch klinkt er in deze bundel heel diep en schuchter een spreken op, dat oprecht verwoord wil worden, dat eerlijk in een eigen symboliek gestalte poogt aan te nemen. En men gaat dromen van een dichter die zich los werkt uit de ‘literatuur’ om helemaal zichzelf te worden, dichtend vanuit het geloof in de zekerheden van het leven.
J. Du Bois
| |
Vossole, Maurits Van, Open en Toe. Gedichten. - De Bladen voor de Poëzie, Capucienenvest 6, Lier, 1958, 24 pp., Fr. 30.
Poëzie vereist een stevige dosis zelfkritiek, een lang ingeoefend vakmanschap, een trefzekere woordkeuze. In deze bundel wordt er maar op los geschreven; de woorden vloeien onbedacht uit de pen en de beelden getuigen van onrijpheid of smakeloosheid. Meteen valt de poëzie aan scherven.
J. Du Bois
| |
Pfeiffer, Johannes, Ueber das dichterische und den Dichter. - R. Meiner-Verlag, Hamburg, 1956, 188 pp., ing. D.M. 9,80. Goethes Faust. Eine Einführung. ib., 1956, 66 pp., ing. D.M. 3,20.
Het eerste boek bevat een reeks opstellen, waarvan alleen het eerste en de twee laatste aan het titelprobleem zijn gewijd, zonder twijfel de waardevolste van het boek wegens de helderheid, waarmee enkele fundamentele vragen worden aangeraakt. De overige zijn afzonderlijke studies over dichters of bepaalde gedichten, vanaf de ook bij ons veelbedreven vormanalyse in het teken der tachtigersesthetiek tot essais die treffend een figuur in haar geheel behandelen, o.a. Gryphius, M. Claudius, Karl Kraus. Waarom werden in een paar opstellen vergeten gedichten opgediept om
| |
| |
door zorgvuldige ontleding te bewijzen dat ze inderdaad verdienden vergeten te worden? Als geheel echter kan de werkwijze van de S., ook juist in haar variatie, goed tot voorbeeld dienen voor de letterkundige ontleding in het middelbaar onderwijs. Op dit gebied is zijn Faust-inleiding een model: gaat naar het wezenlijke en de geestelijke inhoud, zonder zich door de algemeen verspreide aprioristische exegese van Goethe's meesterwerk in de war te laten brengen, en blijft niettemin helder, bevattelijk en genuanceerd.
A. Deblaere
| |
Paris, Jean, James Joyce par lui-même. - Ecrivains de toujours. Editions du seuil, Parijs, 192 pp.
Joyce verwerkt autobiografische gegevens met zo'n hermetische symboliek, dat het een krachttoer betekent, de schrijver door zijn oeuvre te leren kennen zonder een al te specieuze en abstracte legpuzzel voort te brengen. J. Paris slaagde erin op meesterlijke wijze, en bleef daarbij eenvoudig, overzichtelijk, spiritueel. Niet alleen tot Joyce's persoonlijkheid, maar ook tot de lectuur van zijn werk zal deze studie een bruikbare inleiding blijken. Bewonderend, weet hij niettemin met fijne zin voor maat aan te tonen waar de grens der literatuur wordt overschreden: in Finnigan's Wake ‘il s'inscrit pour nous au-delà de toute littérature, en marge de toute communication’. Overvloedige en waardevolle fotografische documentatie.
A. Deblaere
| |
Ball, Hugo, Briefe 1911-1927. - Benziger Verlag, Einsiedeln, Zürich, Köln, 1957, 314 pp., Fr. 17.20.
Hugo Ball (1886-1927) figureert in de Duitse Literatuurgeschiedenis als een van de gangmakers van het Dadaïsme - de naam ‘Dada’ is zelfs zijn vinding. Zelf beschouwde hij overigens het Dadaïsme als ‘eine Laune’ en vond: ‘Man soll aus einer Laune nicht eine Kunstrichting machen’. Ball's dadaïstische periode was ook maar van korte duur. Februari 1916 werd het ‘Cabaret Voltaire’, waarin deze ‘Laune’ gestalte kreeg in Zürich ‘etabliert’ en reeds in juni 1916 schrijft Ball: ‘Ich musz gestehen, dasz es mich schon nicht mehr interessiert’. De brieven die Ball's stiefdochter Annemarie Schütt-Hennings met piëteit verzameld heeft, zijn geen ‘literaire brieven’. Nooit zal de briefschrijver vermoed hebben, dat zijn brieven en krabbeltjes op briefkaarten nog eens gepubliceerd zouden worden. Het zijn brieven van persoonlijke, familiaire en vriendschappelijke aard gericht aan zijn zus Maria, aan Emmy Hennings, zijn verloofde en latere vrouw, aan Hermann Hesse, aan zijn Dada-vrienden Tristan Tzara, Hans Arp, maar vooral brieven van een schrijver, die van het begin van zijn literaire loopbaan af tot aan zijn vroege dood heeft moeten vechten om een stuk droog brood. Als Hugo Ball regelmatig het inkomen had genoten van een werkman, - hoge eisen van materiële aard stelde deze onzelfzuchtige man beslist niet - dan zouden de meeste van deze brieven nooit geschreven zijn. De eerste kennismaking met deze brieven is inzoverre bijna pijnlijk, dat de lezer het gevoel krijgt alsof hij aan het snuffelen is in andersmans particuliere en intieme correspondentie. Ook het inzicht in de literaire stromingen van die tijd wordt er niet zo heel veel door verrijkt. Als document humain zijn ze zonder twijfel belangwekkend! Welk een mens spreekt uit deze brieven! En dat des te meer, omdat ze niet de minste pretentie hebben.
‘Psyché nikai’ kun je boven dit leven schrijven, maar dan een geest, die doordrenkt is van liefde. Een uiterst beminnelijk en bescheiden man, fel levend en compromisloos strijdend de geestelijke strijd van zijn dagen.
Drs. J. Brinkhoff
| |
O'Connor, Frank (Ed.), Modern Irish Short Stories. - Oxford Un. Press, London, 335 pp., 7 sh.
Dit kleinood steekt men nog vlug in zijn jaszak voor men op reis gaat (het heeft het bekende formaat van The World's Classics serie) en men is verzekerd van vele verrukkelijke verrassingen. Ook al kent men Ierland en het Ierse volk niet van nabij, dan ondergaat men toch de merkwaardige charme van humor en droefgeestigheid, van edelmoedigheid en plots oplaaiende toorn, en andere tegenstellingen onder de Ieren. De selectie werd gemaakt door de nog levende roman- en short-story schrijver O'Connor, en namen als James Joyce, James Stephens, Liam O'Flaherty, Sean O'Faolain, Elisabeth Bowen, geven voldoende aan hoe rijk de voorgezette dis is.
W. Peters
| |
Zwolse Drukken en Herdrukken No. 23: Potgieter, E.J., Onder weg in den regen. Met aantekeningen en een toelichting door dr. Jacob Smit. - W.E.J. Tjeenk Willink, Zwolle, 1958, 79 pp., f 2.90.
Na de tekst laat dr. Smit een toelichting volgen waarin hij o.a. een analyse der compositie geeft en der bronnen waar- | |
| |
aan Potgieter het nodige ontleend heeft. De verzorger dezer uitgave wijst niet enkel op het vele fraais wat deze schets bevat, doch weet ook de zwakke plekken erin te onderkennen. De toelichting is een rustig, weldoordacht en verhelderend stuk werk. Voor wie gaarne Potgieter leest, is deze uitgave een zeer welkome.
Joh. Heesterbeek
| |
Greene, Graham, The Potting Shed. - Heinemann, London, 1958, 76 pp., 8 s. 6 d.
Voor wie de opvoering zagen van dit tweede stuk van Greene is het bezit van de tekst zelf een her-leven van het stuk. Wij verwijzen naar het artikel van Monden in het december-nummer van dit tijdschrift. Lezing van de tekst versterkt de overtuiging dat Greene ook als dramaturg een voorname plaats bezet. Wil men de problematiek van het gegeven begrijpen, dan zal lezing van The End of the Affair, hetgeen ook het geloof in het ongeloof als thema heeft, hierbij een belangrijke hulp zijn.
W. Peters
| |
Prisma boeken
QUEEN, Ellery, De moordenaar heet Fox.
MAURIAC, François, De Frontenacs.
Het eerste boekje is een spannend en goed geschreven detective van de bekende Amerikaanse auteur, het tweede is een der bekende Mauriacs, wat somber en drukkend, maar getuigend van Mauriacs ongewoon meesterschap.
KENNEDY, Clark, Wat is ziekte eigenlijk?
De titel geeft precies aan wat het boek te bieden heeft.
FORRESTER, Larry, De onsterfelijke Piloot.
Een spannend boek over de avonturen van een R.A.F.-vlieger tijdens de laatste oorlog.
FEDOROWA, Nina, De Familie van Longstreet 11.
Een alleraardigst verhaal van een Russische emigrantenfamilie in China.
R.S.
| |
Kunst en cultuur
Ackere, Jules Van, Maurice Ravel, avant-propos par Roland-Manuel. - Elsevier, Brussel-Parijs, 1957, 216 pp., geïll., ing. Fr. 140.
De heer Van Ackere heeft zich reeds in ons taalgebied een naam gemaakt door zijn vele publikaties die de muziek nader tot het grote publiek brengen. Hij deed dit met grote deskundigheid, in een gave literaire taal, er steeds om bekommerd, door beschrijving van het werk, zijn lezer tot het muzikaal wezen van de creatie zelf, in haar inspiratie en structuur, te brengen - dit in tegenstelling bv. met Verschaeve, die in zijn ‘Uren bewondering’ ons alleen zijn literaire ontboezemingen ten beste gaf. De nieuwe studie ligt in de verlenging van deze werken, doch reikt er ver boven uit. De taal is soberder, maar even helder, wetenschappelijker en daarom tot een speciaal publiek gericht. Meteen komt dit essay op internationaal vlak te liggen. De heer Van Ackere geeft ons hier voor het eerst een volledige analyse van het uitgebreide oeuvre van Ravel. Als basis neemt hij niet het uitgevoerde, maar het uit te voeren werk. De muziektekst, niet de gramafoonplaat, is zijn eigenlijk studieonderwerp. Wie Ravel in de tekst lezen kan - en ons dit lezen vergemakkelijken is de ware verdienste van dit nieuw essay - benadert de creatieve bron zelf. Achtereenvolgens wordt het werk voor piano en voor stemmen, het symfonisch en het dramatische oeuvre bestudeerd. Verder zijn er hoofdstukken gewijd aan het orkest en de technische elementen, dit alles culminerend in een afsluitende studie over de stijl. De bekende franse musicoloog, Roland-Manuel leidt dit essay in.
A.L. Vandenbunder
| |
Hagelstange, Rudolf, Gesang des Lebens. Das Werk Frans Masereels. - Fackelträger-Verlag, Hannover, 1957, 144 pp., 113 afb., geb. D.M. 14.80.
Het zou minstens passend zijn zich te verheugen dat aan de Vlaamse kunstenaar Frans Masereel zoveel eer te beurt valt, dat men in een populaire reeks zijn Stundenbuch laat verschijnen, dat men in een minder populaire uitgave hulde brengt aan zijn levenswerk. Een hulde die in het buitenland, vooral in Duitsland, niet zonder weerklank is gebleven. Wij moeten eerlijk bekennen dat wij niet goed begrijpen hoe men zoveel literatuur kan weven om deze zoutloze, romantische prentjes, die hoogstens van een zekere vaardigheid en van een al te zelfbewuste werkkracht kunnen getuigen. Dit betekent niet dat wij, ook maar enigszins, twijfelen aan de oprechtheid en de grootheid van Masereels bedoelingen bij het scheppen van zijn werk.
G. Bekaert
| |
| |
| |
Jolles, Matthijs, Goethes Kunstanschauung. - Francke-Verlag, Bern, 1957, 342 pp., geb. Zw. Fr. 24,85.
Einem, Herbert von, Beiträge zu Goethes Kunst-Auflassung. - Marion von Schröder-Verlag, Hamburg, 1956, 268 pp., geb. D.M. 13.80.
Het gevaar is niet denkbeeldig, dat men voor de esthetica zowat alles uit Goethe kan halen, ongeveer zoals voor de filosofie uit St.-Thomas. Jolles' studie echter vermijdt Hineininterpretierung door bewuste zelfbeperking. Uitgaand van het werk ‘Der Sammler und die Seinigen’, betrekt zij op ernstige en bedachtzame wijze de groei van Goethe's kunstdenken in een accurate reeks vergelijkingen. Nooit vervalt S. in persoonlijk theoretiseren. Wanneer men onder zijn leiding de gezondheid van G.'s methode en inzichten, hun gelukkige, vaak geniale formulering, de perspectieven, die zij openen, met verrassing ontdekt - want er bestaat een gevulgariseerd beeld van G's kunstopvattingen, dat helemaal niet steunt op zijn werk -, vraagt men zich niet zonder verwondering af, waarom G. deze opvattingen zo glansrijk aanwendde in zijn eigen literaire creatie en zo (bewust?....) verblind in menig oordeel over plastische kunst. - Naast de systematische synthese van Jolles, die zich richt op G's theoretische gedachte over de schoonheid (gedachte, die echter sterk de inleving in het concrete beklemtoont), schenkt von Einem's boek ons een reeks afzonderlijke onderzoekingen welke, zoals het voor een kunsthistoricus past, bij concrete constateringen blijven. Het bevat reeds verschenen, maar vaak moeilijk te bereiken artikels over: G. en Dürer, G.'s Italiaanse reis, G.'s kunstfilosofie in verband met zijn natuurwetenschappelijke studies, G. en Palladio (zeer revelatief), G. en de kunst van zijn tijd. G. heeft lang geleefd, vaak geëvolueerd, en de genuanceerdheid van vele zijner uitspraken stemt tot voorzichtigheid, terwijl andere, vaak de meest uitdrukkelijke, zeer modern klinken. Het is een goed teken, dat onze tijd zich niet tevreden stelt met de eenmaal verbreide oordelen en weer de studie van de originele teksten opneemt.
A. Deblaere
| |
Roth, Alfred, The New School. Das Neue Schulhaus. La nouvelle Ecole. - Girsberger, Zürich, 1957, 278 pp., 500 ill., geb. Zw. Fr. 36.
Hoewel dit boek van de Zwitserse architect Alfred Roth als een tweede uitgave wordt voorgesteld van het gelijknamige werk dat hij in 1950 liet verschijnen, toch heeft het met dit eerste werk slechts de algemene opvatting en een deel van de inleiding gemeen. In feite stelt men het beter voor als een aanvullend volume. Van de 21 voorbeelden immers die in de eerste uitgave werden besproken heeft de auteur er slechts een viertal behouden en er een 27 nieuwe voorbeelden bijgevoegd. Dit wijst wel op de snelle evolutie welke het schoolgebouw van de lagere en middelbare cyclus in deze laatste acht jaren heeft doorgemaakt. De verschillende voorbeelden uit Zwitserland, Engeland, Amerika, Duitsland, Holland, Frankrijk, Denemarken, Japan, Finland worden zeer duidelijk belicht met foto's, plannen, en een korte tekst in het Engels, Duits en Frans. De auteur is niet slechts in het louter formele aspect van het moderne schoolgebouw geïnteresseerd. Men voelt in zijn boek dat hij werkelijk bekommerd is om een levende opvoeding in een harmonische sfeer van de jongeren over de wereld, aan wie hij zijn boek opdraagt. Onder de vele werken die de laatste jaren aan het onderwerp zijn gewijd is het boek van Roth wel het beste.
G. Bekaert
| |
Vriesen, Gustav, August Macke. - W. Kohlhammer Verlag, Stuttgart, 1953, 1957, 352 pp., 72 pl., 29 klpl. en 48 schetsen, 30 × 22 cm.
In de geschiedenis van het Duitse expressionisme kwam A. Macke vroeger meestal in de schaduw te staan van Wassilij Kandinsky en Franz Marc, medestichters van de ‘Blaue Reiter’. Doordat hij reeds op 27-jarige leeftijd sneuvelde (1914), beschouwde men hem als een nog onvolgroeid talent. Thans erkent men ook in het buitenland meer en meer zijn eigen belangrijke bijdrage tot het Duitse expressionisme. Zijn vriendschap met Delaunay, Kandinsky, Klee en vooral met Marc, hebben zijn oeuvre bevrucht maar niet verknecht. Ook de confrontaties met het kubisme, fauvisme en futurisme verleenden aan zijn eigen stijl slechts een grotere zelfstandigheid en een rijkere kleurenexpressie. Het is de verdienste van G. Vriesen uit een overvloedige en onuitgegeven briefwisseling de stof te hebben geput voor een vlotte en rustige biografie, waarin Macke, zowel als zijn vrienden, zoveel mogelijk zelf aan het woord komen. De keurigheid van uitgave en voorstelling strekt de uitgeverij W. Kohlhammer tot eer; in de tweede druk werd het aantal kleurreproducties
| |
| |
van 17 op 29 gebracht; deze heruitgave werd ook vermeerderd met een register der aquarellen en dat der schilderijen werd aangevuld, beiden in kleinafbeelding.
F. Covelier
| |
Rosteutscher, Joachim, Das aesthetische Idol im Werk von Winckelmann, Novalis, Hoffmann, Goethe, George und Rilke. - Francke-Verlag, Bern, 1956, 304 pp., geb. D.M. 17,80.
S. begint met een korte beschrijving van de wijze, waarop Dilthey, Freud en Jung het ontstaan van het esthetisch idool opvatten. Bij zes grote schrijvers onderzoekt hij hoe een erotische grondervaring gesublimeerd wordt, waarbij deze haar zinnelijke relatie (Freud) bewaart, maar tevens numineuze betekenis (Jung) krijgt. Bij Winckelmann, Novalis en Hoffman volgt men het proces gemakkelijk; Goethe wordt geweld aangedaan om heel zijn verder leven in het teken van het schuldgevoel over de Frederike-relatie te zien; het valt op, hoe vlug Stefan George slechts historisch interesse opwekt, al is deze studie eer tot overschatting geneigd; Rilke wordt wellicht juist, maar misschien niet met de sympatie geduid, die men van een psycholoog zou verwachten. - Dergelijke onderzoekingen werken vruchtbaar en verhelderend, zoals historische en filologische studies; zij doen ons de mens beter begrijpen en behoren aldus tot de voorstudie van het kunstwerk. Hun gevaar bestaat erin, dat zij soms de indruk wekken, het creatief proces van het kunstwerk als dusdanig te willen verklaren.
A. Deblaere
| |
Kidder Smith, G.E., Sweden builds. - Architectural Press, Londen, 1957, 270 pp., rijk geïll., geb. sh. 56.
G.E. Kidder-Smith heeft zich met zijn vele hoogstaande beeld-reportages over de architectuur van verschillende Europese landen een verdiende faam verworven. Een van zijn merkwaardige reportage-boeken blijft het nu geheel herziene (met 130 nieuwe foto's) ‘Sweden builds’ dat in ruime mate heeft bijgedragen, nu haast tien jaar geleden, tot de populaire bekendheid van de moderne Zweedse architectuur. Want dit boek van Kidder Smith gaat over de moderne architectuur. Het blijft echter zijn specifieke verdienste dat hij die moderne verschijnselen zoekt te interpreteren, in woord en beeld, van uit de eeuwenoude tradities van een bepaald land. Zo vinden wij in dit werk een korte inleiding en een eerste deel waarin het ‘architecturale erfgoed’, hoofdzakelijk in beeld, wordt voorgesteld. Het tweede deel toont, eveneens met een minimum aan tekst, verschillende voorbeelden van de moderne architectuur zoals zij zich uit de Zweedse bouwtraditie heeft ontwikkeld en zoals zij zich nu in de meest verscheidene bouwkundige programma's uitwerkt.
G. Bekaert
| |
Schoene, W., Kollwitz, J., Campenhausen, H. Fr. von, Das Gottesbild im Abendland. - Eckart-Verlag, Witten en Berlijn, 1957, 176 pp., 90 pl., D.M. 18.
Door het samenbrengen van enkele, voor het merendeel reeds elders gepubliceerde, bijdragen biedt ons de Evangelische Studiengemeinschaft in haar reeks Glaube und Forschung een goed overzicht van de houding die de christengemeenschap in het Westen heeft aangenomen ten overstaan van het afbeelden Gods. De bekende kunsthistoricus W. Schöne geeft vooreerst een geladen synthese van de historische ontwikkeling van het Godsbeeld, die echter wat al te beknopt is om overal overtuigend te kunnen zijn. De overige bijdragen van D.J. Kollwitz, professor te Freiburg, en van D. Dr. Hans Freiherr von Campenhausen, professor te Heidelberg, gaan gedeeltelijk over hetzelfde thema, maar nu vanuit een zuiver kerkelijk en theologisch standpunt. Zij handelen over de oudste beeldenverering in het christendom, over de houding van de middeleeuwse kerk ten opzichte van het godsbeeld en tenslotte over de leer van de reformatoren, waaronder vooral de tegengestelde posities van Zwingli en Luther. Ook al zou een katholiek auteur hier en daar wel iets anders nuanceren, toch kan een katholieke lezer nergens door een te tendentieuze interpretatie gestoord worden.
G. Bekaert
| |
Rewald, John, Geschichte des Impressionismus. - Rascher Verlag, Zürich en Stuttgart, 1957, 472 pp., 45 ill.
Het meer dan tien jaar oude werk van John Rewald over het impressionisme in Frankrijk - nu in een opnieuw bewerkte uitgave in het Duits verschenen - blijft nog altijd de beste geschiedenis van de artistieke gebeurtenis van het impressionisme op het einde van de vorige eeuw. Bij Rewald mag men geen kunsthistorische noch kunstkritische analyses zoeken. De auteur houdt zich gewetensvol aan de buitenkant van het gebeuren en bekijkt
| |
| |
slechts hoe deze groep kunstenaars evolueert van het eerste begin omstreeks 1855, over het jaar 1874 met de eerste groepstentoonstelling, tot het jaar 1886, toen de laatste tentoonstelling van de groep als zodanig plaats had. Voor zover dit mogelijk is voor iemand die het niet meer meemaakte heeft John Rewald van het milieu waarin de Impressionisten zich bewogen een nauwgezette en levendige reconstructie gegeven. De individuele portretten komen hierbij niet in het gedrang. De chronologische tabellen en de bibliografie maken van Rewald's geschiedenis een onmisbaar standaardwerk.
G. Bekaert
| |
Meyers, Hans, Die Welt der kindlichen Bildnerei. - Luther-Verlag, Witten, 1957, 212 pp., geïll., D.M. 14.80.
Uitgegeven door de protestantse ‘Handbücherei für die Kinderpflege’ wil het boek van Hans Meyers een bevattelijke handleiding zijn voor de vele verantwoordelijken die in kindertuin en lagere schoolcyclus, maar ook thuis, in contact komen met het beeldende aspect van de kinderlijke creativiteit. Daarom gaat de auteur, terecht, niet in op de onuitputtelijke discussies en de vele tegenstrijdige interpretaties. Hij verwerpt die ook niet. Hij houdt een rustige middenpositie die meer naar een gunstige gedragslijn zoekt dan naar een volwaardige verantwoording. De voornaamste verdienste van dit boeiende werk is niet op de eerste plaats de verheldering van het fenomeen maar wel de schroomvolle en eerbiedige houding die het tegenover het fenomeen leert innemen.
S. Heester
| |
Geschiedenis
Bijdragen voor de geschiedenis der Nederlanden. Deel XI, 1957-1958, aflev. 1-4, 380 pp. - Nijhoff, 's-Gravenhage; De Sikkel, Antwerpen, per jrg. f 19, Fr. 285.
Onder de in deze jaargang gepubliceerde artikelen trekken enkele de aandacht. Dr. Waterbolk betoogt dat de 17e-eeuwse Noordnederlandse geschiedschrijvers de betrouwbaarheid der overgeleverde documenten betwijfelen en meer de officiële visie op het nationaal verleden volgden; wel een veeg teken. In twee artikelen, die door duidelijkheid en overzichtelijkheid uitmunten, toont Drs. J. Verbeemen aan hoe in de middeleeuwen en tot aan de Franse revolutie de steden van Vlaanderen veel buitenpoorters telden, de andere steden der Nederlanden echter weinige of geen, wat dan weer wijst op de macht der steden in het graafschap Vlaanderen. C. Louise Thyssen-Schoute brengt een vlotte studie over de uitgeweken Franse filosoof Pierre Bayle, die van 1681 tot zijn dood in 1706 te Rotterdam verbleef. Dr. De Vroede belicht hoe in het België van na 1830 het orangisme en de Grootnederlandse beweging sterk geremd werden door de radicaal afwijzende houding van de Noord-Nederlanders. Onder het dertigtal vakkundige recensies van belangrijke historische studiën over de Nederlanden releveren wij de bespreking door P. Geyl van deel VIII der Algemene Geschiedenis der Nederlanden; hierin betreurt hij terecht dat de hoofdstukken telkens of over het Noorden of het Zuiden handelen zonder rekening te houden met de ontwikkeling aan de overzijde van de grens. Zoals in de vorige jaargangen is het voornaamste deel de kroniek (blz. 122-176 en 320-388), die alle belangrijke boeken en artikelen over de geschiedenis der Nederlanden bespreekt. Hierbij sluit ook de Zuid-Afrikaanse kroniek 1956 aan. Eens te meer blijken de Bijdragen een zegen te zijn voor de Lagelandse historiografie.
M. Dierickx
| |
Brinton, Dr. Crane, Ideeën en Mensen sinds de Renaissance. Deel 2. Ned. bewerking door M.C.W. Wegeling. - Servire, Den Haag; De Nederlandse Boekhandel, Antwerpen, 1957, 232 pp., geb. f 13.75, Fr. 208.
Onze recensie van de oorspronkelijke Amerikaanse uitgave (Streven, IV 1, 1950-51, 662-663) gaat niet volledig op voor de Nederlandse bewerking. Deze verschijnt in twee op groot in-8o gedrukte delen, waarvan het tweede deel, over de periode van de renaissance tot nu, voor ons ligt, terwijl het eerste nog moet verschijnen. Brinton richt zich tot de leek-in-het-vak, en beschrijft in een gepopulariseerde vorm de ideeënstromingen van de Westerse cultuur. Het prettige van het boek ligt hierin, dat hij de grote markante persoonlijkheden uitvoeriger beschrijft en de tweederangs figuren slechts eventjes vermeldt. Daardoor biedt dit boek een leesbare tekst voor een doorsnee-intellectueel, al zijn die vereenvoudigde definities en voorstellingen wel eens tamelijk elementair of zelfs misleidend. De auteur beschrijft het christendom van de buitenzijde en niet altijd
| |
| |
met voldoende waardering, maar is, als rasecht Amerikaan, een trouwe verdediger van de democratie. De bewerker heeft de tekst soms ingekort (b.v. de blz. 317-320 in de Amerikaanse tekst over het anglicanisme, zijn hier weggelaten), enige storende wendingen gewijzigd en door voorbeelden uit Nederland en België de tekst ‘vernederlandst’. Het register werd gelukkig behouden, maar de 20 bladzijden bibliografie die op een Amerikaans publiek berekend waren, zijn weggelaten.
M. Dierickx
| |
Scherz, Gustav, Nicolaus Steno and his indice, Acta historica scientiarum naturalium et medicinalium. - Edidit Bibliotheca Universitatis Hauniensis. Vol. 15, Copenhagen Munksgaard, 1958.
Dit boek over Niels Stensen (1638-1686) heb ik met stijgende belangstelling gelezen. Uit de overzichtelijke levensbeschrijving van G. Scherz zelf blijkt hoe Stensen in de eerste periode van zijn leven (tot 1674) een all-round natuuronderzoeker is geweest, die op velerlei terrein van het natuurwetenschappelijk onderzoek baanbrekend werk heeft verricht: hij was een buitengewoon goed observator, een vaardig anatoom en had een goede kijk op zaken, zodat hij op embryologisch, paleontologisch, geologisch en mineralogisch gebied van velerlei objecten de juiste interpretatie heeft gegeven; zo is hij een van de eersten geweest die de fossielen als versteende resten van organismen heeft erkend. Zijn betekenis voor de natuurwetenschappen wordt verder in een zestal artikelen van verschillende auteurs nader belicht. In 1667 tot het katholiek geloof bekeerd, werd hij in 1675 tot priester gewijd waardoor een einde kwam aan zijn wetenschappelijke loopbaan. In 1677 te Rome tot bisschop geconsacreerd heeft hij als zodanig onvermoeid gearbeid voor Gods Kerk in de Duitse door het protestantisme overweldigde landen. Hij stierf te Schwerin in 1686. Stensen wordt in dit boek getekend als een figuur boven de middelmaat; ieder, die belangstelling heeft voor de ontwikkeling der natuurwetenschappen alsook voor de kerkgeschiedenis in de protestantse landen, zal van dit boek met meer dan gewone interesse kennis nemen.
L. van Nieuwenhoven
| |
Fogarty, M.P., Christian Democracy in Western Europe 1820-1953. - Routledge & Kegan Paul Ltd., 1957, XVIII-461 pp., geb. sh. 45.
De bedoeling van dit werk is een synthetisch overzicht te geven van de eigen kenmerken en de evolutie van de christen-democratie. Aldus worden behandeld: de historische evolutie, de beschrijving van de organisaties (ook cijfergegevens), de ideologische oriëntering zoals ze blijkt uit verslagen en programmaverklaringen van christen-democratische politieke of sociale organisaties. Niet alleen de arbeidersbeweging, doch ook de middenstand, de boeren- en de werkgeversorganisaties worden behandeld. Evenzeer wordt de protestantse sociale actie hierbij betrokken. De laatste hoofdstukken zijn gewijd aan de nieuwe oriëntering van de christen-democratie (in dit verband worden behandeld de doorbraakgedachte en de vraag naar een verbreding van de christen-democratische beweging) en de betekenis van de christen-democratie in het geheel van de kerkgeschiedenis. De uitwerking is voor kritiek vatbaar. Sommige hoofdstukken laten een indruk van oppervlakkigheid na. Het basismateriaal waarop de schrijver zijn exposé opbouwt, is niet altijd van de beste soort. Er zijn een aantal onnauwkeurigheden in het boek te vinden. Over deze onvolmaaktheden heenstappend, moeten wij dit boek een belangrijk werk noemen; zijn verdienste is dat het, wellicht voor het eerst, getracht heeft een synthetisch beeld op te hangen van de algemene evolutie, de oriëntatie, het programma en de werkelijke verdienste van de christen-democratische beweging in alle Europese landen.
H. Deleeck
| |
Bedoyere, Michael de la, The Meddlesome Friar. The story of conflict between Savonarola and Alexander VI. - Collins, London, 1957, 256 pp., 18 sh. Illustr.
Schr. is geen vakhistoricus. Gezond verstand en een christelijk aanvoelen doen echter soms de ware verhoudingen beter zien, vooral wanneer men de vruchten van vakmensen in onbevangenheid en met wijsheid weet te aanvaarden en te gebruiken. Kort samengevat is de these van schr. dat de Borgias Paus niet het monster was dat men vaak meent, en Savonarola niet de grote heilige die sommigen in hem menen te ontdekken. Om deze these waar te maken beroept schr. zich enerzijds op de historici, anderzijds plaatst hij beide personen in hun eigen tijd, om te voorkomen dat wij, mensen uit de twintigste eeuw, deze antagonisten zouden meten naar standaarden aan onze tijd
| |
| |
ontleend. Het werk is knap gecomponeerd en helder geschreven, zodat het voortdurend tot aandachtig lezen uitnodigt. Het is een menselijke studie, in meer dan één zin van het woord.
W. Peters
| |
Bowra, C.M., The Greek Experience. - Weidenfeld and Nicolson, London, 1958, 212 pp., 64 ill., 36 sh.
Dit boek van de Engelse Pindarus-kenner Bowra is het eerste verschenen deel van een serie in 20 delen, getiteld ‘History of Civilisation’. Het boek is dus bedoeld als een samenvattende weergave van de Griekse cultuur en behandelt in 200 bladzijden land en volksaard der Grieken, hun godsdienstige en staatkundige opvattingen, hun literatuur, kunst en denken. Het is een degelijk werk dat zowel een uitgebreide als diepe kennis van het klassieke Griekendom bij de schrijver bewijst. De vermelde gedegenheid heeft slechts één schaduwzijde: het is zware lectuur. Ter verpozing kan men gelukkig naar de illustraties kijken, die 64 welgekozen afbeeldingen vertonen, die passim in de tekst verduidelijkt worden.
Dr. P. van Litsenburg
| |
Philip, David, Le mouvement ouvrier en Norvège (Masses et Militants). - Ed. Ouvrières, Parijs, 1958, 364 pp., ing. Fr. Fr. 990.
Deze vlot geschreven geschiedenis van de Arbeidersbeweging in Noorwegen is wel interessante lectuur maar voldoet toch niet aan huidige maatstaven: liggend tussen vulgarisatie en wetenschappelijke arbeid brengt het te veel en te weinig. Te veel aan biografische gegevens, die dan toch weer niet verwerkt zijn op zo'n wijze dat de dragende figuren van de beweging werkelijk ‘levend’ worden; te veel aan economische details die eigenlijk nooit zo gestructureerd worden dat men een goed inzicht krijgt in de economische toestand van het land en van zijn arbeiders; te veel aan opsommende geschiedenis van syndicale organisatie en politieke verbindingen zonder een werkelijke structuur van de Noorweegse syndicale groepen noch een bevredigend inzicht in de activiteit ervan. Alhoewel dit werk dus zeker niet het ‘klassieke’ werk is over de strijd en de activiteit van de Noorweegse arbeider, helpt het toch beter de huidige economische en politieke situatie van het stabiele Noorwegen begrijpen.
J. De Mey
| |
Psychologie en pedagogie
Spanje, M.J.A. van, Het kind in de inrichting. - Van Loghum Slaterus, Arnhem, 1957, 180 pp.
Vanuit een grondige praktijkkennis en een verantwoorde wetenschappelijke reflexie stelt de auteur de problemen, welke bij de kinderbescherming met de plaatsing in een inrichting en het opvoedingswerk in de inrichting verbonden zijn. Uit een beschouwing over de betekenis van het gezin voor het kind volgt een karakteristiek van de inrichting in onderscheid met het gezin. Evenwichtig weet de schrijver voor- en nadelen van de inrichting te behandelen. Middelen en methoden van het opvoedingswerk in de inrichting komen dan ter sprake. Na behartenswaardige opmerkingen over het personeelsbeleid volgt een zeer belangrijk overzicht van de ontwikkeling, die een kind in een inrichting kan doormaken, waarbij mogelijkheden en grenzen van dit opvoedingswerk worden aangegeven. De tekorten en verwachtingen, die in de slotbeschouwing besproken worden, doen duidelijk uitkomen, hoe dringend de behoefte is aan een publikatie als deze, welke wij hier bespreken. De eerlijke pogingen tot verbetering van het kinderbeschermingswerk moeten gesteund en gedragen worden door een verdiept inzicht in de problematiek en een betere vorming van hen, die aan dit werk deelnemen. Al zullen de opvattingen van de auteur op sommige punten discutabel zijn, toch bevelen wij deze studie met nadruk aan bij allen, die betrokken zijn in de kinderbescherming, en zelfs menen wij, dat grote delen van dit boek vruchtbaar kunnen zijn, voor hen die op internaten werkzaam zijn.
J.M. Kijm
| |
Helsdingen, Dr. R.J. van, Beelden uit het onbewuste. Een geval van Jung. Met een voorwoord van Dr. C.G. Jung en een inleiding van Dr. E.A.D.E. Carp. - Van Loghum Slaterus, Arnhem, 1957, 134 pp., 30 afb., f 9.50.
In dit boek is een serie tekeningen gepubliceerd, die jaren geleden gemaakt werden door een artistiek begaafde jonge vrouw, toen zij leed aan zware neurotische storingen. Ook met het commentaar door de auteur aan deze platen toegevoegd vergt het boek een goed inzicht in de dieptepsychologische problematiek. Voor de deskundigen vormt deze publikatie ongetwijfeld een belangwekkende aan- | |
| |
winst, omdat dergelijke gegevens betreffende de neurose uitzonderlijk zijn. De plaatsen, waar religieuze kwesties worden aangeraakt, vergen een kritische houding t.o.v. het standpunt van de auteur.
J.M. Kijm
| |
Pedagogische publikaties I: Souren, C.J.M.H. en Pelosi S.J., E., Hedendaagse vraagstukken van opvoeding en onderwijs. - Kath. Centrale voor Studie en Research ten behoeve van Opvoeding en Onderwijs, 's-Gravenhage, (1957), 95 pp.
In dit eerste nummer van de nieuwe reeks pedagogische publikaties wordt een overzicht gegeven van de vele vraagstukken, die zich aan ons voordoen in verband met de ingrijpende veranderingen in de maatschappelijke en pedagogische situatie. Na een schets gegeven te hebben van deze veranderingen, behandelen de auteurs de vraagstukken, die samenhangen met de onderscheiden opvoedingsmilieu's, vraagstukken betreffende de verschillende aspecten van de opvoeding en algemene structurele vraagstukken. De zeer uitvoerige literatuuropgave doet de vruchtbaarheid van deze poging tot ordening der vraagstukken uitkomen. Dit boekje kan een nuttig hulpmiddel zijn voor hen, die in actuele kwesties omtrent onderwijs en opvoeding betrokken zijn.
J.M. Kijm
| |
Le guide des parents, les problèmes médicaux et pédagogiques de l'éducation. - Larousse, Parijs, 1957, 670 pp., 10 ill.
Uit een samenwerken van enkele eersteklascompetenties is hier een oudershandboek ontstaan dat werkelijk álle problemen van de opvoeding der kinderen vulgariserend maar degelijk behandelt. De meest recente ontdekkingen van de wetenschap vinden hier hun praktische en vaak verrassende toepassing. Maar hoe schijnbaar uiteenlopend ook de standpunten zijn van waaruit het kind achtereenvolgens wordt belicht, toch blijft de consequent-doorgevoerde grondopvatting van dit werk: dat het kind een éénheid is, en als zodanig moet begrepen en behandeld worden. Ouders die in deze handleiding pasklare pedagogische recepten hopen te vinden, komen bedrogen uit: opzet van het boek is veel meer, de ouders te leren hun kinderen te begrijpen om dan, vanuit dit begrip, zélf de middelen te kunnen zoeken die efficiënt zijn. Tamelijk neutraal gehouden, zijn niet alle morele diagnosen van dit boek totaal te onderschrijven. Het hoofdstuk over de morele opvoeding heeft trouwens wel enige moeite zich steekhoudend te funderen op een nogal vaag gehouden humanisme.
L. Versteylen
| |
Wetenschap
Compton, Arthur Holly, Verbijsterende Krachten. Vertaald door J. Boezemans. - Het Spectrum, Utrecht, Antwerpen, 1957, 291 pp., geb. f 12.50.
Schr. is een beroemd fysicus, wiens naam in ieder natuurkunde-boek voorkomt, wanneer de invloed van straling op een electron wordt behandeld (een verschijnsel dat naar hem het Compton-effect wordt genoemd). In dit boek beschrijft hij de succesvolle pogingen der Amerikaanse fysici tijdens de laatste wereldoorlog om de atoombom te ontwikkelen. Het is een eenvoudig en interessant verslag door een insider van een episode die een dramatisch karakter krijgt, wanneer over het al of niet gebruik-maken van de atoombom moet worden beslist. In de argumenten, die gegeven worden om het afwerpen der A-bom te rechtvaardigen, ligt m.i. wel het zwaartepunt van het werk. Daarna volgt nog een hoofdstuk over de betekenis van de atoom-energie voor vreedzaam gebruik en voor het verdedigen van de vrijheid. Dit laatste hoofdstuk is expliciet gebaseerd op (vrijzinnig-)christelijke beginselen.
P. van Breemen
| |
Frahm, Hans, Das drahtlose Jahrhundert. - Süddeutscher Verlag, München, 1957, 358 pp., geïll., geb. D.M. 16.80.
Dit boek wil een populaire en onderhoudende geschiedenis geven van de ontwikkeling die het gebruik van radio-golven (in de breedste zin van het woord) heeft genomen. Het vertelt interessante gebeurtenissen en boeiende verhalen, en geeft recente gegevens. Men kan het betreuren, dat het gestelde doel erg beperkt is, en dat de schr. niet probeert om wat inzicht te geven in de werking van TV, radar, gramofoon e.d. Maar wanneer men het boek beoordeelt volgens de bedoeling waarmee het geschreven is, dan moet men het een geslaagd werk noemen.
P. van Breemen
| |
Jordan, Pascual, Das Bild der modernen Physik. - Ullstein, Frankfurt a. M., 1957, 153 pp., D.M. 5.40.
Dit boekje is een bundeling van een aantal artikelen, die grotendeels reeds in verschillende tijdschriften gepubliceerd wer- | |
| |
den. De samenhang is nogal los, en de kwaliteit nogal afwisselend. Omdat het te ver zou voeren om al de verschillende hoofdstukken afzonderlijk te bespreken, wil ik me beperken tot de opmerking, dat schr. de neiging vertoont om zich soms gevaarlijk ver van eigenlijk natuurkundige onderwerpen te verwijderen en toch op de toon van een man met gezag te blijven spreken. Hierdoor wordt het boekje een mengeling van kostbare inzichten en onrijpe ideeën, die zonder veel schakering aan de lezer worden voorgehouden.
P. van Breemen
| |
Baeck, L., Etude socio-économique du centre extra-coutumier d'Usumbura (Koninklijke Academie voor Koloniale Wetenschappen. Klasse der Morele en Politieke Wetenschappen. Boek VI, aflev. 5). - Brussel, 1957, in 8o, 156 pp., Fr. 175.
Deze uitstekende monografie van L. Baeck is een model in haar soort om enigszins inzicht te krijgen in de complexiteit van een nog zeer jonge, maar snel groeiende afrikaanse stad. S. concentreert zijn aandacht op de kernkwesties die het sociaal-economisch beeld van Usumbura, hoofdstad van het voogdijgebied Ruanda-Urundi, als inlandse stad bepalen: de demografische structuur, de onafhankelijke economische activiteiten, de arbeidsmarkt en de aard van consumptie. Zoals de auteur het zelf zeer goed aanvoelt zouden deze statistisch volkomen betrouwbare gegevens moeten aangevuld worden met onderzoekingen van sociaal-psychologische aard, die noodzakelijkerwijze een langere studie zowel van het milieu als van de mens vergen. Interessante beschouwingen omtrent methode en werkhypothese besluiten deze ernstige studie.
W. De Craemer
| |
Varia
Problemen rond het Katholiek V.H.M.O. in Brabant door Drs. W.J.J. Kusters e.a. Vraagstukken rond het V.H.M.O. door Dr. L. van Gelder e.a. - Publikaties van het Katholiek Pedagogisch Bureau ten behoeve van het V.H.M.O. Nr. 2 en 3.
Bovenvermelde publikaties, die reeds sedert juli 1956 verschijnen, zijn alleszins de moeite waard om aan de lezers van Streven bekend te worden gemaakt. In Nr. 2 bespreekt W.J.J. Kusters het vraagstuk der kadervorming in N.-Brabant, als inleiding op de pedagogische vraagstukken en vraagstukken van onderwijsvoorziening in die provincie. M. Matthijsen belicht de sociografische en sociologische aspecten van het katholieke V.H.M.O. in Brabant. De deelneming aan verschillende vormen van voortgezet onderwijs in N.-Brabant blijkt belangrijk beneden het landsgemiddelde te liggen. Is dit een gevolg van een tekort aan begaafden of een onvoldoende recrutering? En welke zijn de oorzaken van deze onvoldoende recrutering? Merkwaardig is te lezen, dat in de uitbreidingsplannen van grotere brabantse steden vergeten wordt ruimte te reserveren voor middelbare scholen, en hoe de (door O.K.W.-bevoogding afgedwongen) massaschool afgewezen moet worden, als ongeschikt ter vervulling van de nieuwe taken die het volop gedemocratiseerde V.H.M.O. wachten in deze provincie. Prof. Dr. N. Perquin bespreekt de brabantse jeugd op weg naar intellectualiteit. Ook in Brabant stelt zich een van de grote problemen van onze tijd: in een streek waar men zich tot dan toe rustig heeft laten leiden door de gemeenschapsmannen, gaan steeds grotere groepen verzet aantekenen tegen iedere gelijkschakelingstendentie. De middelbare schooljeugd staat in Brabant voor bijzondere problemen, waarvan wel het meest beslissende is, of de jeugdigen zich zullen weten te integreren in de school als vormingsinstituut. Hoe worden de spanningen opgelost die ontstaan uit een gemis van sociale en pedagogische continuïteit tussen school en leef-milieu? En hoe voorkomen wij dat er discrepantie gaat ontstaan tussen de bestaanswijzen op profaan gebied en die op godsdienstig gebied? Dr. Ch. Pacilly behandelt de spannende vraag of de Leraren de ontwikkeling der dingen in Brabant áán kunnen, en of wij op de
geijkte manier kunnen voortgaan. In Nr. 3 worstelt Dr. L. van Gelder met de vraag, hoe het in de tegenwoordige omstandigheden, nog mogelijk is om het eigen karakter van het V.H.M.O. te handhaven bij het aanbieden van de leerstof op de eerste klas. Uitgaande van het voor de hand liggende feit dat de basis van alle vernieuwing van het onderwijs gelegen is in de houding en het optreden van de Leraar, constateert W. de Hey dat verbetering van program en methode daarbij slechts een secondair belang is. Voor het juiste handelen heeft de Leraar echter een meer nauwkeurige kennis van de leerling nodig. Deze kan hij zich slechts verwerven door de observatie, die aan heel bijzondere eisen moet voldoen, wil zij bij de Leraar persoonlijker belangstelling en genuan- | |
| |
ceerder begrip wekken voor de individuele leerling. Op geen andere wijze zal de Leraar er toe gebracht worden om zijn leerlingen met meer voorzichtigheid te leren beoordelen. Pater Thomasse onderzoekt de begrenzingen van het terrein der school-psychologie. Slechts dieper inzicht in deze begrenzingen zal de waardering voor de school-psychologie doen stijgen. Want veel laatdunkende opmerkingen t.a.v. psychologisch-pedagogische hulp en advies in verband met de school, berusten dkwijls op het overschatten van de pretenties die men aan school-psychologen toeschrijft.
P. ter Steege
| |
Forrest, A.J., Interpol. Vertaald. - La Rivière en Voorhoeve, Zwolle, 1958, 250 pp., f 6.50 en f 7.90.
Dit van vele foto's voorziene boek handelt over ‘het internationale politie-apparaat in de strijd tegen de misdaad’. ‘Interpol’ noemt men de internationale politie-organisatie die deze strijd voert. Wie belang stelt in (en welk krantenlezer doet dit niet?) opzienbarende misdaden, moorden, inbraken, fraudes enz., en in de wijze waarop deze bedreven en opgespoord worden, vindt hier zijn gading. Een belangrijk terrein van de Interpol is de strijd tegen de handel in verdovende middelen, waarover Forrest herhaaldelijk spreekt. De lezer van detective-verhalen kan hier zijn hart ophalen door de lectuur van werkelijke, niet gefingeerde misdaden. Een, in zijn genre, interessant en een goed overzicht biedend werk.
R.S.
| |
Wolff, P. De en Hissink, A., Openbare vermakelijkheden en publiek te Amsterdam. - N.V. van Gorcum & Comp., Assen, 1957, 158 pp., ing f 9,50, geb. f 11,25.
Het betreft hier een oriënterend onderzoek bij 2506 personen dat in 1955 werd uitgevoerd in opdracht van de gemeenteraad van Amsterdam. Vooreerst wordt de historische ontwikkeling geschetst van het bezoek aan openbare vermakelijkheden en een vergelijking gemaakt met andere binnenlandse en buitenlandse grootsteden. Bij het verslag over de resultaten van de enquête wordt de frequentie van het bezoek aan films, toneel en concert onderzocht. Vervolgens wordt de instelling van het publiek (motieven, voorkeur en opgedane indrukken) in het licht gesteld. Tenslotte worden bepaalde gewoonten van de Amsterdammer inzake theater- en concertbezoek van naderbij beschouwd, terwijl tevens een schets wordt gegeven van de vrijetijdsbesteding der proefpersonen. Ook worden de factoren, die op het gemiddelde bezoek van invloed kunnen zijn, o.m. de welstand, de godsdienst, de leeftijd en de genoten opleiding nagegaan. Daarbij heeft men gepoogd door te dringen tot de meer subjectieve invloedsfactoren. De sociografische nauwkeurigheid waarmede de verzamelde gegevens worden gegroepeerd en geïnterpreteerd verhoogt nog in ruime mate de waarde van het verslag. Mede daardoor kan dit werk niet enkel de mensen van de volksopvoeding interesseren maar tevens hen die belang stellen in de methodes van sociografie.
N. Van de Gracht
| |
Chesser, Dr. Eustace, Live and Let Live. - Heinemann, London, 1958, 126 pp., 8 s. 6 d.
In september van het vorig jaar verscheen een rapport over homosexualiteit en prostitutie in Engeland (het zgn. Wolfenden Report). Hierin werd niet alleen de bestaande situatie en de wetgeving besproken, maar ook voorstellen gedaan om de zedelijke volksgezondheid effectief in bescherming te nemen. Deze voorstellen worden hier nader beschouwd door een psychiater-sociaal werker. Ofschoon de meeste opmerkingen uit sterk rationalistische hoek komen, bevatten zij toch veel goeds en verstandigs. Verbijsterend alleen is de onkunde waarmede schr. over het godsdienstige, in wijdste zin van het woord, spreekt. Een kind zal schrikken van het gebrek aan logica, en van de dwaze dingen die zonder blikken of blozen christenen in de schoenen worden geschoven.
W. Peters
| |
Benckiser, Nikolas, Tage wie Schwestern. - J. Knecht Carolusdruckerei, Frankfurt, 1958, 290 pp., geb. D.M. 11,80.
Dit is het dagboek van een redaktielid van de ‘Frankfurter Zeitung’, die acht maanden voor het einde van de oorlog door de Gestapo gevangen genomen werd. De auteur bedoelt vooral aan te tonen hoe zijn stevige intellectuele bagage hem over vele details van mensonwaardige behandelingen heen hielp, en hem nog de tijd liet, om heel wat interessante dingen bij zichzelf en anderen te observeren en te ‘beleven’. Men ontkomt niet aan de indruk dat de auteur de vuurproef van een langere gevangenschap wellicht niet zo goed doorstaan zou hebben, want de ‘Überlegenheit’ die hij hier ten toon spreidt doet soms wat al te zelfzeker aan.
H. Jans
|
|