Skiplinks

  • Tekst
  • Verantwoording en downloads
  • Doorverwijzing en noten
Logo DBNL Ga naar de homepage
Logo DBNL

Hoofdmenu

  • Literatuur & taal
    • Auteurs
    • Beschikbare titels
    • Literatuur
    • Taalkunde
    • Collectie Limburg
    • Collectie Friesland
    • Collectie Suriname
    • Collectie Zuid-Afrika
  • Selecties
    • Collectie jeugdliteratuur
    • Basisbibliotheek
    • Tijdschriften/jaarboeken
    • Naslagwerken
    • Collectie e-books
    • Collectie publiek domein
    • Calendarium
    • Atlas
  • Periode
    • Middeleeuwen
    • Periode 1550-1700
    • Achttiende eeuw
    • Negentiende eeuw
    • Twintigste eeuw
    • Eenentwintigste eeuw
Streven. Jaargang 22 (1968-1969)

Informatie terzijde

Titelpagina van Streven. Jaargang 22
Afbeelding van Streven. Jaargang 22Toon afbeelding van titelpagina van Streven. Jaargang 22

  • Verantwoording
  • Inhoudsopgave

Downloads

PDF van tekst (19.81 MB)

Scans (206.89 MB)

ebook (18.56 MB)

XML (4.27 MB)

tekstbestand






Genre

non-fictie
sec - letterkunde

Subgenre

tijdschrift / jaarboek
non-fictie/sociologie


© zie Auteursrecht en gebruiksvoorwaarden.

Streven. Jaargang 22

(1968-1969)– [tijdschrift] Streven [1947-1978]–rechtenstatus Auteursrechtelijk beschermd

Vorige Volgende
[pagina 973]
[p. 973]

Forum

De didactiek van 't Bauhaus

Door de recente tentoonstelling in Amsterdam is het Bauhaus weer in de belangstelling van een brede kring gekomen juist nu moderne architecten de strijd aanbinden tegen de erfenis van Bauhaus en Stijl. Zelfs deze bouwmeesters zullen echter moeten toegeven dat de didactiek van deze instelling van groot belang was.

Het didactisch systeem dat in het Bauhaus werd toegepast gaat verder dan alleen de technische vorming van beroepskunstenaars. Daarbij zijn de uitgangspunten van ondergeschikte aard. Gropius' opvatting dat uiteindelijk de bouw het doel van alle kunst is, is belangwekkend, maar het is een dogma dat nergens bewezen is. Kandinsky's bij elkaar zoeken van passende kleuren en vormen is een aardige bezigheid, maar is in deze zin alleen maar mogelijk in een cultuur die voor tinten en kleuren en klanken metaforen gebruikt uit een ander zintuigelijk gebied, zoals een scherpe gil. Als Itten zegt dat het hem gaat om het opbouwen van het individu zelf, dan zegt hij iets dat veel belangrijker is maar dat in de didactiek van die tijd al wel algemeen erkend werd. Ook toen al wist men dat het ging om de ontwikkeling van de intellectuele mogelijkheden en van de emotionele ondervinding, zoals hij zegt. En als Moholy-Nagy zegt dat het hem gaat om de student te vertellen welke vormen hij kan maken: bestaande vormen of nieuwe complexe vormen, dan vertelt hij iets dat we allemaal weten. Belangrijk wordt het pas als Albers zegt dat het er in de eerste plaats om gaat de student onafhankelijk te laten onderzoeken welke mogelijkheden de verschillende soorten materiaal bieden. Hier ligt namelijk een van de grootste moeilijkheden van onze kunst. De kunstenaar kiest een kunstvorm, dat wil zeggen een techniek, voordat hij weet wat hij er in gaat uitdrukken. En daarbij zit hij dan nog vast aan een bepaald aantal erkende technieken, olieverf of pastel, ets en de hele bekende rij van beeldende kunsten. Buiten die rij kan hij niet gaan, zodat hij feitelijk iets dat niet met een van de middelen van die rij uitgedrukt kan worden, ook nooit zal kunnen uitdrukken. Een merkwaardig voorbeeld daarvoor vormt Mondriaan. Hij verwierp iedere kromme lijn in de kunst. Horizontaal en verticaal en recht waren zijn principes, maar omdat hij de overgeleverde vormen van schilderen voor zijn werk bleef gebruiken, is er in zijn werk geen rechte lijn te vinden. Pas later toen men van die overgeleverde vormen afstand deed en mallen en spuit-technieken ging gebruiken, konden zijn principes verwezenlijkt worden. Een mens die kunst bedrijft drukt in een of ander materiaal iets uit wat hij niet op andere wijze, in taal bijvoorbeeld, tot uiting kan brengen. Er is natuurlijk geen enkele reden om daarbij alleen bepaalde materialen of bepaalde technieken toe te laten.

De techniek in de kunst dient er voor, het de kunstenaar mogelijk te maken aan het materiaal zijn wil op te dringen. Hij moet het door de natuur gegevene zo beheersen dat hij daarin tot uitdrukking kan brengen wat hij wil. Hij moet van het materiaal dat hij wil, de vormen

[pagina 974]
[p. 974]

kunnen maken die hij wil, maar om dat goed te doen moet hij vorm en materiaal kennen, maar hij zal ook het materiaal moeten kennen waarin een bepaalde vorm mogelijk is. Hier zit nu het belang van de didactiek van het Bauhaus en vooral van Albers, dat men er naar streefde de student in contact te brengen met de meest vreemde materialen, zelfs denneappels. Schlemmer was het vooral die in zijn didactiek niet alleen de beeldende kunsten maar ook het toneel betrok en daardoor liet zien dat ook in die kunstvorm de ruimte vervormd werd naar de wil van de kunstenaar.

Op deze wijze verruimden de Bauhausmeesters ook het kunstbegrip. Sinds kort na de Renaissance was dit begrip verbonden aan bepaalde technische vaardigheden. Men was kundig in het schilderen, kundig in het beeldhouwen of kundig in een verstechniek; daarom was men een kunstenaar. Maar wat deze kunstenaars ook wilden uitdrukken, zij moesten dat doen in de techniek die zij hadden leren beoefenen. Men was gespecialiseerd in een bepaalde wijze van uitdrukken; daaraan werd de uitdrukking en dat wat uitgedrukt moest worden ondergeschikt gemaakt. Na het Bauhaus kan de kunstenaar een materiaal zoeken dat het meest geschikt is om dat wat hij tot uitdrukking wil brengen te materialiseren. Iedereen mag dat nu proberen, ook als men niet ambieert een erkend kunstenaar te worden want ieder materiaal en iedere techniek mag nu voor een als kunst te erkennen uiting gebruikt worden.

C.B.

Het vrije-tijdsprobleem

Iedere generatie maakt voor zichzelf uit welk deel van haar tijd zij aan produktieve beroepsarbeid wenst te besteden en wat zij met de ‘rest’ van haar tijd aanvangt. In de loop van de laatste eeuw heeft iedere generatie daarover anders beslist, zulks met dien verstande dat iedere generatie het aandeel van de ‘arbeidstijd’ steeds verder heeft ingekrompen. Dat proces is begonnen met de uiteinden. Met de kinderen en met de ouden van dagen. De kinderarbeid is verboden, de leerplicht is steeds meer verlengd en de tijd schijnt niet ver meer, waarin de mens niet vóór zijn achttiende het beroepsleven binnentreedt. Werken tot men er aan het eind van zijn leven bij neervalt, is er ook niet meer bij. Wie een bepaalde leeftijd heeft bereikt - dat is nu in de regel nog 65 jaar - wordt gepensioneerd en is verder vrij om zijn tijd te besteden zoals hij zelf wil. Ook in de levensperiode waarin de mens verondersteld werd beroepsarbeid te verrichten, werd het aandeel van die beroepsarbeid in het geheel van zijn tijd steeds verder gereduceerd. De arbeidende mens kreeg zijn jaarlijks recht op vakantie, zijn recht om niet meer dan een bepaald aantal uren per week of per dag aan beroepsarbeid te besteden, zijn recht op twee vrije dagen per week. Ook dit proces gaat voort. Bij alle onderhandelingen over nieuwe collectieve arbeidscontracten komt steeds weer de vraag naar voren of men nog niet weer een stapje verder op deze weg kan gaan. Nog steeds overweegt de beroepsarbeid in het leven van de mens, maar de mogelijkheid is niet uitgesloten dat na verloop van tijd het zwaartepunt naar de vrije tijd zal zijn verplaatst.

Wat moet de mens aanvangen met die vrije tijd?

Professor Burkart Lutz, directeur van het Instituut voor sociaal-wetenschappelijk onderzoek in München, heeft aan deze vraag een hele krantepagina gewijd in het weekblad Publik.

Daarbij stelt hij allereerst vast, dat de besteding van de vrije tijd tot dusverre nog al te veel door negatieve invloeden wordt bepaald. Door het streven met name om aan de dwang van de traditie en van de techniek en de organisatie te ontsnappen. Men kleedt zich anders, men zoekt de vrije natuur, men gaat handwerk beoefenen, men gaat een boerderijtje bewonen en een lapje grond bewerken. In veel geringere mate zoekt men de besteding van zijn vrije tijd in het culturele vertier, dat vroeger het voorrecht vormde van bevoorrechten. Wat vroeger het rijtuig was voor de ‘hogere standen’ is thans de auto voor iedereen.

De grote vraag is echter volgens Prof.

[pagina 975]
[p. 975]

Lutz of het niet langzamerhand tijd wordt om de vraag onder het oog te zien of het toenemend aandeel van de vrije tijd in het leven van de mens niet zijn weerslag moet vinden in de structuur van zijn woonruimte. Verreweg de meeste mensen leven thans in de stad, maar de stad is nog steeds een concentratie van werkruimte. De stad, zoals zij uit het verleden is gegroeid, biedt geen ruimte voor de besteding van vrije tijd. De mens die zijn vrije tijd wil besteden anders dan door domweg in een bioscoop of een restaurant te gaan zitten, loopt in de hedendaagse stad nog steeds verloren. Nog steeds zoeken de steden recreatieruimte buiten op het platteland; binnen hun grenzen vinden zij die ruimte niet of nauwelijks meer. De stad van de toekomst zal een ander aanzien moeten krijgen en in de verdeling van haar ruimte rekening moeten gaan houden met de verschuivingen in de verdeling tussen arbeidstijd en vrije tijd in het menselijk leven.

H.H.

Eén mens - één nummer

Mensen hebben nummers in deze administratieve samenleving. Een huisnummer, een telefoonnummer, een gironummer, een nummer van hun bankrekening, een paspoortnummer, een nummer voor hun rijbewijs, een autonummer, diverse kohiernummers in hun belastingaanslagen, een nummer van inschrijving in het handelsregister, in hun vakvereniging, in de militaire dienst, in hun ziekenfonds - en ga zo maar door. Al die nummers samen vormen een respectabele warboel van cijfers en lettercombinaties en er is dan ook geen zinnig mens meer die al die code-aanduidingen, die zich in de loop van zijn leven op zijn hoofd hebben gestapeld, ook ín dat arme hoofd met zich omdraagt. Een paar die hij regelmatig nodig heeft, dat gaat nog wel, maar de rest moet hij, naar gelang hij ze nodig heeft, uit de papieren opdiepen. Reeds meermalen is gesuggereerd om deze hele warboel radicaal op te ruimen en ieder mens meteen bij zijn geboorte één nummer mee te geven, dat in alle administratieve systemen gelijkelijk kan worden verwerkt. Eén en hetzelfde nummer voor paspoorten, bankrekeningen, belastingkohieren, rijbewijzen en eventueel gerechtelijke dossiers. En dan alle gegevens in één grote computer, die met één druk op de knop het hele leven van ieder mens à la minute geheel kan doorlichten.

Dat klinkt heel efficiënt zegt het Londense tijdschrift What?, maar het is ook gevaarlijk. De kardinale vraag is: wie krijgt de bevoegdheid om op het knopje van de computer te drukken? Wie krijgt de beschikking over al de gegevens die daar per nummer in worden opgetast? Ambtenaren? Dan zij de hemel onze democratische vrijheid genadig. Wij geven nog wel graag af op het gebrek aan efficiency van het ambtelijk apparaat, maar wij moeten goed beseffen dat wij in onze ambtenarenstaat al zo ver zijn gekomen dat onze vrijheid reeds voor een goed deel afhangt van dit gebrek aan efficiency. Als het ooit zo ver komt dat ambtenaren met één druk op de knop alle gegevens over een heel mensenleven, alle beoordelingen, alle veroordelingen, alle struikelingen voor zich krijgen, dan blijft er van de vrijheid der burgers niets, helemaal niets meer over. Zélfs wanneer men ervan uitgaat dat iedere ambtenaar integer is. Gaat men ervan uit dat er óók altijd nog corrupte ambtenaren bestaan, dan moet men niet denken aan de mogelijkheden die zo'n machtige computer biedt voor chantage. De efficiency van één mens - één nummer is een uiterst gevaarlijk goed. Alleen te verwezenlijken wanneer men het administratieve monster, dat alle gegevens bevat, stevig aan de ketting van een democratische controle legt. Een dergelijke controle bestaat reeds voor de dossiers die de geheime diensten over tal van personen in den lande hebben aangelegd. Werkt die controle efficiënt? Zij zal in ieder geval sterk moeten worden uitgebreid wanneer men de efficiency van de registratie der burgers verder wil opvoeren.

 

H.H.


Vorige Volgende

Footer navigatie

Logo DBNL Logo DBNL

Over DBNL

  • Wat is DBNL?
  • Over ons
  • Selectie- en editieverantwoording

Voor gebruikers

  • Gebruiksvoorwaarden/Terms of Use
  • Informatie voor rechthebbenden
  • Disclaimer
  • Privacy
  • Toegankelijkheid

Contact

  • Contactformulier
  • Veelgestelde vragen
  • Vacatures
Logo DBNL

Partners

Ga naar kb.nl logo KB
Ga naar taalunie.org logo TaalUnie
Ga naar vlaamse-erfgoedbibliotheken.be logo Vlaamse Erfgoedbibliotheken