Skiplinks

  • Tekst
  • Verantwoording en downloads
  • Doorverwijzing en noten
Logo DBNL Ga naar de homepage
Logo DBNL

Hoofdmenu

  • Literatuur & taal
    • Auteurs
    • Beschikbare titels
    • Literatuur
    • Taalkunde
    • Collectie Limburg
    • Collectie Friesland
    • Collectie Suriname
    • Collectie Zuid-Afrika
  • Selecties
    • Collectie jeugdliteratuur
    • Basisbibliotheek
    • Tijdschriften/jaarboeken
    • Naslagwerken
    • Collectie e-books
    • Collectie publiek domein
    • Calendarium
    • Atlas
  • Periode
    • Middeleeuwen
    • Periode 1550-1700
    • Achttiende eeuw
    • Negentiende eeuw
    • Twintigste eeuw
    • Eenentwintigste eeuw
Streven. Jaargang 27 (1973-1974)

Informatie terzijde

Titelpagina van Streven. Jaargang 27
Afbeelding van Streven. Jaargang 27Toon afbeelding van titelpagina van Streven. Jaargang 27

  • Verantwoording
  • Inhoudsopgave

Downloads

PDF van tekst (11.26 MB)

Scans (132.76 MB)

ebook (10.03 MB)

XML (3.76 MB)

tekstbestand






Genre

non-fictie
sec - letterkunde

Subgenre

tijdschrift / jaarboek
non-fictie/sociologie


© zie Auteursrecht en gebruiksvoorwaarden.

Streven. Jaargang 27

(1973-1974)– [tijdschrift] Streven [1947-1978]–rechtenstatus Auteursrechtelijk beschermd

Vorige Volgende
[pagina 224]
[p. 224]

Overbevolking in BeneluxGa naar voetnoot*
Enige wortel van alle milieu-kwalen?
Werkgroep alternatieve economie

Op 19 en 20 oktober 1973 vond aan de Katholieke Universiteit te Leuven een ‘Ecolloquium’ plaats - een symposium over bevolkings- en pollutie-controle in de lage landen. Het uitgangspunt van de voorgestelde beschouwingen en maatregelen was de dringende noodzaak om verdere milieuontreddering te keren. Voor de lage landen werden twee mogelijke actievelden voorgesteld: controle van de bevolking (door afschaffing van de kinderbijslagen, gevolgd door een ‘negativering’ ervan en tenslotte door een ruim verspreide sterilisatie van de mannelijke bevolking) en controle van de pollutie (door wettelijke en vooral technische middelen). Beide problemen werden multidisciplinair benaderd: van uit sociologie, demografie, geneeskunde, toegepaste wetenschappen, economie, recht en moraal.

Het lijdt geen twijfel dat in een min of meer nabije toekomst ernstige problemen zullen ontstaan met betrekking tot de verdere levenskansen van de menselijke soort als zodanig - en dat wij, reuzeconsumenten bij uitstekGa naar voetnoot1, hiertegenover een gewichtige verantwoordelijkheid dragen. Met de voorzitter van het congres, Prof. Dr. P. Van Moeseke geloven ook wij dat de bevolkingsaangroei een essentiële factor is van deze problematiek: wij menen echter dat het niet de enige factor is, meer nog, dat - zowel wat de dringendheid als de belangrijkheid betreft - de bevolkingscontrole secundair gesteld moet worden ten overstaan van een controle, die op het congres nauwelijks ter sprake kwam, die van onze produktie- en consumptiewijzeGa naar voetnoot2. De hele problematiek kan gesitueerd worden in een spanningsveld, waarvan

[pagina 225]
[p. 225]

bevolking, milieu en economie de componenten zijn. Volgens de causale relaties die men legt, kan men volgende twee standpunten onderscheiden:

-de overbelasting van het fysisch, biologisch en sociaal milieu is een rechtstreeks gevolg van het bevolkingsaantal;
-deze overlast is het gevolg van het economisch systeem, nl. een verkeerde wijze van produceren en consumeren. De bevolking is hier een indirecte causale factor die via de tussenschakel van het economisch proces ageert.

Beide standpunten zijn niet absoluut onverzoenlijk indien men de bevolking beschouwt als een ‘op lange termijn’ werkende variabele en de produktieen consumptiewijze als een variabele die ‘'op korte termijn’ doorslaggevend is: afgezien van de sociale en politieke weerstanden die dit kan oproepen, kan er sneller en directer ingewerkt worden op de wijze waarop wij produktief met de beschikbare ‘ressources’ omspringen en correlatief hiermee op ons consumptiepatroon, dan wel op het groeiritme van de bevolking.

‘Zero economische groei’ op welke wijze?

De congrespromotoren opteerden voor een zero economische groei; dit impliceert volgens hen een daling van de bevolking, vermits zij een verdere stijging van het ‘per capita produkt’ wenselijk achten. Indien men opteert voor zero economische groei van de materiële produktie, kan dit echter logischer wijze op drie verschillende manieren gebeurenGa naar voetnoot3, op grond van de bekende vergelijking:

industriële produktie = bevolking × industriële produktie per capita. Een constant linkerlid van deze vergelijking is met volgende combinaties in het rechterlid verenigbaar:

-stijging van de bevolking en daling van de industriële produktie per capita;
-constante bevolking en constante per capita industriële produktie;
-daling van de bevolking en stijgende per capita produktie.

De verdere stijging van het ‘per capita produkt’ werd verdedigd vanuit de doelstelling dat men aan alle ‘marginalen’ een sociologisch menswaardig levensminimum wenst te verzekeren. Kan deze doelstelling echter niet evenzeer - en wellicht technisch gemakkelijker - bereikt worden via een ingrijpende inkomens- en vermogensherverdeling?!

[pagina 226]
[p. 226]

Wij onderschrijven deze herverdelingsoptie niet enkel vanuit ethische en sociale rechtvaardigheidsoverwegingen, maar ook vanuit louter economische beweegredenen; we zien hierin namelijk een mogelijke oplossing om de interne tendens tot kapitaalssaturatie tegen te gaanGa naar voetnoot4.

De vraag wordt hier natuurlijk gesteld, of deze doelstelling wel degelijk haalbaar is binnen onze huidige maatschappijstructuren. Doordat het bezit van de produktiemiddelen in enkele private banden is - en, op wereldvlak gezien, in enkele landen - is het voor deze mogelijk beslag te blijven leggen op het grootste deel van het surplus. Kan men tot een rechtvaardige verdeling komen, zonder tot fundamentele structuurwijzigingen over te gaan? Het totaal buiten beschouwing laten van het ‘verdelingsvraagstuk’ in deze problematiek getuigt alleszins van een behoudsgezinde maatschappijvisie. Het komt ons derhalve voor, dat in de schijnbaar neutrale - wetenschappelijk objectieve - doelstellingen van het congres déze impliciete optie verscholen zit: het behoud van de markteconomie, met begeleidend optreden van de overheid, niet enkel om de economische kringloop zo rimpelloos mogelijk te laten verlopen, maar ook om de nadelige externe effecten te compenseren en, waar mogelijk, te neutraliseren. Hoewel we geenszins de wetenschappelijke conclusies van het rapport van de Club van Rome willen betwisten, komt het ons voor, dat de beleidsmaatregelen die hieruit voortvloeien, niet kunnen genomen worden in een wetenschappelijk vacuüm en dat men expliciet de keuze voor een bepaald sociaal-economisch systeem moet vermelden.

Een economisch probleem

Ook nadat men er zou in geslaagd zijn om via een herverdeling aan eenieder de materiële kansen te geven voor de uitbouw van een menswaardig leven, dan zou vroeg of laat toch de noodzaak tot stopzetting van verdere bevolkingsgroei zich kunnen opdringen.

Wij menen echter dat in dezen beslist de economen niet aan bevolkingsgroei-beperkende maatregelen mogen denken, vóór dat ze zich afgevraagd hebben of de hic et nunc levende bevolking - in casu in onze lage landen - bij de aanwending van de beschikbare middelen voor haar ‘behoeften’ - bevrediging optimaal te werk gaat; met andere woorden, of er zich niet, zowel voor wat betreft het wat als het hoe van de produktie, een - maatschappelijk gezien - meer efficiënte aanwending van de ressources opdringt. Wij waren daarom gelukkig door Prof. L. Baeck de stelling te horen verdedigen, dat de ‘systeembepalende factor’ in deze problematiek niet de bevol-

[pagina 227]
[p. 227]

king is, maar wel de wijze waarop wij leven - in casu: produceren en consumeren - in onze samenleving. In een alsmaar stijgend ritme worden nieuwe produkten - inclusief andere vormgeving van de bestaande produkten - op de markt gegooid; produkten, die terzelfdertijd een steeds kortere levensduur toegemeten krijgen. Deze verandering is, aldus Prof. Baeck, niet toevallig; zij wordt geprogrammeerd door de industriële gangmakers, d.i., de reuzebedrijven die de economische macht in hun schoot concentreren.

Zij zijn derhalve, omdat zij volgens eigen ‘individuele rationaliteitscriteria’ (winst, marktbeheersing...) handelen, direct verantwoordelijk voor een produktie- en consumptiewijze die milieuontwrichtend en materiaalverspillend is. Enkel indien de gemeenschap er in slaagt de sleutelvariabele van dit produktiesysteem, namelijk de investeringen, te controleren, kan aan een milieubewuste en materiaalbesparende produktiewijze gedacht worden.

Individuele rationaliteit baart collectieve irrationaliteit

Prof. Baeck heeft beslist de vinger op de wonde gelegd, maar hij zegde niets over de implicaties van de te volgen therapie.

Onvermijdelijk duikt immers de vraag op of sociale controle van die investeringen daadwerkelijk mogelijk is in een economisch systeem dat gebaseerd is op het privaat bezit van de produktiemiddelen - en derhalve van de economische macht - door een beperkt aantal personen, families en financiële groepen. De scheiding tussen ‘bezit’ en ‘beheer’ der produktiemiddelen is irrelevant, omdat de belangen van de beheerders - vergroting van omzet en macht teneinde een zo hoog mogelijke winst op lange termijn te verzekeren - op één lijn liggen met de belangen van de eigenaars der produktiemiddelen. Wij willen hier niet de overbekende stelling van Galbraith aanvechten, die beweert dat de technostructuur over een autonome macht beschikt t.o.v. de aandeelhouders en kapitaalverstrekkers. Toch blijft het waar dat deze technostructuur ook haar gedrag baseert op ‘individuele rationaliteitscriteria’, waarvan het resultaat geenszins hoeft samen te vallen met datgene wat beantwoordt aan ‘collectieve rationaliteit’. Vanuit het individueel standpunt van de automobielproducenten kan het b.v. een ‘rationale’ worden, dat in onze westerse gezinnen de tweede wagen als een noodzaak wordt ‘aangevoeld’. Deze individuele rationaliteit kan ter zelfder tijd een collectieve irrationaliteit oproepen: de ‘kleine ring’ van ons nationaal burelencomplex toont op geregelde uren het tragicomisch beeld van duizenden pendelaars, die centimeter per centimeter hun zes vierkante meter grondoppervlakte (die van hun heilige koe) Brussel in- of uitwaarts drammen.

[pagina 228]
[p. 228]

Als de stuwende ‘individuele rationaliteitscriteria’ de criteria van wereldconcerns geworden zijn, zodat ze op wereldvlak verspilling en milieu-ontwrichting betekenen, lijkt de tijd inderdaad rijp om deze om te buigen tot ‘collectieve rationaliteitscriteria’. Kunnen we daartoe komen zonder de socialisering - op wereldniveau - van deze produktiecentra?

Noodzakelijke verspillingseconomie?

Ook indien het mogelijk zou blijken binnen ons economisch stelsel de investeringen sociaal te controleren, zou daarmee alleen nog niet het einde van de verspillingseconomie gewaarborgd zijn. We leven in een systeem, waar de ‘gangmakers’ elkaar te lijf gaan in oligopolistische marktvormen, voornamelijk door allerlei vormen van reclame en verkoopspromotie en minder door prijsconcurrentie. Door een voortdurende discrepantie tussen de hogere oligopolieprijzen en loutere mededingingsprijzen, komt de economie terecht in een toestand van ‘overkapitalisatie’. Deze overkapitalisatie wordt doorlopend bestreden door allerlei vormen van verspillingseconomie en bewapeningsvervulling, naast buitenlandse investeringen,... De vraag lijkt gewettigd of het mogelijk is kapitaalssaturatie te vermijden en blijvend een voldoende tewerkstelling te waarborgen, zonder deze verspillingseconomie op de koop toe te nemen.

De overheidsmaatregelen ter pollutiebestrijding die in onze samenleving mogelijk zijn, worden niet genomen door een neutraal, op het algemeen belang gericht orgaan. Er is een duidelijke invloed merkbaar van de bedrijfswereld op de overheid. Zo is het mogelijk dat de overheid oplossingen kiest die vanuit het standpunt van het algemeen welzijn lang niet optimaal zijn. Men mag dus een aantal onmisbare technische maatregelen niet losmaken van hun maatschappelijke en economische context.

Een gevaarlijk economisme

Sommige economisten menen dat het pollutieprobleem kan opgelost worden door een prijs toe te kennen aan de milieugoederen. Deze zijn immers schaars geworden: ze zijn op hun beurt economische goederen geworden. Het lijkt ons vooreerst onontbeerlijk twee types van vervuiling te onderscheiden. Enerzijds is er de pollutie veroorzaakt door het industrieel proces, onafhankelijk van het economisch systeem. De produktie van staal b.v. geeft aanleiding tot de vorming van een reeks min of meer giftige stoffen. Deze schadelijke nevenprodukten kunnen enkel bestreden worden met technische middelen. Maar anderzijds is er de pollutie die het gevolg is van een verspillingseconomie en die bijgevolg innig samenhangt met de aard van het economisch systeem. Er blijft ongetwijfeld een ‘nettovervuiling’ over ondanks wettelijke reglementeringen, en een verkwisting van schaarse

[pagina 229]
[p. 229]

milieugoederen. Wil men dus hier het probleem aan de wortel aanpakken, dan zal men de verspilling zelf moeten uitroeien, die door het bestaande produktiesysteem wordt veroorzaakt.

Nu zal er inderdaad minder kwistig met milieugoederen omgesprongen worden, wanneer ze geprijsd worden. Deze integratie in het prijzenmechanisme kan gebeuren door vervuilende produktiemethoden te belasten, compenserende schadevergoedingen aan de benadeelden uit te betalen, criteria voor maximaal toelaatbare vervuiling te bepalen. Zodoende wordt het economisch aantrekkelijk op ‘zuivere’ produktiemethoden over te schakelen en wordt b.v. het investeren in zuiveringsinstallaties rendabel. Dit prijsmechanisme kan met voordeel aangewend worden in de produktie van noodzakelijke goederen. Vervuiling bestrijden door gebruik van zuiveringsinstallaties betekent verhoging van de kosten. Door de grote afwentelingsmogelijkheid daarvan op het niveau van de noodzakelijke produkten (weinig prijsgevoelige vraag), zal dit resulteren in een hogere prijs: de consument zal dus meer betalen. Deze kostenverhoging treft alleszins de lage inkomens relatief meer dan de hoge.

Wil men echter op dezelfde wijze de vervuiling tegengaan in de produktie van nonsensgoederenGa naar voetnoot5, dan is het prijsmechanisme hier zinloos en sociaal onrechtvaardig. Door een hogere prijs zal ook de vraag naar deze produkten afnemen en zich concentreren bij de meest kapitaalkrachtigen. Met welk recht echter mag iemand die over meer geld beschikt, meer vervuilen? Het prijsmechanisme is zinloos, omdat hiermee aan het principe zelf van de verspillingsproduktie niet wordt geraakt.

Wij menen nochtans dat het volledig stopzetten van onze verspillingseconomie de eerste stap is die het rijke Westen moet zetten. Verspillingsproduktie betreft niet enkel de categorie nonsensprodukten, zoals elektrische tandenborstels en kattenshampoo, maar slaat ook op veel mode-artikelen en wegwerpprodukten. De wapenindustrie tenslotte neemt hieronder een bijzondere plaats in.

Samenvattend

De stelling verdedigen, dat vóór alles onze bevolking moet dalen, zonder dat men zich eerst de vraag stelt, of de wijze waarop wij ‘leven en teren’ macro-economisch verantwoord is, getuigt op zijn minst van een zekere kortzichtigheid. Het wordt veeleer de hoogste tijd dat er, ook op wereldvlak, nagedacht wordt hoe onze produktie- en consumptievormen aan een omstructurering toe zijn en welke hiervan de implicaties zullen zijn.

voetnoot*
I. Gansbeke, N. Molisse en R. Van Der Mosten stonden in voor de redactie van het artikel, dat groeide uit het overleg van de werkgroep die het ecolloquium had meegemaakt.
voetnoot1
Op treffende wijze geïllustreerd door P. Ehrlich's voorbeeld: de gemiddelde per capita energieconsumptie bedroeg in 1971 voor de Amerikaan 11.244 kg steenkool-equivalent, 6.116 kg voor een Belg en daartegenover slechts 338 kg voor een Afrikaan en 186 kg voor een Indiër.
voetnoot2
Ofschoon Prof. Van Moeseke in zijn slotwoord verklaarde dat alle sprekers, op een paar nuanceringen na, het met hem ‘fundamenteel’ eens waren, is dit voor ons gedurende het colloquium geenszins gebleken. Met name de door hem voorgestelde maatregelen werden op goede gronden betwist: met de nu bestaande politiek van de kinderbijslagen staat de Belgische bevolking reeds op het punt stationair en binnen kort deficitair te worden, terwijl het geringe bevolkingsoverschot in 1971 reeds voor 73% te danken (of te wijten) was aan de vreemdelingen (hoofdzakelijk gastarbeiders) met hun vele kinderen. (Henk Jans)

voetnoot3
M. van Geel, Zero economische groei: betekenis en consequenties, in Economisch en Sociaal Tijdschrift, Antwerpen, nr. 4, 1973.
voetnoot4
‘Kapitaalssaturatie’ (of: ‘overkapitalisatie’) duidt op een gebrek aan investeringsmogelijkheden t.o.v. geboekte winsten; dit door een tekort aan afzetmogelijkheden.

voetnoot5
W. de Roos, De ‘nonsensprodukten’, in Economisch Statistische Berichten, 10 oktober 1973, pp. 891-895.


Vorige Volgende

Footer navigatie

Logo DBNL Logo DBNL

Over DBNL

  • Wat is DBNL?
  • Over ons
  • Selectie- en editieverantwoording

Voor gebruikers

  • Gebruiksvoorwaarden/Terms of Use
  • Informatie voor rechthebbenden
  • Disclaimer
  • Privacy
  • Toegankelijkheid

Contact

  • Contactformulier
  • Veelgestelde vragen
  • Vacatures
Logo DBNL

Partners

Ga naar kb.nl logo KB
Ga naar taalunie.org logo TaalUnie
Ga naar vlaamse-erfgoedbibliotheken.be logo Vlaamse Erfgoedbibliotheken