Streven. Vlaamse editie. Jaargang 50
(1982-1983)– [tijdschrift] Streven. Vlaamse editie– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 69]
| ||||||||||
Oppositiebeweging in Hongarije
| ||||||||||
Economische hervormingenBij de Hongaarse politieke leiding rezen vrijwel onmiddellijk na het neerslaan van de opstand meningsverschillen over het te volgen economisch beleid. Aan de ene kant stonden de dogmatici die het Sovjetrussische economische model onverkort in Hongarije wensten door te voeren; tegenover hen bevonden zich de gematigden en een aantal economische deskundigen die betoogden dat de geloofwaardigheid van de nieuwe leiding na de gebeurtenissen van 1956 alleen zou kunnen worden gevestigd door een economisch beleid dat de levensstandaard van de bevolking zou verhogen: geen eenzijdige nadruk derhalve op de ontwikkeling van de zware industrie, maar meer aandacht voor de produktie van consumptie-artikelen voor de binnenlandse markt en van kwaliteitsprodukten voor de export en een snelle ontwikkeling van nieuwe technologieën. De inzichten van de economische deskundigen wonnen het van de ideologische beginselen van de dogmatici toen het Driejarenplan voor de periode 1958-1960 werd vastgelegd. Wegens het succes van dit Driejarenplan werd de lijn in het daarop volgende Vijfjarenplan van 1961-1965 doorgetrok- | ||||||||||
[pagina 70]
| ||||||||||
ken. De economische wederopleving ging gepaard met een geleidelijke verzachting van het binnenlandse politieke klimaat; de uitspraak van partijleider Kádár: ‘Wie niet tegen ons is, voor ons’, was daarvan een duidelijk symptoom. Door zijn gematigd en verzoeningsgezind optreden bereikte Kádár dat de grote meerderheid van het Hongaarse volk zich met zijn bewind verzoende. Zijn politieke koers kreeg tijdens het VIIIe Congres van de Hongaarse Socialistische Arbeiderspartij (HSAP) in november 1962 de algemene goedkeuring van de partij en in het voorjaar van 1963 achtte Kádár het moment gekomen om definitief af te rekenen met de nasleep van de gebeurtenissen van 1956 door amnestie te verlenen aan 3 tot 4.000 politieke gevangenen. De economische hervormingen werden in de loop van de jaren zestig voortgezet. In mei 1966 werd een resolutie van het Centraal Comité van de HSAP over de hervorming van het economische systeem aangenomen (die op 1 januari 1968 in werking trad). Die hervorming hield o.m. in: een beperkte invoering van het vrije marktstelsel en een gedeeltelijke decentralisatie van het besluitvormingsproces over economische aangelegenheden. Door zich in zijn buitenlandse politiek onvoorwaardelijk achter de Sovjetunie te stellen wist Kádár voor zijn binnenlands economisch beleid de persoonlijke goedkeuring van Brezjnev te verkrijgen. De economische hervorming van 1968 bleek gedurende de eerste drie jaren een buitengewoon groot succes. Na 1970 kwamen echter negatieve bijverschijnselen steeds duidelijker aan het licht: het feit dat niet iedereen in gelijke mate van de gestegen welvaart genoot veroorzaakte onder sommige bevolkingsgroepen ontevredenheid. Toen bovendien de internationale conjunctuur vanaf 1973 terugliep, zag Kádár zich in 1974 verplicht de greep van de partij op het economisch leven opnieuw te verstevigen, zonder overigens terug te vallen op stalinistische of neo-stalinistische praktijken. De oppositie binnen de partij tegen deze politiek, zowel van de voorstanders van een meer orthodoxe als van de pleitbezorgers van een meer liberale koers, bracht de positie van Kádár en de zijnen niet wezenlijk in gevaar. Hoewel de economische problemen in de tweede helft van de jaren zeventig steeds ernstiger werden, leidden zij niet tot een uitholling van de geloofwaardigheid van het bewind bij de bevolking noch tot massale uitbarstingen van ontevredenheid zoals in Polen in 1976 en in 1980/1981. De publieke opinie werd tegen impopulaire prijsverhogingen en bezuinigingen uitgebreid voorbereid door middel van psychologische campagnes door partij en regering. Bovendien werd in december 1980 tegen 1 juli 1981 de invoering van de vijfdaagse werkweek aangekondigd. | ||||||||||
[pagina 71]
| ||||||||||
Hongarije steekt in economisch opzicht gunstig af bij de andere Oosteuropese staten; zelfs in Joegoslavië wordt het ‘Hongaarse model’ vaak tot voorbeeld gesteld. De gebeurtenissen van 1956 hebben de machthebbers in Hongarije tot het inzicht gebracht dat het niet meer mogelijk is om de bevolking met bruut geweld alleen onder de duim te houden, terwijl de bevolking heeft geleerd dat de vrijheid aan nauwe grenzen gebonden is. Men zou kunnen zeggen dat het ‘Hongaarse model’ eigenlijk niets meer is dan een modus vivendi tussen alle burgers van de Hongaarse Volksdemocratie (communisten en niet-communisten), die door de omstandigheden gedwongen zijn met elkaar samen te leven. | ||||||||||
Pragmatische oplossingenDe in 1949 officieel afgekondigde dictatuur van het proletariaat in Hongarije was niet afgedwongen door een beweging van onderaf van de arbeidersklasse, maar van bovenaf opgelegd door een aantal communistische intellectuelen die hun vorming grotendeels in het buitenland (vooral in de Sovjetunie) hadden gekregen. De vakbonden, die officieel de arbeidersklasse heetten te vertegenwoordigen, werd in theorie een vooraanstaande plaats in de nieuwe staat en maatschappij toegedacht; in de praktijk echter werden de rechten en bevoegdheden van de vakbonden sterk gekortwiekt. Het algemene ongenoegen over dit van buitenaf opgelegde stelsel èn over de economische situatie leidden in oktober 1956 tot een openlijke uitbarsting. De tijdens de opstand in 1956 spontaan ontstane arbeidersraden streefden echter niet naar een terugkeer van het kapitalistische stelsel, maar naar meer werkelijke medezeggenschap van de arbeiders in het bestuur en in de bedrijven. De vakbonden kregen ook na 1956 weinig speelruimte om de materiële belangen van hun leden te behartigen en verwierven evenmin medebeslissingsrecht in de bedrijven. Maar de overheid deed toch haar best om aan de materiële verlangens van de arbeiders zoveel mogelijk tegemoet te komen en tolereerde acties van individuen of kleine groepjes in de bedrijven voor betere arbeidsomstandigheden. Van een georganiseerde oppositie van de arbeidersklasse was na 1957 nauwelijks sprake. Een van de weinige keren dat de arbeiders via hun vakbonden hun ongenoegen tegenover de autoriteiten uitten, vond plaats in het begin van de jaren zeventig, toen het bewind-Kádár tijdelijk werd gedwongen om de hervormingen van 1968 gedeeltelijk op te offeren aan het beginsel van het egalitarisme. Die betrekkelijk rustige ontwikkeling moet worden toegeschreven aan de algemene verhoging van de levensstandaard, de betere | ||||||||||
[pagina 72]
| ||||||||||
kansen voor arbeiderskinderen in het middelbaar en hoger onderwijs en de betrekkelijk grote speelruimte die de overheid toestaat aan particuliere activiteiten. De Hongaarse arbeidersklasse heeft zich sinds 1957 neergelegd bij het gematigd reformistische bewind, ondanks het feit dat intellectuelen er de belangrijkste plaatsen bezetten. De egalitaire opvattingen van de neostalinisten, die in de vakbonden nog altijd een vooraanstaande rol spelen, hebben de Hongaarse arbeiders nog altijd niet kunnen inspireren tot een langdurig en georganiseerd verzet tegen het huidige bewind, dat dank zij de betrekkelijk gunstige economische ontwikkeling de wind nog steeds heeft meegehad. Of de huidige reformistische economische koers onder moeilijker omstandigheden zal leiden tot een massale reactie onder de Hongaarse arbeiders, zal de toekomst moeten uitwijzen. | ||||||||||
Decentralisatie van de economieHet stalinistische bewind dat in oktober 1956 door een volksopstand ten val was gebracht, keerde na de gewelddadige onderdrukking daarvan door de Russische strijdkrachten niet meer terug. In plaats daarvan kwam het land onder het bewind van János Kádár, die vooral na 1962 de totstandkoming van een brede, nationale consensus beoogde. De instelling van het zogenaamde Nieuwe Economische Mechanisme op 1 januari 1968 vloeide rechtstreeks uit die intentie voort. Ten gevolge van dit beleid zijn de prijzen voor de consumenten in Hongarije wel sterker gestegen dan in de overige Oosteuropese staten, maar het hogere prijsniveau stelde de overheid in staat om de boeren mèèr voor hun produkten te betalen, wat ertoe bijdroeg dat de winkels in Hongarije over het algemeen goed voorzien zijn van allerlei soorten levensmiddelen. Het geld om de hogere prijzen te betalen is bij de meeste consumenten wel aanwezig, omdat veel Hongaren hun inkomsten aanvullen doordat ze naast hun gewone werk veelal nog een bijbaantje hebben. Ook op andere manieren probeert de overheid de concurrentiepositie te verbeteren. Op 1 januari 1981 werden de drie ministeries van zware industrie, van metaalbewerking plus machinebouw en van lichte industrie samengevoegd tot één ministerie, wat gepaard ging met een aanzienlijke inkrimping van het bureaucratische apparaat. Daarnaast werden vele grote bedrijven uit de periode 1949-1956 in een aantal kleinere opgesplitst en wordt het opzetten van nieuwe particuliere dienstverlenende bedrijfjes van overheidswege aangemoedigd. De economische hervormingen in de landbouw en de voedingsmiddelenindustrie zijn het meest succesvol gebleken: | ||||||||||
[pagina 73]
| ||||||||||
de Hongaarse voedselexport is in de jaren zeventig verviervoudigd en bedraagt thans een kwart van de totale export. De landbouw is niet alleen een belangrijke bron van inkomsten, maar ook een garantie voor binnenlandse politieke stabiliteit zo lang hij de binnenlandse markt van voldoende levensmiddelen kan blijven voorzien. | ||||||||||
Hardere houdingIn de loop van 1981 hebben de autoriteiten een wat hardere houding tegenover dissidente intellectuelen aangenomen. In maart 1981 werd een groep van jonge schrijvers, de zogenaamde Attila Jozsef Kring, wegens oppositionele geluiden op last van de overheid ontbonden; eind augustus en begin september 1981 verrichtte de politie bij een aantal dissidenten in Boedapest plotseling huiszoekingen en in het september-1981-nummer van het partijblad Pártélet waarschuwde Mihály Kornidesz, hoofd van de afdeling van het Centraal Comité van de Hongaarse Socialistische Arbeiderspartij (belast met het contact met en toezicht op intellectuelen en wetenschapsmensen) dissidente intellectuelen openlijk dat de partij niet werkeloos zou blijven toezien hoe ‘een klein groepje intellectuelen onder invloed van bourgeois-ideologieën zich tegen de partijlijn bleef verzetten’. De gebeurtenissen in Polen vanaf de zomer van 1980 vormen ongetwijfeld de achtergrond van deze reacties. Op het ogenblik heeft het bewind van Kádár weinig te vrezen van de binnenlandse intellectuele oppositie. De dissidente intellectuelen schijnen namelijk tot op heden weinig of geen contacten te onderhouden met de arbeiders, terwijl de Roomskatholieke Kerk in Hongarije tamelijk zwak is, weinig strijdbaar en stevig door de overheid gecontroleerd wordt. Alleen een drastische verslechtering van de economische toestand zou hierin verandering kunnen brengen. Daarom zullen Kádár en de zijnen ook in de komende jaren hoge prioriteit blijven verlenen aan de ontwikkeling van de economie. Het flexibele economische beleid heeft ook een positieve invloed uitgeoefend op het intellectuele klimaat in het land. Hoewel de vrijheid van meningsuiting er niet wordt erkend, hebben de intellectuelen op vele gebieden - behalve in de filosofie en de sociologie - toch een vrij grote mate van autonomie. Een oppositiebeweging heeft het onder dergelijke omstandigheden niet gemakkelijk. Daar komt nog bij dat de oppositie in Hongarije, in tegenstelling tot die in landen als Polen en Tsjechoslowakije, niet over een duidelijk politiek programma beschikt. | ||||||||||
[pagina 74]
| ||||||||||
OppositiebewegingenHet bestaan van een min of meer georganiseerde oppositiebeweging is in Hongarije een tamelijk recent verschijnsel. De eerste daad waarmee de Hongaarse oppositie naar buiten trad was de verzending van een brief aan een aantal ondertekenaars van Charta '77 in Tsjechoslowakije, waarin zij dezen haar steun betuigde; in 1978 werd er een handtekeningsactie tegen de vervolging van Charta '77-ondertekenaars in Tsjechoslowakije georganiseerd. De oppositie in Hongarije is niet zozeer politiek getint dan wel een uiting van individuele intellectuelen die hun onderzoek en andere werkzaamheden willen verrichten zonder daarbij door de autoriteiten op de vingers te worden gekeken. Gedurende de afgelopen jaren hebben de activiteiten van de oppositie, die bestaat uit een harde kern van ongeveer 150 tot 200 personen die bijna allen in Boedapest wonen, onder meer de volgende vormen aangenomen: verspreiding van ideeën en informatie buiten de censuur om, ondersteuning van de armen - een in Hongarije genegeerde groep, het opzetten van een soort vrije universiteit naar het voorbeeld van de ‘vliegende universiteit’ in Polen en ondersteuning van personen die om politieke redenen ontslagen zijn of het slachtoffer van vervolging zijn geworden. De oppositie is vooralsnog vooral geconcentreerd in culturele kringen en moet uiterst behoedzaam opereren, aangezien vrijwel alle sociale groepen onder het bewind-Kádár wel bepaalde sociaal-economische en/of politieke verworvenheden te verliezen hebben. Niettemin is er wel degelijk sprake van een geleidelijke groei van de oppositiebeweging, zowel wat het aantal als de invloed betreft. De autoriteiten lijken met de activiteiten van de oppositie niet goed raad te weten. Aan de ene kant worden de oppositionele activiteiten in het openbaar door vooraanstaande partijleden in scherpe bewoordingen veroordeeld, aan de andere kant schrikken de autoriteiten blijkbaar terug voor rigoureuze maatregelen tegen opposanten zoals dat bijvoorbeeld in Tsjechoslowakije wel gebeurt. Dat neemt overigens niet weg dat de overheid wel degelijk tegen de oppositie optreedt; dat kan variëren van ontslag of het weigeren van reisdocumenten voor het buitenland of het onthouden van academische titels aan leden van de oppositie tot ondervragingen door functionarissen van politie of justitie of beperkingen van de bewegingsvrijheid. Toch is de onderdrukking van de intellectuele oppositie, vergeleken met die in andere Oosteuropese staten, betrekkelijk mild te noemen en het ziet er momenteel niet naar uit dat die houding zich binnenkort drastisch zal wijzigen. Men kan in de Hongaarse oppositionele beweging globaal twee stromin- | ||||||||||
[pagina 75]
| ||||||||||
gen onderscheiden: de groep die zich achter de ideeën van de socioloog András Hegedüs heeft geschaard en waarin wordt gepleit voor een verdere democratisering van het maatschappelijk leven - overigens zonder invoering van een meerpartijensysteem - en de groep van Bence-Kis die zich vooral laat inspireren door de rol die het KOR in Polen heeft gespeeld. Het is overigens nog uiterst twijfelachtig of de intellectuele oppositiebeweging in Hongarije fundamentele veranderingen kan afdwingen, zolang de belangrijkste motor van een dergelijk proces, namelijk de arbeidersklasse, aan de kant blijft staan. | ||||||||||
Verwerking van de Poolse schokDe Hongaarse experimenten, het bevorderen van een reeks particuliere initiatieven binnen een centraal geleide economie, hebben onlangs een reeks schokken ondervonden door de militaire coup in Polen en de verscherping van de Oost-West-controverse. President Reagans sancties tegen de Sovjet-Unie en Andropows bezoek aan Boedapest deden de rest. Prominente communistische journalisten en economen nemen onder vier ogen afstand van de partijlijn en tonen zich uiterst bezorgd over de gevolgen van de Poolse crisis voor Hongarije op lange termijn. Men vindt die gevoelens samengevat in de titel van een succesrijk politiek cabaret in Boedapest: ‘Hoever kan je gaan?’. Daaruit blijkt dat men, op het toneel althans, vrij ver kan gaan. Vóór de militaire staatsgreep in Polen was er een sketch waarin generaal Jaruzelski en Lech Walesa samen dansen en de generaal zingt: ‘Lech, uiteindelijk zal ik je hart winnen...’. Het programma werd na de coup van de Poolse militairen gewijzigd, maar de grappen over stakingen die wél en die niet welkom zijn, over de niet-hard-werkende Polen, en over de eigen Hongaarse dilemma's, gingen door; en Kádár cs. die zo'n avond bijwoonden, genoten er kennelijk van. Het officiële orgaan van de Hongaarse CP Népszabadság prees onlangs de gedurfde grollen als bewijs van ‘de evenwichtige en stabiele stemming’ in den lande. Maar... de toespelingen op Polen weerspiegelen een diepergaande bezorgdheid. Van oudsher zijn Hongaren en Polen vrienden: bijna 100.000 Polen vonden in Hongarije een toevluchtsoord, toen Hitler en Stalin in 1939 Polen onder elkaar verdeelden. Thans echter leggen de Hongaren een opmerkelijk mengsel van onverschilligheid en ressentiment aan de dag wanneer de Poolse kwestie ter sprake komt. Er zou volgens een niet gepubliceerd opinieonderzoek een verrassend grote mate van goedkeuring voor de militaire coup bestaan, en dat kreeg men in Boedapest bevestigd in vele | ||||||||||
[pagina 76]
| ||||||||||
gesprekken met ingenieurs, witteboordwerkers, winkeliers, chauffeurs en artiesten. Zij stelden dat chaos in Polen een bedreiging van het Sovjetimperium inhoudt en dat Moskou zijn controle op Polen nimmer zal opgeven: zonder militair ingrijpen in Polen zou ook de rest van Oost-Europa, Hongarije voorop, bedreigd zijn. Dat betekent niet dat men pro-communistisch of zelfs pro-Russisch zou geworden zijn, maar het is een reflex van realpolitiek, het besef van de grenzen van het mogelijke in een communistische wereld. Men beseft dat de eisen van Solidariteit te ver gingen, omdat de Hongaren daarmee zelf al hun ervaring hadden opgedaan; ook de Tsjechen en Slowaken waren destijds te ver gegaan; het wonder was alleen, dat die experimenten zo lang hadden kunnen voortduren voordat er werd ingegrepen. Een Hongaarse ingenieur vertelde: wat hem betreft is het belangrijk dat hij en zijn familie nu éénmaal per jaar een bezoek aan het Westen kunnen brengen, en niet meer slechts eenmaal om de drie jaar. Tenslotte gaat het regime dan toch aandacht besteden aan talent en goed werk, in plaats van institutionele leeglopers en demagogen te begunstigen! Die opvatting wordt hartstochtelijk verworpen door dissidente jonge intellectuelen en schrijvers, die SZETA - een organisatie die de armen helpt - hebben opgericht, en die ook hun solidariteit met Charta '77 in Tsjechoslowakije hebben betuigd. Zij verachten - toegegeven, met succes - de tactiek van Kádárs regime, dat conformisme begunstigt en de geesten rijp maakt voor carrière-lopers onder de jongeren. Een soort opstand van ontevreden nationalistische schrijvers op een recent gehouden schrijverscongres verzandde volkomen, omdat de actie geheel overschaduwd werd door de Poolse coup van 13 december 1981. Men was verontrust over kwesties als de stagnatie van de bevolkingsgroei - in 1995 zou het aantal Hongaren met 400.000 zijn gedaald - en de epidemie van het alcoholisme (het verbruik van alcohol brengt Hongarije op de derde plaats in de wereld). Een ander brandend probleem is het lot van de miljoenen Hongaren die leven in Roemenië, Tsjechoslowakije en andere buurlanden. Intussen hebben de Hongaren pijnlijke lessen geleerd uit de economische crisis in het algemeen en de vermindering van toevoer van Russische olie en andere grondstoffen in het bijzonder. Thans is iedereen, van de top tot de eenvoudige consument, gaan begrijpen wat de feiten des levens zijn: namelijk, dat we uiteindelijk alleen op onszelf kunnen bouwen, aldus een prominente Hongaarse econoom. Er zijn al tekenen die erop wijzen dat het land op weg is naar economische onafhankelijkheid. Hoewel de economische groei in de jaren 1979-1981 slechts 2% per jaar heeft bedragen, is in die tijd de export naar landen met convertibele valuta's met liefst 20% gestegen. In alle sectoren zijn de winsten toegenomen, | ||||||||||
[pagina 77]
| ||||||||||
behalve in de metallurgie en de chemie. Het aandeel van olieprodukten in het energieverbruik, in 1978 nog 40%, bedroeg in 1981 nog maar 33%, wat het land 2 miljoen ton vloeibare brandstof scheelde. Plaatsvervangend premier Jozsef Marjai, mogelijk het kabinetslid dat het meest rechtuit spreekt, concludeert: ‘Achter ons liggen de tijden van sermoenen en pogingen om onszelf te overtuigen. Het ware een grote luxe een situatie waarin wij onszelf, onze versleten denkwijze en reflexen handhaven, te bestendigen, want die vormen de voornaamste hinderpaal op de weg naar de realisatie van onze eigen beslissingen’. Hij voegde eraan toe dat vele staatsbedrijven hun produktie met 20 tot 30% konden opvoeren, door meer technologische discipline, modernisering van management en stimulering van persoonlijke creativiteit. De recente Russische lofuitingen voor de ‘flexibele’, ‘dynamische’ en ‘creatieve’ Hongaarse economische politiek, welke ‘permanent wordt gecontroleerd, en zo nodig rechtgezet door partij en regering’, worden door de Hongaarse beleidsmakers als uiterst positief ervaren. In die zin kan het Hongaarse experiment doorgaan, mits de economie het goed blijft doen en politieke risico's binnen de perken worden gehoudenGa naar voetnoot1. | ||||||||||
Hongarije en PolenNa zijn bezoek aan Moskou, Oost-Berlijn en Praag bezocht generaal Jaruzelski ook Boedapest, waar hij, gezien de overige protocollaire verplichtingen, maar weinig tijd had om met János Kádár te praten. Zat daarachter misschien toch de bedoeling, indirect een voorkeur voor de oplossing van Kádár, tegen die van Husak, tot uiting te brengen? Jaruzelski had het bezoek aan Boedapest willen gebruiken om - zoals vice-premier Rakowski dat wil - de centralistische groep in het Centraal Comité van de Poolse communistische partij een steviger rugdekking te geven. De ‘Hongaarse weg’ heeft vele aanhangers in Polen: vele Polen hebben tijdens vakantiebezoeken aan Hongarije ervaring opgedaan met de praktische kanten van de Hongaarse hervormingen. Die reisjes zijn nu intussen verboden. Maar Hongarije is voor Polen een land van kleine hoop gebleven. Jaruzelski en Rakowski, die terstond na de militaire putsch van 13 december 1981 een | ||||||||||
[pagina 78]
| ||||||||||
Hongaarse delegatie onder leiding van politbureauman György Aczél voor geheime besprekingen hadden uitgenodigd, wilden van die zijde kennelijk raadgevingen krijgen over de wijze waarop men kan hervormen zonder Moskou in de wielen te rijden. Maar de Polen kregen duidelijk te verstaan, dat Hongarije pas met zijn experimenten had kunnen beginnen nadat er een politieke en economische stabiliteit was ontstaan, en toen zagen ook Jaruzelski en Rakowski de fundamentele verschillen met de Hongaarse situatie. Niettemin blijft de relatie met de niet-slavische broedernatie belangrijk. Minder succes hadden de Poolse inspanningen om Hongaarse economische hulp te krijgen. Wel is onlangs met moeite een handelsprotocol getekend voor 1982, maar op de meest dringende Poolse behoeften - zoals aluminiumleveranties en investeringshulp of het opnemen van overtollige Poolse arbeidskrachten - konden de Hongaren niet ingaan. Jaruzelski bevond zich in Boedapest in dezelfde zwakke positie als daarvoor in de andere hoofdsteden van het Oostblok. Daarbij komt dat hij in eigen huis met verontruste mensen te maken heeft die zo spoedig mogelijk van de militaire dictatuur af willen. Zo moest de onlangs Warschau bezoekende Bulgaarse minister van buitenlandse zaken, Mladenoff, die onlangs in Warschau op bezoek was, tot zijn verbazing constateren dat de zaken voor het Poolse militaire regime gecompliceerder worden en dat aan een herstel van de partij-heerschappij niet valt te denken. Het onderhouden van betrekkingen met de partijen en regeringen in de andere broederlanden moet het Poolse regime dienen tot versterking van zijn legitimiteit. Maar opvallend blijft het beklemmende gebrek aan een conceptie in Polen zelf, wat leidt tot een schijnactiviteit zonder substantie. Propagandisten van het regime-Jaruzelski verspreiden nóg meer eigen lof dan onder Gierek het geval was. Het meest opvallend uit zich de huidige onbeweeglijkheid in de passiviteit tegenover de voorstellen van de kerk. Het verzoeningsprogramma van de sociaalpolitieke raad onder aartsbisschop Glemp schijnt generaals en partijfunctionarissen tot sprakeloosheid te hebben gebracht. De voorstellen van die raad zijn al op 8 april aan de regering overhandigd, maar Jaruzelski noch Rakowski hebben ook maar de minste positieve of negatieve reactie laten merken. Ook de anders zeer drukke regeringswoordvoerders Urban en Gornicky onthielden zich tot nu toe van enige uitspraak op dat punt. Het Poolse publiek heeft van die voorstellen slechts kennis kunnen nemen via de geestelijken, die een aantal zondagen de thesen uit de voorstellen tot hoofdthema van hun preken hebben gemaakt, en uit de uitzendingen van Radio Free Europe en Radio Vaticaan. De strategie van het zwijgen duidt erop dat Jaruzelski's regime zich niet | ||||||||||
[pagina 79]
| ||||||||||
aan een opening naar de natie toe durft overgeven. Dat zal ook wel te maken hebben met de interne tegenstellingen en twisten, binnen de Militaire Raad (WRON), binnen het kabinet, binnen het Centraal Comité van de Partij en binnen het Politbureau. En de competentiestrijd tussen de verschillende machtscentra wordt nog gecompliceerder door de voortdurende interventie van de politieke commissarissen in het leger. | ||||||||||
Geraadpleegde literatuur:
|
|