Streven. Vlaamse editie. Jaargang 50
(1982-1983)– [tijdschrift] Streven. Vlaamse editie– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 174]
| |
ForumOude en nieuwe methoden van bijbellezenVeel exegeten zijn er in hun hart ten diepste van overtuigd dat er eigenlijk maar één manier van bijbelbenadering bestaat die je met het predikaat ‘objectief’ of ‘wetenschappelijk’ kunt tooien. Het is een methode van lezen die in nagenoeg alle commentaren, verklaringen en theologische woordenboeken wordt nagevolgd en toegepast. Ik heb het over de historisch-kritische methode die in de vorige eeuw is ontwikkeld, tot grote bloei kwam en tot op de dag van vandaag de uitleg van de Schrift in zijn (soms beklemmende) greep houdt. De historisch-kritische benadering zoekt antwoord op vragen als: wat is de etymologie van de gebruikte woorden; welke tekst-varianten zijn er in de verschillende bijbelhandschriften te vinden; wat zijn de bronnen achter de bestaande tekst; welke parallellen bestaan er zowel binnen als buiten de Bijbel; wie is de schrijver van deze tekstpassage; zijn er misschien meerdere schrijvers en hoe verhouden die zich dan tot elkaar; in welke tijd speelt de betrokken tekst; welke geschiedenis heeft de tekst doorgemaakt in de loop van de eeuwen; wat is de originele tekst en wat zijn latere toevoegingen en uit welke tijd stammen deze dan? Het moge duidelijk zijn: al deze vragen hebben één ding gemeenschappelijk. Ze benaderen de bijbeltekst met historische interesse. De bijbelteksten zijn voor aanhangers van de historisch-kritische methode in feite bronnen die helpen om de historische gebeurtenissen te reconstrueren. De teksten hebben daarbij naar verhouding weinig betekenis op zichzelf, maar zijn vooral wegen en middelen naar feiten en gebeurtenissen in het verleden. Tegen de monopoliepositie die de historisch-kritische methode nu al meer dan honderd jaar inneemt, begint de laatste tijd verzet te ontstaan. Vanuit doorgaans kleine groepen of groeperingen probeert men een àndere wijze van Schriftlezing te ontwikkelen. Zo is dat bijvoorbeeld het geval in kringen van feministische theologes, die verhalen uit de Bijbel interpreteren als modellen voor vrouwenbevrijding. Wat een feministische benadering van bijbelteksten kan betekenen, is heel mooi te zien in de publikatie van een der belangrijkste auteurs in de Duitse christelijke vrouwenbeweging, Dr. Elisabeth Moltmann-WendelGa naar voetnoot1. De voorstellingen, zo betoogt zij, die wij hebben van de vrouwen rondom Jezus (Martha, Maria van Bethanië, Maria van Magdala) blijken nauwelijks aan de werkelijkheid van de bijbelteksten te beantwoorden. De portretten van deze vrouwen zijn overdekt met een dikke laag stof van eeuwenlang theologiseren - een bezigheid die tot voor kort vrijwel uit- | |
[pagina 175]
| |
sluitend door mannen werd bedreven. Elisabeth Moltmann-Wendel bewandelt een in feite heel eenvoudige weg, die daardoor juist zo boeiend wordt. Zij leest een bepaalde nieuwtestamentische passage over een vrouw rondom Jezus en confronteert deze tekst met de (bijna altijd door mannen geschreven) uitleg ervan in commentaren. Tussen de bijbeltekst en de (mannelijke) uitleg tekenen zich grote spanningen af. Er zijn duidelijk voorbeelden aan te wijzen waar door de exegeten slordig of zelfs écht helemaal verkeerd is gelezen. Verrassend en heel interessant is het materiaal dat de schrijfster heeft weten te achterhalen vanuit de kerkgeschiedenis en de iconografie (met name Zuid-Frankrijk en Italië). Op deze wijze worden heel bekende verhalen plotseling vervuld van een nieuwe dimensie; dat geldt zeker voor de hoofdstukken over Martha en Maria Magdalena. Wie al het materiaal dat in dit prachtig uitgegeven boek is verzameld op een eerlijke wijze aan een oordeel onderwerpt, zal moeten toegeven dat Elisabeth Moltmann-Wendel onze ogen kan openen voor zogenaamd afgesleten teksten. Het is mij na bestudering van dit boek nóg duidelijker geworden hoe belangrijk de rol van vrouwen in de vroege kerk moet zijn geweest. Het is werkelijk onbegrijpelijk hoe hun inbreng op den duur door mannen (!) is verdoezeld. Een zéér bevrijdende publikatie dus. In een dergelijke benadering van de bijbeltekst gaat het veel meer dan bij de historisch-kritische methode om de actualiteitswaarde van de betreffende passage: wat heeft de tekst die ik nú lees mij te zeggen? Tegen de achtergrond van deze cruciale problematiek moet zeker ook een in Frankrijk ontwikkelde methode van tekstlezing worden genoemd. Het is de structurele tekstanalyse of semiotische analyse, die binnen de algemene taalwetenschap al geruime tijd wordt gepraktizeerd, maar sedert kort ook op teksten uit Oude en Nieuwe Testament wordt toegepast. Aangezien nagenoeg alle literatuur over deze semiotische methode in meestal moeilijk leesbaar Frans is geschreven, is het bijzonder verheugend dat een drietal auteurs het heeft aangedurfd over deze wijze van tekstbenadering een Nederlandstalig werk te publicerenGa naar voetnoot2. Uitgangspunt van de semiotiek is de tekst zoals die op dit moment voor mij ligt in zijn definitieve vorm. De semiotische analyse interesseert zich dus niet voor de ontstaansgeschiedenis van de tekst en is niet geïnteresseerd in al die andere vragen die bij de historisch-kritische exege van zulk cruciaal belang zijn. Sterker nog: de semiotische aanpak staat zelfs wantrouwig tegenover allerlei gegevens die van buiten de tekst worden aangedragen om licht te werpen op die tekst. Men benadert de tekst zoals hij er ligt, als één geheel dat de schrijver zó (en niet anders!) heeft samengesteld. Het komt er vooral op aan goed te lezen wat er staat. De tekst wordt in zijn geheel onder ogen genomen om te onderzoeken hoe de structuur van de tekst is. Vragen die daarbij aan de orde worden gesteld zijn: wat is de begin- en wat de eindsituatie in de onderhavige tekst; wat heeft er zich in het verloop van het verhaal aan veranderingen voorgedaan; welke personen functioneren erin en hoe doen ze dat; waar en hoe veranderen de scènes; welke veranderingen voltrekken zich in het verloop van het verhaal; wat zijn de tegenstellingen die het verhaal oproept, wat de parallellen; welke aanduidingen zijn er voor plaats en tijd? Al deze vragen komen uit de tekst zelf op en kunnen vanuit die tekst beantwoord worden. Zo gaat de lezer in zeker opzicht het gebeuren van de tekst mee beleven, raakt er zelf in betrokken | |
[pagina 176]
| |
en ontdekt zo de zin van deze tekst voor zichzelf. Er worden in deze semiotische tekstanalyse geen historische vragen gesteld; het is een consequent taalkundige benadering van de bijbeltekst. Men zou kunnen zeggen dat gezocht wordt naar de structuur, de grammatica van het verhaal. Stap voor stap leiden de auteurs ons binnen in die onbekende wereld van de semiotiek. Ze maken ons duidelijk dat een teken, een woord geen betekenis heeft in zichzelf, maar dat ze hun zin ontlenen aan het systeem waarin ze zijn opgenomen. Wat een woord in feite betekent is alleen binnen de constellatie van de tekst te ontdekken: de tekst produceert dus zijn eigen woordbetekenissen. We leren de analyse-instrumenten hanteren, eerst grof, dan meer verfijnd. We leren werken met de twee niveaus waarop een tekst te analyseren is: het oppervlakteniveau, namelijk datgene wat met het blote oog min of meer zichtbaar is (de bovenkant van een borduurwerk) en het diepteniveau, namelijk datgene wat achter de woorden van een tekst verborgen ligt (de onderkant van het borduurwerk, waar alle draden op een ingewikkelde wijze door elkaar lopen en verknoopt zijn)Ga naar voetnoot3. Aan de hand van Marcus 1:16-3:35 wordt het betoog geconcretiseerd en leren we hoe we handelingen en toestanden moeten formaliseren. Voortdurend worden de paragrafen afgerond met een rubriek ‘methodische tips’, die de zelfwerkzaamheid in goede banen moeten leiden. Interessant is ook het vijfde hoofdstuk, waarin een aantal andere methoden van bijbellezen wordt getypeerd en waarbij tevens wordt aangegeven hoe ze vruchtbaar met elkaar zouden kunnen samengaan. Want in de meeste gevallen sluiten verschillende methoden van lezen elkaar in het geheel niet uit; integendeel, ze kunnen juist elkaars eenzijdigheden opheffen. Bij het lezen van dit moedige boek hebben zich bij mij een aantal kwesties opgedrongen. Zo vraag ik mij bijvoorbeeld af, waarom men het werk een ondertitel heeft meegegeven waarin sprake is van ‘bijbelse teksten’, terwijl alle voorbeelden en toepassingen zich beperken tot het begin van het Marcusevangelie. Was het voor de auteurs bijvoorbeeld geen aardige uitdaging geweest om een dergelijke semiotische analyse eens uit te werken c.q. te demonstreren aan de hand van een verhaal dat bij twee of meer evangelisten voorkomt? Dàn zou namelijk veel duidelijker gemaakt kunnen worden wat de eigen zeggingskracht van elke tekst afzonderlijk is. Bij de analyses van het diepteniveau van de tekst (pp. 90-113) krijg je als lezer geen goed inzicht in de wijze waarop je het zgn. semiotisch vierkantGa naar voetnoot4 moet ontwerpen. Mij komt het voor - en de schrijvers suggereren het zelf ook enigszins - dat juist in déze fase van tekstanalyse subjectieve inzichten de overhand nemen. Dat dit boek in een behoefte voorziet, staat voor mij vast. Wanneer men het wil bestuderen, lijkt de meest aangewezen weg om dat in een groep te realiseren. De schrijvers propageren dat namelijk en hebben dan ook een apart hoofdstuk gewijd aan het werken in en met groepen (pp. 135-149). Bovendien is de geboden stof niet altijd even gemakkelijk om deze individueel te verwerken; in een groep zal dat duidelijk betere resultaten opleveren. Hulde dat de auteurs een toch zo moeilijk onderwerp doorgaans begrijpelijk weten over te dragen.
Panc Beentjes | |
[pagina 177]
| |
De teloorgang van de Belgische bourgeoisieDe auteur André Mommen is geen onbekende in Vlaanderen. Publikaties zoals De strategie van het politiserend vormingswerk en De Belgische Werkliedenpartij 1880-1914 worden in academische en linkse kringen veelvuldig gebruikt. Zijn wekelijkse bijdragen in De Nieuwe getuigen van een scherp inzicht in Belgische toestanden, iets wat buitenlandse waarnemers vaker overkomt dan binnenlandse. In zijn nieuwe publikatie, De teloorgang van de Belgische bourgeoisieGa naar voetnoot1, geeft hij in een verstaanbare taal een analyse en een historisch overzicht van de ontwikkeling en uiteindelijk de neergang van de bourgeoisie in België. Door het toenemende industrialisatieproces moest de hogere bourgeoisie, nl. de aristocratische grootgrondbezitters van de 19e eeuw, geleidelijk de plaats ruimen voor de ‘gemiddelde’ bourgeoisie, die sterk gedifferentieerd was en in vier categorieën ondergebracht kon worden: de financiële, de industriële, de handelsbourgeoisie en de grondbourgeoisie. In België is de financiële bourgeoisie doorslaggevend geweest. Eerst door de naamloze vennootschap en later door de holdings kreeg zij meer invloed op het economisch gebeuren. De politieke analyse wordt doorweven met de economische. Zo zien we dat de politieke macht van de bourgeoisie sterk afhankelijk was van politieke partijen en van machtsverhoudingen tussen Vlaanderen en Wallonië. Wat hier vooral aan bod komt zijn de tegenstellingen binnen de industriële bourgeoisie en de mechanismen waarop zij een beroep moet doen om zich te handhaven tegenover een georganiseerde arbeidersklasse die dan toch af en toe wel erg bedreigend was. In het hoofdstuk over de ‘holdingbourgeoisie’ (met de centrale rol van de Société Générale) wordt zeer duidelijk welke conservatieve investeringspolitiek in België gevoerd werd en welke ondersteunende rol de staat telkens speelde als de industriëlen in moeilijkheden raakten. Interessant is het ontstaan van de Vlaamse bourgeoisie vóór de Tweede Wereldoorlog (Gevaert, Vlaams Economisch Verbond, Kredietbank); zij voert een heel eigen politiek, maar is intern ook niet onverdeeld. De figuur van Léon Bekaert krijgt hier bijzondere aandacht. Jammer dat hier niet uitvoeriger ingegaan werd op de vraag in hoeverre in België de klasseverschillen bedekt en verdoezeld worden door communautaire verschillen. O.i. ligt het ‘nieuwe’, het boeiende van dit boek in de beschrijving van de opkomende technocratie, een nieuwe bourgeoisie-klasse die de oudere na de Tweede Wereldoorlog zal verdringen, maar waarvan aanzetten terug te vinden zijn bij de generatie van Hendrik De Man. Deze technocratische klasse heeft zelf geen politieke beslissingsmacht en bezit ook geen produktiemiddelen, maar neemt een cruciale plaats in in het staatsapparaat en in de accumulatie van het kapitaal binnen het neo-kapitalisme. Deze technocraten vindt men niet alleen terug als bedrijfsexperten of staatsambtenaren, maar ook in de besturen van politieke partijen en in ministeriële kabinetten. Het is dank zij deze technocratie dat b.v. het ‘nieuw economisch beleid’ van Willy Claes mogelijk geworden is en dat vakbonden en industriëlen mekaar blijven vinden in het sociaal overleg. Mommen spreekt van een ‘circuit van universiteit - studiebureau - ministerieel kabinet’. Haar sociale basis haalt deze technocratie in de ‘nieuwe kleine burgerij’, de intellectuelen en de ambtenaren die het onderwijs en de ministeries bevolken. | |
[pagina 178]
| |
Op die manier verklaart de auteur een aantal recente tendensen in de Socialistische Partij (Doorbraak), de Volksunie en de CVP. In een laatste hoofdstuk wordt heel kort de economische crisis van de jaren 1970 behandeld en de alternatieven voor deze crisis zoals die geformuleerd worden door de regeringen, de vakbonden, de partijen en organisaties als Polekar. Dit is wel het zwakste hoofdstuk van het boek en was beter achterwege gebleven. Links-geëngageerde intellectuelen voelen zich vaak verplicht op het einde van hun kritiek iets te schrijven over ‘alternatieven’. O.i. had een laatste hoofdstuk beter kunnen handelen over alternatieven die de verschillende lagen van de Belgische bourgeoisie vandaag heeft. Dit zou meer in de lijn van het hele boek liggen. Globaal gezien is dit een uitstekend inleidend werkje, dat ook voor de niet-econoom heel gemakkelijk toegankelijk is. Misschien hadden wat meer tabellen en schema's het boek nog overzichtelijker gemaakt. Jammer is wel dat de rol van de kerk niet en die van de staat niet systematisch behandeld worden, en dat een hoofdstuk (nl. hfdst. 4) soms eindigt met een fascinerende begin-paragraaf. Bovendien is de vermenging van analyse en chronologisch overzicht niet altijd even geslaagd. Toch kan dit boek de lezer beslist aanzetten tot verdere lectuur.
Monika Abicht |
|