Skiplinks

  • Tekst
  • Verantwoording en downloads
  • Doorverwijzing en noten
Logo DBNL Ga naar de homepage
Logo DBNL

Hoofdmenu

  • Literatuur & taal
    • Auteurs
    • Beschikbare titels
    • Literatuur
    • Taalkunde
    • Collectie Limburg
    • Collectie Friesland
    • Collectie Suriname
    • Collectie Zuid-Afrika
  • Selecties
    • Collectie jeugdliteratuur
    • Basisbibliotheek
    • Tijdschriften/jaarboeken
    • Naslagwerken
    • Collectie e-books
    • Collectie publiek domein
    • Calendarium
    • Atlas
  • Periode
    • Middeleeuwen
    • Periode 1550-1700
    • Achttiende eeuw
    • Negentiende eeuw
    • Twintigste eeuw
    • Eenentwintigste eeuw
Streven. Jaargang 67 (2000)

Informatie terzijde

Titelpagina van Streven. Jaargang 67
Afbeelding van Streven. Jaargang 67Toon afbeelding van titelpagina van Streven. Jaargang 67

  • Verantwoording
  • Inhoudsopgave

Downloads

PDF van tekst (6.90 MB)

Scans (80.05 MB)

ebook (8.27 MB)

XML (3.00 MB)

tekstbestand






Genre

non-fictie

Subgenre

tijdschrift / jaarboek
non-fictie/sociologie


In samenwerking met:

(opent in nieuw venster)

© zie Auteursrecht en gebruiksvoorwaarden.

Streven. Jaargang 67

(2000)– [tijdschrift] Streven [1991-]–rechtenstatus Auteursrechtelijk beschermd

Vorige Volgende
[pagina 160]
[p. 160]

Dromen uit filosofie en literatuur

René Descartes

Want ook al zouden wij in onze slaap een of andere zeer heldere en welonderscheiden voorstelling hebben, zoals bijvoorbeeld een wiskundige in zijn droom een of ander nieuw bewijs zou kunnen uitvinden, dan nog zou het feit dat hij slaapt, aan de waarheid ervan niets afdoen. Evenmin is het van belang dat de droom ons verschillende dingen op dezelfde wijze voorstelt als onze zintuigen dat doen wanneer wij waken - de meest voorkomende fout die wij in onze dromen maken - zodat dat voor ons een reden is om aan de waarheid van deze voorstellingen te twijfelen: ook de zintuigen kunnen ons immers maar al te vaak bedriegen zonder dat wij slapen: zoals men bij geelzucht alles geel ziet of zoals de sterren of andere ver verwijderde lichamen veel kleiner lijken dan ze zijn. Want of we nu waken of slapen, we moeten ons uiteindelijk nooit door iets anders laten overtuigen dan door de rede. Het feit dat ik zeg ‘rede’ en niet ‘verbeelding’ of ‘zintuigen’ moet niet onopgemerkt blijven. Zo moeten we bijvoorbeeld, ook al zien we de zon heel helder daarom nog niet menen dat ze werkelijk zo groot is, als wij haar waarnemen; ook kunnen wij een zeer duidelijke voorstelling hebben van een leeuwenkop op een geitenlichaam, maar dat is geen reden om te concluderen dat er ook werkelijk chimaera's bestaan: de rede immers schrijft ons beslist niet voor dat wat wij zien of verbeelden ook werkelijkheid is. Wel schrijft ze ons voor dat al onze voorstellingen of begrippen enige grond van waarheid moeten bezitten: Het is immers onmogelijk dat God die geheel volmaakt en waarachtig is, ze in ons gelegd zou hebben als dat niet zo was. En omdat tijdens onze slaap, onze redeneringen nooit zo evident en zo volledig zijn als wanneer we wakker zijn - hoewel de droombeelden vaak veel levendiger en scherper zijn - leert de rede ons ook dat aangezien niet al onze gedachten waar kunnen zijn - we zijn immers niet geheel volmaakt - datgene wat ze aan waarheid moeten bevatten, noodzakelijkerwijs eerder gevonden zal worden in die welke we hebben wanneer we wakker zijn dan in onze dromen.

Over de methode (1637)

Hans Achterhuis

Een typisch Grieks zandstrand. Mijn geliefde landschap. Ik loop in de baai met het vissersdorp dat ik net verlaten heb in de rug. Ergens in het lede duinlandschap voor mij wacht Tiny, mijn vrouw. De omgeving doet me denken aan de plekken waar wij vroeger wild kampeerden. Een witte gestalte, een vrouw, komt mij tegemoet. Op een mij onbekend instrument speelt zij een lied. Ik besef scherp dat dit de mooiste muziek is die ik ooit heb beluisterd. Ook weet ik vaag dat ik deze muziek eerder gehoord heb, maar dat iemand (een van mijn ouders?) mij verteld heeft dat zij niet voor mij was, dat ik er niet naar mocht luisteren. Ik kom bij Tiny, de lieflijke scène verandert, wordt onheilspellend. In het zand tekent zich een vierkant af terwijl van onderaf de rechte lijnen als walletjes omhooggedrukt worden. Ik besef vaag dat er gevaar dreigt. Wij vluchten uit het vierkant. Achter ons stort de grond in; waar eens een vierkant was en zandwalletjes, gaapt nu een afgrond. De mensen die er liepen zijn verzwolgen. Plotseling tekenen zich meer van zulke vierkanten af. Te midden van de vreselijke verwarring van mensen die door de aarde opgeslokt worden, vluchten wij voort. Tenslotte klamp ik mij wanhopig vast aan een stang in een muurtje, terwijl de grond onder mijn voeten verdwijnt. Naast mij laat iemand los en valt met een verzaligd gezicht naar beneden: ‘Ik hoor de mooiste muziek’ luiden zijn laatste woorden. Als ik Tiny toeroep niet los te laten en vol te houden tot er hulp komt, word ik wakker.

De erfenis van de utopie (1998)

[pagina 161]
[p. 161]

Maria Stahlie

In hetzelfde interview onthulde ze dat haar eerste herinnering niet op een gebeurtenis terugging maar op een droom die ze had in de nacht na haar vierde verjaardag: op haar nieuwe rode verjaardagsfietsje was ze op de vlucht voor een volwassen circusolifant die zijn achtervolging moest staken toen hij in de deuropening bleef steken van het huis waarin zijn prooi en haar fietsje een veilig heenkomen hadden gevonden. Aan deze droom verbond A. Huysman in zijn Arnhemse lezing een tot de verbeelding sprekende orakelfunctie door de olifant te vergelijken met het omvangrijke literaire project waarmee de schrijfster volgens hardnekkige geruchten in de eerste decennia van deze eeuw in het verborgene heeft geworsteld.

Bij de honderdste geboortedag - in memoriam Maria Stahlie (1999)

Gerard Reve

[...] Hij wiegde zich heen en weer, gaf af en toe met de vuist een slag op de muur en viel pas na drie kwartier in slaap.

Hij zat in een kano en peddelde op een groot, effen meer. De hemel was betrokken. Wind was er niet, zodat de zwarte waterspiegel volkomen vlak was. ‘Het water stijgt’, dacht hij. In de kano kwam steeds meer water te staan. Hij peilde het met de hand en tastte daarna in het water buiten de boot. ‘Gruwelijk teken’, dacht hij, ‘het water hier binnenin de boot is veel kouder dan dat er buiten. Het is ander water. Waar komt het vandaan?’

Hij peddelde zo hard hij kon. ‘Als ik de wal maar eerst zie’, zei hij hardop. Het water op de bodem steeg en bereikte zijn benen en dijen. ‘Ik ben verloren’, dacht hij. Het water bleef stijgen, de kano kwam steeds dieper te liggen en begon donker te worden. Hij kwam steeds langzamer vooruit, hoe hard hij ook roeide. Eindelijk was het bootje tot de rand volgelopen.

Hij hield op met peddelen, bewoog zich niet en wachtte. ‘Het zal, als ik niet beweeg, blijven drijven’, dacht hij. Op dat ogenblik zag hij in de verte tegenover zich, in de avondschemering een vloedgolf aankomen ter hoogte van een huis. ‘Een muur van water’, dacht hij, ‘het is de vloedgolf’.

Het water om hem heen begon geleidelijk door de zuiging de aanrollende golf tegemoet te stromen: hij zag het aan stofjes, bladeren en strootjes, die steeds sneller voorbijgleden. Uit de verte klonk onafgebroken gedreun. ‘De stroom heeft mij nog niet gegrepen’, dacht hij, ‘ik moet het proberen’. Hij wendde de kano om en begon te peddelen, maar kwam nauwelijks vooruit.

Toen hij achterom keek, was de vloedgolf al dichtbij gekomen: een fijn waas van verstoven water zweefde er boven. Het bulderen was duidelijk te onderscheiden in het spatten van het schuim en het dreunen van de vallende watermassa.

Hij werd wakker, maar kwam niet tot helder denken. Nog voor hij zich de inhoud van de droom geheel herinnerde, sliep hij weer in.

De Avonden (1947)

Matthijs Vermeulen

Vannacht zonderling over je gedroomd. Het was avond, wij waren in een kamer, en buiten kletterde de regen. Ik schreef enkele zinnen op een papier met een krassende pen. Jij, die je ziek voelde, stond tegen mij aangeleund. Opeens zei je: ‘wat zijn we rustig samen’. Een hete ontroering beving mij. Ik trachtte je te antwoorden met een vraag, doch van aandoening kon ik de woorden niet articuleren. Jij begreep me niet en zweeg. Ik probeerde het een tweede keer en wederom lukte het me niet om mij uit te drukken. De derde poging slaagde maar deed mij ontwaken en wakker wordende trachtte ik nog met geweldige spanning een antwoord van je op te vangen. Maar ik vernam niets.

Het enige hart (1991)


Vorige Volgende

Footer navigatie

Logo DBNL Logo DBNL

Over DBNL

  • Wat is DBNL?
  • Over ons
  • Selectie- en editieverantwoording

Voor gebruikers

  • Gebruiksvoorwaarden/Terms of Use
  • Informatie voor rechthebbenden
  • Disclaimer
  • Privacy
  • Toegankelijkheid

Contact

  • Contactformulier
  • Veelgestelde vragen
  • Vacatures
Logo DBNL

Partners

Ga naar kb.nl logo KB
Ga naar taalunie.org logo TaalUnie
Ga naar vlaamse-erfgoedbibliotheken.be logo Vlaamse Erfgoedbibliotheken

Over dit hoofdstuk/artikel

titels

  • De avonden


auteurs

  • R. Descartes

  • Hans Achterhuis

  • Gerard Reve

  • Matthijs Vermeulen

  • over Maria Stahlie