Skiplinks

  • Tekst
  • Verantwoording en downloads
  • Doorverwijzing en noten
Logo DBNL Ga naar de homepage
Logo DBNL

Hoofdmenu

  • Literatuur & taal
    • Auteurs
    • Beschikbare titels
    • Literatuur
    • Taalkunde
    • Collectie Limburg
    • Collectie Friesland
    • Collectie Suriname
    • Collectie Zuid-Afrika
  • Selecties
    • Collectie jeugdliteratuur
    • Basisbibliotheek
    • Tijdschriften/jaarboeken
    • Naslagwerken
    • Collectie e-books
    • Collectie publiek domein
    • Calendarium
    • Atlas
  • Periode
    • Middeleeuwen
    • Periode 1550-1700
    • Achttiende eeuw
    • Negentiende eeuw
    • Twintigste eeuw
    • Eenentwintigste eeuw
De Taalgids. Jaargang 2 (1860)

Informatie terzijde

Titelpagina van De Taalgids. Jaargang 2
Afbeelding van De Taalgids. Jaargang 2Toon afbeelding van titelpagina van De Taalgids. Jaargang 2

  • Verantwoording
  • Inhoudsopgave

Downloads

PDF van tekst (1.55 MB)

Scans (14.37 MB)

XML (0.82 MB)

tekstbestand






Genre

sec - taalkunde

Subgenre

tijdschrift / jaarboek


© zie Auteursrecht en gebruiksvoorwaarden.

De Taalgids. Jaargang 2

(1860)– [tijdschrift] Taalgids, De–rechtenstatus Auteursrechtvrij

Vorige Volgende
[pagina 313]
[p. 313]

Zaakregister.

A wordt gerekt voor r 194.
Ai wordt ei en ee 22.
Ablativus, wat 293.
Accusativus, wat 289, 292, 296.
Achtervoegsels.
ig, heid, schap verkeerd aangewend 130.
aar 133.
aard 62-66,-oorsprong 192-196.
achtig 65-66.
el 64.
er 64.
hard 194, 195.
ig 64.
ing 131.
isch 285.
dom, heid, schap vroeger substantiva 194.
Adessivus, wat 293.
Adjectiva, waarin onderscheiden van de Adverbia 285, 286.
Adverbia, wat 174, 220, 222-224, 248, 249.
waarin onderscheiden van de adjectiva 285, 286.
adverbiale pronomina 221-225.
adverbiale uitdrukkingen 243, 244.
het adv. er heeft overeenkomst met een pers. voornaamwoord 232 - doet òf aan eene te voren genoemde òf aan eene geheel onbepaalde plaats denken 232 - legt zijne bijwoordelijke natuur niet af 233 - kan nooit het subject vertegenwoordigen 233.
Adverbialis of Modalis, wat 293.
Afleiding, spelregel der 15-17.
afleiding van
baar 246, 247.
berrie 246, 247.
elft 256.
haast 256.
hagedochte 256.
halster 257.
heftig 257.
hoeneer 94.
holschen 262.
hui of wei 82-87.
komst 257.
laster 258.
lichtekooi 254.
molster 258.
moude, mouw, melkmouw 258.
queckenoot 309.
sein 94-99.
visepetent 255.
wanneer 88-94.
worst 259.
zegen 94-99.
Analyse - logische, wat 143, 144 - nog geene volmaakte wetenschap 154.
Anglicismus:
hem hardend 192.
Apocope.
voorbeelden 304.
Appositivus, wat 293.
 
Bastaardwoorden:
celebriteit 134.
monstrueus 134.
nulliteit 134.
supplieken 134.
Begrippen, bepaalde 144, 145.
Beheersching door voorzetsels 268.
Beteekenis der woorden:
alikruik 281.
benzen 263.
eer 93, 94.
groen sweerde 252.
hoeneer 93, 94.
maken 181.
mommekans 57, 59.
morgen 238 240.
mortepaai 59-61.
ninnen 280, 281.
[pagina 314]
[p. 314]
nonnefortjes 62, 62.
ochtend 238, 240.
oost 77-88.
roek, roeken, roekeloos 69-71.
sein, seinen 97, 98.
wanneer 93, 94.
Whig 87.
zegen 95-97.
verkeerde, aan woorden gehecht 212-215.
Bijwoorden, zie Adverbia.
 
Caritivus, wat 293.
Casus, wat 287, 292. - niet iedere vorm is een afzonderlijke 292, 295 - hoeveel in het Hongaarsch, Finsch, Grieksch, Latijn, Germaansch 294.
Causalis, zie Genitivus.
Comitativus, wat 293.
Composita, berispelijke.
ambachtsmenschen 133.
bovendeel 211.
consuls-gedenksteen 210.
gemakzucht 210.
hoofdkapsel 132.
ingangshuis 132.
Italiëwereld 210.
kolenvarende 209.
kroeghuis 132.
kunstgebouw 210.
kunstschoonheden 210.
modelstekers 132.
nadagen 210.
natuurplanten 210.
natuurgewassen 209.
rijksgebied van wetenschap 210.
sakristijhoek 210.
schandhoer 210.
schreeuwklanken 133.
sluipnetten 132.
steenworpen 210.
sulkerel 132.
verderfvoller 211.
vestingmuurwerken 132.
vleeschstuk 210.
voettred 136.
waterdraver 133.
wateroverstrooming 132.
ziektesmarten 211.
 
Dativus, wat 175, 289, 293, 296, 297.
Declinatie.
zwakke en sterke 267, 268, 300 - in het Gothisch 296, 297, 300 - Oud-saksisch 298 - Oud-hoogduitsch 297, 298, 301 - Nieuw-hoogduitsch 299, 301, 302 - Middel-nederlandsch 299, 302 - Nieuw-nederlandsch 299 - overblijfsels van sterke verbuiging in het Nieuw-nederlandsch 302 - al of alle 241-243.
Deminutiva 174.
Denken.
zinnelijk en eigenlijk 165.
 
Effectivus, wat 292.
Ei ontstaan uit ai 22 - uit ag en eg 24.
Elativus, wat 293.
Er - tweederlei 219-223.
 
Frequentativa 40-56, 167, 168 - hebben niet noodwendig een primitief 41 - neuzelen berispelijk 133.
Figuren, gebruik 157, 158 - verkeerd gebruikt 202-209.
 
G gaat over in i 83, 84.
Gebruik, spelregel van het 14-17.
Gedachten, niet altijd overeenstemmende met de woorden 160, 161, 166, 167 - zonder subject en praedicaat onmogelijk 166.
Gelijkvormigheid, spelregel der 11-14.
Genitivus of Causalis, wat 289, 292, 296 - veels bij comparativa 66-69.
Gezegde, zie Praedicaat.
Germanismen.
aanblik 137.
beangstigen 138.
begroeten 137.
bejegend 37.
bemerking 137.
bereids 135.
beschermende tol 279.
beschermingstol 279.
beteekenend 36.
bron 137.
daadzaak 278.
die 37.
geestachtig 37.
geestig 137.
gezwets 135.
gezwind 135.
goedmoedig 39.
groenen 138.
gruwzaam 137.
guichelspeler 138.
houden 37.
in 't reine brengen 39.
kolenbranders-geloof 189, 279.
moeizaam 37.
nuchter 190.
onbeholpen 37.
onderbroken 136.
onomwonden 39.
ontwikkelingsgedrag 189, 190, 279.
onverbeterlijk 37.
overschouwen 137.
[pagina 315]
[p. 315]
politiker 136.
roep 36.
schink 136.
schouwen 137.
slim 136.
stooten 36.
stukwerk 39.
tegenoverstellen (aan iets) 190.
tolverbond 191, 192, 277-279.
tolvereeniging 191, 192, 277-279
twijfelend 38.
uitmonden 36.
veder 136.
vertwijfelen 138.
verzwonden 136.
vormelijk 37.
zoetmoedig 36.
zorg hebben 138.
zulke (een) 37.
zwagerin 136.
zwart brood 136.
Grammatica.
kan op twee wijzen behandeld worden 171, 172 - noodzakelijkheid van de herziening der in 1805 ingevoerde 291.
 
H valt weg voor w 84 - en in de uitspraak in thans en thuis.
 
I van vreemde woorden wordt ij 20 - ie 20, 21.
Illativus, wat 293.
Indefinitivus of Partitivus, wat 293.
Infinitivus, wat 183, 247, 248.
op jen 304-309.
Instrumentalis, wat 293, 296-299.
 
Koppeling, wat 164.
 
Lezen, wat 3.
Locativus, wat 293.
Logica, de taal niet altijd in overeenstemming met hare wetten 166.
 
Metathesis, voorbeeld 277.
Modalis, zie Adverbialis.
Mutativus, wat 292.
 
Naamvallen, zie Casus.
Neologismen.
cedeltje 128.
dagbladerij 127.
diefhenker 133.
eend 128.
eensslags 133.
gebekte zuilen 127.
gegevens 128.
gekandeerde 132.
gemeenschappelijk 128.
gezigtsstand 128.
hertog 128.
leszalen 128.
mede-gezellen 130.
mede-zuster 133.
nederzetting 128.
nietvolkje 128.
oogverdubbelaar 127.
partijgangers 129.
slagtofferen 130.
studieknapen 128.
uitsprong 133.
verhoopen 129.
vermodderen 129.
vervrolijken 129.
vrijmetser 133.
zuidsche 129.
Nominativus, wat 289, 292, 296, 297.
 
Object als onderwerp 151.
Omstandigheid, hetzelfde als iets, dat plaats heeft? 237.
Onderwerp, zie Subject.
Oordeelen.
existentiale, wat 159-161, 230-233 - beginnen in den lijdenden vorm met een voorzetsel of bijwoord van plaats 231 - waarom 231, 232.
 
Participia, sterke van zwakke werkwoorden 277 - zwakke van sterke werkwoorden 277 - bij de gewone definitie van het werkwoord zijn zij buitengesloten 183, 247, 248.
Possessivus, wat 292.
Praedicaat, zonder subject ondenkbaar 152, 164 - grammatisch praed moet soms de voorstelling van logisch subject verwekken 160, 162, 163, 227 logisch, wat 226, 227 - grammatisch, wat 226, 227 - verhouding van het eene tot het andere 227, 228.
Praedicativus, wat 289, 292.
Partitivus, zie Indefinitivus.
Pronomina, substantieve, adjectieve en adverbiale, wat 220, 225.
Prosecutivus, wat 293.
Provincialismen.
olde 135.
mestgaffel 135.
tabaksbuidel 135.
wachtel 135.
 
R duldt in het Nederl. geen tweeklank voor zich 18-21.
ontstaan uit eene oorspronkelijke s 303, 304.
 
S komt soms overeen met de Hoog-
[pagina 316]
[p. 316]
duitsche z 283 - wordt weggelaten als het stamwoord op s eindigt en het achtervoegsel met s begint 285.
Spellen, wat 3.
Spelling.
Algemeene spelregels en hare verhouding 1-18. - regel der beschaafde uitspraak 3, 4 - waarom niet toereikend 4-11 - regel der gelijkvormigheid 11-14 - regel van het gebruik 14-17 - regel der afleiding 15-17 - der welluidendheid 17, 18.
van woorden door achtervoegsels afgeleid 62-65.
van bijzondere woorden:
air voor aar 23, 24 doir voor door 25, 26 gansch voor gantsch 282-287 hair voor haar 21-23 heir voor heer 24, 25 luur - luijer 20 meir voor meer 24, 25; noordenwind (noorder- en noordewind afgekeurd) 76-80.
oir, wanneer te behouden, wanneer te verwerpen 26, 27, schuren - schuijer 20, wierook - wijwater 20.
van enkele bastaardwoorden afgekeurd 215, 216.
Spreekwijzen, voorbeelden van berispelijke 138, 211, 216.
ten allen tijde af te keuren 72 - onder andere of onder anderen 72, 73.
als het ware 73-75.
Stijl, duistere en onoprechte 147, 148.
Subject, uitgedrukt en niet uitgedrukt 142 - ondenkbaar? neen 142, 145, 146 - van een gesprek, van eene rede (thema) 149-151 - logisch subj. van den zin of onderw. der gedachte 149-151, 163, 226, 227 - grammatisch 149, 150, 160, 226, 227, 230 - verhouding 227, 228 - Er is nooit subj. 207-238 - drieledige betrekking tusschen subj. en praed. 228, 229 - Het, grammatisch subj., waarom 229, 230 - onbepaald subj. 151, 234, 234.
Subjectivus, wat 292.
Substantiva, wat 173, 177-180 - geslachten 196-201 - die voorheen een ander geslacht hadden 239-272 - met tweederlei geslacht 272.
Syncope, voorbeelden 286.
 
Taal, wat 28 - Noordholl. volkstaal 100-124.
Temporales, (vier), wat 293.
Thema, wat 150.
Tropen, gebruik 157, 158.
 
U van vreemde woorden wordt ui, ie 20, 21 - gaat over in w 84, 85.
Uitspraak, spelregel der beschaafde 3, 4 - waarom niet toereikend 4-11.
 
Verba, wat 180-186, 245, 250, 252 - onpersoonlijke, gebruik 161 - regeering 268 - sommige in het Imperfectum vroeger sterk, thans zwak 273-275 - andere vroeger in het Imperfectum zwak, thans sterk 275, 276 - nog andere hadden vroeger in het Imperfectum eene andere vocaal 276.
Verbuiging, zie Declinatie.
Verwisseling van ft, cht en st 255-262.
van rt, cht en ft 261.
Vocativus, wat 289, 292, 296, 297.
Voornaamwoorden, zie Pronomina.
plaatselijke, wat 220, 235, 236.
 
W weggevallen voor l of r 84 - zamengesmolten met een volgenden klinker 84, 85, 254.
Welluidendheid, spelregel der 17, 18.
Werkwoorden, zie Verba.
Wetenschap, wat 171, 249, 250.
Woorden, verkeerd gebruik van 33-39 - onmiddellijk alleen in betrekking met voorstellingen 169-187 - die onder twee vormen voorkomen:
hui, wei 81-87 - wanneer, hoeneer 87-94 - zegen, sein 94-99 - barnen, branden 95 - versch, frisch 95 - vlieden, vliegen 95.
Woordschikking, voorbeelden van berispelijke 139, 140.
Wortel van werkw. 304-306.
 
Y niet te verwarren met ij… - gaat over in ij en i 20.
 
Zamengestelde woorden, zie Composita.
Zelfstandige naamwoorden, zie Substaniva.
Zinnen, wat 154, die met een werkwoord beginnen zijn òf vragen òf hypothetische bijzinnen 231 - verklaring van zinnen zonder grammatisch subject 160, 168.

Vorige Volgende

Footer navigatie

Logo DBNL Logo DBNL

Over DBNL

  • Wat is DBNL?
  • Over ons
  • Selectie- en editieverantwoording

Voor gebruikers

  • Gebruiksvoorwaarden/Terms of Use
  • Informatie voor rechthebbenden
  • Disclaimer
  • Privacy
  • Toegankelijkheid

Contact

  • Contactformulier
  • Veelgestelde vragen
  • Vacatures
Logo DBNL

Partners

Ga naar kb.nl logo KB
Ga naar taalunie.org logo TaalUnie
Ga naar vlaamse-erfgoedbibliotheken.be logo Vlaamse Erfgoedbibliotheken