Skiplinks

  • Tekst
  • Verantwoording en downloads
  • Doorverwijzing en noten
Logo DBNL Ga naar de homepage
Logo DBNL

Hoofdmenu

  • Literatuur & taal
    • Auteurs
    • Beschikbare titels
    • Literatuur
    • Taalkunde
    • Collectie Limburg
    • Collectie Friesland
    • Collectie Suriname
    • Collectie Zuid-Afrika
  • Selecties
    • Collectie jeugdliteratuur
    • Basisbibliotheek
    • Tijdschriften/jaarboeken
    • Naslagwerken
    • Collectie e-books
    • Collectie publiek domein
    • Calendarium
    • Atlas
  • Periode
    • Middeleeuwen
    • Periode 1550-1700
    • Achttiende eeuw
    • Negentiende eeuw
    • Twintigste eeuw
    • Eenentwintigste eeuw
De Taalgids. Jaargang 6 (1864)

Informatie terzijde

Titelpagina van De Taalgids. Jaargang 6
Afbeelding van De Taalgids. Jaargang 6Toon afbeelding van titelpagina van De Taalgids. Jaargang 6

  • Verantwoording
  • Inhoudsopgave

Downloads

PDF van tekst (1.61 MB)

Scans (14.35 MB)

XML (0.79 MB)

tekstbestand






Genre

sec - taalkunde

Subgenre

tijdschrift / jaarboek


© zie Auteursrecht en gebruiksvoorwaarden.

De Taalgids. Jaargang 6

(1864)– [tijdschrift] Taalgids, De–rechtenstatus Auteursrechtvrij

Vorige Volgende
[pagina 298]
[p. 298]

Woordverklaring in Vondel.

Ik ben den Hr. Bogaers weder voor enkele terechtwijzende opmerkingen, Taalgids IV, 106 vv., mijn hartelijken dank schuldig, en daar ik hem dien reeds ‘bij voorraad’ heb uitgedrukt, zou ik dat hier niet behoeven te herhalen, was het niet, dat mij eene en andere zijner bedenkingen ook thans tot een weder-bedenking aanleiding geeft. Omtrent gedeund in de Heldinnebrieven erken ik gaarne, dat mij de andere lezing lusi onbekend gebleven was, en ik anders zeker mijn geduurd in de pen gehouden had; omtrent mijn verwijzen voor het zoo eenvoudige van wijzen, dat ik - Homerus of niet - bij die gelegenheid moet gedut hebben, en dat in Vondeliaanschen, maar (de Heer Bogaers duide 't mij niet euvel!) tevens in onzen zin van 't woord. Juist hetgeen hij hier tegen mijne min juiste verklaring van bedut (bl. 106b, aant. 2) aanvoert, bewijst niet minder tegen zijne bepaling van 't woord in goeden zin. Vondel gebruikt het nergens zoo; al stem ik gaarne toe, dat twijfelen (gelijk in 't bekende Cartesiaansche denkbeginsel) in eenen goeden zin gebezigd kan worden. Dutten daarentegen, ik blijf er bij, beteekent ook bij Vondel niet anders dan suffen, en het sterkste bewijs daarvoor is wel, dat wij hem, in zijne latere jaren, het eerste zien vaarwel zeggen, om geen ander dan het laatste te bezigen. Bij de lezing en uitgave in tijdsorde zijner gedichten, waarbij ik thans tot het jaar 1656 gevorderd

[pagina 299]
[p. 299]

ben, is mij dat voldingend geblekenGa naar voetnoot1). Wat het uitgemaakte weêuw aangaat, ook daaromtrent is Mr. Bogaers bedenking juist; minder (naar 't mij voorkomt) echter zijne eigene verklaring van 't woord. Welke beteekenis dit elders moge hebben, hier schijnt het mij, in verband met het bijgevoegde weeuw, eenvoudig in den zin gebezigd te worden, waarin wij 't nog dagelijks gebruiken, wanneer wij bijv. van een uitgemaakte d.i. algemeen erkende, in bepaalden zin besliste, zaak spreken. Judith heet dan eene verklaarde, algemeen erkende weew. Omtrent achtslaan schijnt de Hr Bogaers er maar niet toe te willen overgaan, ook den vierden versregel in 't verband op te nemen, gelijk dat bij mij, van den aanvang af, verondersteld is; daardoor toch ware zijn bezwaar weggenomen, dat er niet wordt gezegd, waarop geen acht geslagen is. Het verband namelijk is: wij hebben niet achtgeslagen - al gaf God menig teeken; 'tgeen gelijk staat met wij hebben niet achgeslagen op de teekenen, die God gaf. Ongelukkig is, naar ik zie, in mijne uitgave achter dreigde de dubbele punt der vorige blijven staan, die beter in een komma veranderd waar, en heeft dit wellicht aanleiding gegeven tot Bogaers' misvatting mijner bedoeling.

Zijne aanteekeningen omtrent hulden en begrijzen zijn volkomen juist; omtrent eizen en eiselijk verwijs ik hem op de sedert uitgegeven bladz. 33 van het IIe Deel mijner uitgave, en aant. 1 in de eerste kolom aldaar.

Wat voorts het ‘verbeteren’ van Vondel aangaat, gelieve hij wèl in 't oog te houden, dat het verbeteren eener, 't zij vermeende of werkelijke, druk- of schrijffout in een schrijver of dichter, nog niet een betweterig ‘verbeteren’ van dezen zelf isGa naar voetnoot2). Zijne opmerking dienaangaande zou anders

[pagina 300]
[p. 300]

tot een mijn streven volkomen miskennende opvatting aanleiding kunnen geven.

 

Deventer, 4 Nov. 1864.

Van Vloten.

voetnoot1)
Zoo vinden wij dan ook beiden in deze versregels van den Salmoneus bijeen:
 
Mijn zwaard, aan 's konings eed gebonden, suft en dut
 
Wat zij te kiezen sta -
voetnoot2)
Volmaakt is Vondel buitendien zoo min als ieder ander mensch of schrijver, en moest ik mij daarom zoo goed als van Lennep verplicht achten, hier en daar op 't zij een enkelen stoplap, 't zij een min gelukkig gekozen woord in zijne Verzen te wijzen.

Vorige Volgende

Footer navigatie

Logo DBNL Logo DBNL

Over DBNL

  • Wat is DBNL?
  • Over ons
  • Selectie- en editieverantwoording

Voor gebruikers

  • Gebruiksvoorwaarden/Terms of Use
  • Informatie voor rechthebbenden
  • Disclaimer
  • Privacy
  • Toegankelijkheid

Contact

  • Contactformulier
  • Veelgestelde vragen
  • Vacatures
Logo DBNL

Partners

Ga naar kb.nl logo KB
Ga naar taalunie.org logo TaalUnie
Ga naar vlaamse-erfgoedbibliotheken.be logo Vlaamse Erfgoedbibliotheken

Over dit hoofdstuk/artikel

auteurs

  • J. van Vloten

  • over Joost van den Vondel


taalkunde

  • Betekenis (semantiek)

  • Historische taalkunde