Skiplinks

  • Hoofdcontent
  • Subnavigatie
Logo DBNL Ga naar de homepage
Logo DBNL

Hoofdmenu

  • Literatuur & taal
    • Auteurs
    • Beschikbare titels
    • Literatuur
    • Taalkunde
    • Collectie Limburg
    • Collectie Friesland
    • Collectie Suriname
    • Collectie Zuid-Afrika
  • Selecties
    • Collectie jeugdliteratuur
    • Basisbibliotheek
    • Tijdschriften/jaarboeken
    • Naslagwerken
    • Collectie e-books
    • Collectie publiek domein
    • Calendarium
    • Atlas
  • Periode
    • Middeleeuwen
    • Periode 1550-1700
    • Achttiende eeuw
    • Negentiende eeuw
    • Twintigste eeuw
    • Eenentwintigste eeuw
De Taalgids. Jaargang 7 (1865)

Informatie terzijde

Titelpagina van De Taalgids. Jaargang 7
Afbeelding van De Taalgids. Jaargang 7Toon afbeelding van titelpagina van De Taalgids. Jaargang 7

  • Verantwoording
  • Inhoudsopgave

Downloads

PDF van tekst (1.62 MB)

Scans (14.18 MB)

XML (0.85 MB)

tekstbestand






Genre

sec - taalkunde

Subgenre

tijdschrift / jaarboek


© zie Auteursrecht en gebruiksvoorwaarden.

De Taalgids. Jaargang 7

(1865)– [tijdschrift] Taalgids, De–rechtenstatus Auteursrechtvrij

Vorige Volgende


auteur:


bron: L.A. te Winkel en J.A. van Dijk (red.), De Taalgids, Tijdschrift tot uitbreiding van de kennis der Nederlandsche taal, Zevende jaargang. C. van der Post Jr., Utrecht 1865.


verantwoording

inhoudsopgave

doorzoek de hele tekst


downloads

© 2002 dbnl  


DBNL vignet

WEES, WEEZEN.

In wees heeft men te allen tijde eene scherpe e erkend. Plantijn spelt: ‘Een weese, un orphelin;’ Kiliaan: ‘Weese, weesen-huis, weesen-meester, weeselingh, pupillus, orphanus; de Staten-overzetters: ‘weese, weesen;’ Ten Kate verklaart, D. I. blz. 265, ‘dat weezen de scherpe e heeft; Siegenbeek Weiland en Bilderdijk zijn van hetzelfde gevoelen; en volgens een zeeuw in het Weekblad voor middelbaar onderwijs, 1864, N. 27, spreekt men in Zeeland weezen met de scherpe e uit. De e is trouwens uit ai (ei) ontstaan. Dit blijkt niet slechts uit Van der Schueren: ‘weyse, der weysen huys, der weysen holder off verwaerre’; uit ohd. weiso, nhd. waise; maar ook - wat hier wel alles afdoet - uit onze eigene

[p. 32]

oude taal. Het woord toch komt, met ei geschreven, reeds voor in den 67sten der Oudnederl. psalmen, in het 6de vers: ‘fadera weisono inde scepinin widowano,’ de vaders der weezen en de rechters der weduwen.’

Volgens den Heer Beckering Vinckers, E-legie, blz. 86 en 87, is dat alles niet genoeg om de deugdelijkheid der scherpe e te bewijzen, vermits ‘de Gron. uitspraak wees (niet wijze)’ luidt.

Deze uitspraak nu zou zich ‘door het aannemen der korte a laten verdedigen en dat te beter, daar 't reeds meermalen is gebleken, dat in dezen het Nederl. met het Duitsch niet altijd eene lijn trekt.’

Tot het onderstellen van het bestaan dier korte a in wees is ZEd. gebracht door een Ags. woord wasa, in wudewasan, Gods of the woods, satyrs, robbers, satyri, fauni, sicarii, d.i. boschgoden, saters, roovers, moordenaars. Welke overeenkomst er bestaat tusschen hulpbehoevende weezen en boschgoden, roovers of moordenaars wordt niet opgegeven, en ik moet eerlijk bekennen, dat mijn verstand tekortschiet om ze te ontdekken. De beteekenis van het eerste lid in de samenstelling wudewasan, te weten wude, bosch, is bekend en zeker genoeg. Het tweede wasan kan wel bezwaarlijk iets anders zijn dan een mannennaam, afgeleid van een werkwoord, dat in het Ohd. wasjan of wasên luidt en pollere, sterk, krachtig, geweldig zijn, beteekent. In het Oudnoordsch had wasa een eenigszins anderen zin: namelijk met drift of woede voortschreden. Beide opvattingen zijn toereikend om het begrip van wudewasan te verklaren als van geweldenaars, die in bosschen schuilende, de voorbijgangers met slechte bedoelingen overvallen. Het aangevoerde is, meen ik, reden te over om hier niet aan weezen te denken, noch met den Heer B.V. ‘wezen (weeskinderen)’ op te nemen onder de woorden ‘waaraan ZEd., afgaande op, met de binnenlandsche strijdende, buitenlandsche kenmerken, eene scherpe e toeschrijft, maar die volgens andere met de binnenlandsche strookende, waarmerken eene zachte e bezitten.’

[p. 33]

Ik geloof, dat de Groningsche uitspraak weezen in de plaats van weizen of wijzen, niet moeilijk is te verklaren. Het woord is naar alle waarschijnlijkheid niet oorspronkelijk Groningsch, d.i. Nedersaksisch, maar uit zuidelijker of westerlijker tongvallen overgenomen. De Heer B.V. vermeldt zelf, dat Grimm, DG. 2, 47, verklaart, dat het woord in geene andere tongvallen voorkomt, dan in het Hoogd. en Nederl. Ofschoon dit niet geheel juist is - gelijk het Oudfriesche weêse bewijst - zoo is het nagenoeg zeker, dat het Saksisch het niet heeft gekend. Het Ags. toch bezat twee andere woorden, die het begrip uitdrukken, namelijk nun en steopbearn, maar geen vorm, die aan wees beantwoordt; en het woord weso, dat door Schmeller als Saksisch opgegeven wordt, blijkt niets anders te zijn, dan het bovenvermelde Ondl. weiso in den 67sten psalm. Is nu wees werkelijk door de Groningers aan het echte Nederlandsch ontleend, dan kan de ongroningsche uitspraak wel niet verwonderen, maar ook niets bewijzen.

 

L.A. te Winkel.


Vorige Volgende

Footer navigatie

Logo DBNL Logo DBNL

Over DBNL

  • Wat is DBNL?
  • Over ons
  • Selectie- en editieverantwoording

Voor gebruikers

  • Gebruiksvoorwaarden/Terms of Use
  • Informatie voor rechthebbenden
  • Disclaimer
  • Privacy
  • Toegankelijkheid

Contact

  • Contactformulier
  • Veelgestelde vragen
  • Vacatures
Logo DBNL

Partners

Ga naar kb.nl logo KB
Ga naar taalunie.org logo TaalUnie
Ga naar vlaamse-erfgoedbibliotheken.be logo Vlaamse Erfgoedbibliotheken