Skiplinks

  • Hoofdcontent
  • Subnavigatie
Logo DBNL Ga naar de homepage
Logo DBNL

Hoofdmenu

  • Literatuur & taal
    • Auteurs
    • Beschikbare titels
    • Literatuur
    • Taalkunde
    • Collectie Limburg
    • Collectie Friesland
    • Collectie Suriname
    • Collectie Zuid-Afrika
  • Selecties
    • Collectie jeugdliteratuur
    • Basisbibliotheek
    • Tijdschriften/jaarboeken
    • Naslagwerken
    • Collectie e-books
    • Collectie publiek domein
    • Calendarium
    • Atlas
  • Periode
    • Middeleeuwen
    • Periode 1550-1700
    • Achttiende eeuw
    • Negentiende eeuw
    • Twintigste eeuw
    • Eenentwintigste eeuw
De Taalgids. Jaargang 7 (1865)

Informatie terzijde

Titelpagina van De Taalgids. Jaargang 7
Afbeelding van De Taalgids. Jaargang 7Toon afbeelding van titelpagina van De Taalgids. Jaargang 7

  • Verantwoording
  • Inhoudsopgave

Downloads

PDF van tekst (1.62 MB)

Scans (14.18 MB)

XML (0.85 MB)

tekstbestand






Genre

sec - taalkunde

Subgenre

tijdschrift / jaarboek


© zie Auteursrecht en gebruiksvoorwaarden.

De Taalgids. Jaargang 7

(1865)– [tijdschrift] Taalgids, De–rechtenstatus Auteursrechtvrij

Vorige Volgende


auteur:


bron: L.A. te Winkel en J.A. van Dijk (red.), De Taalgids, Tijdschrift tot uitbreiding van de kennis der Nederlandsche taal, Zevende jaargang. C. van der Post Jr., Utrecht 1865.


verantwoording

inhoudsopgave

doorzoek de hele tekst


downloads

© 2002 dbnl  


DBNL vignet

BOEKAANKONDIGING.

I. Beknopte Nederlandsche Spraakkunst, Een Leerboekje voor de hoogste klassen der scholen voor gewoon en meer uitgebreid lager onderwijs door J.H. van Dale, hoofdonderwijzer te Sluis, Tweede verbeterde druk. Te Schoonhoven bij s.e. van nooten, 1864. Prijs ƒ 0,20.
II. Beknopt Leerboekje der Nederlandsche Spraakkunst door J.H. van Dale, te Schoonhoven bij s.e. van nooten. Prijs ƒ 0,10.

De beide werkjes, wier titel boven is afgeschreven, zullen op ieder, die grondig onderwijs in de Nederlandsche Spraakkunst op prijs stelt, eenen gunstigen indruk maken. Zij toonen duidelijk, dat wij in dit vak vooruitgaan en onderscheiden zich loffelijk van de meeste hunner voorgangers. De Heer Van Dale heeft getracht flinke, degelijke boekjes samen te stellen en in vele opzichten heeft hij, mijns inziens, zijn doel bereikt. In vele opzichten - niet in alle. Ik wensch dit nader aan te toonen. Terwijl ik dan de aandacht van mijne lezers op deze boekjes vestig, wil ik den schrijver in bedenking geven of het bij een gewenschten herdruk van zijne nuttige werkjes, niet raadzaam wezen zal eenige punten in nadere overweging te nemen.

[p. 162]

De beknopte Nederlandsche Spraakkunst is blijkens het Voorbericht vervaardigd naar de werken van Dr. Brill, Dr. Kern en Dr te Winkel; het Leerboekje is eene verkorting, een uittreksel van de Beknopte Nederlandsche Spraakkunst. De vraag of de boekjes goed ingericht zijn, of zij aan de vereischten van een goed leerboek voldoen, kan hier niet beantwoord worden; zij behoort in een paedagogisch tijdschrift te huis. Hier komt alleen de inhoud in aanmerking, en omdat de schrijver de bovengenoemde werken geraadpleegd en gevolgd heeft, zullen wij dus, hoewel niet rechtstreeks, tegen enkele stellingen, door de schrijvers dier werken voorgedragen, eenige bedenkingen in het midden moeten brengen. In zekeren zin mogen wij ook den Heer Van Dale voor hetgene hij overneemt verantwoordelijk stellen; want, waar Brill en Kern verschillen, mogen wij met eenig recht aannemen, dat de schrijver gronden heeft om den een te volgen en den ander niet.

Zoo vinden wij bij hem de definitie en de verdeeling der znw. geheel in overeenstemming met de Spraakleer van Dr. Brill. Eene definitie, waar niets op te zeggen is, schijnt nog tot de moeilijk- misschien tot de onmogelijkheden te behooren; maar dat zij beter kan wezen dan de gegevene, staat bij mij vast. De bedoelde definitie luidt: ‘De zelfstandige naamwoorden zijn namen, waardoor men personen en zaken van andere onderscheidt.’ Daarop volgt: ‘Men verdeelt ze in twee hoofdsoorten: voorwerpsnamen en begripsnamen. Deze verdeeling staat met de definitie volstrekt in geen verband en blijft moeilijk, omdat het woord begrip hier in den zin van iets niet-zelfstandigs schijnt genomen te worden, wat tegen de gewone beteekenis van dat woord indruist. Het woord koe is even goed een begripsnaam als de woorden wijsheid, deugd, geluk enz. Gedachtedingen, waarvan de eer der uitvinding onlangs in een officieel verslag ten onrechte aan een onhandig hulponderwijzer werd toegeschreven, treft men bij den schrijver niet aan. Wij hebben geen reden om ons daarover te beklagen. Ik

[p. 163]

voor mij betwijfel zeer of dat woord ooit opgang maken zal. Denzelfden twijfel voed ik ten aanzien van eene uitdrukking van den schrijver zelven, die zich laat ontvallen - en wie kan altijd nauwkeurig zijn op een gebied, waar langen tijd onnauwkeurigheid regel was - dat een zelfstandig naamwoord door een achtervoegsel verkleind wordt: ‘De zelfstandige naamwoorden, welke op d, t, f, g, ch, k, p, s en sch eindigen, worden verkleind door achtervoeging van je, als: hoedje enz.’ Ja, ik geloof dat de schrijver een van de eersten zal wezen, die zullen erkennen dat men hier evenmin van verkleinde voorwerpen, als van verkleinde woorden kan spreken. Het is toch opmerkelijk hoe de naam ‘Verkleinwoorden’ weder zijnen nadeeligen invloed laat gevoelen, hij maakt dat er aan een werking ‘verkleinen’ gedacht wordt; waarop die werking wordt toegepast, dat schijnt er minder op aan te komen.

De formule voor het gebruik van den derden naamval is is niet gelukkig gekozen. ‘De derde naamval doet het voorwerp kennen ten welks behoeve de werking geschiedt, als: ik geef den knaap een boek; ik ontneem den leerling het mes.’ Den leerling een mes te ontnemen kan zeker te zijnen behoeve geschieden, vooral wanneer ZEd. niet in staat is het mes behoorlijk te hanteeren; maar dat zijn toch van die bijzonderheden, die moeilijk uit den zin blijken kunnen; want die ik kan zeer goed een plaagziek medeleerling wezen, die den anderen een mes ontneemt, dat deze voor het een of ander nuttig doel zou gaan gebruiken. Ook moet de regel doorgaan, al wordt er een minder gevaarlijk, zelfs een onmisbaar of geliefd voorwerp ontnomen: de jongen ontneemt den schoenmaker zijne els, de naaister haren naaldenkoker, den vogel zijne jongen. Waarlijk, de jongen die deze werkingen of liever guitenstukken uitvoert, heeft de eer niet zich jegens den schoenmaker, de naaister en den vogel verdienstelijk te maken, of iets te hunnen behoeve te verrichten. Nu hebben wij alleen een van de werkwoorden genomen door den schrijver zelven opgenoemd; bij andere ontmoet de regel even groote, zoo geene

[p. 164]

grootere zwarigheden. Het is onmogelijk een regel te geven, die alle gevallen, waarin de 3e naamval gebruikt wordt, omvat; wij moeten dus tevreden wezen met zulk eenen, die op de voornaamste gevallen ziet, maar dan moet hij ten opzichte van die gevallen juist zijn. Minder moeilijk is dat voor de voornaamste gevallen, waarin de vierde naamval gebruikt wordt; desniettegenstaande is deze regel nog wel zoo ongelukkig uitgevallen: ‘de vierde naamval duidt het voorwerp aan, waarop de handeling van het onderwerp overgaat; of het voortbrengsel, dat uit eene werking ontstaat; als: hij bemint zijnen broeder; hij giet kogels.’ Als de leerling op deze wijze er achter komt, is het waarlijk ondanks den regel, door de heilzame, ik zou haast zeggen door de genezende kracht van het voorbeeld. Wanneer zullen wij toch eens van die ongelukkige uitdrukkingen verlost worden? Vraag aan knapen, met eenig gezond verstand bedeeld, wat overgaande werkingen zijn, en zie wat gij ten antwoord krijgt. Zoo zij er eenige weten, dan heel andere dan hier bedoeld worden. Met kunsttermen mag men zeemanschap gebruiken, met verklaringen niet; die moeten òf juist wezen òf achterwege blijven. Zoo zou het er des noods bij door kunnen, dat het woord Jan eene ‘aanspreking,’ genoemd werd in: Jan, wat heb je daar? Aanspreking is dan wel een dwaze kunstterm, maar toch een kunstterm; ik zou Jan liever ‘aangesproken persoon’ noemen. En wat bezwaar kan er tegen zijn, te stellen dat het woord in den eersten naamval staat? In onze taal is nu het aantal naamvallen tot vier beperkt. Moet er een vijfde bij, het zij zoo, maar dan zijn er ook geen vier meer. Indien de eerste naamval alleen gebruikt werd voor het onderwerp van den zin, zou dit misschien een reden zijn om voor de ‘aansprekingen’ een vijfden naamval te hebben, maar dan zou er een zesde bij moeten komen voor het naamwoordelijk gezegde, en wie weet hoeveel andere nog, als wij ook bij de overige naamvallen de overeenkomstige gevallen zooveel mogelijk gingen verzamelen. Ik heb op de

[p. 165]

zelfstandige naamwoorden nog een paar kleine aanmerkingen. Muzelman naast Oranjeman, drieman enz. doet aan samenstelling met man denken, dat zal toch wel de bedoeling niet wezen. Dat de wachthebbende krijgsman mannelijk is, zal wel buiten kijf wezen; dat de hoofdwacht ook in gewone gevallen door mannelijke wezens betrokken wordt, zal ook wel niet tegengesproken worden, maar dat neemt niet weg dat toch het woord wacht wel vrouwelijk kan zijn, gelijk het dan ook veelal gebruikt wordt.

Bij de definitie van het lidwoord ‘het lidwoord dient om een persoon of zaak, hetzij als een bepaald, hetzij als een onbepaald voorwerp, tegenover andere van dezelfde soort te doen uitkomen,’ veroorloof ik mij te vragen, of het waar is, dat men de zon b.v. of de natuur als bepaalde voorwerpen tegenover andere van dezelfde soort doet uitkomen. Immers neen. Het lidwoord beteekent alleen dat het zelfstandig naamwoord een bepaald individu beteekent, een bepaalden zin heeft. Vandaar dat het zoowel in het Woordenboek als in de Grondbeginselen lidwoord van bepaaldheid genoemd wordt. Men moge dezen naam meer of minder gepast of zelfs geheel ongepast vinden, dit is zeker, dat de benaming ‘bepalend lidwoord’ het reeds lang heeft afgelegd, omdat hij tot zeer verkeerde gevolgtrekkingen aanleiding geeft.

In de definitie ‘het bijvoegelijk naamwoord drukt eene eigenschap of hoedanigheid van een zelfstandig naamwoord uit’ is eene erge fout aanwezig. Het bnw. beteekent niet de hoedanigheid van het zelfstandig naamwoord, maar van de zelfstandigheid. Ik kan mij best begrijpen dat de schrijver prof. Brill niet heeft willen volgen, als deze spreekt van eene hoedanigheid van het begrip, maar het spijt mij dat hij zich niet gewacht heeft Kerns definitie over te nemen, die geheel en al onjuist is. Dr. te Winkel schijnt alleen geraadpleegd te wezen, voor zooverre zijne Nederlandsche Spelling te pas kan komen; dat er van hem op het gebied der Spraakkunst nog wel wat geleerd kan worden, behoef

[p. 166]

ik een zoo verstandig en belezen man als de Heer Van Dale is, niet te verzekeren. Trouwens dit behoefde hij bij niemand te leeren; de zaak zelve is, dunkt mij, zoo eenvoudig, dat wij ook hier mogen denken aan een van die vergrijpen tegen de nauwkeurigheid, waaraan wij ons, helaas! nog al te veel schuldig maken.

De beschrijving van de persoonlijke voornaamwoorden is niet boven bedenking. Dat ze dienen om den eersten, tweeden of derden persoon aan te wijzen, is waar; maar de verklaring, die verder gegeven wordt en die leeren moet wat men door eersten, tweeden en derden persoon te verstaan heeft, is oud en .... verkeerd: ‘De eerste persoon is de persoon, die spreekt; de tweede, de persoon tot wien men spreekt; de derde de persoon of het voorwerp, waarover men spreekt.’ De opmerking is reeds meer gemaakt, ook in dit Tijdschrift, maar zij moet nog eenmaal gemaakt worden; er zijn zaken, die men niet moede mag worden te zeggen. Als ik over mij zelven of over mijnen hoorder spreek, is dan het voornaamwoord, dat dient om ons een van beiden aan te wijzen van den derden persoon? Volgens de gegevene verklaring ongetwijfeld; maar ook hier gaat de natuur boven de leer.

‘De onbepaalde voornaamwoorden wijzen de personen en zaken aan zonder ze te noemen.’ Is dat waar - dan is zonder eenigen twijfel het voornaamwoord ik een onbepaald voornaamwoord. Het voldoet aan de beide vereischten: de spreker gebruikt het om zich zelven aan te wijzen en noemt zich daarbij niet. Maar ik is een persoonlijk vnw. volgens hetgeen in § 45 geleerd is. Er is dus strijd tusschen het een en het ander. Ik erken dat het moeilijk is eene dragelijke definitie van onbepaalde vnw. op te stellen. Ik zelf heb mij moeten behelpen met een onderscheid tusschen aanwijzen en aanduiden aan te nemen en het eerste in een bepaalden, het tweede in een onbepaalden zin moeten nemen. De onderscheiding wordt wel door het spraakgebruik gewettigd, maar is toch niet zoo streng in acht genomen,

[p. 167]

dat wij geene betere uitdrukking zouden mogen wenschen. Het zou onbillijk wezen die van den schrijver te vorderen, maar dit mag geene reden zijn om iets goed te keuren, waar het verstand tegen opkomt. Geen enkel voornaamwoord wordt gebruikt om personen of zaken te noemen en alle daarentegen vertegenwoordigen aanwijzingen of aanduidingen. Wat nu reeds een kenmerk uitmaakt van het geslacht, kan het niet wezen van de soort.

Woorden op lei en hande zijn soortgetallen en te gelijker tijd bvn., die niet verbogen worden. Dat gaat niet: of 't een, of 't ander, of geen van beide.

‘Spreekt men van personen, zoo schrijft men allen, velen, weinigen.’ Dus allen kinderen zijn ziek, velen boeren zijn op de markt. Kennelijk is de bedoeling anders en goed, waarom mocht de regel het niet wezen?

De definitie vam het werkwoord is die van Dr. Kern. Het werkwoord drukt dan niet alleen een handeling maar ook een toestand uit. Het zij zoo. Ik geloof echter dat het noodig is hier juist aan te geven, welke werkwoorden toestanden uitdrukken; de bedoeling is mij niet duidelijk.

Maar nu moet het werkwoord ook aanduiden wie het onderwerp van de handeling of den toestand is. 't Is immers onmogelijk. Ik weet niet wat ik door een onderwerp van eene handeling of een toestand verstaan moet. Ik zie een handeling verrichten b.v. eene schuit trekken. Wie is 't onderwerp van die werking. De jager? het paard? de schuit? Op mijn woord ik weet het niet. Ik zou geen kans zien om het aan te duiden, en het werkwoord evenmin. Onderwerp en gezegde - dat zijn begrippen, die bij elkander behooren, evenals werker en werking. Bovendien is volgens de laatste bijvoeging de onbepaalde wijs geen werkwoord. En wat dan? Een zelfstandig naamwoord, zegt de schrijver en gaat daarbij een stap verder dan prof. Brill, die alleen van de naamwoordelijke vormen der werkwoorden spreekt. Ik geloof dat de schrijver in dezen ongelijk heeft.

‘ Ik zou spreken is de verleden tijd van den onvolmaakten

[p. 168]

toekomenden tijd ik zal spreken. Deze stelling is mijns inziens volkomen in orde. Bevreemdend is het dus dat de vervoeging van de werkwoorden op de oude leest geschoeid blijft en ik zoude leeren, ik zoude vallen, ik zoude beloond worden tot de aanvoegende wijs gebracht worden.

‘Voorzetsels duiden het punt in ruimte of tijd aan, hetwelk twee voorwerpen ten opzichte van elkander innemen.’ Hoe kan dat? Een voorwerp kan een deel van de ruimte innemen, maar niet ten opzichte van eenig ander voorwerp. Men kan het eene punt aanwijzen met betrekking tot het andere, de eene ruimte met betrekking tot de andere, b.v. De pijp ligt op de tafel Nu wordt de plaats van de tafel als bekend aangenomen en de plaats van de pijp ten opzichte daarvan bepaald. Zoo zal, als ik mij niet bedrieg, de schrijver het bedoeld hebben.

Ik eindig gelijk ik begon. De meeste aanmerkingen, die ik gemaakt heb en die ik in de welwillende overweging van den schrijver aanbeveel, treffen de werken, waaruit de stof voor de aangekondigde boekjes geput is. Ik heb met vrijmoedigheid mijne aanmerkingen voorgedragen. Ik weet dat ik er den schrijver genoegen mede doe. Het onderwijs in de Nederlandsche taal verbeteren, dat is zijn doel, het mijne en dat van vele onzer ambtgenooten. Om dat doel te bereiken moeten wij elkander den lof der onberispelijkheid, dien wij niet verdienen, ook niet toekennen; maar door - kan het zijn - gegronde aanmerkingen toonen, dat wij elkanders werk op den waren prijs stellen en dat wij den vooruitgang oprechtelijk willen.

 

J.A. van Dijk.


Vorige Volgende

Footer navigatie

Logo DBNL Logo DBNL

Over DBNL

  • Wat is DBNL?
  • Over ons
  • Selectie- en editieverantwoording

Voor gebruikers

  • Gebruiksvoorwaarden/Terms of Use
  • Informatie voor rechthebbenden
  • Disclaimer
  • Privacy
  • Toegankelijkheid

Contact

  • Contactformulier
  • Veelgestelde vragen
  • Vacatures
Logo DBNL

Partners

Ga naar kb.nl logo KB
Ga naar taalunie.org logo TaalUnie
Ga naar vlaamse-erfgoedbibliotheken.be logo Vlaamse Erfgoedbibliotheken