Skiplinks

  • Hoofdcontent
  • Subnavigatie
Logo DBNL Ga naar de homepage
Logo DBNL

Hoofdmenu

  • Literatuur & taal
    • Auteurs
    • Beschikbare titels
    • Literatuur
    • Taalkunde
    • Collectie Limburg
    • Collectie Friesland
    • Collectie Suriname
    • Collectie Zuid-Afrika
  • Selecties
    • Collectie jeugdliteratuur
    • Basisbibliotheek
    • Tijdschriften/jaarboeken
    • Naslagwerken
    • Collectie e-books
    • Collectie publiek domein
    • Calendarium
    • Atlas
  • Periode
    • Middeleeuwen
    • Periode 1550-1700
    • Achttiende eeuw
    • Negentiende eeuw
    • Twintigste eeuw
    • Eenentwintigste eeuw
De Taalgids. Jaargang 7 (1865)

Informatie terzijde

Titelpagina van De Taalgids. Jaargang 7
Afbeelding van De Taalgids. Jaargang 7Toon afbeelding van titelpagina van De Taalgids. Jaargang 7

  • Verantwoording
  • Inhoudsopgave

Downloads

PDF van tekst (1.62 MB)

Scans (14.18 MB)

XML (0.85 MB)

tekstbestand






Genre

sec - taalkunde

Subgenre

tijdschrift / jaarboek


© zie Auteursrecht en gebruiksvoorwaarden.

De Taalgids. Jaargang 7

(1865)– [tijdschrift] Taalgids, De–rechtenstatus Auteursrechtvrij

Vorige Volgende


auteur:


bron: L.A. te Winkel en J.A. van Dijk (red.), De Taalgids, Tijdschrift tot uitbreiding van de kennis der Nederlandsche taal, Zevende jaargang. C. van der Post Jr., Utrecht 1865.


verantwoording

inhoudsopgave

doorzoek de hele tekst


downloads

© 2002 dbnl  


DBNL vignet

DOODZONDE.

‘Heb dank’ zoo schreef Bilderdijk aan zijnen edelmoedigen vriend Jeronimo de Vries ‘voor uwen innemenden brief, die, al ware 't doodzonde, niet boos op u te zijn, de boosheid wel zou verdringen.’ In dezen zin wordt het woord doodzonde, spreekwoordelijk, meer gebruikt, en gebezigd om een zwaar vergrijp aan te duiden. Zoo zegt men: ‘hij maakt uit alles een doodzonde’; ‘'t is nog erger of 't een doodzonde is’; dat wil zeggen: een groot kwaad.

De samenstelling van dit woord geeft van zelve zijne beteekenis aan de hand. 't Is eene zonde die doodt, van daar noemt men haar in de kerkelijke taal: peccatum mortale. De grond echter van deze beteekenis zal wellicht menigen lezer van den Taalgids minder duidelijk zijn. Is de doodzonde dan een vergrijp dat de dood ten gevolge heeft? Buiten twijfel, doch geen lichamelijke maar een geestelijke, de dood, namelijk, der ziel. Valt de mensch - gelijk bij eene vrijwillige

[p. 199]

voorbedachte en zware overtreding van Gods wet geschiedt - God af, door zich geheel tot het geschapene te keeren, dan heeft deze daad het onvermijdelijk gevolg, dat God van zijnen kant, zich ook geheel van den mensch afwendt, en zijne vriendschap in vijandschap overgaat. De vriendschap en liefde Gods nu is het geestelijk leven der ziel. Ontvliedt haar deze, dan is zij geestelijk dood. Sterft de mensch in dien staat, dan is zij aan een eeuwige dood ten prooi. Is er niets vreeselijker voor het lichaam dan van het aardsche leven beroofd te zijn; geen verschrikkelijker toestand daarom ook voor de ziel, dan verstoken te zijn van haar geestelijk leven: de liefde Gods. Schuwt het lichaam niets zoo zeer als datgene wat zijn leven bedreigt, de ziel des menschen behoort voor niets ter wereld zoo beangst te wezen, als voor eene overtreding, schuldig en zwaar genoeg om zich God tot vijand te maken, en zich aan het gevaar van eene eeuwige dood bloot te stellen. Ik vertrouw dat deze redenen het ontstaan en den grond der bovengenoemde spreekwijzen genoegzaam verklaren.

Men heeft echter ook spreekwoordelijke uitdrukkingen van eenen tegenovergestelden aard, namelijk, om eene weinig beteekenende fout aan te duiden. Men gewaagt daarbij van dagelijksche zonde. Die iets als een klein misdrijf wil aangeven, of als iets waarin zoo veel kwaads niet steekt, en dat zoo kwalijk niet genomen wordt, bezigt vaak deze uitdrukking, het zij in ernst, het zij meer schertsend. Hare beteekenis ligt voor de hand, en van daar ook het ontstaan dezer samenvoeging. 't Is eene zonde die den mensch licht overkomt, dagelijks plaats heeft, eene overtreding, waarin zulk eene groote boosheid niet ligt opgesloten, omdat zij slechts eene kleine afwijking, geen volkomen losscheuring, is van ons laatste doel, God, en daarom ook slechts eene verkoeling der betrekking tusschen Hem en den mensch ten gevolge heeft.

 

Ik acht mij verplicht, bij dezen eene vergissing goed te

[p. 200]

maken, omtrent eene uitdrukking van den Heer Potgieter, door mij in de vorige aflevering aangehaald. Het geldt de opvatting van het woord sieraad, als ornament, in den zin: ‘'t Magnificat, een der sieraden van de Vesper der R. C. Kerk,’ terwijl er ‘een der schoonste gezangen’ bedoeld werd. De beleefde en vriendschappelijke opmerking, die mij daarover gemaakt werd door iemand van zijne kennis, doet mij de overtuiging koesteren, dat mij dit vergrijp niet als eene doodzonde is toegerekend. De geachte en geleerde Schrijver zal het mij evenwel ten goede houden, wanneer ik hier, - al is het dan slechts voor eene dagelijksche zonde - tot mijn eigen verontschuldiging bijbreng, dat ik, nog na ons vriendschappelijk onderhoud, anderen denzelfden zin heb voorgelegd, die, evenmin als ik, bij den eersten oog-opslag de bedoelde beteekenis aan het woord sieraad hechtten.

 

H.

W. Wessels, Pr.


Vorige Volgende

Footer navigatie

Logo DBNL Logo DBNL

Over DBNL

  • Wat is DBNL?
  • Over ons
  • Selectie- en editieverantwoording

Voor gebruikers

  • Gebruiksvoorwaarden/Terms of Use
  • Informatie voor rechthebbenden
  • Disclaimer
  • Privacy
  • Toegankelijkheid

Contact

  • Contactformulier
  • Veelgestelde vragen
  • Vacatures
Logo DBNL

Partners

Ga naar kb.nl logo KB
Ga naar taalunie.org logo TaalUnie
Ga naar vlaamse-erfgoedbibliotheken.be logo Vlaamse Erfgoedbibliotheken