Skiplinks

  • Hoofdcontent
  • Subnavigatie
Logo DBNL Ga naar de homepage
Logo DBNL

Hoofdmenu

  • Literatuur & taal
    • Auteurs
    • Beschikbare titels
    • Literatuur
    • Taalkunde
    • Collectie Limburg
    • Collectie Friesland
    • Collectie Suriname
    • Collectie Zuid-Afrika
  • Selecties
    • Collectie jeugdliteratuur
    • Basisbibliotheek
    • Tijdschriften/jaarboeken
    • Naslagwerken
    • Collectie e-books
    • Collectie publiek domein
    • Calendarium
    • Atlas
  • Periode
    • Middeleeuwen
    • Periode 1550-1700
    • Achttiende eeuw
    • Negentiende eeuw
    • Twintigste eeuw
    • Eenentwintigste eeuw
De Taalgids. Jaargang 7 (1865)

Informatie terzijde

Titelpagina van De Taalgids. Jaargang 7
Afbeelding van De Taalgids. Jaargang 7Toon afbeelding van titelpagina van De Taalgids. Jaargang 7

  • Verantwoording
  • Inhoudsopgave

Downloads

PDF van tekst (1.62 MB)

Scans (14.18 MB)

XML (0.85 MB)

tekstbestand






Genre

sec - taalkunde

Subgenre

tijdschrift / jaarboek


© zie Auteursrecht en gebruiksvoorwaarden.

De Taalgids. Jaargang 7

(1865)– [tijdschrift] Taalgids, De–rechtenstatus Auteursrechtvrij

Vorige Volgende


auteur:


bron: L.A. te Winkel en J.A. van Dijk (red.), De Taalgids, Tijdschrift tot uitbreiding van de kennis der Nederlandsche taal, Zevende jaargang. C. van der Post Jr., Utrecht 1865.


verantwoording

inhoudsopgave

doorzoek de hele tekst


downloads

© 2002 dbnl  


DBNL vignet

[p. 231]

PROEVE EENER TAALKUNDIGE BEHANDELING VAN HET OOST-GELDERSCH TAALEIGEN.

Men neemt algemeen aan, dat de bewoners van dat gedeelte van ons land, hetwelk zich van den IJsel tot aan de Duitsche grenzen uitstrekt, behooren tot die groote afdeeling van den Germaanschen stam, welke men de Saksische noemt. De gewestelijke spraak van Twente en de Graafschap Zutfen, in de hoofdzaak één en hetzelfde dialect, vertoont inderdaad nog heden ten dage opmerkelijke afwijkingen van onze gewone schrijf- en spreektaal, het Nederlandsch, en zelfs van de tongvallen, die in Gelderland aan deze zijde van den IJsel worden gesproken. Juist in de meeste punten, waarin de taal van den Heliand, het zoogenoemde Oud-Saksisch, afwijkt van het spraakgebruik der Karolingische Psalmen, de oudste gedenkstukken van het Nederlandsch, verkeerdelijk ook Hollandsch geheeten, juist in dezelfde punten wijkt het Twentsch en Oost-Geldersch af van ons hedendaagsch Nederlandsch.

Met evenveel recht als de taal der genoemde Psalmen Oud-Nederlandsch kan heeten, kan het Twentsch en Graafschapsch den naam dragen van Nieuw-Saksisch. We beweren daarom niet, dat de Heliand in het oostelijk deel van ons rijk ontstaan is, want het Westfaalsch is ook een Nieuw-Saksisch dialect, en zoover als onze kennis thans gevorderd is, lijkt het waarschijnlijker dat de Heliand in Westfalen thuis behoort, dan in Gelderland of Overijsel.

[p. 232]

De taalkundige proeve, die wij laten volgen, omvat eigenlijk niet het geheele Oost-Geldersch of Graafschapsch, daar ze zich bepaalt tot de taal, zooals die gesproken wordt in de omstreken van het stadje Groenlo. Iedereen, die zich ooit de moeite heeft gegeven te letten op het onderscheid tusschen de taaleigens, ik zeg niet van een provincie of district, maar tusschen die van naburige dorpen, zelfs van een stad en het omliggende platte land, weet dat het ondoenlijk is in een kort bestek al de schakeeringen terug te geven, welke men op eenige uren omtreks kan opmerken. Dit gaat door zelfs voor plaatsen, waar het veelvuldig gebruik der algemeene spreek- en schrijftaal de dialectische eigenaardigheden min of meer heeft afgestompt, hoeveel te meer dan onder eene bevolking, die de officiëele taal slechts gebrekkig op de scholen leert; en daarenboven is de officiëele, aangeleerde taal te veel afwijkende van haar eigene, dan dat ze de eerste in den vertrouwelijken omgang zouden overnemen.

Zoo als men licht begrijpen kan, wordt de taal onder de boeren zuiverder gesproken dan onder de stedelingen, ten minste dan onder de hoogere standen in de steden. De laatsten komen meer in dagelijksche aanraking met lieden uit andere oorden des rijks, en doen hun best om bij voorkomende plechtige gelegenheden, Hollandsch te praten. Al keeren zij in den huiselijken kring tot hun eigen tongval terug, de omgang met anders sprekenden laat niet na op hen te werken, zonder dat zij er altijd van bewust zijn. De boer daarentegen spreekt altoos zooals hij het van vader en moeder geleerd heeft, en doet zelfs geen moeite met ‘heeren’ anders te spreken, want hij weet, dat dezen in den regel hem verstaan, en hij verstaat ook hun ‘Hollandsch’ tamelijk wel.

Over het algemeen gelijkt het taaleigen der Graafschap, met alle afwijkingen in klank en in taalvormen, genoegzaam op het Nederlandsch, om bij menig Hollander de gedachte op te wekken, dat ‘ze daar in den achterhoek een raar

[p. 233]

taaltje er op na houden.’ Natuurlijk; hij herkent zooveel woorden, die hij zelf altijd anders heeft uitgesproken; en daar zijn eigen uitspraak de ware, de mooie, de beschaafde is, ligt bij hem de gevolgtrekking voor de hand, dat de boeren het Hollandsch verbrabbelen. Immers ze zeggen jå, voor ja, ze loopt voor ze loopen, enz.

Is onze Hollander een min of meer ontwikkeld man, toegerust met eenige vrijzinnige begrippen (misschien moet ik om zuiver Hollandsen te schrijven, ‘liberale begrippen’ zeggen), dan ziet hij wel in, dat het boerendialect geen verbasterd Nederlandsch is, maar een op zich zelf staande tongval. Die overtuiging zal hem stemmen tot zachtmoedigheid en medelijden bij de beoordeeling van de waarde van het gewestelijk taaleigen. Desniettegenstaande zal hij zich niet recht kunnen verzoenen met de vreemde klanken.

Het is een uitgemaakte zaak, dat men door te twisten over den smaak niet veel kan uitmaken. Ons voornemen is het dan ook niet te betoogen, dat het Graafschapsch sierlijk of lomp is, al kunnen we niet nalaten in het voorbijgaan aan te merken, dat de boerentaal een grooter rijkdom en afwisseling van klanken bezit, en een fijner, consequenter grammatica dan het Nederlandsch.

§ 1.

Over de letterteekens.

Wanneer men op de klanken van een taal of tongval, waarin eigenlijk geene letterkunde bestaat, een alphabet wil toepassen uit den vreemde, zal men gewoonlijk het best doen met voor de verschillende letterteekens eene bepaalde waarde vast te stellen, zonder zich te storen, of het gebruikte letterteeken in de taal, waaruit het ontleend is, dezelfde waarde vertegenwoordigt of niet. Indien er gebrek aan teekens is, zou men één kunnen splitsen in drie of vier, door het eenigszins te wijzigen met behulp van punten en anderszins. Vooral als het te doen is, om de klanken voor den vreemde zoo juist

[p. 234]

mogelijk af te beelden, zou het wenschelijk wezen, dat men op deze wijze te werk ging. Edoch, er zijn daarmeê ook weder zooveel zwarigheden verbonden, dat men in sommige gevallen beter doet zooveel mogelijk de gebruikelijke teekens te behouden en den lezer niet af te schrikken. Geheel zonder ongebruikelijke teekens zag ik geen kans om, zelfs ten ruwe, de noodige klanken voor te stellen. Daarom is hier een middelweg gekozen. Enkele letters zijn voorzien van accenten, en andere zijn gebezigd voor een anderen klank, dan welken ze in het Nederlandsch verbeelden. De volgende lijst zal, hoop ik, voldoende zijn om een denkbeeld te geven van de hier gevolgde schrijfwijze en van de uitspraak:

A,is in gesloten en in open lettergrepen uit te spreken als in het Ndl. dus dag, dage; lachen. Deze woorden worden uitgesproken volkomen als in het Ndl.
AA,klinkt als in het Ndl.
Å,open en gesloten, klinkt als het Engelsche a, in hall, call. De gewone schrijfwijze voor å in den Gelderschen almanak en in andere werkjes, in een Gelderschen tongval opgesteld, is ao. De klank ligt tusschen a en o in.
E,onverschillig of ze voorkomt in gesloten of in open lettergrepen, luidt als de gesloten Ndl. e, bijv. in wennen, zetten. Zoo spreke men nemen uit, alsof er stond nemmen, doch men zorge, dat er slechts één m gehoord wordt, geen twee. De gewestelijke e heeft dus altijd maar één klank, denzelfden in kennen, als in nemen, terwijl in het Ndl. door e twee klanken worden aangeduid, bijv. in bed en bede. Gemakshalve dient e ook om de stomme of doffe e af te beelden als in schade. Dit kan voor den Hollander geen moeilijkheid opleveren, daar beide tongvallen in het bezigen dezer stomme e met elkaâr overeenstemmen.
È,zoowel open als gesloten, is uit te brengen als eene gerekte Graafschapsche e, als de Fransche è, bijv. in père, mère. De è is een plaatsvervanger van de vorige

[p. 235]

 e voor de letters g, f, v, s en z, bijaldien de lettergreep thans of oorspronkelijk een opene is.
EE,gelijk de Ndl. scherplange ee, in steen, bijv.
Ê,heeft een klank, die moeilijk te beschrijven is, en tusschen i en ee inligt.
I,in gesloten lettergrepen als in het Ndl., bijv. in kind. In open lettergrepen heeft i de uitspraak ongeveer der Ndl. ie, doch eenigszins meer gerekt; dus mine (mijne) nagenoeg als een Hollander miene zou uitbrengen.
II,altijd gesloten, heeft den klank van i, waar deze laatste open is; dus diik (dijk), alsof men in het Ndl. schreef diek.
EI,als in het Ndl.
O,om het even of ze open of gesloten is, nagenoeg als de gesloten Ndl. o, bijv. in kok. Dus hoort men in kok en koken denzelfden klank, terwijl men in het Ndl. in dezelfde woorden door één letterteeken twee klanken verbeeldt. Het gaat, gelijk we hier boven gezien hebben, eveneens met de e.
Ò,open of gesloten, is de vorige o, gerekt uitgesproken, en vervangt de o voor g, f, v, s en z in lettergrepen, die open zijn of het althans vroeger waren. Dus spreke men bòven uit omtrent als de Fransche o in corps.
OO,als de scherplange Ndl. oo, bijv. in loopen.
Ô,heeft eene uitspraak, welke het midden houdt tusschen de Ndl. zachtlange o en oe, bijv. in môder (moeder).
OE,zoowel open als gesloten, staat in klank met het Ndl. oe gelijk, met dit onderscheid, dat de oe in het Ndl. enkel en alleen voor de r een gerekten klank heeft, terwijl het Oost-Geldersch de oe rekt voor g, f, v, l, r, s en z. Aldus wordt de oe in doeve (duif) niet uitgesproken als in het Ndl. boeven, maar als de Fransche ou in Louvre. Daarentegen klinkt boeren in het Ndl. en in het Oost-Geldersch volmaakt gelijk.
U,indien gesloten, als in het Ndl., bijv. in vullen. In open lettergrepen heeft u een gerekten klank voor g, f, v, l, r, s en z, denzelfden welken het Ndl. heeft

[p. 236]

 alleen voor de r. Derhalve luidt de open u in muze (muizen) niet geheel als de Nederlandsche u in muzen, maar als die in het Fransche muse; daarentegen klinkt huren in het Ndl. en in het Oost-G. gelijk.
Ö,onverschillig of zij open dan wel gesloten is, luidt als de korte Hoogduitsche ö, bijv. in Cöln, niet als de lange Hgd. ö, als in tönen; verder als de Engelsche u in dull, but. Aldus zou men nöten, indien men de Hoogduitsche spelling wilde volgen, kunnen weêrgeven door te schrijven nötten, doch niet geheel nauwkeurig, dewijl er slechts ééne t mag gehoord worden, geen twee. De ö heeft dit met de e en o gemeen, dat ze, hetzij in open of in gesloten lettergrepen, altijd één en denzelfden korten klank vertegenwoordigt.
EU,zoowel open als gesloten, komt in klank volkomen overeen met de Ndl. eu, en de lange Hoogduitsche ö, bijv. in tönen, Göthe.
ÅE,is een klank, die aan het Ndl. geheel vreemd is, en luidt als de Fransche eu en oeu in heure, coeur.

Omtrent de medeklinkers valt weinig op te merken, daar bijkans alle worden uitgesproken als in het Nederlandsch. Echter houde men het volgende in het oog:

D, T,zijn in het Geldersch meer werkelijke tandletters, d.i. om ze uit te brengen wordt de tong lager tegen de tanden aangeslagen, dan gemeenlijk in Holland geschiedt.
G,is de ware geaspireerde media, staat in klank tusschen ch en h in, en heeft nooit de rochelende uitspraak, die een Hollander aan de g pleegt te geven. Aan het einde der woorden behouden we de g, ter wille der etymologie, ofschoon ze daar als ch klinkt.
R,wordt over het algemeen niet zoo rollend uitgebracht als in het Ndl., en zoo ze, voorafgegaan door eene a, voor d of t staat, wordt ze heel flauw gehoord, gelijk de Engelsche soft r. Een ongeoefend oor meent had, hat, schadde te vernemen, waar de afstammeling der Saksen hard, hart, scharde zegt. Dewijl echter de r in

[p. 237]

 deze gevallen een zeer afwijkenden klank heeft, zullen we hem voortaan aanduiden, door de r anders te laten drukken; dus: hard, scharde.

Met behulp van het bovenstaande zal, hopen we, de lezer in staat wezen om zich de klanken van het Groenloosch taaleigen te vertegenwoordigen. We gaan over tot de beschouwing, in hoeverre ze etymologisch overeenkomen met de Nederlandsche.

§ 2.

Vergelijking der gewestelijke klanken met de Nederlandsche, ten opzichte van hun etymologische waarde.

A, AA,beantwoorden èn in uitspraak èn in etymologische waarde aan Ndl. a en aa dáár, waar deze laatste ook overeenkomen met de Gothische a, de Oud-Noordsche a. Bijv. vader, water, maken, land, dag, van dage, lachen zijn volmaakt gelijk aan de Ndl. woorden. Maar als de Ndl. open a en gesloten aa overeenkomt met de Gothische ê, Oud-Noordsche á, Oud-Hoogduitsche â, Zweedsche å, Deensche aa, vertoont het Oost-Geldersch å. Derhalve zegt men måne (maan) = Goth. mêna; låten (laten) = Goth. lêtan; råjen (raden) = Goth. rêdan. Ook in uitheemsche woorden staat å doorgaans in plaats van oorspronkelijk lange a (Latijnsch ā) bijv. stråte (Latijn strāta), daarentegen plate (plaat). Eene uitzondering op den algemeenen regel maakt het meervoud Verl. Tijd in de werkwoorden der 2de en 3de klasse; in stede van gåven heet het gavven; in dit en soortgelijke gevallen is het meervoud kennelijk uit het enkelvoud gevormd. - Voorts zijn er verscheiden woorden, die een e of è hebben, waar het Ndl. eene a heeft: tengesken (tangetje), zeksken (zakje), gètjen (gaatje); dit is een gevolg van de streng toegepaste wet der klankwijziging (de Duitschers noemen het ‘Umlaut’). - Eindelijk heeft het Ndl. in eenige woorden een a, welke uit eene e-klank verbasterd is, als in zwavel, vooral voorde r, als in aarde, kaars, paard, waard, enz. Het Graafschapsch

[p. 238]

 heeft daar overal den e-klank behouden, en alleen zoo gewijzigd, dat voor de r de ee komt. Bijv. zwèvel, maar eerde, keerse, peerd, weerd. Het is zeer opmerkelijk, dat ook het Gothisch voor de r een ai vertoont in stede van i; dus is zwèvel = Goth. svibls, maar eerde = Goth. airtha.
Å,beantwoordt aan de oorspronkelijk lange a, Goth. ê, zooals bereids aangetoond is. Door invloed van een i of j (thans meestal tot stomme e geworden) in een volgende lettergreep, ontstaat er klankwijziging, en dan gaat å over in:
ÅE,stråte, stråetjen; måte, måetjen.
E, È,komen etymologisch overeen met de Ndl. zachtlange en korte e, de Gothische i (voor h = ai). Aangaande de uitspraak, zie boven. Bijv. nemen, wèven, wèzen, recht. Waar het Gothisch voor de r een aí heeft, en het Ndl. aa, heeft het Graafschapsch ee, dus: eerde, weerd, enz. In gesloten lettergrepen komt met Ndl. e dikwijls korte i overeen, doch alleen onder bepaalde omstandigheden, welke we zullen leeren kennen als we de klankveranderingen bespreken.
EE,beantwoordt aan de Ndl. scherplange ee, de Gothische ai (hetzij aí voor de r, of oorspronkelijke ái). Bijv. steene van 't hoes; eerde (aarde), weerd (Goth. vairths).
Ê,komt etymologisch overeen met Ndl. ie, Gothisch iu; bijv. lêf (lief), nêi (nieuw, Goth. niujis). Gelijk echter het Gothische iu zich in het Ndl. splitst in ie en uu (open u of ui), zoo ook in het Graafschapsch in ê en uu (open u); bijv. gêten (gieten, Goth. giutan), maar daarnaast bugen (buigen, Goth. biugan). Wijders is ê ook gelijk aan de Ndl. ie, waar ze uit ia ontstaan is; dus vêl (viel, uit vial); hêld (hield).
I,gesloten, beantwoordt aan Ndl. gesloten i, bijv. minne. Zoo open, is het in afkomst gelijk aan de Ndl. ij, bijv. mine (mijne). Soms, vooral in uitheemsche woorden, heeft het Ndl. de uitspraak der ij, als lange i, behouden, bijv. in Mina (naast Mijntje), in poëzij, fabrijk, en dergelijke, welke thans evenwel met ie gespeld worden.

[p. 239]

II,enkel in gesloten lettergrepen voorkomende, is gelijk aan de Ndl. ij; dus miin (mijn).
EI,komt overeen met de Ndl. ei, en is derhalve, even zeer als deze, de klankwijziging van ee. Bijv. kleine uit en (voor kleeni), reine (uit en voor reeni), weide (uit en voor weedi), heil (voor heeli) 1). Het woord Mei is ontstaan uit Maii, d.i. Mai + i = Mee + i. Natuurlijk heeft Mei een gansch anderen klank dan mèi (maai, in de Gebied. Wijs), zèi (zaai, Geb. Wijs); want hier is è de klankwijziging van a, en niet van ee = ai. Met andere woorden, terwijl Mei is ontstaan uit Mee + i, is mèi voortgekomen uit ma + i (oudtijds ma + je); de 1ste ps. Tegenw. Tijd luidt mèje, zèje.
O, Òhebben etymologisch de waarde van de Ndl. gesloten o, of zachtlange o, Gothische u. Bijv. mond, hopen, koken, stòven, bedrògen. Dewijl het Ndl. den regel der klankwijziging niet overal toepast, vertoont het dikwijls o, waar het Graafschapsch ö heeft; als in nöte (noot, de vrucht), bröksken (brokje). Voor de r gaat de o of ò over i noo, gelijk in het Gothisch ook u voor de r tot aú wordt.
OO,beantwoordt aan de Ndl. scherplange oo, en aan de Gothische áu, zoowel als aan de Goth. aú voor eene r. Bijv. loopen, stooten, hooren, woord, koorn.
Ô,is gelijk aan de Ndl. oe, Goth. ô. Bijv. môder (moeder); vôr (voeder); ze drôgen (droegen); wô (hoe, uit hwô) Een enkele maal heeft het Ndl. oe, waar men uu verwachten

[p. 240]

 zou, namelijk in boer, welk woord in het Graafschapsch denzelfden klank heeft. De onregelmatigheid ligt in het Ndl., daar boer denzelfden klinker oorspronkelijk had als buur, d.i. u, of ui voor eene andere letter dan r, als bruid, huis, duizend.
OE,beantwoordt aan Ndl. uu (open u) of ui, aan Grothische û, Angels, û, Oud-Hoogd. û, Oud-Noordsche û. In het Engelsch is deze klank overgegaan in ou, in het Hoogduitsch in au, en ook in het platte Hollandsch soms in ou, bijv. in nou, jou uit nû, jû. Voorbeelden zijn: hoes (huis, Goth. hûs), moes (muis).
U,in open, en uu in gesloten lettergrepen, komt ook overeen met het Ndl. uu of ui, mits de voorwaarde aanwezig zij of geweest zij, waaronder klankwijziging ontstaat. Bijv. het meervoud van hoes, moes is huze, muze. Op dezelfde wijze vormt het Angelsaksisch het meervoud mŷs (spreek muus), uit mûs (spr. moes), en Engelsch mice uit mouse. In gesloten lettergrepen heeft ook het Ndl. vaak de u als klankwijziging, en dan stemt het geheel overeen met het Oost-Geldersch; dus in vullen, lutjen (luttel). - Over de verhouding van gesloten u tot gesloten ö later.
Ö,is de klankwijziging van o (niet van ò), komt dus voor in woorden, waar het Ndl. gewoonlijk gesloten o of zacht-lange o in eene opene lettergreep heeft. Bijv. höksken (hokje), nöten (noten). - Soms is de Graafs. ö ontstaan uit e, als in völe (veel). - Wanneer niet de o, maar de ò, klankwijziging moet ondergaan, wordt het niet ö, maar:
EU,welke dus 1o is: klankwijziging van ò, bijv. leugen (voor lògen), daarentegen kökene (voor kokene, latijn coquina); 2o klankwijziging van oo, als: keuren (hooren, Goth. hausjan), deupen (Goth. daupjan), leuven (Goth. galaubjan); 3o klankwijziging van ô, dus: beuksken (boekje, van bôk), zeuken, zeute (zoet). Vergelijken we het Ndl., dan zien we, dat ook hierin de eu de klankwijziging is van oo, van oe en van open o, bijv. in zeug, beuk,

[p. 241]

 sleutel, vleugel. Het verschil is, dat het Ndl. den regel der klankwijziging niet zoo streng toepast, en dat het daarenboven niets weet van een onderscheid tusschen ö en eu. - Men moet in het Graafschapsch de eu beschouwen als de lange ö. Daarom zal de ö de plaats vervangen van eu, wanneer ten gevolge van later te vermelden klankwetten eene lange lettergreep kort moet worden. Zoo komen van loopen zoowel leupsch, als he löp, maar de omstandigheden, waaronder het een en het ander ontstaan, zijn verschillend.

 

Leiden, 16 Nov. 1865.

H. Kern.

 

(Wordt vervolgd.)

1)Met te zeggen, dat ei zoowel in het Ndl., als in het Graafschapsch, klankwijziging van ee is, is nog niet gezegd, dat ei eerst ontstaan is, nadat onze uitspraak van ee de oudere van ai had vervangen. Het is wel zeer waarschijnlijk, doch we kunnen hier de zaak laten rusten. Practisch is en blijft ei klankwijziging van ee, en het is maar half waar en onjuist, als men beweert, dat Ndl. en Grf. ei rechtstreeks de vertegenwoordiger is van Gothisch ái. Het zou even verkeerd zijn, als regel te stellen, dat Ndl. e gelijk is aan Goth. a, omdat zetten een e, satjan een a heeft. In dit geval is Ndl. e gelijk aan Goth. a + klankwijzigend element. Zoo ook is Ndl. ei niet = Goth. ái, maar aan Goth. ái + klankwijzigend element. Het klankwijzigend element nu, is de i of j in eene volgende lettergreep.

Vorige Volgende

Footer navigatie

Logo DBNL Logo DBNL

Over DBNL

  • Wat is DBNL?
  • Over ons
  • Selectie- en editieverantwoording

Voor gebruikers

  • Gebruiksvoorwaarden/Terms of Use
  • Informatie voor rechthebbenden
  • Disclaimer
  • Privacy
  • Toegankelijkheid

Contact

  • Contactformulier
  • Veelgestelde vragen
  • Vacatures
Logo DBNL

Partners

Ga naar kb.nl logo KB
Ga naar taalunie.org logo TaalUnie
Ga naar vlaamse-erfgoedbibliotheken.be logo Vlaamse Erfgoedbibliotheken