Skiplinks

  • Tekst
  • Verantwoording en downloads
  • Doorverwijzing en noten
Logo DBNL Ga naar de homepage
Logo DBNL

Hoofdmenu

  • Literatuur & taal
    • Auteurs
    • Beschikbare titels
    • Literatuur
    • Taalkunde
    • Collectie Limburg
    • Collectie Friesland
    • Collectie Suriname
    • Collectie Zuid-Afrika
  • Selecties
    • Collectie jeugdliteratuur
    • Basisbibliotheek
    • Tijdschriften/jaarboeken
    • Naslagwerken
    • Collectie e-books
    • Collectie publiek domein
    • Calendarium
    • Atlas
  • Periode
    • Middeleeuwen
    • Periode 1550-1700
    • Achttiende eeuw
    • Negentiende eeuw
    • Twintigste eeuw
    • Eenentwintigste eeuw
Taal en Letteren. Jaargang 5 (1895)

Informatie terzijde

Titelpagina van Taal en Letteren. Jaargang 5
Afbeelding van Taal en Letteren. Jaargang 5Toon afbeelding van titelpagina van Taal en Letteren. Jaargang 5

  • Verantwoording
  • Inhoudsopgave

Downloads

PDF van tekst (2.30 MB)

Scans (7.54 MB)

XML (1.21 MB)

tekstbestand






Genre

sec - letterkunde
sec - taalkunde

Subgenre

tijdschrift / jaarboek


© zie Auteursrecht en gebruiksvoorwaarden.

Taal en Letteren. Jaargang 5

(1895)– [tijdschrift] Taal en Letteren–rechtenstatus Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd

Vorige Volgende
[pagina 362]
[p. 362]

‘Kunst en nadoenstijl.’

Toen men bemerkt had, dat er vroeger dingen gemaakt werden, die zooveel mooier en constructiever zijn dan tegenwoordig, is men die werken gaan bekijken en heeft het uiterlijk van dat mooi bestudeerd, doch zonder te begrijpen, dat het aan liefde zijn ontstaan te danken heeft, - liefde, die men nu mist; - is men gaan redeneeren en heeft gezegd: ‘als ik nu iets ga maken, dat op dit voorwerp gelijkt, zal het ook wel mooi zijn.’

En men is na eenige studie zoover gekomen, dat nu alle zaken die door de daaraan verbonden liefde mooi zijn, nagemaakt kunnen worden zonder liefde; en velen staan verwonderd, als hun iemand komt zeggen, dat hoewel het nagemaakte werk wel uiterlijk op het oorspronkelijke gelijkt, toch het oorspronkelijke mooi is en het andere onbeduidend. Want in bouwkunst is het begrip verloren gegaan, dat het uiterlijk van een werk het gevolg moet zijn van iets innerlijks bij den maker. Slechts oppervlakkigen, dit niet wetende, zijn verbaasd zulks te hooren; zij weten niet het verschil tusschen echt en onecht, tusschen waar en schijn van waar.

En omdat, bij voorbeeld, in een Griekschen tempel veel moois moet zijn tengevolge der liefde tot dat bouwwerk, liefde zich uitend in constructieve gedachten, daarom is een nagemaakt Grieksch bouwwerk nog niet mooi.

Want wij kunnen niet bezitten den geest van constructie, waarin de liefde der Grieken zich uitte, en als wij liefde hebben en begrip van constructie, dan zullen die noodzakelijk geheel anders dan de hunne zijn, en dan moet ook de uiting geheel anders zijn.

 

We kunnen na al onze afdwalingen wel weder op den goeden weg gebracht worden, doch dit zal niet geschieden door kunstacademies of door boeken over schoonheidsleer.

Niet door kunstacademies, omdat deze, wat bouwkunst betreft, lichamen zijn, die zich houden aan sleur, die geheel gescheiden van het bouwvak, steeds twintig jaren ten achter zijn, altijddoor maar theorie onderwijzend, terwijl het theoretische van het bouwvak bestaat in een goed begrip van de praktijk.

Niet door schoonheidsleer, want philosophie over kunst wordt door ieder artiest gehaat. Wij, die het leven liefhebben en weer willen geven, haten de regels, door philosophen tengevolge van archeologische studiën getrokken uit de werken van onze voorgangers. Wij weten, dat liefde uiten niets te maken heeft met regels, en dat wij schoonheidsleer kunnen missen, zonder gevaar te loopen ons werk iets minder goed te doen.

Er zit in een houten kap over een hooimijt meer begrip van schoon en in een boerenhofstede meer begrip van stijl, dan eenig handboek over aesthetica ons zou kunnen leeren.

Zoo'n woord als ‘aesthetica’ kan gerust uit de architectenwereld verdwijnen, want wetend dat liefde en toewijding de bron zijn van mooie werken, vatten

[pagina 363]
[p. 363]

wij ook dat schoonheidsleer onze liefde niet kan vermeerderen. Boeken over aesthetica zijn uitgevonden, toen de menschen behoefte hadden te praten over kunst, omdat zij geen kunst meer konden maken en dat gemis wilden wegredeneeren.

Nooit heeft ook maar een enkel artiest zich aan aesthetische beschouwingen zat genoten en is er toen iets moois uit zijn handen gekomen. Nooit hebben wijsgeeren philosopheerend over het schoone, het zoover kunnen brengen, dat zij nu ook als uitvloeisel van hunne theorieën, wat moois konden maken.

En wat het aardigst is, nooit heeft eenig artiest van beteekenis zich gewaagd aan het schrijven van een boek over de leer van het schoone.

 

Ook kunstgeschiedenis kan slechts luttel helpen.

Hij die zich niet tevreden stelt met halve knapheid en zich daardoor niet tot dwaasheden laat voeren, die niet een kunstperiode bestudeert naar het uiterlijk, maar werkelijk zoekend naar de wijze waarop de, in zeker volk wonende, liefde zich zóó of zóó uitte, hij zal tengevolge van zijn studie in kunstgeschiedenis leeren, hoe vormen een gevolg zijn van liefde, en wetende dat hij die liefde niet heeft, kan hij ook die vormen niet gebruiken. Iemand, die een stijl bestudeerd heeft (dat heel wat anders is dan het uiterlijk der stijlwerken te bekijken) weet, dat geen artiest zich uit in de vormen van anderer liefde.

 

Doch wat ons op den goeden weg kan brengen, is ons begrip van artiest zijn.

Een artiest toch is een, die het leven van zijn tijd inniger leeft dan anderen en daardoor het leven der anderen vooruit leeft; een bouwkunstenaar is een, die zijn geheele leven werken moet om aan behoeften zijner tijdgenooten te voldoen, trachtend zijn werken mooi te maken, door zijn eigen leven juist te voelen, uiting gevend aan dit voelen, door altijd en zooveel mogelijk zichzelf te zijn.

Artiesten weten, dat ieder die uit bouwen gaat, met wat smaak en wat compilatiegeest wel in staat is een geheel te formeeren met aan anderen ontleende gegevens, een geheel, dat hoewel niet de eigenschappen bezittend van de voorbeelden, er toch den schijn van heeft.

Artiesten weten, het verschil dat is tusschen waarheid en schijn van waarheid, tusschen mooi en schijn van mooi; zij weten, dat de schijnbouwmeester geen bouwmeester, de stijlfabrikant niet een van de hunnen is.

En omdat het begrip van historische stijlen doorgedrongen is in de hoofden van velen, die nu niet beter weten of een gebouw behoort, wil het mooi zijn, gebouwd te worden in een of anderen stijl, is het noodig te zeggen, dat bouwen-in-stijl geen artiestenwerk is, dat bouwen-in-stijl niets met kunst heeft te maken.

Artiesten hebben geen achting voor den schijnschilder, die zijn werken zou maken, nu eens Holbein, dan eens Velasquez en dan weer Watteau nabootsend; artiesten hebben geen achting voor den beeldhouwer, die leeft van namaakwerk van een beroemden Griek, van een Michel Angelo of een Peter Visscher;

[pagina 364]
[p. 364]

artiesten hebben geen achting voor den architect, die ter wille van welke reden ook, zijn scheppingen steekt in een namaakkleed, zichzelf en zijn tijd verloochenend.

Want artiest zijn en werken met den schijn van anderer werk, is lijnrecht tegengesteld.

 

Een man, die niets van zijn tijd begrijpt en bijgevolg niets heeft te zeggen dan uiterlijkheden, slechts zoo een kan om geld te verdienen, bouwwerken maken in stijl, want het gebouw-in-stijl is geen kunstwerk doch een handelswerk en een kramerij uit den winkel van den architect-koopman.

Bouwen-in-stijl is niet het werk van een, die uiting wil geven aan zijn eigen, door hem zelf gepeild gemoed.

Bouwen-in-stijl, zijnde iets aangeleerds door enkelen, staat buiten het volk, is iets onnatuurlijks in den kunstenaar.

Bouwen-in-stijl, is de handgreep van den pseudo-architect, is het devies voor den zijn waren aanprijzenden koopman in bouwkunstontwerpen.

Bouwen-in-stijl, is iets buiten kunst, en heeft met bouwkunst slechts gemeenschap in schijn.

Bouwen-in-stijl, is het liegen van den man, die voor artiest wil doorgaan, is het gedoetje van den zich als architect aanstellenden handelsman.

Bouwen-in-stijl is de handigheid van een, die liefde liegt, en leugenaar en kunstenaar zijn er twee.

Bouwen-in-stijl en artiest-zijn kan niet samengaan.

Over Architectuur, Tweemaandelijksch Tijdschrift, 2e jaarg., afl. 2.

 

Geldt dit niet evenzeer van het Schrijven? Van Kunst in de Litteratuur?

Maar evenzeer van de algemeen aangepreekte, en door vele professoren zelfs geëiste would-be ‘klassieke’ schrijfstijl?


Vorige Volgende

Footer navigatie

Logo DBNL Logo DBNL

Over DBNL

  • Wat is DBNL?
  • Over ons
  • Selectie- en editieverantwoording

Voor gebruikers

  • Gebruiksvoorwaarden/Terms of Use
  • Informatie voor rechthebbenden
  • Disclaimer
  • Privacy
  • Toegankelijkheid

Contact

  • Contactformulier
  • Veelgestelde vragen
  • Vacatures
Logo DBNL

Partners

Ga naar kb.nl logo KB
Ga naar taalunie.org logo TaalUnie
Ga naar vlaamse-erfgoedbibliotheken.be logo Vlaamse Erfgoedbibliotheken