Skiplinks

  • Tekst
  • Verantwoording en downloads
  • Doorverwijzing en noten
Logo DBNL Ga naar de homepage
Logo DBNL

Hoofdmenu

  • Literatuur & taal
    • Auteurs
    • Beschikbare titels
    • Literatuur
    • Taalkunde
    • Collectie Limburg
    • Collectie Friesland
    • Collectie Suriname
    • Collectie Zuid-Afrika
  • Selecties
    • Collectie jeugdliteratuur
    • Basisbibliotheek
    • Tijdschriften/jaarboeken
    • Naslagwerken
    • Collectie e-books
    • Collectie publiek domein
    • Calendarium
    • Atlas
  • Periode
    • Middeleeuwen
    • Periode 1550-1700
    • Achttiende eeuw
    • Negentiende eeuw
    • Twintigste eeuw
    • Eenentwintigste eeuw
Taal en Letteren. Jaargang 7 (1897)

Informatie terzijde

Titelpagina van Taal en Letteren. Jaargang 7
Afbeelding van Taal en Letteren. Jaargang 7Toon afbeelding van titelpagina van Taal en Letteren. Jaargang 7

  • Verantwoording
  • Inhoudsopgave

Downloads

PDF van tekst (2.29 MB)

Scans (7.51 MB)

XML (1.22 MB)

tekstbestand






Genre

sec - letterkunde
sec - taalkunde

Subgenre

tijdschrift / jaarboek


© zie Auteursrecht en gebruiksvoorwaarden.

Taal en Letteren. Jaargang 7

(1897)– [tijdschrift] Taal en Letteren–rechtenstatus Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd

Vorige Volgende

Verzen en muziek.

De heer Kalff heeft van wijlen Jacob Geel een verklaring van den oorsprong der poëzie overgenomen, dien ik met allen eerbied voor dien smaakvollen literator, niet voor de meest waarschijnlijke houden kan. De natuurmensch zou volgens haar aan zijn levendig en driftig gevoel lucht geven in een beeldspraak, die zijne zinnelijkheid schept; die uitboezeming zou bij hem allengs gezang worden, en dat gezang hem dwingen tot maatgeluid en evenredige afdeeling zijner woorden. Naar het mij voorkomt, doet de natuurmensch veeleer wat onze kinderen doen. De maat komt zich het eerst aanmelden, dan het gezang, en de beeldspraak achterna. In de uiting van zijn gevoel wordt alles wat in en aan hem is tegelijk betrokken. De rhythmische beweging, die de natuur reeds bij den gang en den arbeid voorschreef, wordt onwillekeurig verhoogd, verrijkt, en daar niets bij hem stilstaat, met verscheidenheid van toonhoogte en spraakgeluid gekleurd. De voorstellingen, denkbeelden en zamenhangende gedachten, die zich daarbij vanzelf voordoen, spreken zich dadelijk uit in woorden zoowel als gebaren, zonder bepaalde bedoeling om zich door anderen te doen verstaan. Het geheel dat dus ongezocht gekomen is, geeft te genieten door het spiergevoel, het gezigt, het gehoor, de verbeelding, en bij hoogere ontwikkeling zelfs door het nadenken, alles tegelijk. Men zoekt nu herhaling, verhooging van het ondervonden genot; men hecht naar aanleg en omstandigheden beurtelings meer aan het eene en aan het andere der bestanddeelen waaruit men bevindt dat het is zamengesteld.

Daarvan draagt ons volkslied in den tijd waarvan wij spreken nog de duidelijke sporen. Men danst nog op de wijs van een lied, even gaarne als men zingt op die van een dans. Een melodie met diplomatische getrouwheid weer te geven, acht niemand van eenig belang; men laat daaruit weg, voegt erbij, desnoods uit andere wijzen, vereenvoudigt, versiert, wijzigt de maat, al naar

[pagina 255]
[p. 255]

omstandigheden. Kortom men heeft in zijn geheugen een overvloed van melodische vormen, gelijk men een menigte verzen en gedeelten van verzen van buiten kent; en daarvan bedient men zich als het hart getuigt, volgens de behoefte van het oogenblik. Geene theoretische overweging of historische naauwgezetheid komt daarbij leiden of storen; het volk drukt zich uit in zijn gezang evenals in zijn taal. En daarom vraagt men ook niet, of zekere woorden en zekere wijs wel eigenlijk bij elkaar behooren; het feit dat iemand lust heeft om ze te verbinden is regtvaardiging genoeg, en valt die verbinding in den smaak van anderen, dan komt ze een tijd lang in zwang, en wordt bij gelegenheid in liedeboeken opgeteekend. Op een geliefkoosde wijs zingt men van allerlei, en daarnaar draagt zij dan ook dikwijls verscheidene namen. Wat in onzen tijd van schoolonderwijs en kunstbespiegeling als blijk van onverantwoordelijke slordigheid en ligtzinnigheid zou veroordeeld (!) worden, verstaat men geheel wanneer men zich indenkt in die dagen van mindere geleerdheid en grooter scheppend vermogen. Die algemeene voorstelling dient echter meer bepaald te worden door kennismaking met de verschillende vormen waarin dezelfde melodie voor ons bewaard is gebleven.

Bij het drukke verkeer tusschen deze en de naburige landen viel te verwachten, dat ook van elders menig lied werd overgebragt, dat dan vaak door vertaling of nieuwe woorden een nederlandschen titel ontving. Waar het origineel niet meer bekend is, valt zulk een vreemd element ligt niet meer van onze eigene voortbrengselen te onderscheiden; vooral wanneer men het door kleine wendingen soms meer gelijk maakte aan hetgeen men eenmaal in het oor had. Daarom doen wij dus best met als nederlandsche wijzen te beschouwen al diegene die ons onder een nederlandschen titel overgeleverd zijn, tenzij wij stellig weten dat zij van elders afkomstig waren.

Reeds de liedjeszangers en speellieden van voorheen hadden hun bescheiden aanvang van theorie, wier gedurige toepassing zekere gewoonten vestigde in het gehoor van het volk dat naar hen luisterde. Ook in dien goeden tijd hadden de mannen van het vak hunne schoolmanieren, pedanteriën, vooroordeelen en eenzijdigheden van allerlei aard, die hen veelal beletten, de melodie van een vroegeren tijd of een lageren maatschappelijken kring onverbasterd over te leveren. Den luitenist, als hij ze niet van hen maar uit den volksmondzelf ontving, stond zijne geleerdheid niet in den weg, en daarom verdient hij (als getuige altoos voor zijn eigen tijd) in dezen meer vertrouwen.

Toen het groote vraagstuk van kerkhervorming aan de orde kwam, en godsdienstige aangelegenheden aller gedachten vervulden, moest menigeen zich ergeren aan de ligtzinnigheid, ja zelfs aan de naïve vrolijkheid van vele algemeen geliefde liederen. En bij de bereidvaardigheid waarmede men toch reeds op dezelfde noten allerlei woorden zong, lag het voor de hand, te beproeven wat men ook na dien tijd nog dikwijls heeft beproefd: geestelijke texten te dichten bij de muziek van wereldsche liederen, ja van dansen.

 

Zie dit volledig in het Tijdschr. der Ver. voor N.-Nederlands Muziekgeschiedenis. Dl. I.


Vorige Volgende

Footer navigatie

Logo DBNL Logo DBNL

Over DBNL

  • Wat is DBNL?
  • Over ons
  • Selectie- en editieverantwoording

Voor gebruikers

  • Gebruiksvoorwaarden/Terms of Use
  • Informatie voor rechthebbenden
  • Disclaimer
  • Privacy
  • Toegankelijkheid

Contact

  • Contactformulier
  • Veelgestelde vragen
  • Vacatures
Logo DBNL

Partners

Ga naar kb.nl logo KB
Ga naar taalunie.org logo TaalUnie
Ga naar vlaamse-erfgoedbibliotheken.be logo Vlaamse Erfgoedbibliotheken