Skiplinks

  • Tekst
  • Verantwoording en downloads
  • Doorverwijzing en noten
Logo DBNL Ga naar de homepage
Logo DBNL

Hoofdmenu

  • Literatuur & taal
    • Auteurs
    • Beschikbare titels
    • Literatuur
    • Taalkunde
    • Collectie Limburg
    • Collectie Friesland
    • Collectie Suriname
    • Collectie Zuid-Afrika
  • Selecties
    • Collectie jeugdliteratuur
    • Basisbibliotheek
    • Tijdschriften/jaarboeken
    • Naslagwerken
    • Collectie e-books
    • Collectie publiek domein
    • Calendarium
    • Atlas
  • Periode
    • Middeleeuwen
    • Periode 1550-1700
    • Achttiende eeuw
    • Negentiende eeuw
    • Twintigste eeuw
    • Eenentwintigste eeuw
Taal en Letteren. Jaargang 8 (1898)

Informatie terzijde

Titelpagina van Taal en Letteren. Jaargang 8
Afbeelding van Taal en Letteren. Jaargang 8Toon afbeelding van titelpagina van Taal en Letteren. Jaargang 8

  • Verantwoording
  • Inhoudsopgave

Downloads

PDF van tekst (3.45 MB)

Scans (9.76 MB)

ebook (3.45 MB)

XML (1.80 MB)

tekstbestand






Genre

sec - letterkunde
sec - taalkunde

Subgenre

tijdschrift / jaarboek


© zie Auteursrecht en gebruiksvoorwaarden.

Taal en Letteren. Jaargang 8

(1898)– [tijdschrift] Taal en Letteren–rechtenstatus Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd

Vorige Volgende
[pagina 428]
[p. 428]

De Ironie.

De ironie is altijd geweest en is nog op den huidigen dag een der meest alledaagsche vormen van de volksredeneerwijs. 't Is vaak een lust om te hooren, hoe de jongmaatjes in de werkplaatsen elkander ironische uitvallen toekaatsen, ja zelfs de boeren en boerinnen versmaden dat onbloedige wapen volstrekt niet, als ze elkander de loef willen afsteken op de markt. De ironie is meestal het zout van gezellige praatjes, van woordentwist, van verzoening.

In onze dagen heeft de beteekenis van het woord ironie een wijder strekking bekomen. Voor de kinderen van onzen tijd is de ironie niet meer uitsluitend de ouderwetsche manier om precies het tegendeel te zeggen van hetgeen men bedoelt: ze heeft meer verscheidenheid en verfijning. Tegenwoordig bestempelt men met dien naam de somwijlen zeer uiteenloopende kunstgrepen, waarvan de schrijvers zich vaak bedienen, om de schakeeringen hunner denkbeelden uit te drukken, de volstrektheid der woordbeteekenissen te temperen, en de vlijmende rauwheid er van te verzachten.

Wat eigenlijk de nieuwerwetsche ironie is, valt moeielijk te bepalen. Het eene oogenblik is ze een voorzichtige manier om met voordacht niet ten volle te zeggen, wat men denkt, maar, door middel van omschrijvingen, omwegen, toespelingen, weglatingen, om de ware bedoeling heen te fladderen, en als 't ware door wiekgeklap met haar te stoeien. Een andermaal is ze niets beters dan een vergezocht en onnatuurlijk streven naar naïveteit. Daarentegen is ze ook wel eens de geest, waarvan een geheel boek doortrokken is, de begoocheling, die te geheimzinnig is om haar recht te kunnen vatten. Dan is ze te vergelijken met het licht, waarin een landschap zich baadt, en zijn omtrekken doet wegmelten. Deze ondoorgrondelijke soort van ironie heeft zich niet alleen een weg gebaand in de werken der novellisten, der geschiedschrijvers, der wijsgeeren, ze is zelfs binnengedrongen in de poëzie, en heeft ons op dat gebied fijne schakeeringen onthuld van het menschelijk gevoel, die tot dusver onbekend waren gebleven.

Laten we nu eens zien, of het al dan niet verkeerd is, dat men zóó uiteenloopende begrippen met één en dezelfde uitdrukking bestempelt. De vraag is, of die schijnbaar zoo verschillende uitdrukkings- of stijl-manieren toch niet denzelfden algemeenen grondslag hebben. Mij dunkt, dat we die vraag bevestigend moeten beantwoorden, en dat we van de ironie in het algemeen de volgende definitie kunnen geven: 't is een manier om een denkbeeld of een gevoel uit te drukken, door er een min of meer spottende wending aan te geven, bestemd om de zotheid, de onwaarschijnlijkheid of de bitterheid van dat denkbeeld of dat gevoel aan de kaak te stellen.

De verdediging der ironie tegen haar vijanden! Tot die vijanden behooren in de eerste plaats de velen, die haar niet begrijpen en dientengevolge al heel licht hen, die haar te pas brengen, als menschen, die hun een rad voor de oogen draaien, beschouwen.

[pagina 429]
[p. 429]

Wat de ironie in het spreken betreft, die is meestal zeer gemakkelijk op te merken en te begrijpen. De stembuiging is gewoonlijk voldoende, om den hoorder te doen beseffen, dat hij de woorden precies andersom moet opvatten.

Met ironie in de boeken gaat het niet altijd zoo van een leien dakje. Wel behoort er iets in den stijl te zijn, dat den lezer waarschuwt; maar, al hapert het niet aan dat iets, voor zeer velen is de ironie een wereld buiten hen om. Bij de vrouwen komt dat meestal voort uit hartstochtelijkheid, bij de mannen uit stompzinnigheid. Indien de hartstocht de ironie onbemerkt of onbegrepen doet zijn, is dat voor den ironicus iets, dat hem aan 't hart gaat; maar, wanneer het uit gemis van scherpzinnigheid voortvloeit, zoo trekt hij zich dat volstrekt niet aan.

Maar de ironie heeft ook nog heel andere vijanden. Dat zijn deftige, strenge, min of meer barsche personen, die haar uit beginsel veroordeelen. Hun doemvonnis komt op het volgende neer: ‘De ironie verdort en verlamt den mensch. De ironicus is een onverbeterlijke scepticus en een ijskoude egoïst; hij is evenmin geschikt om te handelen als om lief te hebben; hij ontzenuwt de geestkracht en verstikt de geestdrift; door zijn geniepig vergif strooien bederft hij alles; zijn glimlach is niet alleen weerzinwekkend, maar ook onnoozel; want daaruit spreekt de ongevoeligheid des harten en de ledigheid des geestes.’

Ziedaar de acte van beschuldiging. Om te beginnen, doe ik opmerken, dat die leelijke zielshoedanigheden in ieder geval niet altijd het uitvloeisel zijn van de ironie. Robespierre b.v. had al die eigenschappen, en was toch waarlijk geen liefhebber van ironie. Om teerhartig te zijn, behoeft men waarlijk niet altijd in de plooi te zijn. Zoo miste b.v. Calvijn de gulhartige vroolijkheid van Luther; en toch was het Calvijn, die den marteldood van Servetus had kunnen voorkomen, maar het niet heeft gedaan.

Een ander punt! Dat er schrijvers zijn, bij wie men kleingeestigheid en onbeduidendheid door hun quasi-ironie ziet heenschijnen, is maar al te waar; evenwel ben ik zoo vrij, om te vragen, of men die negatieve hoedanigheden dan nooit ziet doorschijnen onder de deftige strakheid van een geestelijke of onder den woordenvloed van een hoog ernstigen artsenijbrenger tegen de wondeplekken onzer maatschappij. Onder onze Parlementsleden zijn er zeer vele zoo afkeerig mogelijk van alles, wat naar ironie zweemt, en desniettegenstaande onbegrijpelijk dwaas.

 

André Hallays, Wetensch. Bl., Aug. '98.


Vorige Volgende

Footer navigatie

Logo DBNL Logo DBNL

Over DBNL

  • Wat is DBNL?
  • Over ons
  • Selectie- en editieverantwoording

Voor gebruikers

  • Gebruiksvoorwaarden/Terms of Use
  • Informatie voor rechthebbenden
  • Disclaimer
  • Privacy
  • Toegankelijkheid

Contact

  • Contactformulier
  • Veelgestelde vragen
  • Vacatures
Logo DBNL

Partners

Ga naar kb.nl logo KB
Ga naar taalunie.org logo TaalUnie
Ga naar vlaamse-erfgoedbibliotheken.be logo Vlaamse Erfgoedbibliotheken