Skiplinks

  • Tekst
  • Verantwoording en downloads
  • Doorverwijzing en noten
Logo DBNL Ga naar de homepage
Logo DBNL

Hoofdmenu

  • Literatuur & taal
    • Auteurs
    • Beschikbare titels
    • Literatuur
    • Taalkunde
    • Collectie Limburg
    • Collectie Friesland
    • Collectie Suriname
    • Collectie Zuid-Afrika
  • Selecties
    • Collectie jeugdliteratuur
    • Basisbibliotheek
    • Tijdschriften/jaarboeken
    • Naslagwerken
    • Collectie e-books
    • Collectie publiek domein
    • Calendarium
    • Atlas
  • Periode
    • Middeleeuwen
    • Periode 1550-1700
    • Achttiende eeuw
    • Negentiende eeuw
    • Twintigste eeuw
    • Eenentwintigste eeuw
Taal en Letteren. Jaargang 16 (1906)

Informatie terzijde

Titelpagina van Taal en Letteren. Jaargang 16
Afbeelding van Taal en Letteren. Jaargang 16Toon afbeelding van titelpagina van Taal en Letteren. Jaargang 16

  • Verantwoording
  • Inhoudsopgave

Downloads

PDF van tekst (2.38 MB)

Scans (7.20 MB)

ebook (3.22 MB)

XML (1.12 MB)

tekstbestand






Genre

sec - letterkunde
sec - taalkunde

Subgenre

tijdschrift / jaarboek


© zie Auteursrecht en gebruiksvoorwaarden.

Taal en Letteren. Jaargang 16

(1906)– [tijdschrift] Taal en Letteren–rechtenstatus Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd

Vorige Volgende
[pagina 38]
[p. 38]

Kleine meedelingen.

E.J. Potgieter's Gedroomd Paardrijden met inleiding en aanteekeningen van J.B. Meerkerk, Haarlem. - H.D. Tjeenk Willink & Zoon. 1905.

De heer Meerkerk heeft zich in de laatste jaren verdienstelijk gemaakt door zijn uitgaaf van Potgieter's Florence en Gedroomd Paardrijden. Beide gedichten, en Gedroomd Paardrijden, dat ik hier aankondig, niet het minst, zijn uiterst moeilijke lectuur, voor de meeste lezers niet te genieten zonder verklarende Aanteekeningen. ‘Maar dichten, arbeid is 't uit groef bij groef te delven 't Geen nergens mag verraên, waar 't glad den boog doet welven, Hoe zwaar het beit'len viel, door 't vaak weêrstreefd geglij’: in deze definitie geeft Potgieter de beste karakteristiek van zijn eigen poëzie. Hij dacht als Huygens: ‘Wel den genen, die zich in de moeyte gesteken hebben.’

De heer M. nu heeft Potgieter's Gedroomd Paardrijden van een flinke met overtuiging geschreven inleiding voorzien, waarin ik echter ongaarne een nauwkeurige ontleding van het geheele gedicht mis, met duidelijke aanwijzing en omschrijving van die gedeelten, waar het droomgezicht of visioen verandert, want juist die overgangen zijn de moeilijkste partijen, welke door de aanteekeningen onder aan de bladzijde niet altijd voldoende worden opgehelderd. Zeer ten onrechte zijn m.i. ook de noten en uitvoerige Toelichting van Potgieter zelf weggelaten. Alles wat maar

[pagina 39]
[p. 39]

eenigszins kan dienen om het gedicht te illustreeren hebben we noodig, en waar de schrijver zelf zijn licht ontsteekt, moeten wij niet in 't duister blijven zitten. Verder begrijp ik niet wat den uitgever heeft bewogen de spelling van Potgieter te wijzigen; welk bezwaar die orthographie voor eenigen lezer zou kunnen opleveren, kan ik met den besten wil van de wereld niet bevatten.

Wanneer de heer M. in zijn Inleiding zegt, dat hij nog nooit het voorrecht heeft gehad iemand te ontmoeten, die het geheele gedicht gelezen en verstaan had, zou ik hem willen toevoegen, dat hij in zijn ontmoetingen blijkbaar niet heel gelukkig is geweest, want dezulken zullen er toch meer zijn, dan hij vermoedelijk wel denkt. ‘Geheel verstaan’ is bij dergelijke literatuur altijd betrekkelijk; steeds zullen er wel plaatsen overblijven, waarover men het niet eens is, en dat de commentator zich zelf meer dan eens vergist, hoop ik straks aan te toonen. Maar gaarne erken ik dat het gedicht mij door de opheldering van den heer Meerkerk op verschillende plaatsen duidelijker is geworden, en zij die met mij in hetzelfde geval verkeeren zijn den schrijver dank verschuldigd voor zijn moeitevollen en meerendeels nauwgezetten arbeid.

Enkele plaatsen, met de verklaring waarvan ik het niet eens ben, wil ik nu behandelen, Couplet 8 wordt van Robin Hood gezegd: ‘Mogt hij op luister bogen Zoo als de zomerzon dier bruine vruchten geeft Wier bloesem, wit of rood, den vorm eens ruikers heeft.’ Hiermee bedoelt Potgieter dat het paard een kastanjebruine kleur had; de verklaring van M. komt hier ook wel op neer, maar hij vat ‘dier bruine vruchten’ als een genitivus in plaats van dativus pluralis op en komt daardoor tot de dwaze omschrijving: ‘de zon dier bruine vruchten geeft luister, en die luister had Robin Hood's haar.’ De zin is: Hij mocht trotsch zijn op een glans, zooals de zomerzon geeft aan die bruine vruchten etc. Vgl. voor dergelijke datieven bij P.: De Jonge Priester: ‘ter purperroode kimmen.’

Couplet 36 zegt P. van het paard Provence, dat het ‘Liet weêrschijn van den glans des edens om mij drijven

[pagina 40]
[p. 40]

Dat Frankrijks Muze altoos gewijde grond zal blijven Schoon vast de nagalm van zijn minnezang verzwindt.’ Met eden bedoelt P. niets anders dan het landschap Provence; de heer Meerkerk echter denkt aan Eva uit Vondel's Lucifer, wier ‘nis van gouden stralen’, nl. Eva's haar, hier absoluut niets mee te maken heeft.

Een dergelijke plaats, waar M. het veel te ver gaat zoeken, hebben we in couplet 237. De regel: ‘Zoo zijn verrassing ons ware uit het dal gebeurd’ beteekent: zoo we verrast waren geworden door zijn (Huygens') verschijning uit het dal; vgl. couplet 241: ‘Gij hadt hem, als hij ons ware in dat uur verschenen.’ De uitgever haalt er ten onrechte Huygen's gedicht het ‘Voorhout’ bij aan, waar de Oranjebroeders: Maurits en F.H. wandelend in voorkomen.

Couplet 289 wordt van Willem II gezegd: ‘Hij hoort de deeg'lijkheid 't ligtzinnig jub'len laken, Al wacht zij, staande voor 't paneel, daar Mierevelt Zijn grootvaêr op herschiep, zich klagt of zucht te slaken.’ De bedoeling van P. is dat de degelijke Hollanders W. II zijn levenslust kwalijk nemen, maar zich wel wachten een klacht te uiten of zucht te slaken, wanneer ze staan voor het portret van zijn grootvader, prins Willem I, die de Hollandsche vrijheid gegrondvest had, maar, zooals bekend is, in zijn jeugd als grand seigneur te Brussel alles behalve ingetogen leefde. Deze plaats wordt door M. totaal verkeerd opgevat; ik behoef de door hem gegeven verklaring, die zonder eenigen twijfel onjuist is, hier niet over te nemen.

Couplet 317 moet men onder haar jeugd de jeugd van Holland verstaan, het Holland der 17e eeuw, ‘de gulden eeuw’; vgl. de beide vorige coupletten, 315 en 316.

Verder is bij mij de vraag gerezen of M. bij de figuurlijke opvatting van Potgieter's fraai gedicht niet te ver gaat, bv. bij couplet 94, 373 en 374, en den dichter niet meer laat zeggen, dan hij inderdaad heeft willen te kennen geven.

Ik eindig met dezen arbeid van M. aan te bevelen; de fouten, die het boekje nu nog moge bevatten kunnen bij een herdruk hersteld worden.

Leeuwarden.

K. Poll.

[pagina 41]
[p. 41]
J.A. Worp. - Geschiedenis van het drama en van het tooneel in Nederland. Eerste deel. - Groningen, J.B. Wolters, 1904.

De Schrijver karakteriseert zo wat hij deed.

‘Het is een grootendeels onbekend terrein van onze letterkunde, dat hier wordt betreden. Wel is het geestelijk en wereldlijk drama der Middeleeuwen en het tooneel der Rederijkers uitvoerig behandeld, wel zijn de werken onzer 17de-eeuwsche tooneeldichters van den eersten en tweeden rang dikwijls het onderwerp van studie geweest, maar ons Latijnsche schooldrama is nooit onderzocht, onze dramatische letterkunde van de 18de en 19de eeuw heeft nog geen geschiedschrijver gevonden en zelfs van die der 17de eeuw ontbreekt een eenigszins uitvoerig overzicht. Dit boek zal een overzicht bieden van onze geheele tooneelliteratuur.

Laat men de verschillende uitgaven van hetzelfde drama en de vertaalde stukken buiten rekening, dan blijven er toch vele duizenden drama's over.

De inrichting van het tooneel, het decoratief, de costumes enz. en ook de tooneelspelers worden in dit werk uitvoerig besproken. De wijze van opvoeren staat toch in nauw verband met den aard van het drama in een bepaald tijdperk. En aan de uitvoerende kunstenaars komt eene eereplaats toe naast de dichters.’

 

Een werk van lange adem, van veel napluizen, van enorme ijver. Vol gewichtige opmerkingen. Maar - toch niet zozeer een geschiedenis van 't Drama, als wel Historiese Bijdragen tot de Nederlandse Toneelliteratuur. Een onmisbaar werk voor die de geschiedenis zal schrijven. Een Vorarbeit.

Eén voorbeeld. De XVIIe eeuw was didakties: Cats, Vondel, zelfs Hooft en Bredero. Van Bredero kan men zien wat Dr. Worp zelf aanhaalt, omtrent Bredero's eigen mening over de Spaanse Brabander. Van Hooft en speciaal van zijn Baeto heeft Koopmans in Taal en Letteren VIII 't aangewezen. Koopmans had nog verder kunnen gaan in zijn betoog over de Baeto; hij had kunnen herinneren aan Willem

[pagina 42]
[p. 42]

de Zwijger die ontwijken wou - en aan de Zuidafrikaanders, die ‘trokken’ zolang ze konden.

Wat zegt nu Dr. Worp van deze Baeto? Men moet blz. 255 nalezen, om te zien dat Dr. Worp het eigelike thema, de didaktiese grondtoon van wat Hooft wil in de Baeto, en in zijn Nederlandse Historiën, later, niet vat.

Of toch Dr. Worp niet na deze Vorarbeit de geschiedenis zal schrijven. De bouwstof heeft hij, laat hij ook de auteur van het Werk wezen.

We maken nog op enkele zaken opmerkzaam.

‘Vroomheid en godsdienstzin hadden vereenigingen in het leven geroepen, om door het opvoeren van geestelijke drama's aan de groote massa een aanschouwelijk beeld te geven van den inhoud der Heilige Schrift. Aan den anderen kant werkten sommige oude gebruiken, door de christelijke kerk overgenomen en hervormd, er toe mede, om op eigenaardige wijze den vroolijken levenslust van een krachtig ras tot zijn recht te doen komen. Men wilde op kerkelijke feestdagen even goed en op dezelfde wijze pret maken als bij wereldlijke feesten. Zoo ontstonden naast de gezelschappen, die zich op het geestelijk drama toelegden, andere, die zich meer aan het wereldlijk tooneel wijdden. Maar de kloof tusschen die beiden werd spoedig overbrugd. Want beide soorten van vereenigingen hadden één gemeenschappelijk doel, de dramatische kunst; hare leden behoorden tot denzelfden kring en maakten voor hunne vertooningen gebruik van dezelfde middelen. De “geselled”, die misteries opvoerden, mochten zeer godsdienstig zijn, zij waren levenslustig genoeg, om van eene grap te houden; de vertooners van esbatementen waren niet alleen vroolijk, maar ook vroom. En allen droegen gaarne fraaie costumes, werden gaarne toegejuicht en dweepten met hunne liefhebberij als eene aangename afwisseling van hun eentonig dagelijksch werk. Het is dus niet te verwonderen, dat zij elkander hielpen bij hunne voorstellingen en dat hunne vereenigingen langzamerhand en onmerkbaar ineen zijn gesmolten. Dat proces was in elk geval geheel afgeloopen, toen deze vereenigingen hervormd waren tot kamers van rhetorica.’

[pagina 43]
[p. 43]

Van onze klassieken zegt hij:

‘Wanneer zij er toe hadden kunnen besluiten, Seneca den rug toe te keeren en hunne krachten te beproeven aan een drama, dat meer in overeenstemming was met den kunstzin van het groote publiek, dan zou de geschiedenis onzer dramatische letterkunde waarschijnlijk enkele belangrijke hoofdstukken rijker zijn.’

G. Kalff, Hoogleeraar aan de Rijks-Universiteit te Leiden. - Geschiedenis Nederlandsche Letterkunde. - Groningen, J.B. Wolters, 1905.

‘De eenige volledige geschiedenis onzer Letterkunde, die berust op eigen wetenschappelijk onderzoek, Jonckbloet's werk, is een kleine veertig jaar oud.

Reeds met dat feit voor oogen, zal men erkennen, dat in onzen snellevenden tijd een nieuw dergelijk werk noodig is.

Wel heeft Jonckbloet zijn, in vele opzichten voortreffelijk, werk in latere uitgaven aangevuld en gewijzigd, doch in wezen veranderde zijn boek niet.

Een nieuwe volledige geschiedenis onzer Letterkunde, berustend op de uitkomsten der hedendaagsche wetenschap, waarin eigen indrukken, verkregen na eigen waarneming en onderzoek, in eigen trant zijn verwerkt, mag een eisch des tijds worden genoemd.

De Schrijver zal trachten een wetenschappelijk boek te leveren dat ook voor het groote publiek leesbaar is. Het werk zal zeven à acht deelen omvatten: de beide eerste deelen zullen de literaire kunst der middeleeuwen behandelen; het volgende deel die der zestiende eeuw; de literatuur der zeventiende eeuw zal twee deelen beslaan en die der achttiende en negentiende eeuw in de drie laatste deelen behandeld worden.

Het geheel zal verschijnen in groot 8o formaat, prijs per deel, gebonden f 6.50.’

Uit de Prospectus.

Het eerste deel is uitgekomen, waarover nader.


Vorige Volgende

Footer navigatie

Logo DBNL Logo DBNL

Over DBNL

  • Wat is DBNL?
  • Over ons
  • Selectie- en editieverantwoording

Voor gebruikers

  • Gebruiksvoorwaarden/Terms of Use
  • Informatie voor rechthebbenden
  • Disclaimer
  • Privacy
  • Toegankelijkheid

Contact

  • Contactformulier
  • Veelgestelde vragen
  • Vacatures
Logo DBNL

Partners

Ga naar kb.nl logo KB
Ga naar taalunie.org logo TaalUnie
Ga naar vlaamse-erfgoedbibliotheken.be logo Vlaamse Erfgoedbibliotheken

Over het gehele werk

titels

  • Taal en Letteren


Over dit hoofdstuk/artikel

titels

  • over Gedroomd paardrijden

  • over Geschiedenis van het drama en van het tooneel in Nederland. Deel 1

  • over Geschiedenis der Nederlandsche letterkunde. Deel 1


auteurs

  • Klaas Poll

  • over Jacob Bartus Meerkerk