Skiplinks

  • Tekst
  • Verantwoording en downloads
  • Doorverwijzing en noten
Logo DBNL Ga naar de homepage
Logo DBNL

Hoofdmenu

  • Literatuur & taal
    • Auteurs
    • Beschikbare titels
    • Literatuur
    • Taalkunde
    • Collectie Limburg
    • Collectie Friesland
    • Collectie Suriname
    • Collectie Zuid-Afrika
  • Selecties
    • Collectie jeugdliteratuur
    • Basisbibliotheek
    • Tijdschriften/jaarboeken
    • Naslagwerken
    • Collectie e-books
    • Collectie publiek domein
    • Calendarium
    • Atlas
  • Periode
    • Middeleeuwen
    • Periode 1550-1700
    • Achttiende eeuw
    • Negentiende eeuw
    • Twintigste eeuw
    • Eenentwintigste eeuw
Taal en Tongval. Jaargang 51 (1999)

Informatie terzijde

Titelpagina van Taal en Tongval. Jaargang 51
Afbeelding van Taal en Tongval. Jaargang 51Toon afbeelding van titelpagina van Taal en Tongval. Jaargang 51

  • Verantwoording
  • Inhoudsopgave



Genre

sec - taalkunde

Subgenre

tijdschrift / jaarboek


In samenwerking met:

(opent in nieuw venster)

© zie Auteursrecht en gebruiksvoorwaarden.

Taal en Tongval. Jaargang 51

(1999)– [tijdschrift] Taal en Tongval–rechtenstatus Auteursrechtelijk beschermd

Vorige Volgende
[pagina 200]
[p. 200]

Marieke Polinder
Rekenen met de RND

Het materiaal van de Reeks Nederlandse Dialectatlassen (rnd 1930-1982) (verder: rnd) heeft bewezen fonologische en morfologische verschillen binnen het Nederlands aan het licht te kunnen brengen (zie onder meer Taeldeman 1977). Op basis van het verzamelde materiaal kunnen isoglossen worden vastgelegd: grenzen die een gebied voor een bepaald dialectkenmerk van een ander gebied scheiden.

Wanneer een fenomeen ook binnen een door de betreffende isoglosse afgeperkt gebied variabel is, wordt het gebruik van de rnd om die variatie vast te stellen al wat lastiger. Het gaat dan niet meer om een uitzonderingsloze regel, waarvan de toepassing per dialect, en eventueel per woord, een kwestie is van ‘nee’ of ‘ja’. Integendeel, de variatie betreft dan de neerslag van een proces waarvan de toepassing afhankelijk is van talige en/of buitentalige factoren. In zo'n geval zou men het liefst een materiaalverzameling willen hebben die alle mogelijk van belang zijnde woorden en talige contexten met elkaar kruist. De waarde van de rnd voor de analyse van taalverschijnselen die binnen een dialect variabel zijn, lijkt dus beperkt.

Dat een dergelijke beperking met behulp van enkele rekenmethoden deels omzeild kan worden, is onder meer aangetoond door Van Hout (1980 en 1995), die laat zien dat ook de verspreiding van een variabel proces als woordfinale [t]-deletie aan de hand van de rnd kan worden geobserveerd. En wanneer Goeman en Van Reenen (1985: 5) rechtvaardigen dat er voor hun analyse van [t]-deletie één informant per dialect is onderzocht, doen zij dat in de eerste plaats door verwijzing naar de overeenkomst op basis van hun resultaten betreffende [t]-deletie en die van de rnd. Deze bijdrage beoogt dan ook aan de hand van de rnd factoren te achterhalen die het variabele proces van [t]-deletie beregelen. Dat zal vooral gebeuren aan de hand van een publicatie waaruit andermaal professor Weijnen's grote bijdrage aan de taalkunde blijkt, namelijk deel 10 van de rnd, de Dialectatlas van Noord-Brabant, die in druk verscheen in 1952.

Er kunnen met betrekking tot [t]-deletie twee types variatie worden onderscheiden. Deze komen kort aan bod in paragraaf 1. De talige contexten,

[pagina 201]
[p. 201]

of factoren, voor zover ze aan de rnd getoetst kunnen worden, worden besproken in de tweede paragraaf. Vervolgens zullen in paragrafen 3 en 4 de resultaten worden gepresenteerd.

De in paragraaf 4 uitgevoerde berekeningen brengen een interessant resultaat aan het licht met betrekking tot de dialectgeografische spreiding van [t]-deletie in het geanalyseerde gebied. Daarmee wordt tevens aangetoond dat de rnd niet alleen zijn nut bewijst voor de lokalisatie van een dialectkenmerk, maar ook aanwijzingen bevat over bronnen van variatie binnen een proces.

1. [t]-Deletie en variatie

Variatie in woordfinale [t]-deletie betreft twee aspecten: kwantiteit en kwaliteit. De kwantitatieve variatie in het bestudeerde gebied wordt treffend uitgedrukt door Weijnen's opmerking: ‘na scherpe spirant valt de auslautende t uit (...), hier en daar tussen de grote rivieren’ (curs. mp) (1966: 239). Dit is kwantitatieve variatie, die bijvoorbeeld ook blijkt uit de ‘Taalkaart knecht’ (Van Ginneken 1933), en uit Goeman en Van Reenen (1985). Uit het laatste onderzoek blijkt tevens dat de variatie beregelende factoren betreft, bijvoorbeeld in de mate waarin, van plaats tot plaats, een bepaalde morfologische categorie [t]-deletie ondergaat ten opzichte van andere categorieën. Wanneer de linguïstische conditionering per plaats verschillend is, wordt dat hier in het vervolg kwalitatieve variatie genoemd.

2. Enkele factoren die [t]-deletie beregelen

Een overzicht van de factoren die op [t]-deletie werken in de Nederlandse dialecten is onlangs gegeven door Goeman (1999: 6-8). De ook uit ander onderzoek bekende factoren betreffen onder meer de woordinterne fonologische eigenschappen van de kandidaat voor [t]-deletie (2.1), de morfologische (2.2) en de zinsfonologische (2.3). Deze drie dienen in elk geval te worden aangevuld met prosodische eigenschappen. In paragraaf 2.3 zal worden beargumenteerd dat er een bepaald aspect van de prosodie is dat een belangrijke rol kan spelen bij [t]-deletie. Ook zal kort worden ingegaan op de te veronderstellen rangorde waarin de factoren een rol spelen (2.4).

2.1. Woordinterne fonologie. Invloed van voorafgaand segment

In termen van sonoriteitshiërarchie zijn de uitkomsten van onderzoek naar de invloed van het voorgaande segment op de mate van [t]-deletie verrassend. De sonoriteitshiërarchie is een fonologisch principe dat segmenten

[pagina 202]
[p. 202]

volgens sonoriteit rangschikt.Ga naar voetnoot1 Globaal ingedeeld is de volgorde van de klassen van segmenten: plosieven < fricatieven < nasalen < liquidae < glijklanken < klinkers. De universele syllabe heeft de voorkeur voor een rangschikking van segmenten volgens afnemende sonoriteit vanuit de nucleus naar de syllabegrenzen.

Nu is er in het algemeen meer [t]-deletie na fricatieven dan na plosieven, en meer na plosieven dan na nasalen. Goeman (1999) vermeldt dit in zijn inleiding (p. 6); voor Rimburg en Nijmegen is deze volgorde onder meer aangetoond in Hinskens en Van Hout (1994). Van Hout (1989: 191) constateert voor Nijmegen dat een voorafgaande [s] de reductie van de finale [t] stimuleert. Voor Zuid-Holland en de Betuwe daarentegen laten Goeman en Van Reenen (1985: 13) zien dat er geen verschil is in de mate van [t]-deletie na plosieven of fricatieven.

Dit is opmerkelijk, omdat een coda [+cont][-cont] vanwege de afnemende sonoriteit beter is dan een coda [-cont][-cont]. Het verwachte effect is dat in de eerste coda minder [t]-deletie plaatsvindt dan in de tweede. Er zou dus juist meer [t]-deletie moeten optreden na [k, p] dan na [f, X, s].

De uitkomst is ook onverwacht in het kader van de autosegmentele fonologie (vgl. Clements en Hume 1995), waarbinnen gelijkenissen tussen segmenten kunnen worden verantwoord. Een van de belangrijkste principes uit de autosegmentele fonologie is het Obligatory Contour Principle (ocp). Kort samengevat stelt de ocp dat twee identieke adjacente elementen vermeden dienen te worden, waarbij element kan slaan op een segment, maar ook op een eigenschap van een segment. De sequenties [kt] en [pt] schenden de ocp voor het kenmerk [continuant], de sequentie [st] voor het kenmerk plaats, maar [ft] en [χt] schenden de ocp niet. Na [f] of [χ] zou er dus minder [t]-deletie moeten zijn dan na [k], [p] en [s].

Samenvattend zijn er verschillende voorspellingen te doen betreffende de verwachte effecten van de voorgaande consonant, waarbij vooral [s] een uitzonderlijke, want wisselende, positie inneemt (1).

[pagina 203]
[p. 203]

(1) minder wftd na meer wftd na
  invloed volgens:    
  opc [χ], [f], [s], [k], [p]
  sonoriteitsprincipe [χ], [f], [s] [k], [p]
  selectie uit gevonden effecten:    
  Hinskens & Van Hout 1994 [k], [p] [χ], [f], [s]
  Goeman & Van Reenen 1985   geen verschil
  Guy 1980 (Am. Eng.) [s] [χ], [f], [k], [p]

2.2. Morfologie. Invloed van morfeemstatus van [t] en tokenfrequentie

De woordfinale [t] kan in de westelijke Nederlandse dialecten een gebonden morfeem zijn (fiets#t, ge#fiets#t), of daarvan deel uitmaken (lief#st). De finale [t] kan ook onderdeel zijn van een ongebonden morfeem (markt). Naast deze vier eenvoudig te karakteriseren gevallen, zijn er nog drie andere types finale [t]: in ik vind, jij vindt, ik vond; in kocht en in gekocht. De eerste drie hebben dezelfde fonetische realisatie: de /d/ waar de stam op uitgaat, komt in het enkelvoud verstemloosd aan de oppervlakte. Weliswaar komt men vaak vormen tegen die wijzen op herinterpretatie van de finale [t] als suffix, getuige ik vin (vgl. Van Haeringen 1971), maar van een echt suffix is hier geen sprake. Ook van vormen als kocht en gekocht bestaat er geen stam koch, en kan de finale [t] geen suffix genoemd worden. Het is eenvoudiger om de [t]-finale woorden in te delen naar woordsoort, zeker wanneer de hoeveelheid data beperkt is.

Een rangschikking van mate van [t]-deletie op basis van woordsoort of op basis van de morfeemstatus van [t] is slechts per dialectgebied te geven (vgl. Goeman 1999, resp. 171,7), en vraagt dus om taal- (of hier: dialect-)specifieke beregeling en beargumentering. Het lijkt dan ook niet zinnig om voor de factor ‘morfeemstatus’ verwachte effecten aan te geven.

Wel stelt Goeman een volgorde naar woordsoort vast voor Zuid-Holland en het Rivierengebied: meeste deletie in onregelmatige o.v.t., minder in de 2e en 3e persoon o.t.t., en het minst in voltooid deelwoorden, zelfstandige en bijvoeglijke naamwoorden.

Wanneer het tenslotte gaat om de opvallend hoge frequentie van [t]-deletie in de o.v.t., geven Goeman en Van Reenen (1985) aan dat die verband houdt met de tokenfrequentie van deze vormen, en niet op het conto te schrijven valt van de voorafgaande consonant (die, nota bene, meestal een fricatief is bij de sterke en onregelmatige o.v.t.). Het verwachte effect van de factor frequentie is dat er meer deletie optreedt bij hoog frequente vormen,

[pagina 204]
[p. 204]

omdat deze als het ware meer aan slijtage onderhevig zijn. Het morfologische effect daarentegen, zoals ook verwoord door Weijnen (1983), is dat juist frequente woorden een hoge graad van resistentie tegen verandering vertonen.

2.3. Zinsfonologie. Invloed van de rechtercontext

Wanneer een woord op [t]## wordt gevolgd door een consonant, is de kans op [t]-deletie groter dan wanneer het volgende woord geen onset heeft (V-initieel). Indien niet direct een woord volgt - gewoonlijk wordt dat niveau van de factor rechtercontext aangeduid als pauze - is de kans op [t]-deletie het kleinst. Ook dit resulteert uit de al eerder genoemde studies voor Rimburg, Nijmegen en Zuid-Holland / Betuwe.

Dit wordt verklaard door te stellen dat resyllabificatie van een woordfinale [t] kan plaatsvinden zodra een volgend woord met een klinker begint. Volgens het sonoriteitsprincipe zijn verder de onsets [tC[+contin]] toegestaan, maar er gelden voor de onset striktere beperkingen dan voor de coda (vgl. Trommelen 1984). In het Nederlands komen slechts [tj], [tV], [tr] en [ts] als onset voor. De beperkingen worden minder naarmate de derivatie voortschrijdt (Hinskens 1992: 50), of wanneer er op postlexicaal niveau wordt geresyllabificeerd: het is niet ongebruikelijk om uitspraken te horen als in (2a):

(2) a. gerealiseerde ‘onmogelijke’ onsets: b. maar nooit:
  [tkɔmt gɔu]   [tkɔm *tͺɔu]
  [tχeft kɔu]   [tχef *tkɔu]

Clusters als [tk] en [tχ] lijken vanwege (2a) onsets te kunnen zijn. Ze zouden de groep mogelijke onsets in het Nederlands dus vergroten, en daarmee zouden ook de resyllabificatiemogelijkheden uitgebreid worden. Uit (2b) blijkt echter dat [tk] en [tχ] geen onsets kunnen zijn zodra de [t] niet clitisch is. Het clitic is geen onderdeel van het prosodisch woord en er is dus geen sprake van aanhechting op het syllabeniveau. Er is dan ook geen reden om te veronderstellen dat de [t] zich in een context als (2b) kan handhaven door onset te worden van de volgende syllabe.

Uitgaande van een stadium in het proces van [t]-deletie waar de [t] nog niet is gesneuveld ten gevolge van woordinterne factoren, is het verwachte effect van de aard van het volgend segment inderdaad dat er meer deletie optreedt voor C dan voor [j] en [ɬ] dan voor V, en meer voor [r] en [s] dan voor overige consonanten. Om de conservering van [t] toe te kunnen schrijven aan resyllabificatie, dient de [t] daadwerkelijk als (deel van) de onset na

[pagina 205]
[p. 205]

een woordgrens te fungeren (Labov 1997). Meer [t]-deletie voor #V_ zonder resyllabificatie (als in ‘ik moes er heen’) zou er namelijk op duiden dat deletie een lexicaal proces is.

 

In tegenstelling tot volgende C en volgende V, zou men echter pauze een niveau moeten laten zijn van een andere factor. We vergelijken door de driedeling [_(t)# C_], L(t)# V_], en [_(t)# pauze] te hanteren namelijk verschillende grootheden: in de eerste plaats wordt een domein dat in ieder geval binnen de grenzen van een uiting (utterance, Nespor en Vogel 1986) ligt, vergeleken met een domein waarvan de rechtergrens samenvalt met de grens van een intonationele frase of een uiting; in de tweede plaats hebben C en V segmentele eigenschappen die pauze moet ontberen, zoals hechting aan de segmentele laag. Dit houdt in, dat er onderscheid gemaakt dient te worden tussen de factor: aard van een volgend segment en de factor: aard van de domeingrens waarmee (t) samenvalt. Er kunnen op zijn minstGa naar voetnoot2 vier domeingrenzen worden onderscheiden (3):

(3) Domeingrenzen in prosodische fonologie naar Nespor en Vogel (1986)



illustratie

[pagina 206]
[p. 206]

Het verwachte effect van de factor ‘aard van de domeingrens’ is moeilijk te voorspellen. Enerzijds kan het zo zijn dat een principe als de ocp niet werkt over een hoge domeingrens heen. Ook resyllabificatie voltrekt zich gewoonlijk in een beperkt aantal domeinen: zowel voor Standaardnederlands als voor Engels is dat bijvoorbeeld het fonologische woord,Ga naar voetnoot3 terwijl er in het Limburgs en in Romaanse talen ook nog een groter domein is waarbinnen geresyllabificeerd mag worden. Dan is het verwachte effect op [t]-deletie dat deze afneemt naarmate een domeingrens hoger is.

Anderzijds geeft een hoge domeingrens waarschijnlijk een spreker de gelegenheid meer aandacht te besteden aan het gesprokene. Dan is het verwachte effect afhankelijk van wat de spreker ervaart als bij zijn of haar dialect behorend, dus wat zijn of haar grammatica is. De te toetsen hypothese luidt dan als volgt: indien [t]-deletie in een grammatica hoort, zal er meer deletie plaatsvinden bij een hogere domeingrens; indien niet, dan zal er minder deletie plaatsvinden bij een hogere grens.Ga naar voetnoot4

2.4. De volgorde van de regeltoepassing

Uit het voorgaande blijkt, dat [t]-deletie gevoelig kan zijn voor drie typen factoren. De vraag is nu in welke volgorde deze factoren invloed uitoefenen op de woordfinale [t].Ga naar voetnoot5 Zelfs wanneer (statistisch) vastgesteld kan worden welke factor het meeste invloed uitoefent, kan niet aangenomen worden dat deze ook de eerste is waar de woordfinale [t] naar ‘kijkt’.

Het volgende fragment uit de rnd moge dit illustreren (4):

(4) ‘ik moet eers(t) (h)et voer...’ (rnd 97)
 
  ɪg mɔt ˕ɪrs ət fur K19, Groot Ammers
  ɪg mɔs e.rs ətfur (sic) K27, Ameide
  ɪg mɔt ˕ɪrs ət fur K35, Heikop

[pagina 207]
[p. 207]

Het is opmerkelijk dat de [t] in de voorbeelden in (4) niet is gerealiseerd, want de rechtercontext is V, dus [t]-conserverend. Enerzijds zouden meer van dergelijke voorbeelden er op kunnen wijzen dat [t]-deletie in deze dialecten een lexicaal proces is: de rechtercontext doet er op het lexicale niveau niet toe. Voor [t]-deletie is echter bewezen dat de rechtercontext wel degelijk invloed uitoefent. Anderzijds blijkt [t] gevolgd door een klinker in de in (4) aangehaalde plaatsen gewoonlijk nooit te worden gedeleerd. De [t] moet daarom in die plaatsen nog aanwezig zijn wanneer de zinsfonologische regel ‘behoudt [t] voor ##V_’ wordt toegepast. Dat wijst er op dat [t]-deletie een post-lexicaal proces is. Dit is echter het stadium waarin de morfologie is gepasseerd, terwijl voor [t]-deletie óók is aangetoond dat de morfologische status van de [t] wel degelijk effect heeft.Ga naar voetnoot6

Voor een categorisch fenomeen als bijvoorbeeld final devoicing zou dit een patstelling betekenen: dat moet ofwel lexicaal zijn, ofwel postlexicaal. Voor [t]-deletie daarentegen kunnen we stellen dat deletie kan plaatsvinden op basis van de woordinterne, de zinsfonologische en/of de morfologische factoren, mits de [t] nog aanwezig is. Dat betekent echter wel dat het model van de Lexicale Fonologie - waarin de volgorde zou zijn: [1] woordinterne factoren in interactie met morfologische factoren; [2] zinsfonologische factoren (Booij 1981, Booij en Rubach 1987) - voor [t]-deletie geen oplossing biedt, zoals ook is vastgesteld door Hinskens en Van Hout (1994). Om [t]-deletie te beschrijven voor dorpen als in (4) -gewoonlijk geen deletie voor ##V_, maar soms wel- moet aangenomen worden dat de [t] op post-lexicaal niveau nog onderliggend aanwezig is, zelfs wanneer de klank op lexicaal niveau niet aan de oppervlakte is gekomen (gedeleerd) vanwege woordinterne condities.

3. Testen van de factoren op basis van de RND: kwantitatieve variatie

3.1. De geselecteerde regio, het onderzoeksmateriaal

De rnd bestaat, zoals bekend, uit een collectie zinnen en lexicale items die tussen 1930 en 1982 zijn bevraagd bij dialectsprekers in het gehele Nederlandse taalgebied. Een aaneengesloten gebied waarbinnen veel variatie is in de realisatie van de woordfinale [t] wordt gevormd door de Nederbetuwe en de Alblasserwaard, ruwweg het gebied tussen Papendrecht en Tiel. In de rnd

[pagina 208]
[p. 208]

vinden we opgaven voor dit gebied voornamelijk in Weijnens deel 9 (Noord-Brabant), en ook in 10 (Oost Noord-Brabant etc.) en 11 (Zuid-Holland en Utrecht). Deze delen zijn tussen 1952 en 1968 verschenen en er kan dus gesproken worden van synchrone opnamen. Voor het geselecteerde gebied geeft de rnd opgaven voor 21 dorpen (kaart 1).



illustratie
Kaart 1: Alblasserwaard en Nederbetuwe


Zoals bekend uit Goeman en Van Reenen (1985) verschilt de hoeveelheid [t]-deletie in dit gebied van dorp tot dorp. De woorden die voldoen aan de conditie {_ [nas, obstr] (t) ##} bieden de beste kansen om variabiliteit vast te stellen. Woorden die aan die conditie voldoen, maar waarvan meer dan drie realisaties ontbreken in het rnd-materiaal voor de 21 dorpen, werden uitgesloten. Zo werd een lijst verkregen van 27 woorden.Ga naar voetnoot7 Het totaal aantal observaties bedraagt, vanwege enkele ontbrekende opgaven, 96% van het aantal mogelijke observaties 27 * 21, namelijk 544.

3.2. Belangrijkste bevindingen

Op basis van frequenties is een eerste eenvoudige indeling van de 544 opgaven, de ruwe data, gemaakt. Daaruit komt ogenschijnlijk een implicationeel verband naar voren (5):

[pagina 209]
[p. 209]


illustratie
(5) veel (Oost) > deletie in plaats > weinig (West)
(0: [t] afwezig; 1: [t] aanwezig; lichtgrijs: ontbrekende opgave)


[pagina 210]
[p. 210]

Deze schaal laat zien dat de dorpen van elkaar verschillen wat mate van [t]-deletie betreft, en ook dat de verschillende items ieder in een verschillende mate [t]-deletie ondergaan. In hoeverre deze maat bepaald is door een van de in paragraaf 2 genoemde factoren, is echter niet vast te stellen op grond van de itemvolgorde op basis van frequentie.

De op kwantiteit gebaseerde schaal (5) lijkt implicationeel, maar is het niet: de itemvolgorde die verkregen is op basis van deletiefrequentie, is volstrekt willekeurig. Een deel van die willekeur is toe te schrijven aan lexicale uitzonderingen. Ten eerste is dat moest, dat in iedere plaats [t]-loos is. Dit bevestigt de bevindingen van Goeman en Van Reenen (1985) betreffende tokenfrequentie: moest is een bijzonder frequent woord in gesproken Nederlands (Uit den Boogaart 1975). Hoge frequentie zorgt blijkbaar voor extreme slijtage; vergelijk ook met de bevindingen van Van Hout (1989: 197). Ten tweede vertoont eerst een opvallende verstoring (zie ook (4)). Ten derde wordt de [t] van kunt opvallend weinig gerealiseerd in overigens weinig delerende dorpen. In mindere mate geldt dat ook voor de andere persoonsvormen o.t.t. jij/hij bakt, loopt en kookt.

Een vierde uitzondering op de regelmaat laat helft 44b zien, ten opzichte van helft 44a en helft 40. Helft 44b is zinsfinaal. De andere twee worden gevolgd door C. Ten oosten van Beesd wordt de [t] van helft 40 en helft 44a altijd gedeleerd, en ten westen overwegend. De [t] van helft 44b wordt daarentegen in het westen nooit gedeleerd. In 2.3 is naar voren gebracht dat pauze als aparte factor moet worden gezien. In een gebied met overwegend [t]-deletie zou deletie toenemen naarmate de prosodische grens hoger is, maar in een gebied met weinig [t]-deletie zou deletie afnemen.

 

Om vast te stellen of de in paragraaf 2 genoemde factoren een rol spelen, is gebruik gemaakt van een variabele-regelanalyse, de logistische regressie uit het pakket spss. De 544 mogelijk [t]-delerende woorden zijn in spss gecodeerd op de wijze van Van Hout (1995), die de factoren pre, suf en fol hanteert. pre is de voorgaande medeklinker (zie hier 2.1), suf de morfeemstatus van [t] (zie 2.2) en fol de aard van het volgende segment (zie 2.3). De invloed van de factoren pre, fol en suf is berekend. De factor pros, de aard van de domeingrens (zie 2.3) is aan de factoren van Van Hout toegevoegd. Vanwege de beperkte hoeveelheid data is gekozen voor een zo simpel mogelijke codering: van elke factor worden twee niveaus getoetst (de aan- of afwezigheid van een [t]-deletie bevorderend kenmerk). De uitkomsten zijn weergegeven in (6):

[pagina 211]
[p. 211]

(6) Logistische regressie met pre, fol, suf, pros; afhankelijke variabele: (t)
(t): 1 als aanwezig, 0 als afwezigGa naar voetnoot8
pre: 1 als fricatief, 0 als nasaal en plosief
fol: 1 als consonant, 0 als pauze of vocaal
suf: 1 als suffix o.t.t. / o.v.t., 0 als niet-morfematische (t) of voltooid dw
pros: 1 als geïsoleerd woord / u-grens / ip-grens; 0 als grens prosodisch woord / fonologische fraseGa naar voetnoot9

Variable BGa naar voetnoot10 S.E. Wald df Sig R Exp(B)
pre(1) 1,4017 ,2282 37,7134 1 ,0000 ,2176 4,0621
suf(1) 1,1360 ,2212 26,3726 1 ,0000 ,1798 3,1141
fol(1) 1,2877 ,2809 21,0231 1 ,0000 ,1588 3,6245
pros(1) -,0398 ,2225 ,0319 1 ,8582 ,0000 ,9610
Constant -2,2074 ,3523 39,2625 1 ,0000    

Logistische regressie berekent de bijdrage van de verschillende factoren (Rietveld en Van Hout 1993: H. 9) aan het proces, en verschaft daarmee een aanvulling op wat de schaal in (5) al zichtbaar maakte aan de hand van de ruwe data. Naarmate men verwacht dat het niveau van een factor meer bijdraagt aan de waarschijnlijkheid van een fenomeen (hier [t]-deletie), krijgt het niveau een hogere codering (in (6) is dat 1 in plaats van 0). De factoren pre, suf en fol zijn significant. Er is dus meer [t]-deletie na fricatieven dan na nasalen en plosieven, meer voor consonanten dan voor vocalen en pauze, en meer wanneer [t] een flectiesuffix is dan niet-morfematisch of derivationeel. De invloed van deze drie factoren verschilt niet veel: de B-waarden zijn nagenoeg gelijk. Met dit model wordt 65,26% van de variatie correct voorspeld.

Het betrekkelijk lage percentage correct voorspelde variatie en de afwezigheid van een significant effect voor de factor ‘prosodische grens’ geeft

[pagina 212]
[p. 212]

aanleiding om de hypothese te toetsen dat de invloed van deze factor anders is per deelgebied. Of, en zo ja hoe, splitsing van de onderzochte regio te rechtvaardigen is, zal in de volgende paragraaf worden besproken.

4. Testen van de factoren op basis van de RND: kwalitatieve variatie?

In paragraaf 1 is al gezegd dat eerdere studies van [t]-deletie vaststellen dat er dialectgeografische variatie is in de afwezigheid van woordfinale [t]. Ook van de schaal in (5) kan dit worden afgelezen: [t]-deletie bedraagt van Beesd in westelijke richting ongeveer 35% of minder, terwijl vanaf Deil naar het oosten 65% of meer deletie wordt aangetroffen. Deze kwantitatieve tweedeling wordt bevestigd door de uitkomsten van clustering van de dorpen, uitgevoerd met behulp van ‘multidimensional scaling’ in het pakket spss en is in (5) weergegeven met een stippellijn. Door het onderzochte gebied loopt een scheiding ter hoogte van de A2 (zie kaart 1).

Toepassing van de variabele-regelanalyse zoals in (6), met dezelfde factoren en niveaus, voor de beide gebieden afzonderlijk, levert de volgende resultaten op (7):

(7) a. Deil en oostwaarts - Log. regressie met PRE, FOL, SUF, PROS; afhankelijke variabele: (t)

Variable B S.E. Wald df Sig R Exp(B)
pre(1) 3,1518 ,4961 40,3626 1 ,0000 ,3766 23,3776
suf(1) 1,2287 ,4519 8,7754 1 ,0031 ,1583 3,8140
fol(1) 1,8473 ,6253 8,7279 1 ,0031 ,1577 6,3425
pros(1) 1,5646 ,4183 13,9884 1 ,0002 ,2105 4,7807
Constant -6,2851 ,8086 60,4111 1 ,0000    

De correct voorspelde waarde van dit model bedraagt voor de oostelijke helft van het gebied 84,94%, een aanmerkelijke verbetering ten opzichte van het model uit (6). De factor pros - ‘aard van de domeingrens’ is nu significant en draagt bij aan de mate van correcte voorspelling. Rangschikking naar B laat zien, dat de factor pre - ‘voorgaande consonant’ - zeer dominant is. Voor de westelijke helft van het gebied ligt dat anders (7b):

[pagina 213]
[p. 213]

(7) b. Beesd en westwaarts - Log. regressie met PRE, FOL SUF, PROS; afhankelijke variabele: (t)

Variable B S.E. Wald df Sig R Exp(B)
pre(1) 1,5582 ,4433 12,3547 1 ,0004 ,1847 4,7504
suf(1) 2,3025 ,4516 25,9963 1 ,0000 ,2811 9,9990
fol(1) 1,8892 ,4364 18,7391 1 ,0000 ,2348 6,6139
pros(1) -1,5632 ,4512 12,0014 1 ,0005 -,1815 ,2095
Constant -,08097 ,6179 1,7170 1 ,1901    

In het westelijk deel van het gebied is met name de factor suf - morfeemstatus van [t] - van belang. Dat bevestigt de eerdere observatie dat in het westen met name de persoonsvormen een afwijkend gedrag vertonen: deze verliezen opmerkelijk vaak de finale [t]. Het percentage correcte voorspellingen van het model bedraagt 86,67%. Ook hierin wordt de significantie van de factor pros verdisconteerd. De invloed van de twee niveaus van de factor pros is echter omgekeerd aan die in het oosten. Dat wordt zichtbaar gemaakt door de R die negatief is voor de significante factor pros in (7b). Dat houdt, althans bij gedichotomiseerde waarden voor een factor, in dat het effect omgekeerd is aan dat van (7a), waar pros ook significant is, maar de R positief. Op basis hiervan kan gezegd worden dat, althans voor dit materiaal, de hypothese uit 2.3 bevestigd wordt: indien [t]-deletie in de grammatica van een dialectspreker thuishoort (het oostelijk gebied), zal er meer deletie plaatsvinden voor een hogere domeingrens; indien niet, dan zal het effect omgekeerd zijn (het westelijk gebied).

Samengevat zien de resultaten van de analyses er als volgt uit (8):

(8) Resultaten logistische regressie in B (regressie coëfficiënten); significante cellen grijs



illustratie

[pagina 214]
[p. 214]

Het gewicht van de vier factoren is per deelgebied verschillend. De mate van [t]-deletie kan evenwel voor beide tot circa 85% correct worden voorspeld met behulp van dezelfde vier factoren. Het betreft dus ook niet twee verschillende processen, maar één proces dat per plaats door elk van de vier onderzochte factoren in verschillende mate wordt gestuurd. Hoe de relatie van de factoren onderling is in een fonologisch model, of dat nu gebaseerd is op regels of op constraints, wordt helaas uit deze berekeningen niet duidelijk. Dat de factoren allemaal een plaats verdienen binnen zo'n model, onafhankelijk van specifieke dialecten, is echter zonneklaar.

5. Ter afsluiting

Naar aanleiding van de data van de Reeks Nederlandse Dialectatlassen is, zoals verwacht, een kwantitatief verschil geconstateerd in de mate van [t]-deletie tussen plaatsen die zeer dicht bij elkaar liggen. Of dit kwantitatieve verschil net zo manifest is binnen de onderzochte plaatsen, dus tussen sprekers onderling, en binnen sprekers tussen stijlniveaus, zal uit vervolgonderzoek moeten blijken.

Er is echter ook een kwalitatief verschil gevonden tussen deze plaatsen. Het verschil dat op basis van de rnd-opgaven duidelijk naar voren komt, is dat verschil tussen wat is genoemd ‘ten westen van de A2’ en ‘ten oosten van de A2’. Ten oosten, in het overwegend delerende gebied, bepaalt vooral de voorgaande consonant of de woordfinale [t] wordt gedeleerd - [t]-deletie lijkt daar een variabele postlexicale regel, die weinig geconditioneerd is door morfologie. Ten westen daarentegen, in het minder delerende gebied, bepaalt vooral de morfeemstatus van [t] de mate van deletie. Een andere component van het kwalitatieve verschil is de invloed van de factor ‘aard van de domeingrens’, de herziene definitie van ‘pauze’. Hoewel de hoeveelheid beschikbaar materiaal het niet toestaat om een definitieve conclusie te trekken, lijkt het er toch op dat in een groep minder delerende dialecten een diepe prosodische grens [t]-deletie belemmert. In een groep dialecten waar [t]-deletie regelmatig voorkomt, is er juist minder deletie in ‘lopende spraak’ dan voor een diepe grens. Ook deze bevinding aan de hand van de rnd maakt alleen maar nieuwsgierig naar resultaten van verder onderzoek.

De rnd lijkt, kortom, als grofmazige zeef bijzonder geschikt om variabele processen te localiseren en de aanwezigheid van de belangrijkste factoren te toetsen. Er kan zowel mét als óp de rnd gerekend worden.

[pagina 215]
[p. 215]

Bibliografie

Booij, G.
  1981 Rule ordering, rule application, and the organization of grammars. In: Phonologica 1980, W.U. Dressler et al. (eds.), 45-56. Innsbruck: Institut für Sprachwissenschaft.
  1997 Non-derivational phonology meets lexical phonology. In: Derivations and constraints in phonology, I. Roca (ed.), 261-288. Oxford: Clarendon Press.
 
Booij, G., en J. Rubach
  1987 Postcyclic versus postlexical rules in Lexical Phonology. Linguistic Inquiry 18: 1-44.
 
Clements, G.N., en E.V. Hume
  1995 The internal organization of speech sounds. In: The handbook of phonological theory, J.A. Goldsmith (ed.), 245-306. Cambridge (ma), Oxford: Blackwell.
 
Goeman, A.C.M.
  1999 T-deletie in Nederlandse dialecten. Kwantitatieve analyse van structurele, ruimtelijke en temporele variatie. ifott/lot, Holland Academie Graphics, The Hague.
 
Goeman, A.C.M., en P.Th. van Reenen
  1985 Word-final t-deletion in Dutch dialects: the roles of conceptual prominence, articulatory complexity, paradigmatic properties, token frequency and geographical distribution. Amsterdam: Vrije Universiteit Amsterdam, Vakgroep atw.
 
Guy, G.
  1980 Variation in the group and the individual: the case of final stop deletion. In: Locating language in time and space, W. Labov (ed.), 1-36. New York: Academic Press.
 
Hinskens, F.
  1992 Dialect Levelling in Limburg. Structural and sociolinguistic aspects. 1996: 2nd revised/abridged edition of diss., K.U. Nijmegen. Tübingen: Max Niemeyer Verlag.
  1998 Variation studies in dialectology and three types of sound change. In: Sociolinguistica, U. Ammon (ed.), 155-193. Tübingen: Max Niemeyer Verlag.
 
Hinskens, F., en R. van Hout
  1994 Testing theoretical phonological aspects of word-final t-deletion. In: zdl-Beiheft 76: Verhandlungen des Internationalen Dialektologenkongresses Bamberg 1990, W. Viereck (ed.), 297-310. Stuttgart: Steiner.
 
Koreman, J., L. Boves en B. Cranen
  1992 The influence of linguistic variations on the voice source characteristics. icslp 92 Proceedings: 125-128.
 
Labov, W.
  1997 Resyllabification. In: Variation, change and phonological theory, F. Hinskens, R. van Hout en W.L. Wetzels (eds.), 145-179. Amsterdam/Philadelphia: Benjamins.
 
Lloret, M.-R.
  1997 Variability and linguistic theory. In: Variation, change and phonological theory, F. Hinskens, R. van Hout en W.L. Wetzels (eds.), 181-206. Amsterdam/Philadelphia: Benjamins.
 
Nespor, M., en I. Vogel
  1986 Prosodic phonology. Dordrecht/Riverton: Foris.

[pagina 216]
[p. 216]

Rietveld, T., en R. van Hout
  1993 Statistical techniques for the study of language and language behaviour. Berlin/New York: Mouton de Gruyter.
 
rnd
  1930-1982 Reeks Nederlandse Dialect-atlassen. Vol. 9, Dialect-atlas van Noord-Brabant, A. Weijnen (1952); vol. 10, Dialektatlas van Oost-Noord-Brabant, de Rivierenstreek en Noord-Nederlands-Limburg, A.R. Hol & J. Passage (1966); vol. 11 (voorh. 17), Dialektatlas van Zuid-Holland en Utrecht, L. van Oyen (1968). Antwerpen: De Sikkel.
 
Taeldeman, J.
  1977 Register(s) bij de rnd als materiaalverzameling voor klankgeografisch onderzoek. Taal en Tongval 29: 1-27.
 
Trommelen, M.
  1984 The syllable in Dutch. Dordrecht: Foris.
 
Uit den Boogaart, P.C. (ed.)
  1975 Woordfrequenties in geschreven en gesproken Nederlands. Utrecht: Oosthoek, Scheltema & Holkema.
 
van Ginneken, J.
  1933 Taalkaart knecht. Onze Taaltuin 1: 350-352.
 
van Haeringen, C.B.
  1971 Wat vin je hiervan? Taal en Tongval 23: 161-168.
 
van Hout, R.
  1980 Is een mathematisch-statistische dialectgeografie mogelijk? In: Liber Amicorum Weijnen, J. Kruijsen (ed.), 146-158. Assen: Van Gorcum.
  1989 De structuur van taalvariatie. Diss. K.U. Nijmegen. Dordrecht: Foris
  1995 Kwantitatieve taalkaarten en variabele regels. In: Lingua Theodisca. Beiträge zur Sprach- und Literaturwissenschaft. Jan Goossens zum 65. Geburtstag, J. Cajot, L. Kremer en H. Niebaum (eds.), 341-348. Münster: Zentrum f ür Niederlände-Studien.
 
Wightman, C.W., S. Shattuck-Hufnagel, M. Ostendorf en P.J. Price
  1992 Segmental durations in the vicinity of prosodic phrase boundaries. Journal of the Acoustical Society of America 91 (3), 1707-1717.
 
Weijnen, A.
  1966 Nederlandse dialectkunde. Assen: Van Gorcum.
  1983 (1969) Klankgeschiedenis en woordfrekwentie. In: Nederlands Dialectonderzoek. Artikelen uit de periode 1927-1982, J. Stroop (ed.), 83-90. Amsterdam: Huis aan de drie grachten.

voetnoot1
Sonoriteit heeft een aantal fonetische parametrische waarden. Rangschikking van segmenten naar sonoriteitsgraad valt samen met fonologische sonoriteitsschalen. De geïnteresseerde lezer zij verwezen naar onderzoek van Koreman, Boves en Cranen (1992).

voetnoot2
Over het postuleren van de clitic groep (cl), tussen ω en φ, is veel discussie gevoerd. Lloret (1997) toont de noodzaak van cl aan voor een analyse van variatie in Catalaanse dialecten. Voor [t]-deletie in Nederlandse dialecten lijkt het aannemen van cl echter niet van belang: enclitisch (dus na het gastwoord) komt [t] voor in bijvoorbeeld geef 't]cl aan mij. Wegval van de [t] is dan wegval van een lexicaal item waardoor de betekenis verandert, terwijl het in deze studie om klankverandering gaat.
voetnoot3
Des te opvallender is het dat de invloed van rechtercontext op [t]-deletie in het Amerikaans belangrijker is dan de invloed van de voorgaande C, terwijl dat in het Nederlands juist omgekeerd is.
voetnoot4
Schrijfster dezes is zich ervan bewust dat het rnd-materiaal niet gecodeerd is op prosodische kenmerken. Daarom is ook gekozen voor de constituenten van Nespor en Vogel (1986), die op basis van syntactische knopen uit de X-bar theorie kunnen worden vastgesteld.

voetnoot5
In een op constraints gebaseerd model van de Optimaliteits Theorie (ot) kunnen misschien alle factoren tegelijk geëvalueerd worden. Keuze voor zo'n model houdt in dat er is aangenomen dat de factoren ook tegelijkertijd invloed uitoefenen op de finale [t]. Uit de Limburgse gegevens ([t]-deletie is daar zowel lexicaal als postlexicaal (Hinskens 1992)) blijkt echter dat een ot oplossing ook serialiteit moet kunnen uitdrukken, zoals voorgesteld door Booij (1997).
voetnoot6
Overigens illustreren de gevallen in (4) misschien een heel ander fenomeen. ‘Eerst’ vormt samen met het clitic een prosodisch woord, waarbinnen [t]-deletie een sequentie van twee [t]'s, slechts gescheiden door schwa, voorkomt. Dat lost echter niet op dat [t]-deletie soms lexicaal lijkt te zijn, en soms postlexicaal.

voetnoot7
Items met rnd-zinsnummer: aankomt 18, geweest 29, helft 40, helft 44a, helft 44b, dicht 49, geeft 59, licht 59, volmaakt 62, geweest 68, loopt 69, geweest 76, dorst 86, korst 89, ingeslikt 89, moest 96, eerst 97, komt 103, gemaakt 109, jij bakt 113, hij bakt 113, kunt 116, kookt 121b, afgebrand 126, gewicht 129, doopvont 137, hij dorst 138

voetnoot8
In de geanalyseerde dorpen is slechts tweemaal een half-gerealiseerde (t) aangetroffen. Daarom is hier binair gecodeerd.
voetnoot9
Deze tweedeling komt overeen met de indeling van Wightman et al. (1992) in major boundaries en minor boundaries: de eerste worden o.m. gekenmerkt door intonationele grenscontouren, de tweede niet.
voetnoot10
B: regressiecoëfficient, SE: standaardfout, Wald: helpt de significantie van B vast te stellen, df: vrijheidsgraden, Sig: significantieniveau of p, R: meet de bijdrage van de individuele voorspellende variabele, indien de R positief is geeft dat aan dat de waarschijnlijkheid van de afhankelijke gebeurtenis (hier: [t]-deletie) toeneemt als de onafhankelijke variabele toeneemt (hier: van 0 naar 1); indien R negatief is is het effect omgekeerd.


Vorige Volgende

Footer navigatie

Logo DBNL Logo DBNL

Over DBNL

  • Wat is DBNL?
  • Over ons
  • Selectie- en editieverantwoording

Voor gebruikers

  • Gebruiksvoorwaarden/Terms of Use
  • Informatie voor rechthebbenden
  • Disclaimer
  • Privacy
  • Toegankelijkheid

Contact

  • Contactformulier
  • Veelgestelde vragen
  • Vacatures
Logo DBNL

Partners

Ga naar kb.nl logo KB
Ga naar taalunie.org logo TaalUnie
Ga naar vlaamse-erfgoedbibliotheken.be logo Vlaamse Erfgoedbibliotheken

Over dit hoofdstuk/artikel

titels

  • over Reeks Nederlandse Dialectatlassen


auteurs

  • Marieke Polinder


taalkunde

  • Klanken (fonologie)

  • Vormen (morfologie)