| |
| |
| |
Mirjam Ernestus, Margot van Mulken, Harald Baayen
Ridders en Heiligen in Tijd en Ruimte
Moderne Stylometrische Technieken Toegepast op Oud-Franse Teksten
Abstract
This article shows that Old-French literary texts differ systematically in their relative frequencies of syntactic constructions. These frequencies reflect differences in register (poetry versus prose), region (Picardy, Champagne, and Eastern France), time period (until 1250, 1251-1300, 1301-1350), and genre (hagiography, romance of chivalry, or other).
| |
1. Inleiding
De vraag die in dit onderzoek centraal staat is in hoeverre er in Oud-Franse teksten systematische verschillen bestaan in het gebruik van syntactische constructies in twee tekstsoorten (proza versus poëzie), drie tijdperken, drie regio's, en drie genres (ridderromans versus heiligenlevens versus overige). Eerder onderzoek (Literaire Atlas: Dees 1987) heeft een aantal Oud-Franse literaire teksten gelokaliseerd door de schrijfwijze van een groot aantal woorden te vergelijken met die in Oud-Franse oorkonden, teksten waarin plaats en tijd van vervaardiging vermeld staan (Oorkondenatlas: Dees 1980).
In dit onderzoek hebben we gekozen voor een stylometrische benadering van de syntactische variatie in het Oud-Frans. Uit de stylometrie is bekend dat registers, regio's, diachrone ontwikkelingen, en zelfs auteurspecifieke kenmerken al aan de hand van de relatieve frequenties van conceptueel inhoudsloze functiewoorden kunnen worden getraceerd (Binongo 1994; Burrows 1987, 1992a, 1992b). Functiewoorden bieden het stylometrisch onderzoek het grote voordeel dat ze toegang geven tot de talige gewoontes van de auteur, zonder gebruik te maken van kenmerken die, zoals eigennamen en sleutelwoorden, de inhoud van de tekst reflecteren. Baayen, Van Halteren en Tweedie (1996) wijzen erop dat de relatieve frequenties van syntactische constructies mogelijk
| |
| |
een nog beter onderscheidend vermogen hebben dan de relatieve frequenties van functiewoorden.
Een eerste doel van ons onderzoek is om na te gaan in hoeverre classificaties van de teksten in tijd en ruimte, gebaseerd op klassiek-filologische criteria en intuïties, ondersteund worden door stylometrische analyses. Een tweede doel is om te onderzoeken in hoeverre de traditionele genreconventies die in de Oud-Franse tijd golden, geleid hebben tot systematische verschillen in de syntax van ridderromans en heiligenlevens.
| |
2. Materiaal
Wij hebben ons materiaal geput uit het Nieuw Amsterdam Corpus, een verzameling van meer dan 200 Oud-Franse teksten (Künstmann en Stein 2006). Dit corpus is samengesteld door Anthonij Dees, in samenwerking met Piet van Reenen, en diende als basis voor de Literaire Atlas (Dees 1987), het vervolg op de Oorkondenatlas (Dees 1980). De woorden in deze teksten zijn voorzien van numerieke codes die informatie verschaffen over onder meer woordsoort, flexie, en syntactische functie. Grosso modo geven de eerste twee cijfers informatie over de woordsoort en het laatste cijfer over grammaticaal geslacht en getal. De eerste zes versregels van Chretien de Troyes' Le Chevalier au lion (chret1) lezen als volgt:
li_101 bons_021 rois_001 artus_011 de_301 bretaigne_016
la_105 qui_600 proece_005 nous_441 ensagne_513
que_600 nous_441 soions_524 prou_023 et_331 courtois_023
tint_553 2cort_006 si_600 rice_026 come_331 rois_001
a_301 une_146 feste_006 qui_600 tant_311 coste_513
2c_600 on_341 doit_513 amer_592 com_331 la_106 pentecoste_006
Zo geeft de code 101 aan dat li een bepaald lidwoord is (eerste twee cijfers) in de nominatief mannelijk enkelvoud (derde cijfer). Appendix 1 geeft de interpretatie van de eerste twee cijfers van de in deze studie gebruikte codes.
Uit het corpus hebben we 51 teksten geselecteerd voor verdere analyse. De geselecteerde teksten omvatten 16 prozateksten en 35 poëtische teksten. De teksten zijn evenredig verdeeld over drie grofmazig bepaalde regio's (Picardië, Champagne en Oost-Frankrijk) en voor zover mogelijk over drie literaire
| |
| |
genres (heiligenlevens, ridderromans en overig). Appendix 2 biedt een overzicht van deze selectie.
| |
3. Methode
De 51 teksten variëren in grootte van 900 tot 55.000 woorden. We hebben alle teksten met meer dan 2000 woorden opgesplitst in fragmenten van 2000 woorden, waarbij het laatste fragment alleen behouden werd als het meer dan 900 woorden bevatte. Dit resulteerde in 310 fragmenten (91%) van 2000 woorden en 32 fragmenten (9%) kleiner dan 2000 woorden. De appendix vermeldt voor elke tekst het aantal fragmenten. Deze opsplitsing in fragmenten maakt het mogelijk om de interne variatie binnen teksten te vergelijken met de variatie tussen teksten.
Voor elk fragment is vervolgens een frequentielijst gemaakt van de opeenvolging van steeds drie tags, waarbij alleen de eerste twee cijfers van een tag in beschouwing zijn genomen om dataschaarste te voorkomen. Voor de eerste regel van het citaat van Chretien de Troyes,
li_101 bons_021 rois_001 artus_011 de_301 bretaigne_016
verkrijgen we zo de tag-trigrammen 10-02-00, 02-00-01, 00-01-30, 01-30-01. De tag-trigrammen informeren ons over de morfosyntactische gewoontes van de schrijver dan wel kopiist, zonder dat lexicaal inhoudelijke informatie wordt meegenomen (aangezien we het derde cijfer van de tags niet hebben meegenomen, bevatten de tag-trigrammen zelfs geen informatie over grammaticaal geslacht en getal). Deze trigrammen bieden een eerste, grove en ruizige, maar toch verrassend effectieve benadering van de syntactische eigenschappen van de onderzochte teksten. Vervolgens zijn van de 35 meest frequente tag-trigrammen (dat zijn de trigrammen die allemaal ten minste 1500 keer in de teksten voorkomen) de relatieve frequenties in de verschillende tekstfragmenten bepaald. Het resultaat is een matrix met 342 rijen (tekstfragmenten) en 35 kolommen (relatieve trigramfrequenties).
| |
| |
| |
4. Resultaten
Als eerste stap hebben we de datamatrix van ons materiaal geanalyseerd met behulp van principale componentenanalyse. Elk tekstfragment wordt gekarakteriseerd door de frequenties van de 35 trigrammen en kan daarom beschouwd worden als een punt in een 35-dimensionele ruimte. Met behulp van principale componentenanalyse hebben we de 35-dimensionele ruimte teruggebracht tot een zeven-dimensionele ruimte (elk van die zeven dimensies verklaart ten minste 5% van de variantie). Vervolgens hebben we met discriminantanalyse nagegaan in hoeverre deze zeven-dimensionele ruimte afgebeeld kan worden op een plat vlak, op zo'n manier dat de teksten van een gegeven auteur zo dicht mogelijk bij elkaar liggen en zo ver mogelijk van de teksten van andere auteurs.
Figuur 1 laat de fragmenten in dit vlak zien. De x- en y-as van dit vlak worden in discriminantanalyse de eerste twee lineaire discriminanten (LD) genoemd. Wat we zien is dat het leeuwendeel van de variatie in het vlak op rekening komt van de eerste discriminant (x-as), die een duidelijk onderscheid aanbrengt tussen poëtische fragmenten (links) en prozafragmenten (rechts). Op de y-as is bij nadere inspectie met behulp van kleurcoderingen (hier niet weergegeven) enig verschil traceerbaar tussen de fragmenten die tot eenzelfde tekst en auteur behoren, maar er is veel overlap tussen de clusters. Deze resultaten bevestigen eerder onderzoek (e.g., Binongo 1994; Baayen et al. 1996) dat erop wijst dat verschillen in tekstsoort de verschillen tussen auteurs domineren.
Figuur 1 Proza versus poëzie
| |
| |
Gegeven het overduidelijke verschil in het gebruik van de syntax, zoals gemeten door onze tag-trigrammen, hebben we in wat volgt de proza en de poëzie apart geanalyseerd. Eerst hebben we de datamatrix voor de prozateksten (144 fragmenten, 35 tag-trigrammen voor elk fragment) georthogonaliseerd (van elkaar statistisch onafhankelijk gemaakt; Belsley, Kuy en Welsch 1980). De eerste zeven principale componenten verklaarden elk meer dan 5 procent van de variantie en zij dienden als invoer voor drie lineaire discriminantanalyses (respectievelijk voor tijd, regio en genre).
Bij de eerste discriminantanalyse werden de fragmenten geclassificeerd op grond van hun lokalisatie in vier tijdperken (tot en met 1250, 1251-1300, 1301-1350, en Onbekend). Figuur 2a plaatst de fragmenten in het vlak gevormd door de eerste twee discriminanten. De horizontale as representeert de tijdsdimensie, met de jongste teksten links en de oudste teksten rechts. De verticale as brengt een onderscheid aan tussen de fragmenten waarvan het bekend is in welk tijdvak ze zijn geschreven, en de teksten waarvoor dat niet het geval is. De figuur suggereert dat de teksten waarvan onbekend is wanneer ze geschreven zijn vooral overeenkomsten vertonen met de recentere teksten (na 1250). Multilevel modellen (Faraway 2006) met LD1 en LD2 als afhankelijke variabele en regio, genre en tijd als fixed effects en auteur als random effect wezen beide op een significant effect van tijd (p < 0.0001). De vier tijdscategorieën verschillen dus significant in het gebruik van de 35 meest frequente tag-trigrammen, onafhankelijk van regio, genre, en auteur.
De tweede discriminantanalyse onderzocht de scheidbaarheid van de drie regio's. Figuur 2b laat zien dat de teksten uit Picardië meer naar links, en de teksten uit Oost-Frankrijk en uit Champagne meer naar rechts clusteren. Dit visuele beeld wordt ondersteund door een multilevel analyse van LD1 (p < 0.01). Tijd en genre hadden geen voorspellende waarden. Voor LD2 bleek tijd de enige significante predictor (p < 0.0001), met een vergelijkbare structuur als LD1 in Figuur 2a. De allocatie van teksten aan regio's op grond van de methode Dees, die gebaseerd is op orthografisch-fonologische variatie, wordt dus ondersteund door systematische variatie in de syntax, waarbij opgemerkt moet worden dat onze classificatie gebaseerd was op slechts 35 in plaats van enkele honderden kenmerken.
Met de derde analyse gingen we na of het genre (ridderromans versus heiligenlevens versus overige) de syntax bepaalt. Figuur 2c laat zien dat deze drie genres verrassend goed gescheiden kunnen worden op grond van de
| |
| |

Figuur 2 Proza per tijdvak, regio en genre
relatieve frequenties van tag-trigrammen. Multilevel analyses ondersteunen verschillen in het gemiddelde tussen de clusters op beide dimensies (p's < 0.001).
Voor de poëzieteksten hebben we soortgelijke analyses uitgevoerd: We hebben de datamatrix voor de poëzieteksten (198 fragmenten, 35 tag-trigrammen voor elk fragment) georthogonaliseerd met behulp van principale componentenanalyse en weer de eerste zeven principale componenten (die elk ten minste 5% van de variantie verklaren) ingevoerd in drie lineaire discriminantanalyses. De eerste analyse onderzocht het effect van tijdperk. Multilevel modellen van LD1 en LD2 lieten voor geen van onze predictoren significante effecten zien.
In de tweede analyse onderzochten we de rol van regio. Figuur 3a laat zien dat de teksten uit Champagne zich wat meer naar rechts bevinden ten opzichte van de teksten uit Picardië en Oost-Frankrijk. Dit beeld wordt ondersteund door een multilevel analyse van LD1 (p < 0.0001). Andere predictoren
| |
| |
waren niet significant. Op LD2 was geen structuur te traceren.
Ten slotte bekeken we of het genre van de tekst gereflecteerd werd in de relatieve frequenties van de tag-trigrammen. Uit Figuur 3b blijkt een duidelijke clustering, die ondersteund wordt door significante effecten van genre in multilevel analyses van beide discriminantscores (p's < 0.01). Opnieuw blijkt elk genre een eigen grammaticale voorkeur te hebben.
Figuur 3 Poëzie per regio en genre
| |
5. Discussie
In het voorafgaande hebben we laten zien dat tag-trigrammen verschillend gebruikt worden afhankelijk van tekstsoort, genre, regio en tijd, zonder aandacht aan de interpretatie van de tag-trigrammen te schenken. Een techniek die het eenvoudig maakt om deze interpretatie op te sporen is correspondentie-analyse, waarmee we net als met principale componenten-analyse de verhoudingen tussen de teksten en de tag-trigrammen in het platte vlak in kaart kunnen brengen. Figuur 4 laat zien dat het onderscheid tussen proza (met name rechts van de verticale as) en poëzie (voornamelijk links van de verticale as) met name gedragen wordt door tag-trigrammen als 00.31.51 (nomen - adverbium - présent), 51.10.00 (présent - bepaald lidwoord - nomen), en 00.30.01 (nomen - prepositie - eigennaam) (In Figuur 4 zijn alleen de meest onderscheidende trigrammen weergegeven). Het tag-trigram 00.31.51 vinden we bijvoorbeeld in de Perceval van Chretien de Troyes in het volgende vers:
| |
| |
la_105 pucele_005 tenrement_311 pleure_513
de maagd tederlijk huilde
het jonge meisje huilde deerniswekkend
Wat hieraan opvalt is de bijzondere plek van het bijwoord, ingeklemd tussen het onderwerp en de persoonsvorm. Deze woordvolgorde, die uit onze analyse tevoorschijn komt als karakteristiek voor poëzie, ligt inderdaad meer voor de hand in poëtische teksten dan in proza. Om een goed beeld te vormen van de interpretatie van onze gegevens zijn uitvoerige gedetailleerde analyses nodig van de voorkomens van de tagopeenvolgingen in de verschillende teksten. Zulke analyses gaan het bestek van deze bijdrage te buiten.
Het is verbazingwekkend dat met simpele tag-trigrammen duidelijke verschillen zichtbaar gemaakt kunnen worden. Veel dialectonderzoek is gebaseerd op de vorm van woorden, en op het gebruik van specifieke collocaties en syntactische constructies. Ons onderzoek laat zien dat zelfs bij de hoogst frequente gemeenschappelijke tag-trigrammen al systematische verschillen aan het licht gebracht kunnen worden.
Figuur 4 Correspondentie analyse, proza versus poëzie.
| |
| |
| |
Bibliografie
Binongo, J.N.G. |
|
1994, |
‘Joaquin's “Joaquinesquerie”, “Joanuisesquerie's” Joaquin: A statistical study of a Filipino writer's style’. Literary and Linguistic Computing 9: 267-279. |
|
Baayen, R.H., H. Van halteren en f. Tweedie. |
|
1996, |
‘Outside the cave of shadows: Using syntactic annotation to enhance authorship attribution.’ Literary and Linguistic Computing 11: 121-131. |
|
Belsley, D.A., E. Kuh en R.E. Welsch |
|
1980, |
Regression Diagnostics. Identifying Influential Data and sources of Collinearity. New York: Wiley. |
|
Burrows, J.F. |
|
1987, |
‘Word-patterns and story-shapes: The statistical analysis of narrative style.’ Literary and Linguistic Computing 2: 61-70. |
|
Burrows, J.F. |
|
1992a, |
‘Computers and the Study of Literature’. In Butler, C.S. (red) Computers and Written Texts. Blackwell: Oxford: 167-204. |
|
Burrows, J.F. |
|
1992b, |
‘Not unless you ask nicely: The interpretative nexus between analysis and information.’ Literary and Linguistic Computing 7: 91-109. |
|
Dees, A. |
|
|
1980, |
Atlas des formes et des constructions des chartes françaises du 13e siècle. Tübingen: Max Niemeyer Verlag. |
|
Dees, A. |
|
|
1987, |
Atlas des formes linguistiques des textes littéraires de l'ancien français. Tübingen: Max Niemeyer Verlag. |
|
Faraway, J.J. |
|
2006, |
Extending Linear Models with R: Generalized Linear, Mixed Effects and Nonparametric Regression Models. Boca Raton: Chapman & Hall/CRC. |
|
KüNstmann, P en A. Stein |
|
2006, |
Le nouveau corpus d'Amsterdam. http://www.uni-stuttgart.de/lingrom/stein/corpus/ |
| |
| |
| |
Appendix 1 Gebruikte trigrammen. Elk trigram wordt tussen haakjes gevolgd door de eerste twee cijfers van de corresponderende codes in het corpus Nieuw Amsterdam.
Prepositie-Nomen-Voegwoord (30-00-60), Prepositie-Nomen-‘Et’ (30-00-33), Bepaald lidwoord-Nomen-‘Et’ (10-00-33), Bepaald lidwoord-Nomen-Voegwoord (10-00-60), Prepositie-Bepaald lidwoord-Nomen (30-10-00), Prepositie-Demonstrativum-Nomen (30-15-00), Nomen-Prepositie-Possessivum (00-30-16), Adjectief-Nomen-Prepositie (02-00-30), Nomen-‘Et’-Bepaald lidwoord (00-33-10), Nomen-Adverbium-Présent (00-31-51), Bepaald lidwoord-Adjectief-Nomen (10-02-00), Passé défini-Bepaald lidwoord-Nomen (55-10-00), Adverbium-Bepaald lidwoord-Nomen (31-10-00), ‘Et’-Bepaald lidwoord-Nomen (33-10-00), Nomen-Voegwoord-Adverbium (00-60-31), Nomen-‘Et’-Prepositie (00-33-30), Prepositie-Possessivum-Nomen (30-16-00), Bepaald lidwoord-Nomen-Passé défini (10-00-55), Nomen-‘Et’-Adverbium (00-33-31), Adjectief-Nomen-‘Et’ (02-00-33), Nomen-Bepaald lidwoord-Nomen (00-10-00), Adjectief-Nomen-Voegwoord (02-00-60), Possessivum-Nomen-Adverbium (16-00-31), Nomen-Voegwoord-Pronomen derde persoon enkelvoud (00-60-43), Nomen-Prepositie-Nomen (00-30-00), Nomen-Prepositie-Eigennaam (00-30-01), Possessivum-Nomen-Voegwoord (16-00-60), Nomen-Prepositie-Bepaald lidwoord (00-30-10), Possessivum-Nomen-‘Et’ (16-00-33), Voegwoord-Bepaald lidwoord-Nomen (60-10-00), Adverbium-Présent-Adverbium (31-51-31), Bepaald lidwoord-Nomen-Prepositie (10-00-30), Présent-Bepaald lidwoord-Nomen (51-10-00), Prepositie-Adjectief-Nomen (30-02-00), Bepaald lidwoord-Nomen-Adverbium (10-00-31).
| |
| |
Appendix 2 Geanalyseerde teksten
|
Titel |
Manuscript |
Tekstsoort |
Regio |
Genre |
Jaar |
Aantal Frag |
Fabliau 4f |
Paris, B.N. fr. 12653 |
poëzie |
Picardië |
overig |
onbekend |
3 |
Fabliau nr 4 ms C |
Berlin, Deutsche Staatsbibl., Hamilton 257 |
poëzie |
Picardië |
overig |
onbekend |
2 |
Fabliau nr 4 ms E |
Paris, B.N. fr. 1593 |
poëzie |
Oost |
overig |
onbekend |
2 |
Fabliaux nrs 1, 2, 4, 23 et 29 du ms A |
Paris, B.N. fr. 837 |
poëzie |
Picardië |
overig |
onbekend |
8 |
Fabliaux nrs 2 et 4 du ms B |
Berne, Bibl. de la Ville 354 |
poëzie |
Champagne |
overig |
onbekend |
4 |
Fabliaux nrs 2 et 4 du ms D |
Paris, B.N. fr. 19152 |
poëzie |
Champagne |
overig |
onbekend |
5 |
J. de Meun, Traduction de la première épitre de P. Abelard, 1-821 |
BN ffr 920 |
proza |
Champagne |
overig |
1325 |
8 |
La conqueste de Costentinoble de Josfroi de Vileharduyn |
(B) BN f fr 2137 |
proza |
Picardië |
overig |
1290 |
26 |
La conquête de Constantinople de Robert de Clari |
Bibl. Roy. de Copenhague nr. 487 |
proza |
Picardië |
overig |
1300 |
17 |
La mort le roi Artu, par. 1-35. |
(A) Arsenal 3347 |
proza |
Champagne |
ridderroman |
1250 |
6 |
La passion saynte Katherine |
Bibl. Munic. de Tours ms 948 |
poëzie |
Oost |
heiligenleven |
1350 |
1 |
La queste del saint Graal, p.1.1-41.17 |
(K) Palais des Arts Lyon 77 |
proza |
Oost |
ridderroman |
1250 |
8 |
La vie de saint Hylaire |
Carpentras Bibl. Munic. 473 |
proza |
Oost |
heiligenleven |
onbekend |
7 |
La vie de saint Hylaire, ms d'Arras |
Arras, Bibl. Munic. 307 |
proza |
Picardië |
heiligenleven |
onbekend |
5 |
La vie de saint Hylaire. |
Paris, B.N. fr. 23112 |
proza |
Oost |
heiligenleven |
onbekend |
7 |
| |
| |
La vie de saint Jehan Bouche d'Or |
BN 897 |
poëzie |
Picardië |
heiligenleven |
1290 |
3 |
La vie de saint Louis de J. de Joinville, par. 1-165 |
BN ffr 13568 |
proza |
Champagne |
heiligenleven |
1350 |
8 |
La vie de sainte Catherine d'Alexandrie |
La Clayette |
poëzie |
Champagne |
heiligenleven |
onbekend |
6 |
La vie de Sainte Marguerite de Wace |
(A) Bibl. de l'arsenal 3516 |
poëzie |
Oost |
heiligenleven |
1267 |
2 |
Lancelot do Lac, p. 1.1-20.13 |
(Ao) BN 768 |
proza |
Oost |
ridderroman |
1237 |
5 |
L'art de chevalerie de Jean de Meun, par. 1-28 |
(A) BN ffr 2063 |
poëzie |
Champagne |
overig |
1340 |
4 |
Le charroi de Nimes, ms B1 |
(B1) London BM Royal 20 D XI |
poëzie |
Picardië |
ridderroman |
1310 |
6 |
Le charroi de Nimes, ms B2 |
(B2) BN f fr 24369-24370 |
poëzie |
Picardië |
ridderroman |
1350 |
6 |
Le charroi de Nimes, ms. Afragment |
(Afrag) BN Nouv Acq fr 934 |
poëzie |
Champagne |
ridderroman |
onbekend |
1 |
Le Chevalier au lion de Chrétien de Troyes (F), 1-1000 et Perceval 1-2000 (R) |
Paris BN 1450 |
poëzie |
Picardië |
ridderroman |
1210 |
9 |
Le chevalier au lion de Chrétien de Troyes v 1-1000 |
manuscrit V,Vatican 1725 |
poëzie |
Oost |
ridderroman |
1276 |
3 |
Le chevalier au lion de Chrétien de Troyes v. 1-1000 (H) et Perceval(A) v.1-2000 |
BN fr 794 (Guiot) |
poëzie |
Champagne |
ridderroman |
1250 |
9 |
Le chevalier au lion de Chrétien de Troyes v.1-1000 |
(A) Chantilly 472 |
poëzie |
Oost |
ridderroman |
1177 |
3 |
| |
| |
Le chevalier au lion de Chrétien de Troyes, v.1-1000 |
(P) BN 1433 |
poëzie |
Picardië |
ridderroman |
1250 |
3 |
Le chevalier au lion de Chrétien de Troyes, v.1-1000 |
(S) BN 12603 |
poëzie |
Picardië |
ridderroman |
1310 |
3 |
Le Perceval de Chrétien de Troyes, v.1-2000 |
(L) London British Museum add. 36614 |
poëzie |
Champagne |
ridderroman |
1275 |
6 |
Le roman de la rose de Guillaume de Lorris |
BN fr 1573 |
poëzie |
Oost |
overig |
1290 |
12 |
Le Roman de la Rose de Jean de Meun, v.4029-8226 |
BN ffr 1573 |
poëzie |
Champagne |
overig |
1290 |
13 |
Le Roman de Renart, br. VI, ms 0 |
(O) BN. f.fr. 12583 |
poëzie |
Champagne |
overig |
1350 |
5 |
Le Roman de Renart, br. VI, ms B |
B.N. f.fr. 371 |
poëzie |
Champagne |
overig |
1300 |
5 |
Le roman de Troie en prose, par. 1-19 |
Bibl. Bodmer 147 |
proza |
Champagne |
ridderroman |
1287 |
9 |
Leben und Wunderthaten des heiligen Martin, v.1-2000 |
BN f fr 1043 |
poëzie |
Oost |
heiligenleven |
1285 |
6 |
L'histoire de Barlaam et Josaphat, p.29, 1-102, 43 |
Bibl. Apostolique Vaticane ms Reg. lat. 660 |
proza |
Oost |
heiligenleven |
1290 |
14 |
Merlin de Robert de Boron, par. 1-28 |
(A) BN ffr 747 |
proza |
Champagne |
ridderroman |
1250 |
11 |
Merlin, roman en prose du XIIIe siècle, p. 1-29 (ms. Huth) |
ms Huth |
proza |
Picardië |
ridderroman |
1290 |
5 |
Perceval |
(B) Berne 354 |
poëzie |
Champagne |
ridderroman |
1350 |
28 |
Perceval de Chrétien de Troyes, v.1-2000 |
BN 1453 |
poëzie |
Picardië |
ridderroman |
1350 |
6 |
| |
| |
Perceval de Chrétien de Troyes, vs 1-2000 |
(Q) BN 1429 |
poëzie |
Champagne |
ridderroman |
1275 |
5 |
Perceval, ms. U, v. 1-2000 |
(U) BN 12577 |
poëzie |
Champagne |
ridderroman |
1350 |
6 |
Renart le Nouvel par Jacquemart Giéléé, v. 1-3026 |
(V) BN fr 25566 |
poëzie |
Picardië |
overig |
1275 |
9 |
Robert le diable, v. 1-808 |
BN f fr 25516 |
poëzie |
Picardië |
overig |
1275 |
2 |
Roman de Renard, br. VI, ms L |
(L) Paris, Arsenal 3335 |
poëzie |
Champagne |
overig |
1350 |
5 |
Roman de Renard, br. VI, ms D |
Oxford, Bodl., Douce 360 |
poëzie |
Champagne |
overig |
1339 |
5 |
Sainte Marie l'Egyptienne, vol. II v. 1-813, Oeuvres complètes de Rutebeuf |
BN f 837 |
poëzie |
Picardië |
heiligenleven |
1283 |
2 |
Sermo de sapientia, dans: Li dialoge Gregoire lo pape |
BN 24764 |
proza |
Picardië |
overig |
1210 |
4 |
The Liber Sancti Jacobi by Pierre de Beauvais |
BN Ms C1 Nouv. Acq. fr. 13521 |
proza |
Champagne |
heiligenleven |
1300 |
4 |
|
|