Taal en Tongval. Jaargang 61
(2009)– [tijdschrift] Taal en Tongval–
[pagina 1]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[Nummer 1]Georges De Schutter
|
(a) | ik heb iemand niet gezien
<I have anybody not seen> (I did not see anybody) |
(b) | Ik heb niemand niet gezien
<I have nobody not seen> (I did not see nobody) |
The traditional view is that (a), with a positive quantifier expression developed from (b) with a negative one (cf. Van der Auwera & Neuckermans 2003). In this article the opposite development is proposed. Arguments are derived from earlier language stages in which the negation particle en/ne played an important role, and from the present distribution of both construction types, which are currently found in the central (Brabant) language varieties. In western (Flemish) and eastern (Limburg) dialects (b) is found, but is apparently borrowed from central dialects; (a) is not found at all.
The article ends with the suggestion that the same development path might account for Brabant constructions with universal quantifiers, as well. In fact (c) is common in Brabant, and much less so (if at all) in the other southern Dutch dialects:
(c) | Ik heb al die mensen niet gezien
<I have all those people not seen> (I did not see all those people) |
1. Dubbele negatie-expressie met kwantor en niet.
Uit Neuckermans' (2008) beschrijving van ‘dubbele negatie’ blijkt dat het relatief recente type met negatieve kwantor en het negatiebijwoord niet wat het Nederlands betreft zijn voornaamste verspreiding in het Brabantse dialectgebied in België heeft (met inbegrip van het oosten van Oost-Vlaanderen). Het ligt dan ook voor de hand het ontstaan van het constructietype in diezelfde regio te zoeken. Meer dan waarschijnlijk is het in andere delen van de zuidelijke Nederlanden (vooral het Kern-Oost-Vlaams, maar ook (delen van) het West-Vlaams en Belgisch-Limburgs) door ontlening (navolging) in zwang gekomen.Ga naar voetnoot(2) De chronologische decalage tussen Brabantse en andere dialecten wordt geïllustreerd door de minder dichte geografische bezetting van ‘dubbele negatie’ in Brabantse dialecten in het oudere RND-materiaal, in vergelijking met wat wij in de SAND vinden.Ga naar voetnoot(3) Bovendien moet erop gewezen worden dat in de Vlaamse dialecten het negatiepartikel en nog volop levend was op het ogenblik dat constructies als niemand (...) niet zich begonnen op te dringen (voor het belang van deze waarneming verwijs ik naar sectie 4.3). In wat volgt wil ik de focus uitsluitend richten op het Brabantse kerngebied van de ‘nieuwe’ constructie.
Dubbele negatie met kwantoren wordt geïllustreerd in de volgende zinnen:
(1) | We hebben daar niemand nie(t) gezien |
(2) | We hebben die nieverans(t) nie(t) gezien (nieverans(t) = nergens) |
(3) | We hebben die nooit nie(t) gezien |
Het constructietype lijkt fundamenteel-structureel niet te verschillen van het oudere type van dubbele negatie met <en... niet> en <en... negatieve kwantor>, zoals in
(4) | We en hebben daar niemand gezien |
(5) | We en hebben die nieverans(t) gezien |
(6) | We en hebben die nooit gezien |
Zowel (1) tot (3) als (4) tot (6) bevatten een element dat in cognitief opzicht ontegensprekelijk negatief is: resp. niet en en. De negatieve kwantor kan in beide reeksen gezien worden als uitdrukking van een onzekerheidsaspect, veeleer dan van een negatie (cf. verder voor dit wellicht controversiële punt § 2). Zo'n gebruik treffen wij b.v. ook aan in het Nederlands in vraagzinnen zoals die in (7) en (8):
(7) | Heeft ze niets/niemand gezien? - Heeft ze iets/iemand gezien? |
(8) | Heb je mijn bril nergens gezien? - Heb je mijn bril ergens gezien? |
De varianten onder (7) en (8) verschillen in interpretatie, maar dat semantische verschil is zo klein dat het in pragmatische zin geneutraliseerd kan worden. Beide constructies informeren zonder enige negatieve of positieve implicatie naar een mogelijke stand van zaken; de constructie met negatieve kwantor lijkt mij daarbij lichtjes het onzekerheidsaspect te accentueren.
Toch is die indruk van vergelijkbaarheid (zowel op het cognitieve als op het pragmatische vlak) tussen constructies met en en niet ten minste gedeeltelijk misleidend als wij de syntactische structurele kenmerken van de twee negatoren gaan bekijken. Structureel is en in (4)-(6) een cliticon, dat onlosmakelijk bij de persoonsvorm aansluit.Ga naar voetnoot(4) Niet in (1)-(3) is een syntactisch onafhankelijk bijwoord, dat dus ook heel gemakkelijk van de persoonsvorm gescheiden kan worden; het kan bovendien niet mét die persoonsvorm naar de zinsinitiële positie verhuizen in hoofdzinnen (cf. o.a. De Schutter 2008). Dit verschil wijst erop dat en onmiddellijk bij het gegeven ‘tempus’ aansluit (dus de IP betreft), terwijl niet op het predikaat (de VP) slaat.
Er is nog meer aan de hand: en is zowel met het bijwoord niet als met niks/niemendal(le) en met negatieve NP's met geen onbeperkt te combineren, terwijl dat met niet ofwel (erg) moeilijk, ofwel absoluut niet kan, cf.:
(9) | ?? Ze heeft niks/niemendal niet gezienGa naar voetnoot(5) |
(9) | * Ze heeft daar geen inbrekers niet gezien - * ze heeft geen seconde aan haar ouders niet gedacht |
(10) | * Ze heeft niet aan haar ouders niet gedacht. |
Zowel de overeenkomsten als de verschillen tussen de constructietypen vragen om een verklaring. Om die te vinden maak ik een omweg naar een andere Brabantse constructie, waarvoor - op het eerste gezicht nogal verrassend - restricties gelden die sterk aan die van (9) en (10) herinneren.
2. Negatieve constructies met formeel positieve kwantoren.
Voor niet-Brabanders (en waarschijnlijk ook voor heel veel jongere Brabanders) is het voorkomen van constructies zoals die geïllustreerd in (12)-(13) een bron van verbazing, zelfs van een milde vorm van ongeloof en (als resultaat daarvan) verwerping.Ga naar voetnoot(6)
(12)a | Ze zijn daar iemand nie(t) tegengekomen |
(12)b | D'r heeft iemand niet hier geweest (er is niemand hier geweest) |
(13) | Ze (h)ebben ieveranst (= ergens) nie(t) moeten wachten (Ze hebben nergens hoeven wachten) |
Van der Auwera & Neuckermans (2003: 227) veronderstellen dat deze constructie een vernieuwing is t.o.v. de dubbele-negatie-constructie geïllustreerd in (1) tot (3). Zij signaleren bij die hypothese meteen een erg belangrijke objectie: de veronderstelde overgang van expliciet-negatieve expressie in (1) tot (3) naar de niet-negatieve tegenhanger in (12) en (13) lijkt onder de tot nog toe beschreven talen van de wereld wel een unicum te zijn. Bovendien is de evolutie duidelijk in tegenspraak met het principe van de unidirectionaliteit van tendensen in taal. Ook bezwarend, hoewel zeker niet desastreus,Ga naar voetnoot(7) is het duidelijk geografisch-regressieve karakter van de iemand niet-constructie, dat de auteurs weliswaar niet opgemerkt hebben. Ik begin in 2.1 met een korte bespreking van dit aspect.
2.1. Het constructietype en zijn verspreiding
De constructie met [niet-negatieve kwantor + niet] is uitsluitend Brabants; vooral in de oostelijke helft van de provincie Antwerpen en aansluitend in Vlaams-Brabant was ze blijkens kaart 16 van Neuckermans (2008)Ga naar voetnoot(8) nog in het begin van dit millennium aanwezig.Ga naar voetnoot(9) Mijn eigen ervaring leert dat het type in een niet zo verschrikkelijk ver verleden tot in (delen van?) het westen van de provincie Antwerpen verspreid was: mijn eigen grootvader van vaders zijde en mijn vader en die z'n oudste broer gebruikten - tot mijn eigen verbazing, ik wil dit graag toegeven - zinnen zoals (12) en (13) heel koerant (tot een eind in de tweede helft van de twintigste eeuw). Met de afwezigheid van het westen van Antwerpen op de kaart is in elk geval in overeenstemming dat ikzelf en mijn zusters (en volgens mijn herinnering ook mijn moeder en de andere - wat jongere - ooms en tantes van beide zijden) de constructie nooit gebruikt hebben: die was intussen in het algemene dialectgebruik van NW-Antwerpen kennelijk verdrongen door
niemand nie(t) - nieveranst nie(t), een constructie die waarschijnlijk bij mijn ‘oudere’ familieleden al wel in concurrentie gestaan zal hebben.
De relatieve consternatie i.v.m. het verschijnen van dit negatietype (cf. de aanhef van § 2) is eigenlijk vreemd als wij taaltypologische kenmerken mee in beschouwing nemen, cf. § 3. Blijkt bovendien dat een andere op het eerste gezicht niet-negatieve kwantor in een veel ruimer geografisch gebied (in heel Brabant en (o.a.?) ook in Oost-Vlaanderen) op identiek dezelfde manier gebruikt wordt; cf.:
(14) | Ze (en) heeft dat va(n)zeleve(n) nie(t) gedaan |
Va(n)zeleve(n)Ga naar voetnoot(10), een expressie die net als b.v. ieveranst elke formele negatieve specificatie mist, komt als lexicale variant van SN ooit (met niet-specifieke interpretatie)Ga naar voetnoot(11) in een heel groot deel van Nederlandstalig België voor. Het wordt ook zonder problemen in dezelfde constellatie als (12) en (13) gebruikt. In grote delen van Vlaanderen (meer dan waarschijnlijk vroeger ook in Brabant) kan/kon daarbij ook nog eens klitisch en toegevoegd worden. Op die manier hadden wij ook hier een type van dubbele negatie-aanduiding (en... niet). Het partikel kon ook wel in (12) en (13) optreden, maar voor het oudere dialect van mijn geboortestreek kan ik dat niet met stelligheid bevestigen: niemand in mijn omgeving die b.v. iemand niet gebruikte, was ook nog op gebruik van het partikel te betrappen.
Van de zelfstandig bruikbare kwantorenGa naar voetnoot(12) is niks (niets) de enige die volgens het materiaal waar Neuckermans zich op baseerde, nooit een niet-negatieve alter
ego iet(s) (of, theoretisch denkbaar om 't eve wa(t)) toelaat: ‘ze hebben iet(s)/ om 't eve wa(t) nie(t) gezien’ komt niet als alternatief in het enquêtemateriaal voor, tenzij misschien met de ‘logische’ interpretatie dat er iets is wat aan de aandacht van de toeschouwers ontsnapt is. In alle dialecten wordt voor de logisch-enkelvoudige negatie altijd niks(ke) of niemendal(le) gevonden,Ga naar voetnoot(13) heel zelden (naar mijn aanvoelen eerder nooit, cf. § 1, vb. (9)) gecombineerd met nie(t).
Ook de bijvoeglijke kwantor geen verschijnt nooit als nul of als een. Een constructie als die in (15)-(17) is mij uit geen enkel dialect bekend.
(15) | *Ze hebben 0 water (niet) gedronken toen |
(16) | * Ze hebben een lieke nie(t) horen zingen toen |
(17) | * Ze hebben 0 liekes nie(t) horen zingen toen |
2.2 Terug naar de constructie met negatieve kwantor + nie(t).
Alles bijeen hebben wij hier dus van doen met een complex fenomeen, waarvan de verspreiding niet rechttoe-rechtaan te vatten is: sommige kwantoren hebben in bepaalde dialecten de mogelijkheid om negatie aan zich voorbij te laten gaan, en dus in de ‘niet-negatieve’ vorm te verschijnen, in combinatie met het negatiewoord nie(t). Andere hebben die mogelijkheid niet: iet(s)↔ niks / niemendal aan de ene kant, een/0 ↔geen in NP's aan de andere.Ga naar voetnoot(14)
Wat nu opvalt is, dat zowel bij niks / niemendal als bij geen in NP's ook de ‘dubbele negatie-constructie’ onmogelijk of ten minste erg ‘moeilijk’ is, cf. de vbn. onder (9) en (10) van § 1. Wij vatten het complex, zoals dat zich tot dit punt van de discussie ontwikkeld heeft, nog even samen.
Voor een aantal Brabantse dialecten (behalve die gegeven door Neuckermans, o.a. dus ook het oude dialect van het noordwesten van de provincie Antwerpen, en wellicht ook nog wel andere) hebben wij de volgende mogelijkheden:
(a) | Zowel negatieve als niet-negatieve kwantor + nie(t) verschijnt bij (n)iemand nie(t), (n)iever(an)s(t) nie(t). |
(b) | Uitsluitend of bijna uitsluitend niet-negatieve kwantor + nie(t): bij vanzeleve nie(t). |
(c) | Uitsluitend negatieve kwantor eventueel gecombineerd met nie(t) hebben wij bij nooit (+ nie(t)), dat alterneert met vanzeleve nie(t). |
(d) | Uitsluitend of bijna uitsluitend negatieve kwantor zonder nie(t): bij niks(ke) / niemendal(le) en bij geen in een NP met substantivische kern.Ga naar voetnoot(15) |
In andere dialecten kunnen heel andere verhoudingen bestaan (hebben). Zoals in § 2.1 al aangegeven kan de constellatie [niet-negatieve kwantor + nie(t)] eventueel alleen maar bestaan hebben in [vanzeleve nie(t)]. Die eventuele beperking is waarschijnlijk te verklaren vanuit het feit dat niet-negatieve en negatieve expressie hier formeel erg ver uit elkaar liggen (vanzeleven + niet tegenover nooit (+niet)); nog verder trouwens dan die tussen iet(s) en niks(ke), die door van der Auwera & Neuckermans (2003: 226) op de voorgrond gehaald worden, cf. § 4.2. De oppositie tussen ‘oud’ en ‘jong’ dialect die ik in § 2.1 voor het westelijke Antwerps beschreven heb, is een perfecte illustratie van het feit dat weinig consistente systemen, zoals het complex dat hier beschreven wordt, de neiging hebben om te verdwijnen.
3. Hoe ‘vreemd’ is die Brabantse constructie met niet-negatieve kwantor dan wel?
Eigenlijk is de onwennigheid t.o.v. de constructies in (12)-(13) vanuit theoretisch-linguïstisch oogpunt verwonderlijk. Zulke constructies zijn immers perfect ‘logisch’: er is in de zin maar één negatie-element, en dat is dus de ideale situatie in een grammatica waarin aan negatie-uitdrukking een absolute en eenmalige waarde wordt toegekend.
De Brabantse dialecten met hun combinatie van negator en niet-formeel negatieve kwantor staan ook absoluut niet alleen onder de talen van de wereld (cf. ook Van der Auwera & Neuckermans 2003: 226-227). Kijken wij b.v. naar het Frans - dat wat de combinatie van (adverbiale) negator + existentiële kwantificeerder betreft, als een typische vertegenwoordiger van de Romaanse talen mag gelden - dan krijgen wij een verdeling van mogelijkheden die structureel sterk met die van het Brabants overeenkomt.
We zetten de feiten i.v.m. het Frans op een rijtje in (18) tot (25):
(18) | Ils n'ont vu personne là-bas. |
(19) | Ils n'ont rien vu de nouveau là-bas |
(20) | Ils n'ont jamais vu des arbres comme ceux-ci |
(21) | Ils n'ont vu des arbres comme ceux-ci nulle part |
(22) | Ils n'ont pas vu de plantes comme celles-ci avant |
(23) | Ils n'ont trouvé aucune raison |
(24) | Personne ne les a rencontrés |
(25) | Rien ne vaut autant que la santé |
De voorbeelden illustreren dat het Frans, oppervlakkig zeker, nogal wat met de besproken Brabantse dialecten gemeen heeft. Niet alleen heeft het Frans een uitdrukkingswijze die in twee elementen een formeel negatief element realiseert (dat is dus een onmiddellijk doorzichtige dubbele negatie-uitdrukking): die in (21). Belangrijk is ook nog dat de kwantor, als die de subjectsfunctie in de zin vervult, steeds voor het negatie-element komt te staan: vgl. (24) en (25) met (12b). Een heel belangrijk verschil is natuurlijk wel dat het Frans helemaal niets oplevert van wat wij in het Brabants bij niks/niemendal en, nog meer uitgesproken bij NP's met geen vinden: het ontbreken van de expliciete negator.Ga naar voetnoot(16)
Maar tegenover die overeenkomsten met de Brabantse constructies staan toch ook wel belangrijke formeel-grammaticale verschillen. Allereerst: in het Frans is het bepalende element het negatiepartikel ne, in het hedendaagse Brabants is dat het negatieve bijwoord niet. Het is echter, zoals al gezegd, meer dan waarschijnlijk dat in een vroeger stadium van het Brabants het corresponderende partikel en algemeen in gebruik is geweest. Dat leverde dus voor een zin als (18) een (hypothetisch) equivalent op als (26), dat zelf hoogst waarschijnlijk teruggaat op (27) in een (waarschijnlijk nog veel) vroeger stadium:
(26) | (?) Ze en hebben ginder iemand (niet) gezien |
(27) | (?) Ze en hebben ginder iemand gezien |
Verplichte toevoeging van niet in (26) zou er dan (volledig regelmatig) gekomen kunnen zijn toen en zijn status als unieke negatiemarkeerder in alle zinstypen begon te verliezen.Ga naar voetnoot(17) Opvallend is in elk geval dat de Franse zin en zijn vroegere Brabantse equivalenten overeenkomen wat de onderlinge volgorde van negatiepartikel en kwantor aan de oppervlakte betreft: het negatiepartikel gaat in de zin aan de kwantor vooraf. Dat komt in het Frans door de SVO-structuur van die taal, in het Brabants door de regel van Vf-vooraan, weliswaar toegepast op een onderliggende SOV-structuur, en natuurlijk ook beperkt tot hoofdzinnen.
Een ander niet onbelangrijk feit is, dat in het Frans alle kwantoren, behalve die in (21), te omschrijven zijn als negatief-polaire elementen: ze komen dus geen van allemaal (als kwantor) in affirmatieve contexten voor. Omgekeerd kunnen de equivalenten uit de affirmatieve zin nooitGa naar voetnoot(18) de plaats van de negatief-polaire elementen innemen, cf. de volgende reeks, die semantisch parallel loopt met (18) tot (20) en (22) tot (25):
(18)a | Ils ont vu quelqu'un là-bas |
(19)a | Ils ont vu quelque chose de nouveau là-bas |
(20)a | Ils ont vu une fois des arbres comme ceux-ci avant |
(22)a | Ils ont vu des plantes comme celles-ci avant |
(23)a | Ils ont trouvé une/quelque raison |
(24)a | Quelqu'un les a rencontrés |
(25)a | (Il y a) quelque chose (qui) vaut autant que la santé |
Dat lexicale feit is een belangrijk gegeven in de vraagstelling hoe de correcte interpretatie tot stand komt. Zich vergissen is voor de recipiënt in het Frans niet mogelijk: zelfs als het negatieve partikel weggelaten wordt - in gesproken Frans heel frequent - is de interpretatie perfect eenduidig omdat in negatieve zinnen andere kwantorexpressies gebruikt worden dan in affirmatieve. Maar het ‘grammaticale’ Frans heeft, zoals al aangeduid, nog een andere troef: als het negatieve partikel verschijnt, komt dat bijna altijd voor de kwantor te staan. De recipiënt is
dus ook op die manier al volledig op de hoogte van het negatieve karakter van de mededeling. Alleen als de kwantor subject is volgt ne, maar zelfs dan laat de grammatica de recipiënt niet in de steek. Ik verwijs hier als achtergrond naar mijn behandeling van het Nederlandse partikel en in De Schutter (2008a). Wat in het Frans gebeurt is, dat ne geprefigeerd wordt aan de persoonsvorm. Op die manier gaat het partikel in deze constellatie ook in het Frans in een morfologisch woord op (in het Nederlands is dat een veel algemener fenomeen): het partikel ne smelt samen met de pv; dat fonologische complex geeft de complexe informatie [ww. negatief] door.Ga naar voetnoot(19)
4. Naar een mogelijke verklaring van het ontstaan van de dubbel-negatieve constructie [negatieve kwantor + niet] in de Brabantse dialecten.
In dit punt wil ik argumenten aandragen voor de evolutie van [niet-negatieve kwantor + niet] naar [negatieve kwantor + niet].
4.1. De negatieve constructie met niet-negatieve kwantor: algemene beschouwingen.
In § 3 hebben wij gezien dat een negatieve expressie die gebruik maakt van een negator en een formeel niet-negatieve kwantor, taaltypologisch best aanvaardbaar is, op voorwaarde althans dat daardoor de interpreteerbaarheid op de links-rechts- (vroeger-later)-as niet in het gedrang komt. Die voorwaarde is in het Frans (en andere Romaanse talen) vanzelf vervuld door de onderliggende SVO-structuur. In het Brabants en andere Continentaal-Germaanse dialecten was de behoefte aan duidelijkheid lange tijd ook vervuld, zolang namelijk het partikel in zwang bleef. Uiteraard gold dat alleen in de ‘afgeleide’ constructie van de hoofdzin, waar dat partikel tezamen met de persoonsvorm op P1 of P2 terecht kwam. Voor bijzinnen was de zaak veel gecompliceerder: daar bleef het negatiepartikel, tezamen met de pv, helemaal achteraan staan, en dus potentieel heel ver van de kwantor verwijderd, cf. (28)-(29).
(28) | dat ze ieverans(t) <nie(t)> gezocht en heeft |
(29) | dat ze ieveranst <nie(t)> naar haar penselen gezocht en heeft |
Dat zou ertoe geleid kunnen hebben dat in (28)-(29) niet een noodzakelijke toevoeging aan de niet-affirmatieve kwantor in negatieve context geworden is:Ga naar voetnoot(20)
Niet, dat ook in negaties zonder kwantor al heel vroeg algemeen is geworden, neemt in het Nederlands (en ook in de Brabantse dialecten)Ga naar voetnoot(21) in principe de laatste plaats in voor het VP-complex, dat laatste eventueel met inbegrip van een ‘inherent’, door het ww. geëist complement, zoals in (29). Op die manier komt niet in de onmiddellijke buurt van de VP, achter niet-inherente (niet door het ww. geëiste) plaats- en tijdsadjuncten te staan. Dat is ook bij vanze(n)leven het geval. Maar: om het constructietype te ‘redden’ lijkt het wel noodzakelijk geweest te zijn dat de negator (niet dus) niet alleen ‘in de buurt’ van de kwantor stond, maar er zelfs onmiddellijk op volgde. Iets gelijksoortigs zien wij ook in de Franse zinnetjes (24)-(25) gebeuren: hoewel de normaal te verwachten volgorde partikel-kwantor daar omgekeerd is, staat toch niets de kwalificatie ‘grammaticaal’ in de weg; maar ook hier volgt de negator onmiddellijk op de kwantor.
De specifieke eis dat kwantor en negator onmiddellijk op elkaar volgden is de perfecte verklaring waarom in het Brabants de bijvoeglijke kwantor niet in het constructietype voorkomt: een of nul-determinatie wordt immers noodzakelijk door minimaal een nomen, potentieel zelfs een hele reeks woorden van het negatiebijwoord gescheiden. Natuurlijk volgt niet potentieel wel op de hele NP, maar vlotte interpretatie van de zin vereist nu eenmaal directe aansluiting tussen kwantor en negator, en dat is niet gerealiseerd.Ga naar voetnoot(22)
De eis van directe adjacentie van negatieve kwantor en niet voor dubbele negatie-expressie verklaart uiteraard helemaal niet waarom dan toch [niks nie(t)] in veruit de meeste Brabantse dialecten niet voorkomt. Om dat te verklaren
moeten wij dieper in de structurele kenmerken van negatieve zinnen delven. § 4.2 is een poging daartoe.
4.2 (N)iemand (niet) tegenover niks (*niet) / *iet niet
In § 2 is erop gewezen dat er een oppositie is tussen de onbepaalde voornaamwoorden iemand en iet(s). Het bovenstaande zou voor de hand leggen dat die woorden als subject wél, als object niet voor de constructie <(en) + kwantor + niet> in aanmerking zouden komen. Met subjectsfunctie staan ze immers (als specificator) op het CP-niveau, als object opereren ze (als complement) binnen de VP, en zouden ze dus op niet moeten volgen. De hypothese komt niet uit: iemand doet in beide functies met de dubbele-negatie-aanduiding mee, iet in geen van beide. Dat ‘meedoen’ geldt trouwens ook voor het type met niet-negatieve kwantor (b.v. iemand ... nie(t)).
Ter verklaring valt het volgende te overwegen: iet(s) is in cognitief opzicht prototypisch geassocieerd met niet-agentiviteit en dus met de syntactische objectsfunctie. Dat is ook zo als het subject van een zin is: iets komt als subject meestal in ergatieve of passieve constructies voor.Ga naar voetnoot(23) Relatief zal iet(s) dus in elk taalstadium onvergelijkelijk veel vaker van de VP deel uitgemaakt hebben dan iemand. Dat laatste is, door zijn referentie aan personen, dan weer prototypisch verbonden met de agentieve subjectsfunctie.Ga naar voetnoot(24)
Voor onze problematiek betekent dit, dat iet(s) relatief heel zelden nie(t) achter zich kreeg, terwijl dat bij iemand juist heel vaak gebeurde. Het is dan heel goed denkbaar dat het laatste ten slotte in de vaste combinatie iemand niet, ontstaan
als de kwantor subjectsfunctie had, naar alle mogelijke functies is uitgebreid. Terwijl anderzijds iet(s) niet, als het al ooit ontstaan is, uit het actieve taalgebruik verdween, mogelijk mede onder invloed van de formele afstand tussen het niet-negatieve iet en het negatieve niks van de Brabantse dialecten (cf. Van der Auwera & Neuckermans 2003: 226).Ga naar voetnoot(25)
4.3 Van dubbele negatie [en + niet-negatieve kwantor + niet] naar dubbele negatie [negatieve kwantor + niet]
Het is erg waarschijnlijk dat zich, behalve de tot nog toe behandelde constructie <en + niet-negatieve kwantor + niet> (b.v. <en... iemand niet>), in de Brabantse dialecten dezelfde constructie ontwikkeld heeft die in andere dialecten (vrijwel) de alleenheerschappij had: <en + negatieve kwantor> (b.v. <en ... niemand>; wat dat laatste betreft dus: <en + {niemand, niks, nieverans(t), nooit, geen + nomen}>). Op die manier ontstonden op drie plaatsen in het negatieve kwantorparadigma semantisch equivalente alternatieven:
- | (a) | <en + iemand + nie(t>) ↔ (b) <en + niemand> |
- | (a) | <en + ieverans(t) + nie(t>) ↔ (b) <en + nieverans(t)> |
- | (a) | <en + vanzeleven + nie(t>) ↔ (b) <en + nooit> |
Bij iet/niks en bij een/geen hebben wij dus alleen mogelijkheid (b):
- | *(a) | <en + iet(s) + nie(t)> ↔ (b) <en + niks/ niemendal> |
- | *(a) | <en + O/een + N + nie(t)> ↔ (b) <en + geen + N> |
De vraag is nu, wat er gebeurt als en er uiteindelijk het loodje bij legt. De teloorgang van het negatiepartikel in de Brabantse dialecten is op dit ogenblik vrijwel absoluut, maar dat is meer dan waarschijnlijk een relatief recent gegeven, zoals blijkt uit Neuckermans' gegevens. Het blijkt al even overtuigend uit vroeger onderzoek van Koelmans (1967) en Paardekooper (1992, 2006) en uit mijn eigen waarneming aan het oude dialect van NW-Antwerpen. Het negatiepartikel is daar zowat een halve eeuw geleden volledig verdwenen; het laat-20ste-eeuwse materiaal van de SAND lijkt mij op dat punt absoluut betrouwbaar. Maar ikzelf
heb de laatste resten ervan nog wel gehoord bij een tante van me, geboren in 1915, die en nog heel geregeld gebruikte in bijzinnen.Ga naar voetnoot(26)
Mochten de waarnemingen aan dit dialect door andere bevestigd worden, dan ligt de verklaring voor het verdwijnen van het ‘iemand niet’-negatietype voor het grijpen: zolang althans de hoofdzin (veruit het meest frequente zinstype in zowat alle vormen van conversatie) nog een duidelijke constructie met het negatiepartikel vooraan opleverde, was de constructie levensvatbaar. Zodra en van het toneel verdwenen was, waren ook de dagen van het complexe negatietype <en + niet-negatieve kwantor + niet> geteld, zeker in de kwantitatief dominante hoofdzin. We bekijken kort wat er in die constellatie gebeurt.
Voor niks en geen verandert er principieel helemaal niets: de negatieve kwantor (de enige mogelijkheid die overblijft dus) is op zichzelf voldoende om negativiteit uit te drukken. Dat is wat de (b)-constructie (met als enig negatief element de kwantor) betreft ook zo voor niemand en nieverans(t): die constructie, die bovendien parallel loopt met die van de standaardtaal, is dan ook in alle dialecten in gebruik gebleven. De (a)-constructie daarentegen verliest aan interpretatieve duidelijkheid voor de hoorder, en dreigt dan ook ten onder te gaan. In se is daar natuurlijk niets op tegen; er is immers een goed functionerend alternatief. Maar zoals wel vaker gezien: het opgeven van een goed in het systeem geïntegreerde mogelijkheid is ook weer niet evident. Vooral als het eigenlijk volstaat om in (a) de niet-negatieve kwantor door de negatieve te vervangen. Dat is wat in de meeste Brabantse dialecten ook gebeurd is. De nieuwe (a)-constructie, die na het opgeven van en opnieuw dubbele negatie-uitdrukking vertoonde, is succesvol gebleken, en begint (b) misschien zelfs weg te concurreren (cf. het cijfermateriaal bij Neuckermans, dat jammer genoeg niet geografisch opgedeeld is, en dus geen duidelijk beeld geeft voor het Brabants alléén).
Het verhaal van vanzeleve nie(t) en nooit nie(t) is wat anders. Vanzeleve is in se niet-affirmatief,Ga naar voetnoot(27) en de hoorder verwacht dan ook dat er ten minste een
restrictie, eventueel een negatie kan komen. Daarmee kan het restant van (a) na het verdwijnen van en blijven functioneren. Maar vanzeleve heeft er wel het eveneens niet-affirmatieve nooit als concurrent bij gekregen. Of met andere woorden: nooit heeft zich in het lijstje van negatieve kwantoren gewurmd dat dubbele negatie mogelijk maakt. Wij krijgen dus:
- | (a) <1 vanzeleve / 2 nooit + nie(t)> - (b) <nooit> |
Ten overvloede nog: de temporele kwantor is dus de enige waarbij in de meeste hedendaagse Brabantse dialecten drie expressiemogelijkheden overblijven.
5. Besluit
Wat in § 4. geformuleerd wordt, is niet meer dan een hypothese ter verklaring zowel van het ontstaan als van het verdwijnen van het merkwaardige negatietype dat het onderwerp van § 2 vormt. Voor verificatie kan in zekere zin het materiaal zorgen waarop Neuckermans haar onderzoek gebaseerd heeft. Voor een - heel cruciaal - deel is dat helaas (nog) niet ter beschikking van verder onderzoek gesteld. De echte zwakke punten van het door mij gevoerde betoog hebben echter te maken met de onmogelijkheid om het verleden te bevragen. Meer dan waarschijnlijk zal een ruimere toegang tot goed dateerbare en lokaliseerbare historische bronnen, geschreven in een losse persoonlijke stijl, ons hier vooruit kunnen helpen (cf. o.a. De Wulf 2008).
De hypothese wijkt natuurlijk substantieel af van wat Van der Auwera & Neuckermans (2003) op basis van hetzelfde materiaal poneren. In het spoor van Pauwels (1958: 457-460) gaan zij ervan uit dat de constructie met niet-negatieve kwantor een vernieuwing is, die waarschijnlijk tot een deel van het grote gebied met dubbele negatie (<kwantor + niet>) beperkt is gebleven. De auteurs laten opmerken dat constructies met ‘a predicate negator with the ordinary positive “someone” quantifier is a perfectly natural and cross-linguistically widespread strategy’. Deze opmerking spoort natuurlijk net zo goed met de boven voorgestelde hypothese. Waar die laatste echter veel beter scoort, is t.a.v. de ‘unidirectionality claim’ (Van der Auwera & Neuckermans 2003: 227): incorporatie van een negatief element (ne) in een kwantor in een negatieve context is immers stukken natuurlijker dan verlies van een expliciet negatief element (n-) in dezelfde context. Dat daarvan in de typologische literatuur geen spoor
te bekennen is,Ga naar voetnoot(28) is een vrij belangrijk gegeven bij het afwegen van de waarde van de twee hypotheses.
Met de nodige omzichtigheid wil ik hier, op aangeven van een van de beoordelaren van een vroegere versie van dit artikel, nog op een potentieel belangrijke parallel in de zuidelijke Brabantse dialecten wijzen. Een goed bekend fenomeen is dat in die dialecten negatie met in z'n bereik een expressie voor universele kwantificering (overal, altijd, alleman, alles, enz.) normaal uitgedrukt wordt zoals in zinnen van het type geïllustreerd in (30) - (31):
(30) | Dad èd overal nie eve goe' gewest (‘dat is niet overal even goed geweest’) |
(31) | Dad è' z' allemaal nie gedaan (‘dat heeft ze niet allemaal gedaan’) |
Ook van die Brabantse constructies geldt dat ze in Vlaanderen en Limburg niet inheems zijn (of althans tot recent niet actief gebruikt werden). De verklaring zou helemaal volgens dezelfde lijnen kunnen verlopen als die voor de zinnen met expressies van existentiële kwantificering. Wij kunnen in dit geval weer, helemaal volgens de hypothese die i.v.m. de onbepaalde (existentiële) kwantoren ontwikkeld is, uitgaan van een perfect ‘normale’ zin als (32a), die dan via een stadium zoals in (32b) uiteindelijk bij (31) uitkomt:
(32)a | Dat en (h)è z' allemaal gedaan |
(32)b | Dat en (h)è z' allemaal nie gedaan |
Dat de regel ditmaal ook algemeen op de uitdrukking voor zaken (zoals in (31)/(32) toepasselijk is, kan geen verwondering wekken: expressies voor universele kwantificering (ook die van ‘objecten’) worden in de Brabantse dialec-
ten, zoals in het Nederlands, als definiete NP's behandeld, en ontsnappen dus noodzakelijk aan de VP. Gegeven de (veronderstelde) evolutie in de Brabantse dialecten is dan de ‘eigenaardige’ constructie volledig verklaard.
Mocht deze evolutie door historische gegevens ondersteund worden, dan hebben wij meteen een heel consistent model voor de ontwikkeling van negatiepatronen met alle mogelijke kwantorexpressies in de Brabantse dialecten.
Naschrift
In de noten (3) en (5) heb ik als mijn mening gegeven dat nogal wat SAND-gegevens geïnterpreteerd moeten worden als aanpassingen van het taalgevoel aan de ruimere bekendheid van constructies uit een bepaald gebied X bij sprekers van buiten dat gebied. Sommige van die opgaven kunnen dan ook nog eens het gevolg zijn van uitbreiding van een beperkte regel uit X naar een meer algemeen toepassingsgebied door sprekers van buiten X.
Dat alles wordt in deze bijdrage vooral toegepast op de opgaven voor niets/niks nie(t), die door Neuckermans op basis van de SAND-antwoorden voor ‘eigen gebruik’ uitsluitend in Limburg geplaatst worden (cf. haar kaart 15).
Kaart 4.3.2.5 van SAND II geeft aan dat niks nie als kort antwoord (op vragen als ‘wat heeft ze gezien?’) in Limburg nog wel wat sterker staat, en verder ook in het zuiden van Oost-Vlaanderen een paar keer voorkomt. Wat ook opvalt is, dat het toch in heel het Brabantse gebied, met inbegrip van Noord-Brabant, vrij dikwijls (6 keer) verschijnt. In alle delen van Brabant is het korte antwoord waarschijnlijk verwant aan de daar traditioneel sterk verspreide constructie met achtergeplaatst niet in zinnen (b.v. ‘ze heeft niks gezien niet’), en gaat het dus waarschijnlijk om een heel ander type van ‘dubbele’ negatie (herhaalde of emfatische negatie), cf. o.a. de erg uitvoerige bespreking van Pauwels 1958: 433-459).
Zeker in Oost-Vlaanderen gaat niks nie(t) als kort antwoord waarschijnlijk terug op het gebruik van die combinatie in volledige zinnen. Dat is kennelijk doorgedrongen in het alledaagse taalgebruik, als een veralgemening van het constructietype. Dit gebruik werd mij i.v.m. het zuiden van de provincie gesignaleerd door dr. De Vogelaer, en ik heb het heel recent zelf gehoord uit de mond van werklui afkomstig van Eke, verder naar het noorden. Een mooie illustratie dus van het feit dat bij overname van een regel uit een ander gebied (m.n. Brabant) niet noodzakelijk de daar geldende beperkende condities mee komen.
Bibliografie
De Schutter, Georges | ||
(2008a). | De persistentie van het negatiepartikel in verschillende zinstypen in de zuidelijke Nederlandse dialecten. In: Taal en Tongval 60, 11-25. | |
De Schutter, Georges | ||
(2008b). | Werkwoordvormen in de zuidelijke Nederlandse dialecten: stamkeuze en werkwoorduitgangen - Analyse en beschrijving op basis van het RND-materiaal, deel I. 1 ev.. In: Taal en Tongval 60, 121-171. | |
De Vriendt, Sera | ||
(2001). | Het ontkennende bijwoord en. In. Brussels dialect 10, nr. 39: 8-11 | |
De Wulf, Chris | ||
(2008). | Bloggen in de middeleeuwen. Naar een corpus voor de 15de- en 16de-eeuwse Nederlandse dialecten en idiolecten. In: Verslagen en Mededelingen van de Koninklijke Academie voor Nederlandse Taal- en Letterkunde 118: 335-352. | |
Goeman, Ton | ||
(1979). | Ik zij(n) versus ik ben gedurende honderd jaar. In: Taalverandering in Nederlandse dialekten - Honderd jaar dialektvragenlijsten 1879-1979 (Marinel Gerritsen, red.), 219-230. | |
Koelmans, L. | ||
(1967). | Over de verbreiding van het ontkennende en. In: Nieuwe Taalgids 60, 2-18. | |
Koelmans, L. | ||
(1970). | Over de plaats van het zinsdeel niet. In: Taal en Tongval 22, 10-15. | |
Koelmans, L. | ||
(1971). | Enkele opmerkingen over het gebruik van geen. In: Taal en Tongval 23, 52-55. | |
Neuckermans, Annemie | ||
(2008). | Negatie in de Vlaamse dialecten volgens de gegevens van de Syntactische Atlas van de Nederlandse dialecten (SAND). Onuitgegeven proefschrift, Universiteit Gent. | |
Overdiep, G.S. | ||
(1937). | Stilistische grammatica, Zwolle, Tjeenk Willink. | |
Paardekooper, P.C. | ||
(1992). | Ik en kan niet komen voor ik klaar en ben. In: Nieuwe Taalgids 85, 336-345. |
Pauwels, J.L. | ||
(1958). | Het dialect van Aarschot en omstreken. Belgisch Interuniversitair Centrum voor Neerlandistiek. | |
Van der Auwera, Johan & Annemie Neuckermans | ||
(2003 [2008]). | On no one's typology. In: Leuvense Bijdragen 92, 223-228. |
- voetnoot(1)
- Georges De Schutter, Koninklijke Academie voor Nederlandse Taal- en Letterkunde, p.a. Koningstraat 18 - 9000 Gent (België). Mail: gdeschutter@kantl.be.
- voetnoot(2)
- In heel bescheiden mate komt dubbele negatieaanduiding ook in de noordelijke helft van het taalgebied voor, maar daar betreft het uitsluitend negatieherhaling bij kwantoren (b.v. ze hebben nooit geen geheim gemaakt van...). Mij zijn geen gevallen bekend van negatieherhaling van het type [negatieve kwantor + niet], waar het mij hier om te doen is, boven de Grote Rivieren.
- voetnoot(3)
- Cf. Neuckermans 2008, kaart 10, gebaseerd op het RND-materiaal voor zin (39): ‘hij zal het nooit ver brengen’. Blijkens het SAND-materiaal achten zowat alle informanten in alle regio's in België ten minste één constructie met dubbele negatie van het type ‘niemand niet’ en ‘nooit niet’ mogelijk. Dit kan wijzen op een veralgemening van het type in de grammaticale systemen in de laatste halve eeuw, maar ook op een nivellering van het grammaticale bewustzijn in het hele gebied; daardoor betreffen oordelen van informanten niet noodzakelijk meer het grammaticasysteem van het eigen dialect, maar wellicht evenzeer wat uit andere dialecten bekend is.
- voetnoot(4)
- Vgl. mijn bespreking van en in De Schutter 2008.
- voetnoot(5)
- In het SAND-materiaal waar Neuckermans zich op baseert zijn zulke constructies vrij marginaal wel aanwezig: 3 van de 233 respondenten geven het als ‘eigen gebruik’ op. Een vraag is in hoeverre informanten die in een context (de vraagstelling nl.) waarin ‘dubbele negatie’ herhaaldelijk voorkomt, zijn gaan overgeneraliseren naar een negatieve kwantor toe waarvoor het eigenlijke taalgebruik die constructie niet kent. Mij als Brabander is ‘niks nie(t)’ in elk geval absoluut vreemd. Heel belangrijk lijkt mij te zijn dat ‘niets niet’ in het SAND-materiaal uitsluitend in Limburg wordt opgegeven, waar de andere kwantoren juist niet zo talrijk zijn: dat zou dus een gevolg kunnen zijn van de nivellering van het grammaticale bewustzijn waarvan sprake in noot 2: de informanten breiden dat wat ze half en half kennen in de breedte uit, ook naar constructietypen die in andere dialecten nooit geaccepteerd worden. Belangrijk is ook dat in het spontaan gesproken materiaal dat Neuckermans ook bespreekt, geen van de 267 zinnen met niets e.d. ook nog eens niet bevat; ter vergelijking: van de 19 zinnen met het eveneens NP-achtige niemand hebben er in dat bestand 7 niet.
- voetnoot(6)
- De constructie wordt voor het Zuid-Brabantse dialect van Aarschot wel uitvoerig besproken in Pauwels (1958: 457-460), en de auteur noemt het daar algemeen in het beschreven dialect.
- voetnoot(7)
- Vernieuwingen kunnen wel degelijk na een min of meer lange periode van succes weer in de verdrukking komen in de strijd met de oorspronkelijke constructie.
- voetnoot(8)
- Als ‘Map 1’ ook opgenomen in van der Auwera & Neuckermans (2003: 224).
- voetnoot(9)
- Verder zijn er dus een paar vermeldingen in Belgisch Limburg, maar die impliceren veeleer dat de informant de constructie als valabel erkent, dan dat hij/zij het zelf actief gebruikt.
- voetnoot(10)
- Neuckermans behandelt deze uitdrukking helemaal niet, hoewel die naar haar eigen mededeling (tijdens de verdediging van haar proefschrift) wel in haar materiaal voorkwam.
- voetnoot(11)
- Dat betekent nog niet dat vanzeleven in de Brabantse dialecten ook helemaal dezelfde distributie zou hebben als ooit in het Nederlands. Zo is het heel goed mogelijk in het Brabants ‘nooit vanzeleve’ of ‘vanzeleve nooit’ te zeggen; geen van de combinaties van ooit en nooit lukt in het Nederlands. Het is trouwens vrijwel zeker dat vanzeleven als zelfstandige uitdrukking voor de notie ‘ooit’ uit die ‘versterkende’ uitdrukkingen ontstaan is. Ik ga op deze problematiek hier niet verder in.
- voetnoot(12)
- Ik abstraheer op deze plaats dus van geen in ruimere NP's, dat absoluut uitgesloten is in het constructietype: ‘ze hebben een slang nie(t) gezien’ is in geen enkel dialect te interpreteren als ‘ze hebben geen slang gezien’. Dat feit hoort kennelijk tot hetzelfde complex dat ook voor het niet-grammaticaal zijn van ‘ze hebben geen slang niet gezien’ verantwoordelijk is, cf. § 2.2.
- voetnoot(13)
- De constructie met niks nie(t) e.d. haalt een score van hooguit 1.5% (‘eigen gebruik’). De opgaven in kwestie zijn waarschijnlijk aan systeemdenken te wijten (veralgemening van een erg prominent constructietype), cf. noot 3 'bij § 1.
- voetnoot(14)
- Eigenaardig genoeg wordt dit laatste gegeven niet vermeld bij Van der Auwera & Neuckermans (2003).
- voetnoot(15)
- Over de diachronische achtergronden van de geen-constructie: cf. Koelmans (1971).
- voetnoot(16)
- Het ontbreken van de expliciete negator is dan wel weer een kenmerk van informeel Frans; maar dat komt als alternatief in negatiezinnen bij alle kwantoruitdrukkingen voor.
- voetnoot(17)
- Neuckermans geeft veel informatie i.v.m. het historische verloop van het proces. Daaruit blijkt dat Brabant en Limburg al heel lang bezig zijn met de eliminatie van en, terwijl dat in Oost- en vooral in West-Vlaanderen een relatief recente evolutie is. Datzelfde blijkt ook uit de verspreiding van en in de RND, cf. vooral Koelmans (1967), die een kaart voor het zuidelijke Nederlands geeft.
- voetnoot(18)
- Dit is wel een ietsje te sterk geformuleerd voor de oppositie de/des in (20)-(20)a, waar gesproken Frans meer nog dan de geschreven taal het positieve element ook in negatieve contexten gebruikt.
- voetnoot(19)
- Cf. in dit verband ook ‘afwijkende’ constructie als ‘Jamais n'a-t-il vu des choses pareilles - Nulle part n' ont ils trouvé des plantes comme là-bas’, waarin ook weer ne onmiddellijk tussen de negatieve kwantor en de persoonsvorm verschijnt.
- voetnoot(20)
- Wat ik hier voorstel is ten minste controversieel. Traditioneel gelden bijzinnen als ‘conservatief’, terwijl hier gesuggereeerd wordt dat de bijzin de (een) motor geweest kan zijn voor de nieuwe constructie. Ik wil er wel op wijzen dat dat laatste wel vaker aan de oppervlakte komt, cf. mijn behandeling van de 1p. ev.-vorm ‘ik zVn’ in De Schutter (2008b: 130-133), waarbij trouwens waarnemingen in Goeman (1979) heel getrouw gevolgd worden.
- voetnoot(21)
- In de Vlaamse (en in sommige zuidwestelijke daarbij aansluitende Brabantse) dialecten kan niet ook zonder probleem na alle VP-complementen komen te staan, zoals geïllustreerd wordt door zinnen als ‘Lucifer is in de hemel niet gebleven’ (RND-zin 28), cf. Koelmans (1970).
- voetnoot(22)
- Er is in principe wel de mogelijkheid om de kwantor en de bijwoordelijke negator bij elkaar te laten aansluiten als er een leeg nominaal hoofd is, zoals b.v. in ‘ik heb er geen (*niet) gezien’, maar die constructie heeft zich (nog?) niet ontwikkeld, net zomin als de voorloper ‘* ik heb er e niet gezien’. Of dat aan de rol van het lege element zou liggen (zoals generativisten ongetwijfeld zullen betogen) of gewoon aan de associatie met de veel frequentere constructie met fonologisch uitgespelde kern, laat ik met plezier aan theoretisch beter onderlegde mensen over.
- voetnoot(23)
- Generatieve beschrijvingen gaan er trouwens meestal van uit dat ergatieve en passieve subjecten binnen de VP ontstaan, en pas in tweede instantie naar de lege subjectsplaats van de CP verplaatst worden..
- voetnoot(24)
- De SAND-enquête heeft zowel voor niemand (niet) als voor niets (niet) de negatieve kwantor in objectsfunctie. De zinnen die naar het spontane gebruik peilen luiden resp. ‘Ik ken niemand in de stad’ en ‘ik koop niets op de markt’. Zoals boven gezegd, had dit eigenlijk tot gelijke behandeling van de twee voornaamwoorden moeten leiden; quod non.
- voetnoot(25)
- Die formele afstand is in se geen voldoende reden voor de ‘afwijzing’: tussen niet-negatief vanzeleven en negatief nooit is de formele afstand onvergelijkelijk veel groter, wat niet belet dat <vanzeleven niet> als vaste verbinding bijzonder succesvol is, ook ver buiten het Brabantse gebied.
- voetnoot(26)
- Die sterke persistentie van en in bijzinnen is zowel op het terrein (in het taalgebruik) als in de taaltheorie vast te stellen, cf. o.a. Overdiep (1937: 423), De Vriendt (2001) en De Schutter (2008a).
- voetnoot(27)
- Van zulke niet-positieve elementen wordt meestal aangenomen dat ze negatief-polair zijn. Die kwalificatie geldt niet voor vanzeleve dat niet alleen in negatieve contexten bruikbaar is, maar wel altijd een moment van twijfel over de geldigheid van de predicatie impliceert.
- voetnoot(28)
- Er zijn hier en daar toch wel indicaties dat zoiets kon voorkomen. Een bekend voorbeeld is het geval van iet in het vroegere dialect van Zandvoort aan Zee, genoemd door Overdiep 1937: 423 (cf. ook van der Auwera & Neuckermans, 2003); maar die woordvorm dateert mogelijks van de periode toen de eigenlijke negator nog en was, en zal dus wel een versterking van de negatie geweest zijn, te vergelijken met het Franse (ne)... pas. Net als dat bij het Brabantse iemand e.d. het geval is geweest, zal het niet-expliciet-negatieve woord geen lang leven meer gekend hebben nadat het negatiepartikel volledig verdwenen was. M.a.w.: naar mijn aanvoelen is ook hier geen sprake van wegval van het expliciet-negatieve element in een (vroeger aanwezig) niet.