toont voor de wetten zowel van het mnl. als van het nnl. Immers, op deze manier zou men, indien het rijm het verlangde, evengoed kunnen invullen te lor, vod, lomp, te soep of wat ook maar. En waarom niet, als men perse normale rijmen wil hebben (ook al komen weesrijmen hier herhaaldelijk voor), gelezen et es te spaet en in vs. 582 omvaet?
In vs. 435-444 spreken de wijze maagden elk twee verzen, waarin viermaal wordt herhaald:
Ontfangt mij, Heere, na dijn hutsprake ende ic zal leven.
Hutsprake wordt door Hoebeke verklaard als ‘oordeel’, hij denkt dus, naar het schijnt, aan het Laatste Oordeel. Hij zag niet, dat hier Ps. 119 (118) vers 116a volgens de Vulgaat wordt aangehaald; na dijn hutsprake betekent dus ‘volgens Uw belofte’. Vs. 436:
Mijn langhe verbeiden bidt dat met vreesen, willet mij vergheven,
zal dan wel corrupt staan voor iets, dat overeenstemt met vs. 443:
Mids dlanghe verbeien en wilic mij, Heere, niet confonderen,
waar men bij een lezing wilt voor wilic een herinnering in kan zien aan Ps. 119 (118) vers 116b; confonderen zou dan ‘beschaamd, te schande maken’ betekenen. Of vs. 436 is een gebed (ook Caritate en Ootmoedicheit bidden!) en dan naar de inhoud verwant aan vs. 468, waar Vreese zegt na de verhoring van haar gebed:
Van aller belemmerthede vindic mij ontladen.
In vs. 208-9 zegt Tijtverlies tot Hoverdie:
Ghij en zijt niet ontfaen naer huwe weerdicheit,
Of naer huwen hooghen staet.
Hoverdie reageert met:
Tijtverlies, dats wel gheseyt.
Tegen Ketele's lezing en Leendertz' rijmschikking in emendeert Hoebeke gheseyt in ghesaet en hij verstaat dats wel ghesaet als ‘Toch niet, je bent al te nederig’. Deze opvatting vloekt met Hoverdie's woorden en daden door het gehele spel heen. Zonder uitzondering verlangt deze dwaze maagd in overeenstemming met haar naam de voorrang mitsgaders het uiterste van eerbetoon van de zijde der overige maagden. Zodat de lezing van Ketele gehandhaafd moet worden en vs. 207 met Leendertz geschrapt. Wat bij Hoebeke twee verzen zijn (209 en 210) zijn in werkelijkheid twee halve verzen, gheseyt rijmt dan op weerdicheit.
Wanneer Ydelglorie aan Hoverdie de voorrang wil geven aan tafel, zegt ze (vs. 219):
...... zit voren, wij volghen.
Bij deze versschikking ontbreekt het rijmwoord op zegt van vs. 220. Wie heeft opgemerkt, dat in ons spel het ww volgen voortdurend gebruikt wordt in de bet. ‘na iemand komen’ of ‘na iemand iets doen’ vult volghen a.h.w. automatisch aan met echt (= daarna). Bij Hoebeke leest men echter: ‘wij volghen trecht’!
Ik betreur het, dat bij alle waardering, die ik heb voor de moed van de uit-