Skiplinks

  • Tekst
  • Verantwoording en downloads
  • Doorverwijzing en noten
Logo DBNL Ga naar de homepage
Logo DBNL

Hoofdmenu

  • Literatuur & taal
    • Auteurs
    • Beschikbare titels
    • Literatuur
    • Taalkunde
    • Collectie Limburg
    • Collectie Friesland
    • Collectie Suriname
    • Collectie Zuid-Afrika
  • Selecties
    • Collectie jeugdliteratuur
    • Basisbibliotheek
    • Tijdschriften/jaarboeken
    • Naslagwerken
    • Collectie e-books
    • Collectie publiek domein
    • Calendarium
    • Atlas
  • Periode
    • Middeleeuwen
    • Periode 1550-1700
    • Achttiende eeuw
    • Negentiende eeuw
    • Twintigste eeuw
    • Eenentwintigste eeuw
De Nieuwe Taalgids. Jaargang 65 (1972)

Informatie terzijde

Titelpagina van De Nieuwe Taalgids. Jaargang 65
Afbeelding van De Nieuwe Taalgids. Jaargang 65Toon afbeelding van titelpagina van De Nieuwe Taalgids. Jaargang 65

  • Verantwoording
  • Inhoudsopgave



Genre

sec - letterkunde
sec - taalkunde

Subgenre

tijdschrift / jaarboek


© zie Auteursrecht en gebruiksvoorwaarden.

De Nieuwe Taalgids. Jaargang 65

(1972)– [tijdschrift] Nieuwe Taalgids, De–rechtenstatus Auteursrechtelijk beschermd

Vorige Volgende
[pagina 132]
[p. 132]

Boekbeoordelingen

Hans Werkman, Het leven van Willem de Mérode. Amsterdam 1971. 228 pp. Prijs Fl. 18,-.

De dichter Willem de Mérode (1887-1938) staat de laatste jaren in de belangstelling. In het seizoen 1970-71 werden twee radiodocumentaires over hem uitgezonden die later werden uitgegeven in het tijdschrift Kentering, 1971 nr. 3. Voor 1972 is een Schrijvers Prentenboek beloofd, en een derde publicatie aan hem gewijd is de hier te bespreken biografie.

Vooral door archiefonderzoek en de bestudering van de zeer omvangrijke correspondentie die De Mérode met name in het tweede deel van zijn leven gevoerd heeft, kon de schrijver veel nieuw materiaal aanbrengen. Werkman heeft de feiten van dit trieste, op die ene katastrofe na eigenlijk uiterlijk zo rimpelloos verlopen leven, overzichtelijk en meestal goed gedocumenteerd beschreven. Hij verschaft veel tot nu toe niet bekende, of in allerlei kleine publicaties verspreid liggende gegevens over Keunings onderwijzerschap in Uithuizermeeden, de breuk in zijn leven door een gevangenschap van acht maanden wegens homosexuele omgang met een minderjarige, en zijn ambteloos en teruggetrokken bestaan daarna in Eerbeek.

Literair-historisch interessant is zijn beschrijving van De Mérode's rol in de groep der Jong-Protestanten: geen leider, wel groot voorbeeld. Historisch-sociologisch boeiend is zijn verhaal wanneer hij de reactie van de Gereformeerde kerkeraad van Uithuizermeeden op de gebeurtenissen van 1924 beschrijft.

Toch, ondanks de vele wetenswaardigheden die erin te vinden zijn, vind ik het boek om verschillende redenen niet bevredigend, Wellicht is dit ten dele te wijten aan de enigszins tweeslachtige opzet. Enerzijds dient de schrijver zijn verhaal aan als een eenvoudige geschiedenis ‘zonder veel wetenschappelijke termen en betogen, zonder veel voetnoten’. Bij die kwalificatie past ook wel de wat ‘gezellige’ stijl, niet zonder clichés en minder gelukkige stijlbloempjes. Anderzijds lijkt het me ook niet billijk het boek wetenschappelijke pretenties te ontzeggen: daarvoor is te veel bronnenonderzoek verricht; ook het opnemen van een aantal bijlagen, waaronder een bibliografie van en over Willem Eduard Keuning wijst op wetenschappelijke bedoelingen.

Maar naar wetenschappelijke maatstaven gemeten schiet het boek mijns inziens toch tekort. Zo zijn de twee genoemde bibliografieën beslist onvoldoende. De bibliografie van Keunings werk is een opsomming van zijn onder verschillende pseudoniemen verschenen werk waarbij alleen titel en jaartal van de eerste druk worden vermeld. Nu heeft Mérode nogal wat bundels in eerste instantie als bibliofiele uitgave met een kleine oplage soms bij vrij onbekende uitgeverijen laten verschijnen. Van sommige bundels verscheen, soms weer bij een andere uitgeverij, een tweede druk met een veel grotere oplage. Dergelijke gegevens vindt men her en der verspreid in de voetnoten van het levensverhaal - overigens niet volledig - maar niet in de bibliografie waar ze thuishoren. Dit is te meer te betreuren omdat dit materiaal ook van belang is in verband met het dichterschap van De Mérode. Zeker in zijn tweede periode streefde hij er bewust naar het calvinistische volk te bereiken, bijvoorbeeld door emblematische poëzie. Men zou willen weten via de oplagen van zijn bundels, de herdrukken etc., in hoeverre hij dit doel heeft bereikt.

Ook de literatuuropgave over De Mérode schiet te kort. Nergens is aangegeven volgens welke maatstaven hier is gewerkt. Blijkbaar zijn recensies niet opgenomen,

[pagina 133]
[p. 133]

maar dat heeft tot droevig gevolg dat bijvoorbeeld een belangrijke en op het oordeel over de dichter invloedrijke bespreking van Vestdijk ontbreekt, evenals die van Nijhoff uit 1927 die blijkbaar inspirerend op de dichter zelf heeft gewerkt. In deze lijst had in elk geval ook de studie van Heeroma waarmee de grote keuze uit de Gedichten werd ingeleid (1952) niet mogen ontbreken.

Natuurlijk mag men Werkman niet verwijten dat hij in zijn biografie geen uitvoerige bespreking aan De Mérode's poëzie heeft gewijd. Toch meen ik dat de dichter De Mérode (en tenslotte heet het boek naar hem en niet naar W.E. Keuning) te kort is gekomen. Werkman legt in zijn inleiding en verantwoording een direct verband tussen poëzie en leven en is daardoor geneigd het belang van de biografie voor de kennis van De Mérode's poëzie te overschatten. In de levensbeschrijving zelf dienen citaten nogal eens als bewijsmateriaal of illustratie voor levensfeiten. Om een voorbeeld te noemen: avondmaalsgedichten uit 1920 worden zonder meer in verband gebracht met Keunings geloofsbelijdenis in 1913 (p. 68). Zelfs als men deze werkwijze uit methodisch oogpunt niet zonder meer verwerpelijk acht, dan nog zal men huiverig staan tegenover de te weinig zorgvuldige manier waarop Werkman haar hanteert. Ook bij de erotische gedichten is hij te snel geneigd ze als weerslag van levensfeiten te beschouwen. Doet hij hierdoor aan poëzie en leven geen recht, dat lijkt me soms ook het geval wanneer hij de relatie geloof en poëzie bespreekt. Niet zonder verbazing verneemt men Werkmans oordeel (p. 67): ‘Zijn eerste bundel (Gestalten en Stemmingen 1915) ademde beslist geen gelovig-christelijke geest.’ En verzen dan als De jonger, De rijke dwaas, De verloren zoon, en het laatste gedicht van de bundel Zij, die zoo licht de wereld lieten? Is alleen hij ‘gelovig-christelijk’ dichter die zijn twijfel en problemen buiten zijn poëzie houdt? Scherpzinniger is Werkmans opmerking dat in sommige gedichten religie en erotiek zijn ineengevloeid, maar dat geldt voor veel meer, ook latere poëzie van deze mysticus-Calvinist. Bij de bespreking van De Mérode en zijn verhouding tot het christelijk dichterschap en de Jong-Protestanten blijft een intrigerende vraag onbesproken. Hoe komt het dat De Mérode die vanuit een omlijnd Calvinisme de Jong-Protestanten allerlei verwijten van vaagheid doet, tezelfdertijd een bundel Kaleidoscoop publiceert die veel minder direct getuigend is dan vroeger werk?

Al kan het oordeel over Werkmans boek dus niet onverdeeld gunstig luiden, men mag hem dankbaar zijn dat hij de boeiende dichter-persoonlijkheid die De Mérode ongetwijfeld was, zo uitvoerig naar voren heeft gehaald. Met de schrijver mogen we wensen dat er nog eens ‘een goede, wetenschappelijke behandeling van zijn hele, in volgorde van ontstaan geplaatste oeuvre geschreven’ wordt. Misschien zou dit ook een zekere herwaardering van verschillende aspecten van zijn werk teweegbrengen. Het is bijvoorbeeld merkwaardig dat Vestdijks oordeel over een van de laatste bundels, Kaleidoscoop, zo gecanoniseerd is. Deze bundel vertoont nogal wat trekken van ‘Forum’, maar mogelijk is er thans ook wel waardering te wekken voor de ‘decadente’ poëzie van de jonge De Mérode in bundels als Het kostbaar bloed en Het heilig licht.

 

Heemstede, Asterkade 28

maria a. schenkeveld-van der dussen

[pagina 134]
[p. 134]

Roland Willemyns, Bijdrage tot de studie van de klankleer van het Brugs op het einde van de middeleeuwen (mit einer deutschen Zusammenfassung), Tongeren 1971 (Werken uitgegeven door de Koninklijke Commissie voor Toponymie en Dialectologie/ Vlaamse afdeling, no. 12/ druk: G. Michiels, Tongeren).

Het proefschrift waarop R. Willemyns in 1968 aan de Vrije Universiteit te Brussel promoveerde, is door bovengenoemde uitgave algemeen toegankelijk geworden. Afgezien van het boek van P. Van Haverbeke (De 13de-eeuwse Middelnederlandse Oorkondentaal te Brugge en omgeving, Gent 1955), is het Brugs nog weinig onderzocht. Willemyns richt zich op de klankleer van het einde van de middeleeuwen, blijkens de Inleiding voor hem: de vijftiende en zestiende eeuw. Hij beperkt zich tot de bespreking van de lange e, de ogm. ō, de ogm. ŭ, r + consonant, vokaalverkortingen en een aantal varia. Dikwijls wordt het hedendaagse Brugs in de behandeling betrokken. In hoeverre de teksten het gesproken Brugs weergeven, is uiteraard moeilijk uit te maken. De schrijver stelt vast dat ze in elk geval een duidelijke echo doorlaten. Hij gebruikt ambtelijke, literaire en geschiedkundige teksten, maar vond geen opvallende onderlinge verschillen in taalgebruik. Brugse trekken - die niet noodzakelijk specifiek Brugbehoeven te zijn - keren in al de genres terug, wat het vertrouwen in de gebruikte bronnen alleen maar vergroten kan.

Enkele algemene opmerkingen over de vokaalspelling in open en gesloten syllaben gaan vooraf. Onder meer blijkt dat het Brugs de ‘scherplange’ en ‘zachtlange’ ē en ō nog duidelijk onderscheidt. Het paar compste/coempste (blz. 40) behoeft er niet op te wijzen dat een schrijver enkel zowel als dubbel vokaalteken gebruikt voor het aanduiden van een korte klank: naast komst bestond vanouds ook koomst (met lange o), later bijvoorbeeld nog gebruikt door Hooft. Dat voor de laat-middeleeuwse Bruggelingen maecken, waecken e.d. dubbele consonant en gesloten stamsyllabe gehad zouden hebben (blz. 38: mogelijk, blz. 39: zeker) lijkt twijfelachtig. Bij schrijvers die in open syllabe naast a ook ae spellen (blz. 38) is er geen aanleiding tot deze veronderstelling, bij schrijvers die in open syllabe a spellen en in gesloten syllabe ae dringt ze zich mijns inziens ook niet op. Men kan ook als volgt redeneren: aangezien ck in die tijd de klankwaarde van de voorafgaande vokaal niet ondubbelzinnig markeerde, moest het vokaalteken zonodig zelf voor duidelijkheid zorgen. Wie in maecken de spelling ck wilde gebruiken, combineerde dus met ae.

Het hoofdstuk over De lange /ē/ heeft voornamelijk betrekking op de ei-spelling van de rekkings-e in (later) gesloten syllabe. Op mijns inziens overtuigende wijze betoogt de schrijver dat deze Brugse ei's (speilt, ‘speelt’, spreict, ‘spreekt’ enz.), o.a. op distributionele gronden, gescheiden moeten worden van de vroeg-middelnederlandse ei's, en dat ze een verkorte klank voorstellen, mogelijk liggend tussen /ɛ/ en /I/. Dat voor zo'n korte klank de spelling ei gebruikt wordt blijft onverklaard. Dat spelligen als meinsche (‘mens’), veynt (‘vent’), veinster (‘venster’) en weinschen (‘wensen’) de stelling: ei = verkorte klank mede zouden steunen (blz. 72 vlg.) overtuigt maar niet zo. Deze ei's, vóór n + dentaal, zijn niet tot de late middeleeuwen, noch tot Brugge, noch zelfs tot het zuiden beperkt en A.B.-vormen als peinzen en einde en een dialectvorm als veinster (o.a. in de Zaanstreek en in de Bommelerwaard gevonden) maken het moeilijk, bij een oud Brugs meinsche meteen aan een korte vokaal te denken. Zeker wanneer men, zoals de auteur terecht doet, moderne taalgegevens mee laat spreken

[pagina 135]
[p. 135]

bij het benaderen van vroegere klanksystemen.

Het hoofdstuk over De ogm. ö is vooral gewijd aan het spellingonderscheid oe/ou, namelijk oe voor dentalen, ou voor gutturalen en labialen. Dat er een onderscheid in klank mee correspondeerde is aannemelijk, dat dit verschil samen zou vallen met dat in het huidige Brugs blijft, in weerwil van de stelligheid op blz. 113 (vgl. blz. 111), 290 en 299 niet meer dan een gissing.

Over het algemeen gaat de schrijver te werk met de voorzichtigheid die bij historische reconstructie geboden is. Ook bij de Ogm. ŭ moet veel onzeker blijven. Met anderen neemt Willemyns aan dat de vele ŭ's in gesloten syllabe zonder volgende umlauts-factor (dul, vul, dundere, up enz.) niet via ŏ, maar rechtstreeks uit ogm. ŭ ontstonden. Voor n + consonant blijkt maar zelden u te staan (dundere, zundaghe); meestal staat daar o. De ou-spelling in enkele woorden (douncker, ‘donker’, jouncvrauwe, ‘jonkvrouw’) is te zeldzaam om er veel uit af te leiden; de auteur is dan ook terughoudend (blz. 138 vlg., vgl. ook blz. 300), terughoudender dan op blz. 295 vlg., waar de zeldzaamheid van deze ou's aan verdonkeremanende kultuurinvloed toegeschreven wordt. Dat dunne en rugghe soms ontrond worden, maar gheluck, vullen e.a. niet, kan de schrijver niet verklaren, evenmin als de zogenaamde ‘spontane palatalisaties’ van veugel, zeune enz. Wel meent hij uit zijn materiaaal te mogen afleiden dat de o ook toen al de meer deftige spelling was. Dat lettel ‘teruggaat op got. leitils’ (blz. 143, curs. van mij, L.K.) zal wel een vergissing zijn.

Het uitvoerigste hoofdstuk is gewijd aan ‘r’ + consonant. Ook hier een omvangrijk en zorgvuldig gerangschikt materiaal, waarin desondanks moeilijk vaste lijnen te trekken zijn. Wanneer er al duidelijke ontwikkelingslijnen zijn, zullen ze waarschijnlijk toch pas geschetst kunnen worden wanneer uit vele bronnen van vele plaatsen en tijden de gegevens zijn bijeengebracht. Met het laatmiddelbrugse materiaal gaat de schrijver zo ver als men gaan kan, met gebruikmaking van vroeg-middelnederlandse en modern-dialectische gegevens. Hij ziet onder meer een duidelijk verschil tussen het rekkingsprodukt van ogm. ă en dat van ogm. ě, omstreeks 1500. Voor een vroegere velarisering van ā tot ɔ vindt hij geen aanwijzingen in de teksten; hij stelt die na 1660.

Van De verkorting van vokalen vóór consonanten laten de middelnederlandse teksten over het algemeen niet zoveel zien, wat de schrijver wijt aan opzettelijke mijding: men ervoer ze als te dialectisch. Er blijken duidelijke overeenkomsten te zijn tussen de oude Brugse verkortingen en de moderne, waarvan een uitvoerig overzicht gegeven wordt. De verkortingen zouden al van omstreeks 1350 dateren, in de vijftiende en zestiende eeuw een hoogtepunt bereikt hebben en nadien wat teruggedrongen zijn. Aangezien de besproken verkortingen zich voltrekken in syllaben met hoofdaccent, kan -er (enclitisch haar, pron., blz. 237) beter buiten dit gezelschap gehouden worden.

Het hoofdstuk Varia behandelt: ŏ in plaats van ă, overgang van e in i en omgekeerd, (ont)ronding en epenthese van r. De verklaring van de o van of (‘af’) uit zwakke klemtoon (blz. 256 vlg.), die iedereen aanneemt volgens de schrijver, bevredigt niet helemaal. Waarom treedt dan bijvoorbeeld naast het vergelijkbare an (‘aan’) niet of nauwelijks (ontwee, onstucken?, vgl. ook Mnl. W. onder on) on op? Franck (Mnl. Gr., par. 65) denkt aan invloed van de labiaal naast de zwakke klemtoon, wat het verschillend gedrag van af en an zou kunnen verklaren. De u's van hudele (‘ijdele’) en duversche (‘diverse’), duxtruxcyhe (‘destructie’, de eerste u) op een lijn te stellen, zoals op blz. 176 (veronderstellenderwijs) gebeurt, is bezwaarlijk vanwege de verschil-

[pagina 136]
[p. 136]

lende accentcondities. Dat het rondingstype hudele (‘ijdele’) pas in de late middeleeuwen opkomt mag niet afgeleid worden uit van Haverbeke's zwijgzaamheid op dit punt (blz. 277); hij streefde allerminst naar volledigheid (zie zijn Inleiding, blz. 10). W.L. van Helten (Mnl. Spr., blz. 71 en 501) lijkt een plaats uit Maerlant te noemen. De ronding zou dus aanmerkelijk ouder kunnen zijn. Vermeldenswaard is Willemyn's conclusie ten aanzien van deghone, deguene: zijns inziens zal er met een vroegere ō-vorm gerekend moeten worden.

Het taalgebruik van dit overigens zeer leesbare boek is niet overal onberispelijk. Gemakkelijkshalve, betekenisvol, deze moeilijkheden vergroten nog..., in alle ander teksten enz. lijken me buiten het zuidnederlands beschaafd te vallen.

 

Leersum, Lomboklaan 25

l. koelmans


Vorige Volgende

Footer navigatie

Logo DBNL Logo DBNL

Over DBNL

  • Wat is DBNL?
  • Over ons
  • Selectie- en editieverantwoording

Voor gebruikers

  • Gebruiksvoorwaarden/Terms of Use
  • Informatie voor rechthebbenden
  • Disclaimer
  • Privacy
  • Toegankelijkheid

Contact

  • Contactformulier
  • Veelgestelde vragen
  • Vacatures
Logo DBNL

Partners

Ga naar kb.nl logo KB
Ga naar taalunie.org logo TaalUnie
Ga naar vlaamse-erfgoedbibliotheken.be logo Vlaamse Erfgoedbibliotheken

Over dit hoofdstuk/artikel

auteurs

  • M.A. Schenkeveld-van der Dussen

  • L. Koelmans

  • over Hans Werkman

  • over Roland Willemyns