Skiplinks

  • Tekst
  • Verantwoording en downloads
  • Doorverwijzing en noten
Logo DBNL Ga naar de homepage
Logo DBNL

Hoofdmenu

  • Literatuur & taal
    • Auteurs
    • Beschikbare titels
    • Literatuur
    • Taalkunde
    • Collectie Limburg
    • Collectie Friesland
    • Collectie Suriname
    • Collectie Zuid-Afrika
  • Selecties
    • Collectie jeugdliteratuur
    • Basisbibliotheek
    • Tijdschriften/jaarboeken
    • Naslagwerken
    • Collectie e-books
    • Collectie publiek domein
    • Calendarium
    • Atlas
  • Periode
    • Middeleeuwen
    • Periode 1550-1700
    • Achttiende eeuw
    • Negentiende eeuw
    • Twintigste eeuw
    • Eenentwintigste eeuw
De Nieuwe Taalgids. Jaargang 71 (1978)

Informatie terzijde

Titelpagina van De Nieuwe Taalgids. Jaargang 71
Afbeelding van De Nieuwe Taalgids. Jaargang 71Toon afbeelding van titelpagina van De Nieuwe Taalgids. Jaargang 71

  • Verantwoording
  • Inhoudsopgave



Genre

sec - letterkunde
sec - taalkunde

Subgenre

tijdschrift / jaarboek


© zie Auteursrecht en gebruiksvoorwaarden.

De Nieuwe Taalgids. Jaargang 71

(1978)– [tijdschrift] Nieuwe Taalgids, De–rechtenstatus Auteursrechtelijk beschermd

Vorige Volgende
[pagina 411]
[p. 411]

Militaria bij Huygens en Revius

In F.L. Zwaan's Tien gedichten van Constantijn Huygens bleven enkele problemen staan. Wat hier wordt gegeven zijn pogingen tot oplossing, die ter toetsing op waarschijnlijkheid en bruikbaarheid worden voorgelegd aan vakman en expert.

I. In De Uytlandighe Herder, geschreven na het opbreken van het beleg van Bergen-op-Zoom, 1622, richt Huygens zich tot Daniel Heinsius, die, naar het heet, het van nabij heeft horen donderen en het gedreun, dat zijn aangevallen buren ondergingen, heeft doorstaan, toen het Spaanse ‘solpher-schutt’ hun met doden bedekte muren en Heinsius' bed deed schudden (vss. 267-272).

a. ‘solpher-schutt’. Comm.: ‘m.i. geschut door solfer (zwavel) tot ontbranding gebracht’. Aanvankelijk dacht ik (zie b.) aan geschut dat zwavel overbracht. Zwavel is n.l. een belangrijke component van het vulsel van brandbommen, cf. WNT III 1107, 1117, 1119 s. vv. brandkogel, -pop, -sas. Bovendien noemt bijv. Revius het fort van 's-Gravenweert, waar de bezetting zwartgeblakerd uit komt, ‘het vagevier/Daermen een lange wijl niet anders en vernam/Als nevelige roock en swavelige vlam’.

Maar ik ben gecapituleerd voor drs B.A.F. van der Sloot van het Legermuseum te Leiden, die me schreef dat z.i. gewoon geschut is bedoeld en dat Huygens, al is zwavel niet het hoofdbestanddeel van buskruit, deze term gebruikt omdat de artillerie een uitvinding van de duivel is. Te gereder gaf ik me gewonnen, omdat dit laatste een topos lijkt. Ik vond n.l. bij Erasmus de uitvinding van het buskruit aan een ‘cacodaemon’, een boze geest, toegeschreven (P.S. Allen, Opus Epistolarum Erasmi VI, Oxonii 1926, ep. 1756.89); terwijl Rabelais spreekt van ‘l'artillerie (inventée) par suggestion diabolique’ (Pantagruel, ch. VIII); ook Huygens zelf tenslotte, zo deelt prof. Strengholt mij mee, spreekt in Zeestraet vss. 131-140 t.a. van het buskruit dezelfde gedachte uit (Worp, Gedichten.. VII, 115).

b. Welk gebeuren heeft Huygens hier op het oog? Zwaan noemt een reeks steden die z.i. niet kunnen zijn bedoeld. Ook Gent valt z.i. uit, daar het zonder strijd, door enkele insluiting en uithongering, is gevallen. Hier ontstond bovenvermeld vermoeden inzake ‘solpher-schutt’: zou mogelijk beschieting met brandbommen buiten de eigenlijke gevechtshandelingen vallen? dan zou ev. het huis (de muren) van buren van de familie Heinsius kunnen zijn getroffen door een doden veroorzakende brandbom. Zoals gezegd, ik gaf dat op, ook doordat ik niet van desbetreffende archivalia mocht vernemen. Toch: ik blijf aan Gent denken. In 1584 (J.H. Meter, De literaire theorieën van Daniel Heinsius p. 18) werd de jonge Heinsius vandaar naar Veere in veiligheid gebracht. In zijn zelfportret in Illustris Academia Lugduno-Batava (Meter, a.w. p. 13) noemt Heinsius zich in verband met zijn kort verblijf in zijn vaderland stiefkind van Fortuna: ‘Fortunae, ut subinde de se loqui solet, privignus’. In die opmerking en die stapeling van ‘vaak’ en ‘hij pleegt’ is m.i. een toon van zelfironie onmiskenbaar. Daarachter kan een traumatische jeugdbelevenis schuil gaan. Mogelijk zinspeelt Huygens hier op datgene, waarvan hij wel wist of vermoeden kon dat het nu, in 1622, naar aanleiding van de dreiging voor Bergen-op-Zoom, bij zijn vriend weer naar boven was gekomen.

c. Wat de buren betreft dacht ik eerst aan Antwerpen, waarvan het beleg met gevechten om de forten in begin juli 1584 inzet. Mij is echter gezegd, dat de afstand Gent-Antwerpen te groot is dan dat het gedreun en geluid van het geschut tot Gent kan zijn doorgedrongen - een bezwaar, dat nog zwaarder drukt op het voorstel van

[pagina 412]
[p. 412]

P.E.L. Verkuyl (SpdLett 18, 1977, 281) dat men heeft te denken aan Heinsius, die in Leiden in 1622 het geschut voor Bergen-op Zoom hoorde. Ik denk nu aan de strijd om Termonde, (tussen Antwerpen en Gent, op 25 km van Gent) die begon op 4 aug. en zijn hoogtepunt had op 14 aug. 1584, toen de eindaanval om 5 u. 's middags begon (L. van der Essen, Alexandre Farnèse IV, Bruxelles 1935, 5 v). Het vertrek van de jonge Heinsius zou dan tussen die 4e aug. (Termonde viel op 17 aug.) en 17 sept., de val van Gent, kunnen worden gesteld. (Ik neem aan dat een Gentenaar over die van Termonde als ‘buren’ kan spreken!)

d. Van Bergen-op-Zoom zegt Huygens, vss. 287 v., dat het ‘vroom-geberghd’ is, ‘Hoe syn (d.i. Spanje's) heir met neus en monden/Hare wallen hadd' gevat’. Comm.: ‘“monden” kan “vuurmonden” betekenen; “neus” kan een wapen zijn, WNT IX 1898 s.v. neus: onderdeel van een bajonet’. De bajonet is echter van later tijd. Met de ‘neus’ wordt bedoeld ‘de verwijding van een van onderen gesloten sleuf, welke verwijding dient tot doorlating der haft’, WNT t.a.p. Deze verwijding van een sleuf een onderdeel van de bajonet te noemen en dan dat wapen zelf vergt van de rek van het pars pro totoprocédé misschien toch wat te veel. Ik stel voor te denken aan belegeringsfortificaties, waarvan de uitstekende en inspringende delen bijv. in de soldatentaal of door instructeurs in hun onderricht aan soldaten beeldend kunnen zijn aangeduid als resp. mond en neus. Men zie WNT III, 1385, nr. 12 over ‘bril’, fr. ‘lunettes’. En IX, 1900 s.v. ‘neusdwang’: een versterking waarmee men de tegenstander in bedwang houdt. De mogelijkheid van de stap van ‘bril’ = breidel = ‘neusdwang’ naar de benaming ‘neus’ voor de door die ‘neusdwang’ bedreigde versterking (cf. ‘iemand de pin op de neus zetten’), en vandaar weer naar de op die versterking gerichte, haar bedreigende, er in vorm mee overeenkomende belegeringsfortificatie lijkt me althans te overwegen. Tot deze ontwikkeling kan het gebruik van ‘neus’ (in Terneuzen bv.) en ‘nes’ voor landtong (H.J. Moerman, Nederlandse plaatsnamen, Leiden 1956, 165) hebben bijgedragen. Mèt het feit, dat er benamingen bestonden voor onderdelen van fortificaties als ‘schouderhoek’, ‘face’, ‘keel’ (J.W. Wijn, Het krijgswezen in den tijd van prins Maurits, Utrecht 1934, 255). Huygens kan deze termen uit de soldatentaal hebben opgevangen, of zelf als neologismen hebben gesmeed - in de vaktaal zijn ze niet doorgedrongen, lijkt het wel.

II. Is dit juist, dan zou men bij Revius een woordspel kunnen aantreffen in Vreugden-Rey. Zolang het fort Sint-Anna in Spaanse handen was, heette het ‘Geusenbril’. Nu de Geuzen het hebben bezet, noemt Revius het ‘der Geusen verre-kijcker’: ‘Sy (de Geusen) setten hem (de bril) nu self al lachend op haer neusen’. Uiteraard spel met ‘bril’: versterking als dwangmiddel en kijk-in-de-pot, WNT III 1381, en de bril om beter te zien. Maar ook met ‘neus’: deel van het gezicht dat geschikt is om er een bril op te plaatsen, en: vooruitspringend deel van een versterking, hier van een fort, als plaats waar men met het meeste voordeel bijv. op statief een verrekijker op kan stellen - in casu de neuzen van het fort Sint-Anna, vanwaar men àlles in Antwerpen kan waarnemen, werkelijk àlles. Dit laatste punt maakt, dat ik me afvraag of ‘verrekycker’ hier niet ‘telescoop’ betekent. Zo vind ik verrekycker gebruikt door Isaac Beeckman (C. de Waard, Journal tenu par Isaac Beeckman, III, La Haye 1945, 47: ‘oneyndelic verre alle dynghen representerende’; en over Descartes' ideeën over de maan, die toen binnen bereik begon te komen: ibid. p. 114, n. 5) - een zinspeling van Revius op wat

[pagina 413]
[p. 413]

toen in de lucht hing lijkt me mogelijk. In elk geval, deze verrekycker vergroot wel héél sterk. De bril was er niets bij, toen hij naar de andere kant was gericht.

III. In het opdrachtgedicht van zijn Heilige Dagen schrijft Huygens aan Leonora Hellemans van zijn verzen: ‘“Tzijn tochten van mijn” ziel, die ick voor henen sende,/Naer 'tgheen noijt oor en hoorde en ooghe noijt en kende,/Noijt menschen hert begreep; ghelijck een reisbaer Heer/Sijn' huyse-vesters schickt, met krijt en met geweer,/Daer hij vernachten wil’ (F.L. Zwaan, Avondmaalsgedichten en Heilige Dagen, 1968, p. 94, en in de ed. Strengholt, 1974, p. 61). Zwaan heeft als commentaar op huyse-vesters: kwartiermakers; en op krijt: ‘misschien om te noteren wat betaald moet worden’. Dat laatste lijkt me onjuist - tenzij men ‘krijt’ wil opvatten als enkel en alleen dienend ter completering van het beeld van de kwartiermaker; maar ook dan klopt het niet -, daar in deze Stad ‘gratis’ en ‘gratia’, uit genade en om niet, inkwartiering wordt verleend - anders gezegd, er is reeds betaald. (Voor het beeld van de kwartiermaker juist daar vergelijke men Joh. 14,2 waar het Christus is, die ‘plaats bereidt’ in het Huis van zijn Vader met de vele woningen.) Huygens zendt hier zijn verzen vooruit, ‘a.h.w. als boden’ (Strengholt), met ‘geloofsbrieven’, zou men kunnen aanvullen. Het krijt dient m.i. om het merkteken van de kwartiermaker en de naam van de Heer, of de aanduiding van de afdeling en het aantal van de soldaten die er zullen verblijven, aan te tekenen op de deur. Dit vermoeden vond ik bevestigd in het wetboek van Justinianus, waar (De metatis XII:41) staat, dat de metatores (kwartiermakers) de posten van de deur merkten met een teken (manus-handtekening) en er de naam op schreven van degene die er kwartier zou vinden (hospitaturi nomen); op het uitwissen (delere) ervan stond straf. Het wetboek van Theodosianus (VII.8) spreekt behalve van militairen ook van vorsten en gezanten van de provincies - ‘reisbare Heeren’ dus. (W. Th. Gevers Deynoot, Inkwartieringen, Leiden 1878, 5 en H.F. van Zuylen Nyevelt, De hospitio militari, Utrecht 1844,15) Heeft Maurits' renaissance op krijgsgebied het krijt, stel dat het ooit in onbruik is geraakt, weer teruggebracht? Aan majoor H.L. Zwitzer van de Sectie Krijgsgeschiedenis van de Kon. Landmacht dank ik het, dat ik kan verwijzen naar Bardin en Oudinot de Reggio, Dictionnaire de l'Armée de Terre ou recherches historiques sur l'art et les usages militaires des Anciens et des Modernes, Paris, z.j., III, 1731 s.v.craie: ‘il est question de Craie dans les récits historiques pour indiquer la manière dont les Fourriers des armées et ceux de la maison du Roi marquaient en route les logements’ - was de koning zelf aanwezig, dan gebruikten 's konings fourriers wit krijt, de andere geel. Voor later tijd geldt: ‘On ne marque plus le logement à la Craie que dans le temps de guerre’. In Huygens' tijd komt de ‘biljetteeringe’ op, blijkens (ook deze verwijzing dank ik aan majoor Zwitzer) het Placaat op het uytloopen van de Soldaten, een ordonnantie van de Raad van State van 1 juli 1627; vergelijk de door Huygens zelf getekende Ordre en Reglement .. omtrent het logeeren .. van 's Lands Militie, van 16 mei 1675, art. 5. Bij de ‘biljetteeringe’ lijkt Huygens' ideeënreeks te zijn begonnen: kwartiermakers vertonen schriftelijke opdrachten tot vordering van een woning en aankondiging van de komst van hun Heer: zijn verzen. Vandaar via het schrijven, en door hun beeld (in)gegeven, het krijt (uit vroeger, of ws. toch ook wel eigen tijd: Huygens leefde immers ‘en temps de guerre’); en het ‘geweer’, dat bij het beeld behoort, maar geen rol speelt. Wanneer Huygens spreekt van een ‘reisbaer Heer’, transponeert hij in het geestelijke zijn eigen

[pagina 414]
[p. 414]

ervaring van een leven van reizen en trekken in dienst van de Prins - vgl. p. 2 van het Placaet van 1627, dat de rechten omschrijft van ‘reysende Persoonen’; en cod. Theodosianus VII. 8 (zie boven).

 

Bergschenhoek, 4 Jan. 1978

Hendrik Chabotlaan 45

N. VAN DER BLOM


Vorige Volgende

Footer navigatie

Logo DBNL Logo DBNL

Over DBNL

  • Wat is DBNL?
  • Over ons
  • Selectie- en editieverantwoording

Voor gebruikers

  • Gebruiksvoorwaarden/Terms of Use
  • Informatie voor rechthebbenden
  • Disclaimer
  • Privacy
  • Toegankelijkheid

Contact

  • Contactformulier
  • Veelgestelde vragen
  • Vacatures
Logo DBNL

Partners

Ga naar kb.nl logo KB
Ga naar taalunie.org logo TaalUnie
Ga naar vlaamse-erfgoedbibliotheken.be logo Vlaamse Erfgoedbibliotheken

Over dit hoofdstuk/artikel

auteurs

  • N. van der Blom

  • Alfred M.M. Dekker

  • over Constantijn Huygens

  • over Jacobus Revius


datums

  • 4 januari 1978