Skiplinks

  • Tekst
  • Verantwoording en downloads
  • Doorverwijzing en noten
Logo DBNL Ga naar de homepage
Logo DBNL

Hoofdmenu

  • Literatuur & taal
    • Auteurs
    • Beschikbare titels
    • Literatuur
    • Taalkunde
    • Collectie Limburg
    • Collectie Friesland
    • Collectie Suriname
    • Collectie Zuid-Afrika
  • Selecties
    • Collectie jeugdliteratuur
    • Basisbibliotheek
    • Tijdschriften/jaarboeken
    • Naslagwerken
    • Collectie e-books
    • Collectie publiek domein
    • Calendarium
    • Atlas
  • Periode
    • Middeleeuwen
    • Periode 1550-1700
    • Achttiende eeuw
    • Negentiende eeuw
    • Twintigste eeuw
    • Eenentwintigste eeuw
De Nieuwe Taalgids. Jaargang 76 (1983)

Informatie terzijde

Titelpagina van De Nieuwe Taalgids. Jaargang 76
Afbeelding van De Nieuwe Taalgids. Jaargang 76Toon afbeelding van titelpagina van De Nieuwe Taalgids. Jaargang 76

  • Verantwoording
  • Inhoudsopgave



Genre

sec - letterkunde
sec - taalkunde

Subgenre

tijdschrift / jaarboek


© zie Auteursrecht en gebruiksvoorwaarden.

De Nieuwe Taalgids. Jaargang 76

(1983)– [tijdschrift] Nieuwe Taalgids, De–rechtenstatus Auteursrechtelijk beschermd

Vorige Volgende
[pagina 425]
[p. 425]

Martinius, De Decker en Oudaan; drie gedichten over het lijden van Christus

Baukje van Dam - Heringa

I

Onder de vele zeventiende-eeuwse gedichten over Christus' lijden zijn er een aantal, die in vorm en opzet opvallend veel overeenkomst vertonen: het zijn lange, verhalende gedichten die de lijdensgeschiedenis zoals we die uit de evangeliën kennen, weergeven. Dit artikel vormt de neerslag van een onderzoek naar drie van zulke werken, namelijk F. Martinius' Treur-gedicht met het vervolg Triumphe der Opstandinge, J. de Deckers Goede Vrydag en J. Oudaans Aandachtige Treurigheyd.Ga naar voetnoot1

De doelstelling van het onderzoek was in de eerste plaats het opsporen van de relaties tussen de gedichten. Maar een niet onbelangrijk bijoogmerk was, naast de ook nu nog bekende Goede Vrydag twee veelgelezen werken te belichten van auteurs aan wie tot nu toe weinig aandacht is besteed: Martinius en Oudaan. In de derde plaats kan dit artikel gezien worden als aanzet tot thematisch onderzoek op het nog grotendeels braakliggende terrein van de zeventiende-eeuwse lijdenspoëzie van protestantse zijde.Ga naar voetnoot2

 

Franciscus Martinius (1611-'53)Ga naar voetnoot3 werd geboren te Kampen. Na zijn opleiding aan de Latijnse school in zijn geboortestad ging hij in 1631 naar Leiden om theologie te studeren. Hij volgde er ook met veel belangstelling de colleges van Daniël Heinsius. In 1638 werd hij predikant te Epe.

Zodra zijn Treur-gedicht, Tot verklaringe over 't lyden en sterven Van onsen Heere Jesus Christus (Kampen, 1645) verschenen was, bood Martinius Hooft, met wie hij kort tevoren had kennis gemaakt, een exemplaar aan. Diens oordeel over het werk was erg gunstig, zoals blijkt uit een brief die hij een paar weken later schreef aan Barlaeus: ‘[...] Daer-en-tusschen sendt hy [Martinius] my dit Gedicht op 't Lyden Christi; waer in ick veel aerdige slaghen [ = rake zetten; goede vondsten] en schranderheden [ = scherpzinnige opmerkingen] speur, die my doen gelooven, dat hy voor geenen van onse Duytsche Rymers (ick sonder altijdts den Heer van Zuylichem uyt) sou behoeven te wijcken, wen het hem luste sijnen geest aen de Poësy te koste te leggen’Ga naar voetnoot4

[pagina 426]
[p. 426]

Het Treur-gedicht is in de 17e en 18e eeuw verschillende keren opnieuw uitgegeven. In 1649 verscheen een tweede druk; in tegenstelling tot de eersteGa naar voetnoot5 (waarvan voorzover ik heb kunnen nagaan geen exemplaar bewaard gebleven is) is deze druk, ‘t' Aemsteldam, By Jacob Lescaille, Boekverkoper op de Middeldam, naest de Vismarkt’, keurig verzorgd en erg mooi uitgegeven, in folio. Blijkens een mededeling op het titelblad heeft de auteur veel verbeterd en toegevoegd.Ga naar voetnoot6 In 1651 wordt het werk opgenomen in de Verscheyde Nederduytsche Gedichten.Ga naar voetnoot7 De uitgever laat er het zojuist geciteerde gedeelte uit Hoofts brief (iets uitgebreider) aan voorafgegaan. Ook in zijn inleiding op de bundel vestigt hij de aandacht op Martinius, door diens naam, met die van De Decker, te zetten naast die van de ‘grote’ dichters.Ga naar voetnoot8 Deze bundel is herdrukt in 1659 (Amsterdam, W. Doorninck). In 1729 verschenen het Treur-gedicht en het gedicht dat daar een vervolg op vormt, Triumphe der Opstandinge [...] in een bundel Gedichten van Franciscus Martinius, verzameld door de Haagse uitgever Jacob de Jongh.Ga naar voetnoot9

Het Treur-gedicht is een 932 regels lang verhalend gedicht, geschreven in gepaard rijmende alexandrijnen. Het is onderverdeeld in negen ‘zangen’, voorafgegaan door een inleidende ‘zang’.Ga naar voetnoot10

Het onvoltooid gebleven werk Triumphe der Opstandinge Van onsen Heilant Jesus Christus, bedoeld als vervolg op het Treur-gedicht, telt 407 regels. Het werd voor het eerst gedrukt in de Verscheyde Nederduytsche Gedichten van 1651, al komt de titel

[pagina 427]
[p. 427]

niet in de inhoudsopgave voor.Ga naar voetnoot11 Wat de vorm betreft is het gelijk aan het Treurgedicht.

 

Goede Vrydag ofte Het Lijden onses Heeren Jesu Christi van Jeremias de Decker (1609-'66) verscheen voor het eerst in de Verscheyde Nederduytsche Gedichten van 1651 (p. 203-32) en is daarna vele malen opnieuw verschenen.Ga naar voetnoot12

Omdat uitvoerige gegevens over de schrijver en zijn werk gemakkelijk te vinden zijn in Karsemeijers dissertatieGa naar voetnoot13 en in de uitstekende inleiding van Buitendijk bij zijn tekstuitgave (zie noot 12), verwijs ik voor nadere informatie naar die twee studies.

Goede Vrydag telt in z'n definitieve vorm 1088 regelsGa naar voetnoot14; het is geschreven in vierregelige strofen, die een per zang variërende combinatie van hele en halve alexandrijnen hebben. Ook het rijmschema is per zang verschillend.

 

Het derde werk dat aan de orde komt is Aandachtige Treurigheyd En Hoog-gereeze Vreugde. Getrokken uyt Aanmerking over het Lyden, Sterven, Verryzenisse, en Hemelvaart van onzen Heere en Zaligmaker Jesus Christus: In Rijm vervat, door Joachim Oudaan. Dit gedicht verscheen in 1660, bij A. van Blancken te Amsterdam.Ga naar voetnoot15

Joachim Oudaan (1628-'92)Ga naar voetnoot16 groeide op in het milieu van de Rijnsburger collegianten, van welke beweging zijn vader de leider was.Ga naar voetnoot17 Hij bezocht de Latijnse school te

[pagina 428]
[p. 428]

Leiden en studeerde daarna verder op diverse terreinen, onder leiding van Petrus Scriverius, bij wie hij als secretaris in dienst was. In 1656 vestigde hij zich in Rotterdam, waar hij naast zijn werk als tegelbakker en later als juridisch adviseur, actief deelnam aan het politieke, godsdienstige en culturele leven. Van zijn omvangrijk literair oeuvre is tot nu toe nog niets in een moderne editie uitgegeven.Ga naar voetnoot18

Aandachtige Treurigheyd telt 3290 regels, die verdeeld zijn over een inleiding en zestien zangen. Daarna volgt nog een zegezang (94 regels). Evenals De Decker hanteert Oudaan een vierregelige grondvorm, met een per zang variërend rijmschema en een per zang variërende combinatie van hele en halve alexandrijnen.

II

Dat Treur-gedicht met Triumphe, Goede Vrydag en Aandachtige Treurigheyd meer met elkaar gemeen hebben dan alleen het onderwerp, is al eerder enkele onderzoekers opgevallen. Ik geef in deze paragraaf een overzicht van wat er over de relatie tussen de gedichten tot nu toe gezegd is.

1. Karsemeijer heeft in zijn dissertatie over Jeremias de DeckerGa naar voetnoot19 de aandacht gevestigd op een bewaard gebleven brief van De Decker aan Oudaan, waaruit valt af te leiden, dat Oudaan zich in een eerder schrijven tegenover De Decker in zekere zin verontschuldigd heeft voor het feit dat hij over hetzelfde onderwerp als De Decker een dichtwerk gemaakt heeft. Het staat dus onomstotelijk vast dat Oudaan Goede Vrydag gekend heeft.

Dat er ook duidelijk sprake is van invloed van Goede Vrydag op Aandachtige Treurigheyd is door Karsemeijer vastgesteld in een artikel in Levende Talen.Ga naar voetnoot20 Hij schrijft daarin onder meer: ‘Hoewel Aandachtige Treurigheyd geenszins een klakkeloze nabootsing genoemd mag worden van Goede Vrydag, is het toch duidelijk onder invloed ervan tot stand gekomen. Het pleit m.i. voor Oudaan, dat hij zichzelf heeft weten te blijven, ook al richt hij zich in stof en vorm geheel naar zijn voorbeeld [...]’. Hij noemt in het vervolg van zijn artikel als punten van overeenkomst met name: stofindeling, metrum, grondvormen der strofen en de versificatie.

Ook Van Es schrijft, in het hoofdstuk ‘Christo-centrische poëzie’ in GLN V, iets over de verhouding tussen de beide gedichten.Ga naar voetnoot21 Hij noemt, zonder dat overigens verder uit te werken, de invloed van Goede Vrydag op de keuze van de stof en op de vormgeving. Iets uitvoeriger is hij over de overeenkomst in ‘stijl: een soortgelijke verstrengeling van plastische epiek en tot lyriek opvleugende bespiegeling; een zelfde bewogenheid bij het verhaal van het gebeuren alsof de dichter als toeschouwer persoonlijk ter plaatse was; datzelfde troostend, verwijtend of bestraffend toespreken van de personen: de discipelen, de Joden, Pilatus, de soldaten. Ook bij Oudaan vaart op dramatische momenten een barokke onrust in de verzen [...]. Over het geheel echter is Oudaans

[pagina 429]
[p. 429]

gedicht minder diep van sentiment, minder ontroerend, minder hevig barok dan dat van De Decker’.

 

2. De enige die iets zegt over een mogelijke relatie tussen Goede Vrydag en Martinius' Treur-gedicht is Van Es. In hetzelfde hoofdstuk van GLN V schrijft hij dat het Treurgedicht ‘vermoedelijk De Decker heeft geïnspireerd tot het schrijven van zijn “Goede Vrydag” [...]. Er zijn namelijk overeenkomsten, te opvallend om toevallig te zijn.’ Hij noemt dan: de stof, gedeeltelijk de wijze van behandeling en vooral ‘die typisch barokke mengeling van subjectieve elementen in het verhaal, alsof de dichter persoonlijk aanwezig is bij het gebeuren, die verwijtende, bestraffende, verontwaardigde uitroepen en aanspreekvormen tot de personen in het verhaal, en aan het einde van een zang meermalen het motief van een persoonlijk schuldgevoel. Epiek, lyriek en meditatie dooreen. [...]’Ga naar voetnoot22

 

3. Voorzover ik weet heeft niemand tot nu toe gewezen op een, directe of indirecte, relatie tussen Oudaans Aandachtige Treurigheyd en het Treur-gedicht van Martinius.

III

Zoals uit bovenstaand overzicht blijkt, staat het wel vast, dat er een sterke relatie is tussen Aandachtige Treurigheyd en Goede Vrydag; is er de veronderstelling van een relatie tussen Goede Vrydag en Treur-gedicht; en is er nog niets gezegd over de verhouding van Aandachtige Treurigheyd tot Treur-gedicht en Triumphe. Laat ik met het laatste beginnen.

a. Het ligt voor de hand te denken dat punten van overeenkomst tussen Martinius' werk en dat van Oudaan, op rekening kunnen worden gesteld van Oudaans navolging van de Goede Vrydag. Bij nauwkeurige onderlinge vergelijking van de drie teksten blijkt deze veronderstelling niet te kloppen: er zijn verscheidene plaatsen in Aandachtige Treurigheyd die er heel sterk op wijzen dat Oudaan ook Martinius' gedichten goed gekend, en in bepaalde opzichten nagevolgd heeft.

In totaal heb ik ongeveer 25 passages gevonden, waarvan aan te nemen is, dat Oudaan ze aan die gedichten ontleend heeft. Ze leveren m.i. voldoende bewijsmateriaal voor de stelling dat er in Aandachtige Treurigheyd sprake is van directe ontlening aan Treur-gedicht en Triumphe. In het merendeel van de gevallen gaat het om ontleningen op het niveau van de gedachte, soms worden daarbij echter ook de woorden die Martinius gebruikt heeft overgenomen. Ik geef een paar voorbeelden. N.B.: geen van de hieronder te noemen passages vinden we in Goede Vrydag op de een of andere manier terug. Het is dus onmogelijk dat De Deckers werk in deze gevallen een bemiddelende rol gespeeld heeft.

Lucas 23:11 luidt in de StatenvertalingGa naar voetnoot23: ‘En Herodes met zijne krijgsheden Hem

[pagina 430]
[p. 430]

[= Jezus] veracht en bespot hebbende, deed Hem een blinkend kleed aan en zond Hem weder tot Pilatus.’ Naar aanleiding daarvan dicht Martinius:

 
(Tg, r. 511-5, p. 239)Ga naar voetnoot24
 
Hadt ghy 't hier na gemaeckt [...]
 
Dat ghy der Sotten Sot soud worden achter straten, [...]
 
Als een gemeene kluyt der Hooven uytgelacht!

De woorden zot en kluyt/klucht, die in de bijbeltekst niet voorkomen, vinden we ook in AT, r. 907-12, p. 27Ga naar voetnoot25:

 
[Herodus]
 
Schiet dezen Koning [...]
 
Een witte fali an
 
Als tot een konings-klucht, of aan een malle-man,
 
En zend hem dus [...]
 
Weer naar Pilatus toe, als koning van de zotten.

Een tweede voorbeeld zien we in een gedeelte uit Triumphe, waarin de ‘ik’ de vrouwen toespreekt, die naar het graf gaan om Jezus te balsemen. Dat is echter al gebeurd door Jozef van Arimathea en Nicodemus (Joh. 19:39).

 
(Tr, 120-3, p. 263)
 
Nochtans soo rieck ick wel, wat dat ghy doet alhier.
 
Ghy meent den lesten dienst is maer geschiet ten halven.
 
Want boven d' hondert pont van Nicodemus salven,          Ioh. 19:39
 
Komt ghy en brengt noch meer tot sijn vereering aen.

Oudaan neemt de gedachte over, maar verwoordt die op z'n eigen omstandige manier als volgt:

 
(AT, r. 2539-46, p. 73)
 
O godgeraakte ziel, en dacht ik het niet wel,
 
Oprechte Magdalene,
 
Dat uw' beproefde trou door heymelyk bestel
 
Een meerder werk wouw doen? een meerder werk dan weenen?
 
Of acht gy 't groote werk van Jozef niet genoeg,
 
Noch al die specerijen,
 
Dat gy ten grave loopt dus nuchteren, dus vroeg,
 
Ten zy het andermaal gedaan zy door Marijen?

b. Het onderzoek naar ontleningen biedt ook steun aan Van Es' veronderstelling, dat er een relatie is tussen Goede Vrydag en Martinius' Treur-gedicht. Van de elf plaatsen die ik gevonden heb, wil ik er enkele bespreken. Wel moet hierbij opgemerkt worden,

[pagina 431]
[p. 431]

dat het in de meeste gevallen gaat om ontlening van gedachten; De Decker neemt maar heel weinig woordelijk over van het Treur-gedicht. Deze vorm van ontlening is iets minder ‘bewijskrachtig’ dan de vorm waarbij ook de woordkeus (althans gedeeltelijk) overgenomen wordt.

Nadat in Treur-gedicht verteld is, dat Judas zijn meester verraden heeft voor dertig zilverstukken, spreekt de verteller eerst woedend Judas toe, en werpt vervolgens de priesters voor de voeten:

 
(TG, r. 132-4, p. 226)
 
Jerusalem sal noch daer voor den dagh beleven,
 
Dat een voor dertigh niet, maer dertigh sal voor een
 
Te krijgen zijn, en noch de Kooper toe gebeên.

In de marge wordt verwezen naar Deuteronomium 28:68. Deze tekst luidt: ‘[...] en aldaar [nl. in Egypte] zult gij u aan uwe vijanden willen verkoopen tot dienstknechten en tot dienstmaagden, maar daar zal geen kooper zijn.’ Het element ‘dertig mensen voor één zilverstuk’ komt in de tekst niet voor. Welnu, bij De Decker lezen we, eveneens in een ‘aanspraak’ van de verteller tot de priesters:

 
(GV, r. 369-72Ga naar voetnoot26)
 
En ghy, die nu soo mild voor 't leven van een' man
 
Derft dertig schijven tellen;
 
Weest seker en gewis dat uwer dertig dan
 
Maar een' en sullen gellen.Ga naar voetnoot27

Nog een voorbeeld. Aan het begin van zang IX beschrijft Martinius hoe heel Jeruzalem uitloopt naar Golgotha:

 
(Tg, r. 831-4, p. 249)
 
De Stadt gingh onder dies heel over eynde staen,
 
En storte schielijck uyt de poorten derwaerts aen:
 
De gantsche wegh is swart van mannen, en van vrouwen,
 
En kindren, die het langhst sal heugen en berouwen.

(Lucas 23:27: ‘En een groote menigte van volk en vrouwen volgde hem’. De Decker schildert een soortgelijke krioelende menigte:

 
(GV, r. 581-4)
 
Hoe dringt, hoe woelt men hier! De Stad schijnt uytgelaten
 
En over 't veld gespreyd.
 
't Krielt hier van vrouwen, mans, van Priesters en soldaten
 
D' een scheld hier, d' ander swijgt; d' een lacht hier, d' ander schreyt.

c. Ik heb in Aandachtige Treurigheyd ongeveer 25 passages gevonden, die sterke overeenkomsten vertonen met regels uit Goede Vrydag. Dat betekent dat Oudaan, in getal-

[pagina 432]
[p. 432]

len uitgedrukt althans, ongeveer evenveel ontleend heeft aan De Decker als aan Martinius! Een verschil is, dat Oudaan van De Decker dikwijls niet alleen de gedachte, maar ook het woordgebruik overneemt. De ontleningen aan Goede Vrydag zijn vooral te vinden in drie gedeelten: ‘Christus verwezen’, ‘Christus henen-geleid, gekruist’ en ‘De kruishanging en dood Christi’. Dat is niet zo verwonderlijk, want in de overeenkomstige zangen van Goede Vrydag horen we in heel wat strofen De Decker-op-z'n-best.

Ik geef als voorbeeld de passages over de kruisiging. Het is in dit verband van belang om in gedachten te houden dat geen van de evangelisten details geeft over de kruisiging. Alle bijzonderheden in de uitgebreide beschrijvingen die we bij de dichters aantreffen komen dus voor hun eigen rekeningGa naar voetnoot28, ze zijn in elk geval niet aan de bijbel ontleend.

 
(GV, r. 609-16)
 
Ik hoor de spijckeren met ysselijcke slagen
 
Door hout en handen jagen:
 
't Geklop gaet overhand;
 
De wreedheyd treft by beurt dan d' een dan d' ander hand.
 
 
 
Nu salse gaen aen 't hout de teere voeten hechten:
 
Daer smijtse door den rechten,
 
Daer door den slincken heen;
 
Amy! wat slaen is dat! dat knerst door vleesch en been.

Oudaan leunt heel sterk tegen deze beschrijving aan, maar weet het toch ‘anders’ te doen:

 
(AT, r. 1691-4, p. 49)
 
Daar gaanze in eenen slag vier nagelen, vier slagen,
 
Door hand' en voeten jagen,
 
Dat knerssen door het been,
 
Door vleesch, en zenen, knerst door hert en herssen heen.

Het lijkt me trouwens waarschijnlijk dat De Decker op zijn beurt door Martinius geïnspireerd is. In Treur-gedicht wordt het kruisigen namelijk op deze manier beschreven:

 
(Tg, r. 771-4, p. 247)
 
Neen 't moeten spijckers zijn, sal handt en voet het sijn'
 
Meê krijgen van de straf, en deelen in de pijn:
 
De pijn moet in 't gewricht der lede-schyven dalen,
 
Soo dickwijls men de slagh des hamers hoort verhalen.

Tenslotte een voorbeeld van een van de gevallen waarin Oudaan wel een aantal (rijm)woorden of een bepaalde zinswending overneemt van De Decker, maar die dan in een heel ander verband gebruikt:

 
(GV, r. 1013-6, de inzet van ‘Christus verresen’)
 
De Son-torts versch geresen
[pagina 433]
[p. 433]
 
Toont vriendelijcker wesen,
 
Geeft lieffelijcker licht als zy op Vrydag gaf;
 
De vrouwen rijsen ook, en geven sich na 't graf.

Deze regels weerklinken in een passage waarin Oudaan beschrijft hoe Jezus de discipelen troost in de veertig dagen tussen Zijn opstanding en hemelvaart:

 
(AT, r. 2959-62, p. 85)
 
Maar 't lieffelijke wezen
 
Van deze Zon, gerezen
 
Na dien benauden nacht, verrezen uyt zijn graf,
 
En meermaals haar getoont, wischt alle tranen af.

Uit het ontleningenonderzoek kunnen zo de conclusies worden getrokken

a. dat Oudaan behalve De Deckers Goede Vrydag ook het Treur-gedicht en de Triumphe van Martinius goed gekend heeft;

b. dat zijn ontleningen aan het werk van Martinius vaak meer de gedachte dan de woordkeus betreffen, terwijl hij zich in zijn ontleningen aan De Deckers gedicht dikwijls nauwer bij diens woordkeus en wijze van uitdrukken aansluit;

c. dat De Decker inderdaad Treur-gedicht gekend heeft, en dat zijn ontleningen aan dat werk veelal liggen op het niveau van de gedachte.

IV

In deze paragraaf ga ik nader in op een aantal belangrijke aspecten die de drie gedichten gemeenschappelijk hebben.

A. De stof en de behandeling daarvan

1. Alle drie auteurs beginnen hun verhaal met de laatste Pascha-maaltijd die Jezus met Zijn discipelen houdt; niet een begint b.v. bij Judas' verraad of bij de intocht in Jeruzalem (Palmzondag), hoewel dat ook best denkbaar zou zijn. Dat de drie gedichten niet op hetzelfde punt eindigen heeft verschillende oorzaken. Martinus is in zijn Triumphe blijven steken; maar gezien de opzet ervan is aan te nemen dat hij minstens de verschijningen, en waarschijnlijk ook de hemelvaart van Jezus heeft willen behandelen. De Decker daarentegen heeft zich nadrukkelijk als doel gesteld Christus' lijden te beschrijven. De twee korten zangen over Zijn begrafenis en opstanding vormen dan ook slechts de afronding van het verhaal. In V.2 kom ik hier nog even op terug.

 

2. De lijdensgeschiedenis is in de Statenvertaling in elk van de vier evangeliën verdeeld in drie hoofdstukken. De gedichten daarentegen bestaan uit een uiteenlopend aantal zangen: afgezien van de inleidende zang heeft Treur-gedicht er 9, Triumphe 5, Goede Vrydag 9 en Aandachtige Treurigheyd 16.

De indeling van de werken blijkt bij vergelijking grote overeenkomsten te vertonen, althans in het gedeelte tot Christus' sterven. Daar waar er verschil is tussen Treurgedicht en Goede Vrydag, komt in Aandachtige Treurigheyd steeds de indeling overeen met die in Treur-gedicht.

 

3. Geen van de schrijvers volgt één bepaald evangelie. Men volgt de bijbel, maar gaat

[pagina 434]
[p. 434]

daarbij harmoniserend te werk: in het verhaal, dat grotendeels in alle vier evangeliën gelijk is, worden gedeelten en bijzonderheden opgenomen, die door slechts een of twee evangelisten worden meegedeeld. Zo tracht men een volledig beeld te geven van de gebeurtenissen. Oudaan is hierin het nauwkeurigst; vrijwel geen detail ontbreekt bij hem. Martinius is iets minder volledig. De Decker, die er meer op gericht is emoties over te brengen dan het verhaal exact na te vertellen, is over bepaalde hoogtepunten, zoals de kruisiging, erg uitvoerig, terwijl hij in andere delen allerlei details overslaat of slechts terloops aanduidt. Bijfiguren in het verhaal krijgen bij hem slechts aandacht, voorzover hun optreden direct iets te maken heeft met Jezus' lijden, terwijl Martinius, en in nog sterkere mate Oudaan ook ruimschoots aandacht geven aan hùn overleggingen en reacties. Zo wijdt Oudaan bijv. een hele zang aan ‘Judas' wanhoop’.

 

4. Twee gebeurtenissen in de lijdensgeschiedenis worden door de drie auteurs erg uitvoerig beschreven, terwijl ze in de evangeliën zonder één detail vermeld worden, namelijk de geseling en de kruisiging.

In Aandachtige Treurigheyd treffen we nog een derde uitbreiding aan, en wel over Jezus' hemelvaart en de begroeting door God de Vader (AT, r.3155-89, p. 91-2.) Oudaans grote uitvoerigheid in dit gedeelte zal wel in verband staan met zijn visie op Jezus; ik kom daar in V.2 op terug.

Voor één passage uit Triumphe en twee gedeelten uit Aandachtige Treurigheyd is geen directe aanleiding in de bijbel te vinden. Het gaat om de volgende plaatsen:
Tr, r. 25-50, p. 260: gesprek tussen Maria Magdalena en Simon Petrus, waarin ze elkaar hun nood klagen.Ga naar voetnoot29
AT, r. 431-44, p. 13-4: Judas denkt dat Jezus ook deze keer wellicht weer zal ontsnappen aan een arrestatie.
AT, r. 2879-2906, p. 83-4: verklaring van de betekenis van het feit dat Jezus zijn eigen vissen en de vissen die de discipelen gevangen hebben, samen bakt.

Maar ook met deze enkele passages bewegen zich zowel Oudaan als Martinius nog ruimschoots binnen de marges van Vossius' ‘Gulden Regels’: ‘'t Geen Gods boeck zeit noodzaeckelijck, 't geen het niet zeit spaerzaem, 't geen hier tegens strijd geensins te zeggen,’ zoals Vondel ze weergeeft in zijn Opdracht van het drama Gebroeders (1640).

 

5. In de gedichten komen verscheidene aanhalingen uit en reminiscenties aan het Oude Testament voor. Een doel daarvan kan zijn iets of iemand op een bepaalde manier aan te duiden, verg. GV, r. 956: ‘Hy is een lelibloem, die tusschen distels bloeyt’. (Hooglied 2:1: ‘Gelijk een lelie onder de doornen, alzo is mijne vriendin onder de dochteren’, hier op Jezus toegepast). Nu en dan lijkt het alsof het de schrijvers alleen te doen is om een soort van bijbels idioom.

In verschillende gevallen wil men met die aanhalingen laten zien dat in Jezus allerlei profetieën worden vervuld.

[pagina 435]
[p. 435]

Soms haalt men bepaalde personen en situaties aan als prefiguraties van Christus en wat er met Hem gebeurt. Een mooi voorbeeld daarvan levert AT, r. 2031-46 (p. 59), waar de verhouding tussen Jezus en de joden die bij het kruis staan wordt beschreven alsof het ging om de verhouding tussen Jozef en zijn broers (Qudaan verwijst in de marge naar teksten uit Genesis 42 en 45). De manier waarop hij de twee situaties in elkaar schuift, is heel subtiel.

Op diverse plaatsen worden er parallellen met de oudtestamentische offerpraktijk getrokken.

Aanhalingen uit het Nieuwe Testament komen onder meer voor in theologiserende gedeelten, vooral als de betekenis van Christus' kruisdood behandeld wordt.

Letterlijke of bijna letterlijke berijmingen van bijbelteksten, zoals in onderstaand citaat, komen we vooral in Aandachtige Treurigheyd veel tegen. Doorgaans vermeldt Oudaan de betreffende teksten in de marge.

 
(AT, r. 799-805, p. 24)
 
Nu zag de morgenstond den vollen Raad gespannen;
 
Daar weder op een nieu door meerder mond van mannen,Ga naar margenoot+
 
Of hy de Christus zy hem ernstig afgevraagt:
 
Maar Jesus, die den grond van deze herten kende,
 
Zeyt, schoonik 't zegge 't zal uw ongeloof niet wenden?
 
En vrage ik insgelijks
 
'k Zie voor my van bescheyd of vrijheyd weynig blijks.

(Lucas 22: 66-8: ‘En als het dag geworden was, vergaderden de ouderlingen des volks en de overpriesters en schriftgeleerden, en brachten Hem in hunnen Raad, Zeggende: Zijt gij de Christus? Zeg het ons. En Hij zeide tot hen: Indien Ik het u zeg, gij zult het niet gelooven. En indien Ik ook vraag, gij zult mij niet antwoorden of loslaten.’)

In Treur-gedicht en Triumphe zijn ook heel wat teksten verwerkt, maar veelal op een vrijere manier. De bijbelplaatsen worden nauwgezet in de marge vermeld.Ga naar voetnoot30 Goede Vrydag bevat de minste tekstberijmingen. In tegenstelling tot de andere auteurs verwijst De Decker geen enkele keer naar door hem verwerkte teksten.

B. De wijze van vertellen

Een tweede terrein waarop de gedichten opvallende overeenkomsten vertonen is dat van de wijze van vertellen. In de citaatjes, die ik al eerder gaf (zie p. 428-9) van Van Es' opmerkingen, wordt zonder verdere toelichting gesproken over ‘een bewogenheid bij het verhaal van het gebeuren alsof de dichter persoonlijk aanwezig is’ en over ‘het troostend, verwijtend of bestraffend toespreken van personen’. Omdat deze aspecten in zekere zin met elkaar samenhangen, en omdat allerlei andere punten niet genoemd zijn, lijkt het me goed de manier waarop de drie verhalen verteld worden, nader te analyseren.

[pagina 436]
[p. 436]

1. De vertelsituatie is in alle drie werken het best te omschrijven als auctorieel:Ga naar voetnoot31 er is een alwetende verteller, die buiten de wereld van de andere verhaalfiguren staat. Deze verteller presenteert zich in de inleidende zang: er is een ‘ik’ die uitlegt, waarom hij, in dichtvorm, gaat vertellen over het lijden van Jezus. In de loop van het verhaal duikt deze ‘ik’ af en toe op in zinnetjes als ‘[...] en dacht ik het niet wel’ (AT, r. 2539) en ‘Noch sal ick seggen dan (tot uw ontheyliging: Ach arme Sot!)’ (Tg, r. 720-1).

 

2. Heel sterk valt de nadruk op de aanwezigheid van een verteller in een aantal gedeelten van Goede Vrydag, waar De Decker het procédé van het ooggetuigeverslag toepast. Daarmee wordt de indruk gewekt alsof de vertellende ‘ik’ zelf lijfelijk bij het gebeuren aanwezig is: ‘Ik sie op elken slag een' ope wonde volgen' (GV, r. 399); “Ik hoor de spijckeren met ysselijcke slagen [...]” (GV, r. 609). Deze indruk wordt nog versterkt doordat De Deckers vertellende “ik” lichamelijk reageert op wat hij hoort en ziet.Ga naar voetnoot32

In de Triumphe vinden we ook één plaats: “[...] Ick sie daer een aen komen” (nl. Maria Magdalena) (Tr, r. 76, p. 262). In Aandachtige Treurigheyd lezen we wel “Wat hoort men?” en Zoo zietmen’ en een keer, bij de passage over de geseling, ‘Welk schouspel zienwe, ach! ach!’ (r. 1106, p. 33), maar het nadrukkelijke ‘ik zie’ enz. ontbreekt. De afstand van de verteller tot het gebeuren is in Aandachtige Treurigheyd duidelijk groter dan in Goede Vrydag.

 

3. Een ander, zeer opvallend, kenmerk van de wijze van vertellen in de drie gedichten is het veelvuldig gebruik van de apostrophe:Ga naar voetnoot33 de verteller spreekt de verhaalfiguren troostend, bestraffend, vermanend, verwijtend en soms ook waarschuwend toe. Hoewel de verteller dan niet met zoveel woorden als ‘ik’ in de tekst voorkomt, is hij toch zeer voelbaar aanwezig voor de lezer; immers in datgene wat hij tot een verhaalfiguur zegt, komen zijn visie, zijn stellingname, zijn emoties enz. tot uiting.Ga naar voetnoot34

Meestal staat het eigenlijke gebeuren stil, zolang de verteller zich tot een verhaalfiguur richt. Het komt echter vooral in Goede Vrydag, maar ook in Aandachtige Treurigheyd en een enkele keer in Treur-gedicht, voor, dat de verteller al toesprekend een (soms klein) gedeelte van de lijdensgeschiedenis weergeeft. Het effect hiervan is uiterst merkwaardig. Het lijkt alsof de ‘ik’ zo verdiept raakt in datgene wat zich voor zijn geestesoog afspeelt, dat zijn vertellen daarvan en z'n commentaar erop als het ware gaan samenvallen. Goede voorbeelden zijn De Deckers zangen ‘Christus verraden, ge-

[pagina 437]
[p. 437]

vangen’ en ‘Christus in 't Hofken’, die bijna helemaal op deze manier geschreven zijn.

De apostrophe komt in Goede Vrydag het meest voor: niet minder dan ± 60% van het totaal aantal regels is in deze vorm geschreven. In de andere werken is het percentage iets lager, maar nog steeds aanzienlijk: Tg ± 35%, Tr ± 40%, AT ± 35%.

Behalve verhaalfiguren spreekt de verteller ook, zij het veel minder vaak, lezers en/of tijdgenoten toe. Een paar voorbeelden: Martinius' ‘ik’ bestraft de aanhangers van de transsubstantiatieleer (Tg, r. 79-93, p. 224-5), De Deckers verteller richt zich waarschuwend tot verkwistende, verwaande enz. mensen (GV, r. 509-44) en in Aandachtige Treurigheyd worden n.a.v. Jezus' lijden in Gethsemane, gekwelde mensen aangespoord: ‘Schep moed! [...]’ (AT, r. 345-60, p. 11).

 

4. Het meest in Goede Vrydag, maar ook nu en dan in Treur-gedicht, en een enkele keer in Aandachtige Treurigheyd komt het verschijnsel voor, dat de verteller niet naar zichzelf verwijst met ‘ik’ of ‘mij’, maar met ‘wij’ of ‘ons’. Dit komt voor in commentaar op of verklaring van de gebeurtenissen in de lijdensgeschiedenis. Met dat meervoud geeft de verteller dan aan dat het gaat om ieder mens, om dè mens, in zijn hoedanigheid als zondaar, in zijn verhouding tot God.Ga naar voetnoot35 Als een soort enkelvoud hiervan kan de verteller ook over ‘ik’ of ‘mij(n)’ spreken en zo naar zichzelf als zondaar verwijzen. Dit komt nogal eens voor in Treur-gedicht, enige malen ook in Goede Vrydag.Ga naar voetnoot36

 

5. Op verschillende plaatsen levert de verteller, zonder zichzelf daarbij (als ‘ik’) te noemen, commentaar op de gebeurtenissen in het verhaal.

 

6. Een bijzonderheid van Aandachtige Treurigheyd is, dat daarin veel meer dan in andere gedichten, gesprekken worden weergegeven in de directe rede. Dat is gedeeltelijk een gevolg van Oudaans neiging zich dicht bij de bijbeltekst te houden; in de evangeliën komen namelijk verschillende gesprekken in de directe rede voor. Maar dat hij ook een vóórliefde heeft voor dramatisering, is af te leiden uit het feit dat hij verschillende keren een korte dialoog uit een van de evangeliën uitbreidt, of een verhalend gedeelte omwerkt tot een dialoog.

V

In deze paragraaf komen een aantal punten aan de orde, waarop de dichters niet dezelfde weg volgen.

[pagina 438]
[p. 438]

1. Doelstelling

Het doel, dat Martinius voor ogen heeft met zijn Treur-gedicht, is in de inleidende zang omschreven in een bijzonder moeilijk toegankelijke passage:

 
(Tg, r. 39-46, p. 222-3)
 
[Opdat ik,] soo men rymen vondt soo roodt als uwe striemen,
 
En prickels hebben kon voor pennen ende priemen,
 
Moght drucken eyndlijck uyt, met een meelydend hert,
 
Het (a) overblijfsel noch van uwes lichaems smert:
 
't Welck in het Hooft volbraght nu rest in uwe leden,
 
Die sleypen oock haer kruys hier onder u beneden.
 
En streven opwaerts aen tot u, door vyer en bast.
 
Och moght ick eenmael sien mijn pen daer toe gepast!

(a) Soo gelijck den Apostel dit woordt genomen heeft, Colos. 1:24. uyt welcke plaetse dit bygebracht wordt. Want die selfs lijdt om Christi willen kan best weten hoe Christus in 't lijden is te moede geweest.

 

De uitdrukking ‘het overblijfsel van uwes lichaems smert’ is dus ontleend aan Colossenzen 1:24, waar Paulus schrijft: ‘[...] en ik vervul in mijn vleesch de overblijfselen der verdrukkingen van Christus, voor Zijn lichaam, hetwelk is de gemeente’. In de kanttekening die in de Statenbijbel bij deze tekst gegeven is, wordt ‘de overblijfselen’ zo verklaard: ‘Of, hetgeen ontbreekt. Dit wordt niet verstaan van het lijden van Christus voor onze zonden, [...] maar van het lijden, dat zijnen leden aangedaan wordt om Zijnentwil’.

Wat de dichter zo feitelijk zegt is dat hij het lijden terwille van Christus van de gelovige uit wil drukken. Maar wat hij bedòèlt te zeggen is m.i. dat hij het lijden van Christus zo goed mogelijk uit wil drukken. Hij zou dat pas echt goed kunnen doen als hij ‘rijmen’ had, zo rood als Jezus' striemen en ‘prikkels en priemen’ als pen gebruikte (en zo, al schrijvend mee zou lijden).

Bij De Deckers Goede Vrydag is de doelstelling als volgt geformuleerd:

 
(GV, r. 17-20)
 
Op dat ick, onvermoeyt van aerdsche sorgen, sing,
 
Hoewel niet zonder schreyen,
 
Hoe swaer die smerte was die u door 't herte ging,
 
En welk' een' doodt ons moest in 't eeuwig leven leyen.

Ook hier is dus het doel het beschrijven van het, lichamelijk en geestelijk, lijden dat Christus doormaakt (vgl. ook de ondertitel van het gedicht, ‘Het Lijden onses Heeren Jesu Christi’). Maar De Decker noemt daarbij ook de gevolgen van dat lijden voor ons, mensen. Hij geeft daaraan inderdaad meer aandacht dan Martinius.

Ook in Aandachtige Treurigheyd wordt in de inleidende zang het doel van het werk vermeld (AT, r. 41-52, p. 2). Het gaat er Oudaan volgens die passage niet in de eerste plaats om, het lijden dat Jezus heeft ondergaan te beschrijven; hij wil, door Christus' lof te zingen, God-verzakers en joden tot Hem brengen, beschroomde mensen enthousiast maken en gelovigen stof tot prijzen geven. Aan deze vierledige doelstelling wordt echter in het gedicht weinig uitdrukking gegeven. Wel vallen de herhaalde aansporingen op, om zich te laten bemoedigen door het voorbeeld dat Jezus in Zijn lijden gaf.

[pagina 439]
[p. 439]

2. Theologische visie

Martinius' visie op de zin van Jezus' lijden en sterven is die van een orthodox christen: hij erkent dat Jezus de schuld van de zondige mensheid op Zich heeft genomen en zo door Zijn dood ons met God verzoend heeft. Dat is bijv. te lezen in zang V, waarin Jezus voor de rechter Pilatus moet verschijnen:

 
(Tg, r. 469-72, p. 237)
 
Doch 't been van onse been steeckt nu in onse schoenen,
 
Het vleesch van onse vleesch sal nu de schuldt versoenen;
 
Dies wat hem overseght wordt, laedt hy op sijn hals,
 
Van onsent wegen waer, van sijnent wegen vals.

We zien een diep persoonlijk schuldbesef:

 
(Tg. r. 417-8, p. 235)
 
O wee my, dat ick hier heb oorsaeck toe gegeven!
 
Haer [= Hun] handen, maer helaes! mijn sonden op hem kleven.

Maar daarnaast is er ook deze gedachte: omdat Jezus zozeer geleden heeft terwille van mijn zonden, moet ik de vrijheid die ik daardoor verkregen heb, gebruiken om mij in Zijn dienst te stellen.
Uit r. 237 (p. 230), waar Jezus wordt aangesproken met ‘Ô mijn Godt’, blijkt dat Martinius Jezus op aarde niet alleen ziet als mens, maar ook als God.

In Goede Vrydag komen dezelfde opvattingen naar voren, zowel over de betekenis van het lijden als over de persoon van Jezus. Ter illustratie een paar regels uit ‘Christus gegeesselt, bespogen, bespot’:

 
(Gv, r. 411-6)
 
Men slaet de trouwe borg, die voor all' 's werelds schulden
 
De borge, die voor mijn', die voor uw' schulden staet.
 
 
 
Men slaet den teeren rug, die met ons' schelmeryen
 
Balast is al te swaer;
 
Men slaet de schouderen, die d' ons' van slagen vryen;
 
Men slaet een' God in 't vleesch, een' God en mensch te gaêr.

Het besef van schuld aan het lijden van Jezus wordt ook in dit werk herhaaldelijk zeer sterk benadrukt.

In Aandachtige Treurigheyd ontbreekt dat besef vrijwel volledig. Ook de notie dat Jezus' lijden plaatsvervangend is, vinden we hier niet. Jezus wordt wel ‘Zoon van God’ genoemd, maar krijgt pas in het gedeelte over de hemelvaart de naam ‘God’ zonder meer. Deze verschillen met de beide andere werken zijn te verklaren uit het feit dat Oudaan sociniaansgezind was.Ga naar voetnoot37 Het socinianisme leert namelijk onder meer dat Jezus op aarde slechts mens was en bestrijdt de satisfactieleer.Ga naar voetnoot38

[pagina 440]
[p. 440]

3. Versvorm en rijm

Ik vermeld nog eens het verschil in versvorm en rijm. Martinius' werk is geheel geschreven in alexandrijnen, met gepaard, beurtelings staand en slepend rijm. De Decker hanteert een vierregelige strofe, waarin regellengte (hele en halve alexandrijn) en rijmschema per zang variëren. Oudaan volgt De Deckers systeem, maar bij hem is veel minder sterk sprake van afgeronde strofen. Hij zorgt er steeds voor dat hij een andere combinatie van rijmschema en regellengte toepast dan De Decker in diens overeenkomstige zang. Ook is geen enkele combinatie gelijk aan die van een andere zang uit zijn eigen gedicht.

4. Het aanroepen van de Muzen

In de inleidende zang van Treur-gedicht worden de ‘Sangh-heldinnen’ te hulp geroepen:

 
(Tg, r. 47-50, p. 223)
 
Soo moght ick lijden oock, dat al de Sangh-heldinnen,
 
(Alwaer het te vergeefs) my hielpen werck beginnen,
 
En leyden (a) Castalis na Cedron deerlijck aen,
 
Dat (b) Pindus op de top van Golgotha quam staen.

In de voetnoten a en b legt Martinius uit wat hij met de beide uitdrukkingen bedoelt, namelijk ‘[...] den ader der Heydensche welsprekentheydt tot heyligheydt te wenden, om Christi lyden te verkondigen [...]’.

In het begin van Goede Vrydag worden de Muzen wel genoemd, maar dan in die zin, dat de verteller niet hùn hulp inroept, maar die van de Heilige Geest.

 
(GV, r. 13-6)
 
En ick en hoeve hier toe 'k en weet wat Musen niet
 
Om konst en kracht t' erlangen:
 
Neen, neen; uw geest, die kracht in alle geesten giet,
 
Geef kracht aen mijnen geest, en geest aen mijn' gesangen.

In de ‘Aenleyding’ van Aandachtige Treurigheyd wordt over de Muzen met geen woord gerept. Voor wie Oudaans hartgrondige afkeer kent van alles wat met de Griekse en-Romeinse mythologie te maken heeft, is dat niet verwonderlijk. Maar merkwaardig is wèl, dat de schrijver ook niet De Deckers invocatie tot de Heilige Geest navolgt.

5. Antipapisme en antisemitisme

Hoewel van alle drie de auteurs bekend is dat ze een felle afkeer hebben van het rooms-katholicisme, komen alleen in Martinius' Treur-gedicht diverse antipapistische opmerkingen voor: in de eerste zang in de tekst zelf,Ga naar voetnoot39 daarna alleen in de voetnoten. Bij Oudaan treffen we één keer een (bedekte) toespeling aan.Ga naar voetnoot40

Met z'n joodse tijdgenoten heeft Oudaan helaas minder consideratie. De opmerking, die aan het eind van een apostrophe, gericht tot de joden bij het kruis, gemaakt

[pagina 441]
[p. 441]

wordt in het vertelhedenGa naar voetnoot41 is wel heel pijnlijk antisemitisch en doet vreemd aan, na de regel uit Oudaans doelstelling: ‘En [opdat] hem ook 't Joodsch geslacht leer' kennen en erkennen’ (r. 52, p. 2). Voor deze passage kan de schrijver in Goede Vrydag geen aanleiding gevonden hebben. Mogelijk heeft wèl een niet bepaald vriendelijke opmerking in Treur-gedicht hem door het hoofd gespeeld.Ga naar voetnoot42

6. Treur-gedicht en Triumphe

Wie Martinius' beide gedichten achter elkaar doorleest, merkt dat Triumphe in kwaliteit bij Treur-gedicht achterblijft. Een belangrijke oorzaak daarvan is dat de vlotte, bondige verteltrant van Treur-gedicht is veranderd in wijdlopigheid, waarbij het verhaal ook nog herhaaldelijk wordt onderbroken voor uitweidingen die niets met het onderwerp te maken hebben. Verder geeft de vertellende ‘ik’ in Triumphe een soort van ooggetuigeverslag; maar hij begeeft zich daarbij een paar keer binnen het kader van het eigenlijke verhaal.Ga naar voetnoot43 Daarmee doorbreekt hij op hinderlijke wijze de door de lezer geaccepteerde illusie die de vertelsituatie meebrengt. Het geheel wekt de indruk dat de auteur in Triumphe veel minder sterk emotioneel betrokken is bij het gebeuren dan in Treur-gedicht.

VI Besluit

Tot slot van dit artikel een samenvatting van de resulaten.

Het ontleningenonderzoek heeft aan het licht gebracht dat De Decker Martinius' Treur-gedicht gekend en er aan ontleend heeft; en dat Oudaan niet alleen Goede Vrydag, maar ook Treur-gedicht en Triumphe gekend en op diverse plaatsen nagevolgd heeft.

De drie gedichten vertonen ook in andere opzichten grote overeenkomsten: de stof, de indeling in zangen, het nauwkeurig en harmoniserend volgen van de evangeliën, de uitvoerige beschrijvingen van de geseling en de kruisiging en de vele reminiscenties aan bijbelteksten; ook de vertelwijze is in allerlei opzichten gelijk (auctoriële verteller, het verhaal wordt vaak onderbroken voor toespraken tot verhaalfiguren of commentaar van de verteller).

Het doel van Martinius' Treur-gedicht en Triumphe is Jezus' lijden te beschrijven. De opvattingen van de auteur zijn orthodox-protestants. De gedichten bestaan uit 10, resp. 5 zangen, in gepaard rijmende alexandrijnen geschreven. In de inleidende zang worden de Muzen te hulp geroepen. Op verschillende plaatsen blijkt Martinius' afkeer van de rooms-katholieke kerk. Bij de tekst staan tal van verwijzingen naar bijbelteksten en verklarende noten. Triumphe staat niet op dezelfde hoogte als Treur-gedicht. Oorzaken zijn o.a. de gewijzigde rol van de verteller en diens neiging tot afdwalen.

Ook de doelstelling in Goede Vrydag is Christus' lijden te bezingen, maar daarnaast wil de auteur wijzen op het goede dat daaruit voor de gelovige voortkomt. Er wordt sterk de nadruk gelegd op de persoonlijke schuld van ieder mens aan Christus' lijden.

[pagina 442]
[p. 442]

De Decker toont zich in z'n visie op de persoon van Christus en het doel van Zijn lijden een rechtzinnig protestant. Goede Vrydag bestaat uit vierregelige strofen, met een in elk der 10 zangen variërend rijmschema. Niet de Muzen, maar de Heilige Geest wordt om hulp gevraagd. Een bijzonderheid van de vertelwijze is dat verschillende delen geschreven zijn in de vorm van een ooggetuigeverslag. De Decker geeft veel aandacht aan de hoogtepunten van het verhaal, maar slaat nogal wat details over. Hij is er meer op gericht emoties over te brengen dan de lijdensgeschiedenis zo nauwkeurig mogelijk na te vertellen. Er zijn weinig directe reminiscenties aan bijbelteksten.

In Oudaans Aandachtige Treurigheyd ontbreekt het besef van persoonlijke schuld aan Christus' lijden. Dat is te verklaren uit het feit dat hij sociniaansgezind was. Zijn sociniaanse visie blijkt ook hieruit dat hij Jezus ziet als mens, die pas na zijn hemelvaart tot God verheven wordt. Het werk lijkt wat de uiterlijke vorm betreft sterk op Goede Vrydag. De manier waarop het evangelieverhaal weergegeven wordt doet daarentegen meer denken aan Treur-gedicht. Daarbij valt Oudaans neiging tot dramatisering van de stof op. De schrijver heeft een sterk streven om zo volledig mogelijk te zijn; bijna geen detail wordt overgeslagen. In dit opzicht vormt zijn werk een aemulatio van de beide eerder verschenen gedichten. Hij haalt erg veel bijbelteksten aan en berijmt ze dikwijls bijna letterlijk. In het gedicht komt naast een steek onder water t.o.v. de rooms-katholieke kerk een venijnige aanval op de joden voor.Ga naar voetnoot44

voetnoot1
I.v.m. de tijd die ik ter beschikking had, heb ik bij dit onderzoek M.V. Machwiths' Meditatie Over het Heyligh Lijden en Sterven onses Heeren ende Salighmaeckers Jesu Christi, te vinden in zijn bundel Godt-vruchtige Uyt-spanningen [...] 's-Gravenhage, 16752, p. 15-26, buiten beschouwing gelaten. Over dat werk, en nog een aantal andere 17e-eeuwse lijdensgedichten hoop ik binnenkort iets te publiceren.
voetnoot2
De enige thematische studie tot nu toe verschenen is Joh. Heesterbeek, ‘Gedichten op Christus' lijden in de zeventiende eeuw’. In: Studiën N.R. 65e jg., 119e deel (1933), p. 123-32, en 432-46, en 120e deel (1933), p. 168-82.
voetnoot3
De biografische gegevens over Martinius zijn ontleend aan J.C. van Slee, Franciscus Martinius, predikant te Epe, 1638-1653. Deventer, 1904. Verder aangehaald als Van Slee.
voetnoot4
Zie De briefwisseling van Pieter Corneliszoon Hooft. Ed. H.W. van Tricht. Deel 3. Culemborg, 1979. Brief nr. 1265. Andere brieven m.b.t. de relatie tussen Hooft en Martinius zijn de nrs. 1126, 1161, 1245, 1250, 1251, 1259 en 1275, eveneens in deel 3.
voetnoot5
Van Slee, wiens biografie steunt op Francisci Martinii [...] Epistolae ad amicos, praesertim Campenses (Hardervici, J. Tollius, 1653), schrijft, n.a.v. gegevens uit die brieven, over de eerste druk onder meer: ‘De drukker bleek voor dat werk ten eenenmale onbekwaam. De proeven waren afschuwelijk slecht. [...] Toen het [werk] eindelijk omstreeks April 1645 van de pers kwam, wemelde het nog van drukfouten [...]’. (p. 87).
voetnoot6
Een exemplaar van de druk van 1649 bevindt zich in de U.B. te Leiden. Sign. 1168 A nr. 1.
voetnoot7
Verscheyde Nederduytsche Gedichten [...] Versamelt door JV. JS. TVD. B. GP. CLB. Amsterdam, L. Spillebout, 1651. p. 163-98.
voetnoot8
‘[Wat betreft de gedichten zeg ik alleen] dat de meeste [daarvan] Grotius, Hooft, Barlaeus, Huygens en Vondel voor Autheuren kennen: en dat d' andere, insonderheydt die van Martinius en Decker sich sterk maken, om sonder een anders hulp, sich self nae waerde te prijsen: en nevens de groote namen der grootste Poëten [...] sulk een plaets en lof te verdienen.’
voetnoot9
Van deze bundel is nog een ‘derde druk’ bekend (Rotterdam, 1750), die alleen door het nieuwe titelblad verschilt van die van 1729. Zie G.A. van Es in GLN V, p. 329. Druk en papier (watermerk) van de uitgave van 1750 zijn hetzelfde als die van 1729. Onder de frontprent is weggearceerd ‘In 's-Gravenhage bij Jacobus de Jongh’. Van Es vermoedt dat bij de vermelding ‘Derden druk’ gerekend is naar de twee bekende uitgaven van Treur-gedicht, die van 1645 en 1649.
voetnoot10
J. Karsemeijer gebruikt in z'n artikel ‘Oudaan's Aandachtige Treurigheyd’ (Levende Talen 1944, p. 98-110) de term ‘zang’ voor elk van de 17 gedeelten van Aandachtige Treurigheyd. Gemakshalve gebruik ik in het vervolg deze term ook voor de gedeelten in de andere gedichten.
voetnoot11
Het gedicht is te vinden op een ongepagineerd katern, dat is ingevoegd tussen p. 198 (waar het Treur-gedicht eindigt) en p. 199. Zo is dat althans in de twee door de K.B. te Den Haag bewaarde exemplaren. Ook G. Penon, in zijn Bijdragen tot de geschiedenis der Ned. letterkunde (Groningen, 1880-4), noemt 1651 als het jaar van verschijning. (Zie deel I, p. 45; deel II, p. 58; deel III, p. 210). Van Slee daarentegen zegt op p. 107 dat Triumphe voor het eerst verscheen in het tweede deel van de Verscheyde Ned. Gedichten (Amsterdam, 1653). Misschien is het katern niet in alle exemplaren van de bundel van 1651 ingevoegd; of heeft Van Slee de, inderdaad verwarde, mededelingen van Penon niet goed gelezen?
voetnoot12
In J. de Deckers Gedichten (Amsterdam, 1654-6), in de herdruk van de Verscheyde Ned. Gedichten (Amsterdam, W. Doorninck, 1659); driemaal in de Rym-oeffeningen (Amsterdam, A. van Blancken, 1659; Amsterdam, W. de Coup, W. Lamsvelt en Ph. Verbeek, 1702; Amsterdam, 1726 (ed. M. Brouërius van Nidek)); in Oorspronkelijke Dichtstukken van Jeremias de Decker, ed. P.G. Witsen Geysbeek, Amsterdam, 1827; en in onze eeuw nog vier keer, naast de nieuwste editie, Goede Vrydag ofte Het Lijden onses Heeren Jesu Christi. Ed. W.J.C. Buitendijk. Zwolle, 1958; Culemborg, 19782. Hierin staat een uitvoerige bibliografie op p. 139-44 en een bespreking van de uitgaven die tijdens De Deckers leven verschenen op p. 72-7.
voetnoot13
J. Karsemeijer, De dichter Jeremias de Decker. Diss. V.U. Amsterdam, 1934.
voetnoot14
In 1651 waren het er 936. In de uitgave 1654-6 zijn 16 gedeelten toegevoegd, die in totaal 144 regels beslaan. In de Rym-oeffeningen (1659) zijn nog tweemaal vier regels toegevoegd. De tekst in de Verscheyde Ned. Gedichten is (m.u.v. een aantal drukfouten) in beide drukken gelijk. Een analyse van de uitbreidingen geeft J. Karsemeijer in zijn dissertatie (zie noot 13) op p. 192-6.
voetnoot15
Een tweede en een derde druk, beide ‘na des Autheurs eygen Schriften verbetert’, verschenen resp. in 1694 te Rotterdam, bij B. Bos, en in 1714 te Amsterdam, bij P. Visser, en de weduwe van B. Visscher. Het zijn herdrukken van de uitgave van 1660.
voetnoot16
Een uitgebreide levensbeschrijving geeft J. Melles, Joachim Oudaan; heraut der verdraagzaamheid 1628-1692. Utrecht, 1958.
voetnoot17
Zie J.C. van Slee, De Rijnsburger Collegianten. Haarlem, 1895. Verhandelingen [...], uitgegeven door Teyler's Godgeleerd Genootschap. Nieuwe serie. Deel 15.
voetnoot18
Melles geeft in zijn biografie (zie noot 15) een overzicht van Oudaans belangrijkste werken op p. 199-201.

voetnoot19
Zie noot 13. Bijlage IV, p. 346-7 is een afschrift van die brief.
voetnoot20
Zie noot 10.
voetnoot21
G.A. van Es, ‘Joachim Oudaan’. In: GLN V, p. 291-317; het citaat staat op p. 310.
voetnoot22
GLN V, p. 266-7.

voetnoot23
Martinius kende zeker de Statenvertaling. Hij verwijst tweemaal naar de ‘Nieuwe Oversettinge’ (Tg, p. 225 noot b en Tr, p. 262 noot b). Ook De Decker en Oudaan hebben waarschijnlijk deze vertaling gekend en gebruikt.
voetnoot24
De pagìnering is die van Verscheyde Ned. Gedichten, Amsterdam, W. Doorninck, 16592. Ik heb deze uitgave gebruikt zowel voor Treur-gedicht (p. 217-56) als voor Triumphe (p. 257-72).
voetnoot25
De paginering is gelijk in alle drie uitgaven van het werk. Ik heb gebruik gemaakt van de uitgave van 1714. N.B. In die uitgave is, althans in het exemplaar dat ik in handen heb gehad, het titelblad en het voorwerk van Aandachtige Treurigheyd verwisseld met dat van Voorschaduwinge [...] (Ex. Instituut De Vooys, Utrecht, sign. L XVII Oud b2).
voetnoot26
Ten gerieve van de lezers verwijs ik naar de regeltelling van de tekstuitgave van W.J.C. Buitendijk; zie noot 12.
voetnoot27
Interessant is, dat ook Oudaan dit element verwerkt, zij het op een erg ingewikkelde manier (AT, r. 1539-46, p. 45).
voetnoot28
Het is natuurlijk niet uitgesloten dat ze details ontleend hebben aan beschrijvingen van andere dichters, aan bijvelverklaringen of prekenbundels e.d. of aan uitbeeldingen van de kruisiging.

voetnoot29
Martinius verantwoordt zich in een voetnoot met de opmerking: ‘[...] dewijl Maria Magdalene met sulck een haestigheit aen Petrus insonderheit de openinge des grafs verkondight, Joh. 20:2. staet wel te gelooven dat d' een met des anderen droefheit is begaen geweest.’
margenoot+
Luc. 22. 66
voetnoot30
Daarnaast plaatst Martinius ook voetnoten, waarin hij o.a. door hem gebezigde uitdrukkingen verklaart, theologische redeneringen uitwerkt en bewijsplaatsen uit vroegchristelijke werken aandraagt. Uit die opmerkingen blijkt scherpzinnigheid en een grote belezenheid.

voetnoot31
K.F. Stanzel, Theorie des Erzählens. Göttingen, 1979, p. 70-80.
voetnoot32
Zie bijv. GV, r. 605-8:
 
Daer strekt men haer [nl. de Deugd] op 't hout: waer laet ick nu mijn' oogen?
 
Soo wreed een' rasery
 
En is myn teer gesicht niet machtig te gedoogen:
 
Amy! mijn hert beswijkt; ick geef my aen d' een zy.
voetnoot33
Van Es spreekt over de ‘vocativische vorm’ (GLN V, p. 285 en 287).
voetnoot34
R.A. Sayce signaleert deze vorm ook, in zijn boek The French Biblical Epic in the seventeenth Century (Oxford, 1955. p. 207-8) en zegt er o.m. over: ‘This kind of writing seems primitive, but it does reflect genuine enthusiasm, a deep interest in the theme of the poem.’
voetnoot35
Zie bijv. GV, r. 693-4, na de kruisiging:
 
Gods Sone wil ons thans door lijden en door sterven
 
Gods soen aen 't kruys verwerven.
voetnoot36
Zie bijv. Tg, 417-8, p. 235, over de kwellingen die de dienaren van de priesters Jezus aandoen:
 
O wee my, dat ick hier heb oorsaeck toe gegeven!
 
Haer handen, maer helaas! mijn sonden op hem kleven.

voetnoot37
Zie G.A. van Es in GLN V, p. 306.
voetnoot38
Zie W.J. Kühler, Het socinianisme in Nederland. Leiden, 1912; repr. Leeuwarden, 1980. Met name p. 15 en 19.

voetnoot39
Zie Tg, r. 79-84, p. 224-5.
voetnoot40
Zie AT, r. 2703-6, p. 78.
voetnoot41
Zie AT, r. 1863-6, p. 57.
voetnoot42
Zie Tg, r. 677-80, p. 244

voetnoot43
Zie bijv. Tr, r. 154-8, p. 264.

voetnoot44
Ik dank mijn mentoren, drs. W. Vermeer en drs. J.W. Steenbeek van het Instituut De Vooys te Utrecht, hartelijk voor hun begeleiding en steun bij het werken aan dit artikel.

Vorige Volgende

Footer navigatie

Logo DBNL Logo DBNL

Over DBNL

  • Wat is DBNL?
  • Over ons
  • Selectie- en editieverantwoording

Voor gebruikers

  • Gebruiksvoorwaarden/Terms of Use
  • Informatie voor rechthebbenden
  • Disclaimer
  • Privacy
  • Toegankelijkheid

Contact

  • Contactformulier
  • Veelgestelde vragen
  • Vacatures
Logo DBNL

Partners

Ga naar kb.nl logo KB
Ga naar taalunie.org logo TaalUnie
Ga naar vlaamse-erfgoedbibliotheken.be logo Vlaamse Erfgoedbibliotheken

Over dit hoofdstuk/artikel

auteurs

  • Baukje van Dam-Heringa

  • over Franciscus Martinius

  • over Jeremias de Decker

  • over Joachim Oudaen