| |
| |
| |
Aankondigingen en mededelingen
Van Dale
Ter gelegenheid van de verschijning van het eerste deel van de reeks Van Dale- Woordenboeken, het deel Frans-Nederlands, is een 95 bladzijden tellend boek verschenen, dat intekenaren op de hele serie vertaalwoordenboeken als geschenk wordt aangeboden, maar dat ook in de boekhandel afzonderlijk verkrijgbaar is. De auteur van dit boek Johan Hendrik van Dale en zijn opvolgers is dr. P.G.J. van Sterkenburg, de algemeen wetenschappelijk directeur van het INL, het Instituut voor Nederlandse Lexicologie, die er een bijzonder aardig geheel van gemaakt heeft, geschikt voor een breed publiek maar ook van belang voor de vakman. Van Sterkenburg behandelt de levensbijzonderheden van Van Dale, voorzover ze te achterhalen waren, en de geschiedenis van diens beroemd geworden creatie. Menigeen zal nooit geweten hebben dat de eerste ‘Van Dale’ op naam van de gebroeders Calisch stond en dat de eerste ‘echte’ Van Dale een tweede druk van 1872 was, een druk waarvan de auteur door zijn vroegtijdig overlijden - hij werd niet ouder dan 44 jaar - de verschijning niet meer meemaakte. Interessant zijn de uiteenzettingen over de Nederlandse woordenboektraditie, de opzet en de inrichting van Van Dale, de werkwijze en de opvattingen van de latere bewerkers, vooral De Tollenaere en Kruyskamp. Instructief is ook de paragraaf over de noodzakelijke beperkingen van elk woordenboek, het gezag dat het geniet en de vele vreemde commentaren die het werk in de loop van de tijd ten deel zijn gevallen. Onthullend is in dit verband de commotie die sinds 1965 ontstond onder vele licht te kwetsen vaderlanders die zich ergerden aan enkele betekenisomschrijvingen bij het woord jood; men zal zich die ontaalkundige heibel herinneren. De geschiedenis van de verkoopprijs van Van Dale vormt ook al weer een heel interessante paragraaf: de prijs van de editie van 1872 bedroeg f6,50, in ieder geval meer dan een wever in die tijd per werkweek van 67,5
uur verdiende! In dat licht bezien is de huidige verkoopprijs van f198, - (voor een veel dikker boek dan een eeuw geleden) zo gek nog niet.
Van Sterkenburg heeft, lijkt mij, velen aan zich verplicht met dit werk over Nederlands meest bekende handwoordenboek. Johan Hendrik van Dale en zijn opvolgers is heel aantrekkelijk geïllustreerd (de hoffotograaf van het INL, Herman Kleibrink, stond daar garant voor) en het boek is mooi in linnen gebonden. Men ziet nog maar zelden zoiets. De uitgever is Van Dale Lexicografie, Utrecht, Antwerpen.
m.c.v.d.t.
| |
Hoe zet ik mijn gedachten op papier
Van het inmiddels bekende boek van Rudolf Geel, Hoe zet ik mijn gedachten op papier. Het schrijven van essays, wetenschappelijke teksten, groepsverslagen en notulen, is een derde, geheel herziene druk verschenen. Het doel van het werk is het geven van praktische aanwijzingen bij het schrijven van essays en wetenschappelijke verslagen. Geel besteedt daarom aandacht aan het concretiseren van abstracties, het nauwkeurig formuleren van een probleemstelling, en de controleerbaarheid en consistentie van een verslag. Ook het opstellen van groepsverslagen wordt behandeld.
Deze derde druk is nogal ingrijpend veranderd. Niet alleen zijn passages herschreven en uitgebreid, maar ook is een tiental oefeningen opgenomen met becommenta- | |
| |
rieerde uitwerkingen. Daardoor is het boek nog meer geschikt geworden voor zelfstudie.
Het woord vooraf is gedateerd januari 1983, terwijl het titelblad het jaar 1982 vermeldt, wat bibliografisch opmerkelijk is. Het boek is uitgegeven bij Coutinho te Muiderberg; de prijs is f17,50. Voor die prijs kan men het ook franco thuisgestuurd krijgen na overschrijving van het bedrag op giro 602060 ten name van bovengenoemde uitgever.
m.c.v.d.t.
| |
Konfrontative Phonologie Polnisch-Niederländisch
Ruim een jaar geleden vond aan de universiteit Wroclaw de Habilitation plaats van dr. Stanislaw Predota, geen onbekende in de kringen van de buitenlandse neerlandistiek; evenmin trouwens voor de lezers van dit tijdschrift. Aan de Poolse universiteiten kent men, net als in Duitsland, na de promotie tot doctor nog een tweede promotie, de Habilitation, waardoor men de venia legendi verwerft. Aan de universiteit Wroclaw werd in 1975 het Nederlands voor het eerst als volwaardig studievak ingevoerd en sindsdien heeft men daar gezorgd voor het totstandkomen van een vertaalwoordenboek, een taalleerboek en een beschrijvende grammatica van het Nederlands. Aan deze reeks is nu Predota's Habilitationsschrift toegevoegd. Het is sinds enkele maanden in druk verschenen en draagt tot titel Konfrontative Phonologie Polnisch-Niederländisch; het is opgenomen in de reeks Acta Universitatis Wratislaviensis (No. 677) en door de universitaire uitgeverij van Wroclaw in de handel gebracht.
Predota behandelt in een inleiding eerst ‘Theoretische Probleme der konfrontativen phonologisch-phonetischen Studien’. Dan volgen twee grote hoofdstukken, resp. over ‘Die segmentalen Einheiten des Polnischen und des Niederländischen’ en ‘Die nicht segmentalen Erscheinungen des Polnischen und des Niederländischen’ (accent, assimilatie, enz.). Een uitvoerige bibliografie besluit dit 265 bladzijden tellende boek.
Als promotor bij deze Habilitation fungeerde prof. dr. Norbert Morciniec, die zoals bekend al veel voor de studie van het Nederlands te Wroclaw gedaan heeft. Als coreferenten waren aangetrokken prof. dr. Jan A. Czochralski uit Warschau, prof. dr. Gerhard Worgt uit Leipzig en ondergetekende. Predota brengt in zijn woord vooral ook dank aan het Nederlandse Ministerie van Onderwijs en Wetenschappen dat hem in staat stelde een half jaar in Utrecht te studeren en aan prof. Van den Berg die al in een vroeg stadium betrokken is geweest bij de totstandkoming van deze dissertatie. Een gelukwens is op zijn plaats voor de jonge ‘dr. habil.’ en de overige beoefenaren van de neerlandistiek in Polen.
m.c.v.d.t.
| |
Oefeningen bij de Nederlandse grammatica
Bij Wolters-Noordhoff verscheen een oefenboek ten behoeve van gebruikers van Nederlandse grammatica van M.C. van den Toorn. Het werd samengesteld door Van den
| |
| |
Toorn en M. Klein. De vragen en oefeningen zijn op dezelfde wijze gegroepeerd als in de hoofdstukken van de grammatica. Het boek bevat negenenzeventig bladzijden vragen, waarvan een aantal in de resterende zevenentwintig bladzijden ook beantwoord wordt. Het boekje telt 115 pagina's en kost f19,-. ISBN9001869998.
h.j.v.
| |
Enkhuizer Woordenboek
Als deel 2 van de Publikaties van het P.J. Meertens-Instituut verscheen in 1981 posthuum het Enkhuizer Woordenboek van Sj. Spoelstra (1901-1967) die tot aan zijn pensionering werkzaam was als chef van de afdeling buitenlandse correspondentie bij een zaadhandel. In zijn vrije tijd zette hij zich actief in voor het culturele leven in de stad Enkhuizen. Een van zijn activiteiten op dit gebied was het aanleggen van een verzameling woorden en uitdrukkingen uit het Enkhuizer dialect. Deze verzameling is na de dood van Spoelstra terecht gekomen bij de afdeling Dialectologie van de Koninklijke Nederlandse Academie van Wetenschappen. Daar besloot men de verzameling ‘diplomatisch’ uit te geven.
J.B. Berns en J. de Rooij schreven de ‘Verantwoording’, A.C.M. Goeman geeft een ‘Overzicht van de Enkhuizer klanken en hun ontwikkeling’ en Jo Daan schrijft in de inleiding tot het werk over ‘Enkhuizen tussen oost en west’.
Het boek is uitgegeven bij het P.J. Meertens-Instituut, Keizersgracht 569-571, 1017 DR Amsterdam en het kost f19,-. Het telt XXXVIII + 130 bladzijden.
h.j.v.
| |
Beatrijs en Tweefasenstructuur
Met een rede onder de verrassende titel Beatrijs en Tweefasenstructuur, Over de betrekkingen tussen wereldlijke en geestelijke cultuur in de Middeleeuwen heeft Dr. F.P. van Oostrom op 27 mei 1983 het ambt van gewoon hoogleraar in de Nederlandse letterkunde tot de Romantiek aan de Rijksuniversiteit te Leiden aanvaard. Uitgangspunt van zijn betoog is de oude strijdvraag over het slot van de Beatrijs (v. 865-1038). Van Oostrom laat zien dat de discussie over dit probleem steeds is behekst door moderne esthetische vooroordelen; een toetsing aan middeleeuwse opvattingen over de structuur van verhalen is altijd achterwege gebleven. In het hoofse milieu waarvoor de Beatrijs bestemd is geweest, was men vertrouwd met het type Arturroman waarvan de structuur uit twee delen bestaat. Na een eerste queeste waarmee de held zijn individuele voortreffelijkheid bevestigt, is hij ten gevolge van een crisis genoodzaakt, opnieuw te vertrekken; deze tweede queeste, die de eerste weerspiegelt, resulteert in de integratie van het individu in de gemeenschap. Dezelfde ‘Doppelweg’-structuur ligt volgens Van Oostrom ten grondslag aan de Beatrijs: ‘De non gaat op haar reis, net als de held uit de Arturroman, door het diepste dal van zelfbeproeving - tot zij uiteindelijk de weg omhoog vindt en gelouterd terugkeert in het klooster. Hier eindigt de eerste fase; maar daarmee is, geheel volgens het schema van de Doppelweg,
| |
| |
slechts een voorlopig eindpunt bereikt. Een crisis berooft de heldin van het verworven evenwicht: zij schaamt zich voor haar verborgen zonden. De enige uitweg is dat zij het proces van de eerste fase ten tweeden male doormaakt, en wel door het tot in de kleinste details aan de abt na te vertellen.’ Ten opzichte van de Arturroman is de Beatrijs in zekere zin te beschouwen als een contrafact, een contrafact met kritische bedoelingen: ‘de Beatrijs poogt de wereldlijke epiek en de daaraan ten grondslag liggende levenshouding met een superieur alternatief - het geestelijke - af te troeven. De portée van kritiek en alternatief wordt duidelijk wanneer men - zoals bij contrafacten precies de bedoeling is - behalve voor de formele overeenkomsten ook oog heeft voor de inhoudelijke verschillen tussen Beatrijs en Arturroman.’ Een analyse van deze verschillen brengt Van Oostrom tot een indringende beschouwing over de discrepantie tussen ideaal en werkelijkheid die zo kenmerkend is voor de hoofse roman. De Beatrijs hield liefhebbers van Arturromans voor dat er waarden van hoger orde bestaan, vergeleken waarbij de wereldse cultuur weinig anders dan klatergoud te bieden had. Zo blijken representanten van twee genres die in de traditionele litteratuurhistorie in gescheiden compartimenten worden behandeld, in hetzelfde sociale milieu intertextueel op elkaar betrokken te zijn. Hier tekent zich een voor Nederland nieuw perspectief af: een litteratuurgeschiedschrijving waarbij teksten, gegroepeerd ‘naar historisch ontstaansmilieu, naar culturele kring’, worden besproken ‘in hun interferentie als vormen en vormgevers van smaak en moraal’. Deze nieuwe aanpak verdient alle kansen te krijgen. Het welsprekende pleidooi dat Van Oostrom in zijn oratie heeft geleverd, wettigt hoge verwachtingen.
De oratie, fraai verlucht met een reproduktie van een Beatrijs-beeldverhaal uit het Madrileense handschrift van de Cantigas de Santa María, is uitgegeven door H&S te Utrecht; de prijs is f19,50.
w.p.g.
| |
Reynaert in de World Authors Series
In de bekende World Authors Series van Twayne Publishers te Boston (Mass.), die een overzicht biedt van de wereldlitteratuur in een reeks monografieën over belangrijke auteurs en werken uit allerlei cultuurgebieden en perioden, mocht een deeltje over het middeleeuwse dierenepos niet ontbreken. Als deel 673 is nu onder de titel Reynard the Fox een 178 pagina's tellend boek verschenen waarin de Amerikaanse germanist Thomas W. Best in kort bestek de geschiedenis van het genre behandelt, van de Ysengrimus via de Roman de Renart, Van den Vos Reynaerde en Reinaerts historie tot de ‘Incunabular Fox’ met het werk van Leeu en de Lübeckse Reynke als voornaamste representanten. In levendige samenvattingen passeren de opeenvolgende stadia in de ontwikkeling van de Reynaert-stof de revue; de litterair-historische context wordt in grote lijnen aangeduid; detailproblemen blijven meestal buiten beschouwing. De voortvarendheid waarmee de auteur het uitgestrekte terrein in kaart brengt, doet soms aan een individuele gold-rush denken. Veel tijd om de situatie ter plaatse te bestuderen lijkt hij zich niet gegund te hebben; om het graafwerk van voorgangers bekommert hij zich slechts als zijn eigen sleuven samenvallen met de hunne. In zijn voorbericht geeft hij de volgende
| |
| |
typering van zijn aanpak: ‘Rather than a summary of previous research, it is a statement of my own opinions, as grounded in previous research.’ Het is jammer dat deze persoonlijke opvattingen niet duidelijk worden afgezet tegen de inzichten die de Reynaert-filologie in de afgelopen decennia moeizaam gewonnen meent te hebben. Door de gekozen opzet verkeert de geïnteresseerde buitenstaander in onzekerheid of hij met een algemeen aanvaarde overtuiging dan wel met een individuele hypothese te doen heeft - de summiere aantekeningen geven hierbij geen uitsluitsel. Als Best beweert dat er omstreeks 1200 een ‘proto-Reynaert’ is gedicht door Aernout, dat Willem daar circa 1210 een vervolg aan heeft toegevoegd, en dat, weer ongeveer tien jaar later, het aldus ontstane werk door een derde dichter met een ontknoping (‘denouement’) is voltooid, zou men een gedetailleerde argumentatie verwachten, maar de toelichting blijft kort en apodictisch. Dat er nu in een gerenommeerde internationale reeks een monografie voorhanden is over het middeleeuwse dierenepos - een van de belangrijkste bijdragen van de Lage Landen aan wat men de ‘wereldlitteratuur’ pleegt te noemen - mag met voldoening worden geconstateerd. Maar of Best zijn Engelstalige lezers met dit boek op de meest ideale wijze heeft ingelicht over de huidige stand van het Reynaert-onderzoek, moet met enige ongerustheid worden afgewacht.
De prijs van het boek is $ 18.95, exclusief een toeslag van 15% bij bestellingen van buiten de U.S.A.
w.p.g.
| |
Bloemlezing emblematiek
Onder de titel Nederlandse Emblemata is een tweede druk verschenen, enerzijds uitgebreid, anderzijds beperkt, van Van De Dene tot Luiken, de bloemlezing die in 1956 door John B. Knipping en P.J. Meertens bezorgd was. Knipping is inmiddels overleden, en om aan de kunsthistorische component van de emblematiek recht te doen, heeft Meertens voor deze tweede druk steun gekregen van Hilary Sayles.
De inleiding op de bloemlezing is gelijk gebleven, afgezien van een aanvulling die recente ontwikkelingen in de bestudering van de emblematiek signaleert. De belangrijkste uitbreiding die het boek heeft ondergaan, is dat nu per auteur en gebloemleesd boek een korte inleiding plus literatuuropgave is toegevoegd. De aantekeningen zijn in principe gehandhaafd, maar wel naar nodig verbeterd en uitgebreid.
Wat het aantal auteurs betreft, is het boek een klein beetje gekortwiekt: Mylius is geschrapt omdat hij buiten het kader van de in de subtitel vermelde 16de en 17de eeuw viel, Jan Luyken moest het veld ruimen omdat aan hem een afzonderlijk deel van Nijhoffs Nederlandse klassieken gewijd zal worden. De reden voor deze beperking moge verheugenswaardig zijn, de beslissing om Luyken te laten vervallen vind ik jammer: in deze representatieve keuze, mede voor beginners in het vak bedoeld, mag Luyken toch niet ontbreken
De nieuwe bloemlezing heeft een wat groter formaat dan de voorgaande en is ook wat royaler uitgevoerd. Des te meer is het te betreuren dat de kwaliteit van de reproducties niet altijd is verbeterd. Soms zijn de plaatjes wel groter, maar niet scherper geworden. Nergens is trouwens het formaat van de afbeeldingen verantwoord.
| |
| |
Nederlandse Emblemata; Bloemlezing uit de Noord- en Zuidnederlandse Emblemata-literatuur van de 16de en 17de eeuw samengesteld door P.J. Meertens met medewerking van Hilary Sayles is een uitgave van Martinus Nijhoff te Leiden (1983). Het boek telt 171 bladzijden en kost f32,50.
m.a.s.-v.d.d.
| |
Dissertatie dr. S.J. Lenselink herdrukt
In 1959 is de welhaast monumentaal te noemen dissertatie van dr. S.J. Lenselink handelend over De Nederlandse psalmberijmingen van de souterliedekens tot Datheen met hun voorgangers in Duitsland en Frankrijk bij Van Gorcum te Assen verschenen. Het boek van ruim 600 bladzijden kostte toen f39,25. Met het zilveren jubileum van de studie in het vooruitzicht is er nu een tweede druk van verschenen ‘met enige aanvullingen en verbeteringen’ die zijn afgedrukt op p. 600. Het boek kost nu, gebonden, f95, - hetgeen, als men de inflatie over 25 jaar bij zijn beschouwingen betrekt, een heel aanvaardbare prijs mag heten.
Lenselinks boek is om een nu niet meer na te speuren reden indertijd niet in De nieuwe taalgids besproken. Een recensie van dit standaardwerk zou nu potsierlijk aandoen: het boek heeft zijn weg al lang gevonden en niemand in Nederland waagt zich aan enige uitspraak over oudere psalmberijmingen zonder er Lenselink bij te betrekken.
Uitgeverij J.P. van den Tol te Dordrecht heeft met deze heruitgave de Neerlandistiek een goede dienst bewezen.
m.a.s.-v.d.d.
| |
Overijsselse gelegenheidspoëzie
In de reeks Scripta transisalana, serie deelcatalogi van het boekenbezit van de Provinciale Bibliotheekcentrale Overijssel-Oost is als deel 4 verschenen Overijssel in proza en poëzie; gelegenheidsdichten, een lijst van gedichten op Overijsselse plaatsen en personen tot 1900, voor het merendeel in het bezit van de Provinciale Bibliotheekcentrale Overijssel-Oost, samengesteld door G.T. Hartong. De lijst is voor het grootste deel samengesteld uit in bundels opgenomen gedichten, maar omvat ook plano's en andere gelegenheidsuitgaafjes. De lijst van gedichten op plaatsen levert teksten op die zich van Almelo tot Zwolle uitstrekken. De lijst van gedichten op personen omvat bijna 800 nummers over bekende en vooral onbekende mensen, van bekende en onbekende dichters. Die dichters zijn via een index terug te vinden. Behalve een overzicht van de gebruikte dichtbundels, bevat het boekje ook literatuuropgaven in verband met Overijsselse literatuur. In de inleiding worden bij wijze van voorproefjes bijzonderheden gegeven over leven en werk van o.a. Anna Morian en Adriaen Sticke. Overijssel in proza en poëzie is te verkrijgen bij de PBC Overijssel-Oost, Oude Almeloseweg 78, 7622 CZ Borne, voor de prijs van f9,50 excl. porto.
m.a.s.-v.d.d.
| |
| |
| |
Bundel Renaissance-studies
In het kader van het interdisciplinaire bijvak Renaissancestudies aan de Rijksuniversiteit Utrecht vond in oktober 1982 een colloquium ‘Artistieke talen in de Renaissance’ plaats. Sprekers waren:
- | J. Becker (Utrecht), ‘“Die verborghen schoon leeringhen”: de titelprent van Van Manders “Wtlegghingh” uitgelegd’ |
- | P.M. Daly (Montreal), ‘Emblematic language and iconographic effects in some plays by Shakespeare’ |
- | W. Elders (Utrecht), ‘Guillaume Dufay as musical orator’ |
- | W. Vermeer (Utrecht), ‘Pastorale poëzie van Huygens’ |
Hun lezingen zijn als eerste deel van een nieuwe reeks Utrecht Renaissance Studies verschenen. Deze bundel is te verkrijgen door storting van f17,50 (incl. porto) op postgiro nr. 3089153, t.n.v.B.F.H. Scholz, Renaissancestudies, Ramstraat 31, Utrecht, onder vermelding van ‘Renaissance Studies I’.
b.f.h. scholz
| |
De oratie van Kees Fens
Het lijkt niet toevallig dat in de oratie van K. Fens (: Broeinesten en bijbelplaatsen. Baarn, Ambo, 1983) al spoedig de naam valt van T.S. Eliot. Men zou met een zeker recht de voordracht kunnen karakteriseren als het omcirkelen van enkele centrale inzichten uit het werk van de grote Amerikaanse Engelsman.
Enerzijds stelt Fens de problematiek aan de orde die Eliot op briljante wijze onder het oog heeft gezien in ‘Tradition and the individual talent’ en in het slothoofdstuk van The use of poetry and the use of criticism, anderzijds verwijst de orator zelf met zoveel woorden naar het tweede gedicht uit Four quartets, ‘East Coker’. Literatuur is voor alle categorieën van betrokkenen: schrijvers, lezers, critici en wetenschappelijke onderzoekers, een continuum. Het nieuwe is niet denkbaar, ontleent mede zijn zin en betekenis, aan het reeds bestaande, en omgekeerd: de oudere geschriften ondergaan veranderingen in het licht van het later geschrevene.
At best, only a limited value
In the knowledge, derived from experience
The knowledge imposes a pattern, and falsifies,
For the pattern is new in every moment
And every moment is a new and shocking
Valuation of all we have been
En:
[...] the historical sense involves a perception, not only of the pastness of the past, but of its presence; the historical sense compels a man to write not merely with his own generation in his bones, but with a feeling that the whole of the literature of Europe and within it the whole of the literature of his own country has a simultaneous existence and composes a simultaneous order.
| |
| |
Fens tracht dit inzicht te verduidelijken en te demonstreren aan de hand van een tweetal gedichten, een van Gerrit Komrij uit diens debuutbundel, die hij na tien jaar opnieuw beziet onder verwijzing naar zijn eigen karakterisering ervan in Literair lustrum 2 (p. 53/54). En nu ziet hij, (ook) in het licht van Komrij's latere werk, de bundel staan in de traditie van het Symbolisme. En in omgekeerde richting, zo stelt Fens, heeft de poëzie van de negentiende eeuw intussen een andere gestalte gekregen onder invloed van Komrij's werk en van de bekende door hem samengestelde bloemlezing: ‘Een naar het leek voor alle eeuwigheid vaststaande en vastgelopen literatuur is in beweging gekomen.’
Als tweede voorbeeld dient Jan Kuijper, de ‘moderne’ sonnettist - ‘Anders en eender.’ In zijn recente werk opereert Kuijper met bijbeltekten, zoals die uit Prediker 1 (waarmee ook Nescio en Wolkers al hun spel hadden gespeeld): ‘alle deze dingen worden zoo moede / dat niemand het zoude kunnen uitspreken.’ ‘En wie nu Prediker [...] niet begrijpt, heeft de twaalf regels vergeefs gelezen’, concludeert Fens. ‘En van schrijven en lezen weinig begrepen.’
En hij besluit: ‘Modern, oud, algemeen - wie ze scheidt, onttrekt zich aan de altijd doorgaande beweging die literatuur eigen is.’
a.l.s.
|
|