Skiplinks

  • Tekst
  • Verantwoording en downloads
  • Doorverwijzing en noten
Logo DBNL Ga naar de homepage
Logo DBNL

Hoofdmenu

  • Literatuur & taal
    • Auteurs
    • Beschikbare titels
    • Literatuur
    • Taalkunde
    • Collectie Limburg
    • Collectie Friesland
    • Collectie Suriname
    • Collectie Zuid-Afrika
  • Selecties
    • Collectie jeugdliteratuur
    • Basisbibliotheek
    • Tijdschriften/jaarboeken
    • Naslagwerken
    • Collectie e-books
    • Collectie publiek domein
    • Calendarium
    • Atlas
  • Periode
    • Middeleeuwen
    • Periode 1550-1700
    • Achttiende eeuw
    • Negentiende eeuw
    • Twintigste eeuw
    • Eenentwintigste eeuw
De Nieuwe Taalgids. Jaargang 82 (1989)

Informatie terzijde

Titelpagina van De Nieuwe Taalgids. Jaargang 82
Afbeelding van De Nieuwe Taalgids. Jaargang 82Toon afbeelding van titelpagina van De Nieuwe Taalgids. Jaargang 82

  • Verantwoording
  • Inhoudsopgave



Genre

sec - letterkunde
sec - taalkunde

Subgenre

tijdschrift / jaarboek


© zie Auteursrecht en gebruiksvoorwaarden.

De Nieuwe Taalgids. Jaargang 82

(1989)– [tijdschrift] Nieuwe Taalgids, De–rechtenstatus Auteursrechtelijk beschermd

Vorige Volgende
[pagina 343]
[p. 343]

Groenten, fruit en getal

Rudi Hendrickx en Johan RooryckGa naar voetnoot1

1 Inleiding

In Lexicography and Conceptual Analysis maakt Wierzbicka enkele interessante opmerkingen over de semantische en morfologische eigenschappen van groenteen fruitnamen. Ze constateert dat die bepaald zijn door de manier waarop we een groente of vrucht behandelen en eten. Zo worden de Engelse woorden pumpkin, cabbage, lettuce, cauliflower en watermelon gebruikt als stofnaam, terwijl potato, carrot en apple voorwerpsnamen zijn, omdat

‘the former are thought of as things which would be too big for a person to be expected to eat a whole at one time’ (206).

In ‘have apple for dessert’ en ‘have potato for dinner’ impliceert de stofnaam

‘that the food is served in a form in which one cannot be thought of as eating a whole single thing at one time’ (206).

Net als Lévi-Strauss (1969) neemt Wierzbicka aan dat de semantische en morfologische eigenschappen van groente- en fruitnamen verschillen per taal en in ruimere zin cultureel bepaald zijn. In tegenstelling tot het Engels gebruikt het Russisch, bij voorbeeld, de woorden voor aardappel en wortel niet als voorwerpsnaam, maar als stofnaam:

Ja kupil 5 kilogram karotski, morkovki.
‘ik kocht 5 kilo aardappel, wortel’

Precies ter wille van die culturele en linguïstische verschillen leek het ons interessant om ook voor het Nederlands de groente- en fruitnamenGa naar voetnoot2 eens onder de loep te nemen. In de loop van het onderzoek werd ons daarbij duidelijk dat de linguïstische eigenschappen van groente- en fruitnamen niet alleen cultureel zijn bepaald, maar dat er ook binnen één taalgebied regionale en zelfs individuele verschillen voorkomen. Die verschillen doen volgens ons echter niets af aan onze resultaten, integendeel, meestal kunnen ze aan de hand van de door ons te formuleren hypo-

[pagina 344]
[p. 344]

thesen worden uitgelegd.

Onze hypothesen zullen moeten verklaren waarom de volgende zinnen wel of niet grammaticaal zijn. Concreet: waarom kunnen zinnen van het type (a) en (e) wel met bloemkool, maar niet met appel, hoewel de constituenten van de zin telkens dezelfde morfologische eigenschappen bezitten?

(1) a. De bloemkool is duur.
  b. De bloemkolen zijn duur.
  c. Een bloemkool is duur.
  d. Bloemkolen zijn duur.
  e. Bloemkool is duur.
(2) a. *Het spruitje is duur.
  b. De spruitjes zijn duur.
  c. Een spruitje is duur.
  d. Spruitjes zijn duur.
  e. *Spruitje is duur.
(3) a. *De appel is duur.
  b. De appels zijn duur.
  c. Een appel is duur.
  d. Appels zijn duur.
  e. *Appel is duur.

Voor ons onderzoek beperken we ons voorlopig tot groenten en fruitsoorten die zowel een morfologisch enkelvoud als meervoud hebben. Daarom sluiten we de volgende groepen en contexten uit:

a. de groente- en fruitnamen die alleen een enkelvoudsvorm hebben: spinazie, selderij, andijvie, rabarber, sla, tuinkers, waterkers, broccoli, kervel, peterselie, dunsel, postelein, prei;

b. de groentenamen die alleen een meervoudsvorm hebben: raapstelen, schorsenerenGa naar voetnoot3;

c. zinnen waarin algemene waarheden worden vertolkt door middel van een enkelvoud: ‘De erwt is een peulvrucht’, ‘De grapefruit werd in 1824 ingevoerd in Amerika’.

We houden ons nu bezig met de volgende vragen. Welke groenten en vruchten worden gebruikt als voorwerpsnaam en wat bepaalt het voorkomen van het enkelvoud of het meervoud? Welke groenten en vruchten kunnen als stofnaam gebruikt worden en in welke omstandigheden? We behandelen deze vragen in de twee volgende paragrafen.

2 De ‘metrolinguïstische’ hypothese

Wierzbicka suggereert dat de relatieve grootte van een vrucht of groente bepaalt hoe we ze morfologisch behandelen. Die ‘grootte’ ligt in dit artikel ten grondslag aan de zogenaamde ‘metrolinguïstische’ hypothese.

De ‘metrolinguïstische’ hypothese probeert de kwantificatie met betrekking tot groenten en vruchten te verklaren. Kwantificatie beschouwen we als een oppervlakteverschijnsel, namelijk als het wel of niet voorkomen van een kwantor (bij voorbeeld een lidwoord of een kwantificerende naamwoordelijke groep). We onderscheiden discrete en niet-discrete kwantificatie.

Discrete kwantificatie treedt op in de zinnen (b)-(d) onder (1)-(3) en in de vol-

[pagina 345]
[p. 345]

gende voorbeelden:

(4) a. Ik heb een bloemkool klaargemaakt voor vanavond.
  b. Er rolt een spruitje van uw bord, meneer.
  c. Leg je de meloenen in de koelkast?

Telkens gaat het om één exemplaar of een aantal exemplaren van de groente of de vrucht. Die wordt duidelijk als een discreet voorwerp gezien en is bijgevolg telbaar. Zinnen waarin de groente- of de fruitnaam discreet kwantitatief wordt gebruikt (als voorwerpsnaam), bieden geen enkel probleem: elke groente of vrucht kan in zulke zinnen zowel in het enkelvoud als in het meervoud voorkomen.

Bij niet-discrete kwantificatie worden de groenten of de vruchten niet geconceptualiseerd als individuele exemplaren, maar wel als een aanduiding voor de onbegrensde verzameling. Die vorm van kwantificatie vinden we onder andere bij het wegen van groenten en fruit. Vergelijk:

(5) a. Kan ik nog een kilo aardappelen krijgen?
  b. Voeg 300 gram krenten toe.
met
(6) a. ?Kan ik nog een kilo bloemkolen krijgen?
  b. ?Voeg 300 gram citroenen toe.

In (5) of soortgelijke zinnen kunnen we het onderwerp vervangen door groenten als linzen, erwten, bonen, tomaten, radijzen, wortelen, peultjes, rapen, asperges, uien en augurken. Ook deze fruitsoorten kunnen erin voorkomen: kersen, bessen, pruimen, druiven, aardbeien, noten, appels, sinaasappels, olijven en passievruchten. Aan de andere kant zijn dezelfde zinnen met pompoen, komkommer, ananas, meloen, pompelmoes en kokosnoot op z'n minst vreemd.

In onze cultuur kopen we die laatste produkten meestal niet per gewicht of in een bos, maar wel per stuk. Of je kunt ze tenminste per stuk vragen, zonder dat je daarbij vreemd wordt aangekeken. De relatieve grootte van de vruchten of van de groente speelt daarbij een beslissende rol. Grotere soorten kopen we per stuk, kleinere niet.

De ‘metrolinguïstische’ hypothese luidt dus voorlopig als volgt:

In een discreet kwantitatieve situatie kan elke groente- of fruitnaam voorkomen in het enkelvoud en in het meervoud, afhankelijk van het aantal referenten.
In een niet-discreet kwantitatieve situatie treedt de naam van kleinere groente- en fruitsoorten op in het meervoud. Grotere soorten, die in onze cultuur gebruikelijk per stuk worden verkocht, kunnen in zo'n situatie niet voorkomen.

Laten we nu de volgende voorbeelden bekijken:

(7) a. Voeg 200 gram ananas toe.
  b. ?Kan ik nog een kilo bloemkool krijgen?

In tegenstelling tot wat in de ‘metrolinguïstische’ hypothese wordt beweerd, kan de

[pagina 346]
[p. 346]

naam van een grotere fruit- of groentesoort volgens (7a) blijkbaar toch voorkomen in een niet-discreet kwantitatieve situatie. Maar hij wordt dan gebruikt als stofnaam. Toch blijkt ook dat niet helemaal te kloppen, want (7b) is semantisch afwijkend. Het lijkt erop dat de manier waarop de groente of de vrucht wordt geconceptualiseerd, moet overeenstemmen met de conceptualisering die de context opdringt. Zo is de conceptualisering van bloemkool in (7b) als stofnaam onverenigbaar met de conceptualisering die de handeling ‘kopen’ veronderstelt. Je koopt immers het voorwerp ‘bloemkool’.

De ‘metrolinguïstische’ hypothese kan nu als volgt worden geformuleerd:

In een discreet kwantitatieve situatie kan elke groente- of fruitnaam voorkomen in het enkelvoud en in het meervoud, afhankelijk van het aantal referenten.
In een niet-discreet kwantitatieve situatie treden kleinere groente- en fruitsoorten op in het meervoud. Grotere soorten, die in onze cultuur gebruikelijk per stuk worden verkocht, kunnen in zo'n situatie enkel voorkomen als stofnaam en alleen als de context een dergelijke conceptualisering mogelijk maakt.

De ‘metrolinguïstische’ hypothese verklaart evenwel niet waarom (10c) hieronder correct is. Terwijl in (8a, b) en (9a, b) een kwantor voorkomt, ontbreekt die in (10c). De hypothese is dus niet van toepassing.

(8) a. Ik ben een spruitje aan 't eten.
  b. Ik ben spruitjes aan 't eten.
  c. *Ik ben spruitje aan 't eten.
     
(9) a. Ik ben een appel aan 't eten.
  b. Ik ben appels aan 't eten.
  c. *Ik ben appel aan 't eten.
     
(10) a. *Ik ben een bloemkool aan't eten.Ga naar voetnoot4
  b. *Ik ben bloemkolen aan 't eten.
  c. Ik ben bloemkool aan 't eten.

Het ontbreken van een onbepaald lidwoord in (10c) wijst erop dat bloemkool daar geen voorwerpsnaam (de naam van een plant) is, maar wel een stofnaam. De observaties in (8)-(10) lopen trouwens opmerkelijk parallel met die in de zinnen (a) en (e) onder (l)-(3).

We moeten dus proberen vast te stellen welke factoren een rol spelen bij het gebruik van groente- en fruitnamen als stofnaam.

3 De ‘gastrolinguïstische’ hypothese

Vergelijk de volgende zinnen:

(11) a. Lust u ook bloemkool?
  b. *Lust u ook spruitje?
  c. *Lust u ook bloemkolen?

[pagina 347]
[p. 347]

  d. Lust u ook spruitjes?

We constateren dat de groenten en vruchten die in (11) kunnen staan in de plaats van bloemkool niet alleen de grotere soorten groenten en fruit zijn. Ook banaan, appel, perzik, pompelmoes, mango, papaja, citroen, tomaat en ui treden hier op in het enkelvoud en als stofnaam. Alleen de zeer kleine soorten, zoals rozijnen en erwten, evenals wortelen en aardappelen, gedragen zich nog zoals spruitjes in (11d): ze krijgen een meervoud. In de context van ‘lusten’ lijken de grootte van de groenten en de vruchten, en de manier waarop ze verkocht worden, weinig of geen rol meer te spelen.

Het lijkt er daarentegen op, dat de ‘culinaire status’ (de bereidingswijze) van de groenten en de vruchten een belangrijke factor is. Alle groenten en vruchten die zich gedragen volgens het patroon van (11a) kùnnen in verwerkte vorm gepresenteerd worden. Als er enige context wordt toegevoegd, is dat vrij duidelijk. Neem de fruitsoorten appel, banaan, perzik, peer, mango. Een zin van het type (12a) is met die vruchten enkel mogelijk, als het bij voorbeeld gaat over een vruchtensla, maar niet als het over een tussendoortje gaat. In het laatste geval treedt de voorwerpsnaam op.

(12) a. Lust u ook appel of banaan in de vruchtensla?
  b. *Lust u ook appel of banaan als tussendoortje?

Het verschil in interpretatie blijkt ook duidelijk uit de volgende minimale paren:

(13) a. Er ligt banaan op de vruchtentaart.
  b. Er ligt een banaan op de vruchtentaart.
     
  c. Ik heb een bloemkool klaargemaakt voor vanavond.
  d. Ik heb bloemkool klaargemaakt voor vanavond.

Bij (13a) stellen we ons zonder twijfel schijfjes banaan voor, bij (13b) daarentegen een hele of een halve banaan. Iets soortgelijks gebeurt bij (13c) en (13d). In het eerste geval zien we een plant voor ons, in het tweede een bereiding.

Zelfs bij minder gebruikelijke bereidingswijzen van kleinere vruchten zoals kersen of braambessen treedt dat verschil in conceptualisering op. In een gerecht waarin de oorspronkelijke vorm van de vrucht verloren gaat, zoals in een milkshake, worden ook kers en braambes stofnamen.

(14) a. *Lust u ook kers of braambes in de vruchtensla?
  b. Lust u ook kers of braambes in de milkshake?

De ‘gastrolinguïstische’ hypothese luidt dus:

Vruchten en groenten treden op als stofnaam, als ze op de een of andere manier verwerkt of bewerkt zijn of als ze in hun gebruikelijke bereidingswijze op de een of andere manier hun oorspronkelijke vorm verliezen.

Dat klopt in elk geval voor de grotere groenten en vruchten waarvan stukken worden afgesneden (kool, ananas) of die in de bereiding tot een massa verworden

[pagina 348]
[p. 348]

waarin de vorm van de oorspronkelijke plant niet meer te herkennen is (bloemkool), maar ook voor de gevallen in (12)-(14).

Uit de zinnen (a) en (e) onder (l)-(3) blijkt dat de taalgebruiker de groente of de vrucht ook anticiperend kan conceptualiseren. De context ‘duur zijn’ is immers vergelijkbaar met de context ‘kopen’, waarin de produkten worden geconceptualiseerd als voorwerpen en niet als stoffen. Wie zegt dat ‘bloemkool duur is’ of dat ‘kokosnoot duur is’, anticipeert dus eigenlijk op de vorm waarin de bloemkool of de kokosnoot wordt ‘gegeten’.

4 Conclusie

De vraag rijst nu hoe beide hypothesen zich tot elkaar verhouden. Het lijkt ons het beste dat we ze samenbrengen in een soort van boom die de conceptualisering door taalgebruikers nabootst. In elke situatie moet een groente- of fruitnaam aan die boom getoetst worden.



illustratie

Een belangrijke aanwijzing voor de correctheid van onze hypothesen is dat ze verklaren waarom de groenten die we aan het begin van onze bijdrage hebben uitgesloten (b.v. sla, andijvie, peterselie), nooit in het meervoud voorkomen. Wanneer deze groenten getoetst worden aan beide hypothesen, komt er een enkelvoud uit de bus, want ze worden als stofnaam, ‘getrapt’ in de eerste knoop van de boom. De oorspronkelijke begrensbaarheid en vorm van sla, andijvie en peterselie gaan in de gebruikelijke bereidingswijze immers verloren.

De hypothesen die we hierboven hebben geformuleerd, zijn zowel cognitief als didactisch belangrijk.

Op cognitief-linguïstisch niveau is het van belang vast te stellen dat morfologi-

[pagina 349]
[p. 349]

sche facetten van bepaalde substantieven afhankelijk van de pragmatische situatie beregeld moeten worden. De manier waarop de taalgebruiker de groenten en vruchten in een bepaalde context conceptualiseert, bepaalt de linguïstische formulering. De boom laat zien dat er individuele verschillen kunnen optreden in de formulering. Afhankelijk van de manier waarop de spreker het produkt ziet, beschouwt hij het als een voorwerp of als een substantie.Ga naar voetnoot5

Welke factoren de conceptualisering beïnvloeden, zou eens onderzocht moeten worden. Ongetwijfeld speelt de vertrouwdheid met het produkt daarbij een belangrijke rol. Wie bij voorbeeld kiwi's enkel kent in de vorm van groene schijfjes op een vruchtentaart, kan kiwi beschouwen als stofnaam. Maar iemand die weet dat kiwi's eivormige, harige vruchten zijn en ze geregeld koopt, beschouwt ze waarschijnlijk als voorwerpen. Dan zou voor de eerste de volgende zin acceptabel zijn, maar voor de laatste niet:

 

(15)Kiwi is duur.

 

Het zou interessant zijn om na te gaan welke invloed situationele en sociodemogratische factoren hebben op de conceptualisering. In streken waar bepaalde vruchten gekweekt worden, conceptualiseren de kwekers ze misschien anders dan de mensen elders die ze opeten. Ook is het denkbaar dat bij voorbeeld in een veiling elke groente- of fruitsoort als een stofnaam kan worden beschouwd, omdat de produkten er niet als begrensde, individuele entiteiten worden gezien.

Daarnaast mag het didactische belang van onze beschrijving niet onderschat worden. Moedertaalsprekers hebben intuïties en taalgevoel met betrekking tot wat goed Nederlands is en wat niet. Anderstaligen daarentegen hebben expliciet geformuleerde regels nodig om het Nederlands te leren beheersen. Wij hebben geprobeerd hier voor groente- en fruitnamen zulke regels expliciet te maken.

Bibliografie

Bosch, M. Van den e.a. (s.d.), Het Nederlands Puzzelwoordenboek. In den Toren, Baam.
Geerts, G. en H. Heestermans 1984, Van Dale Groot woordenboek der Nederlandse taal. Van Dale Lexicografie, Utrecht/Antwerpen.
Geerts, G. e.a. 1984, Algemene Nederlandse Spraakkunst. Wolters-Noordhoff, Groningen.
Koenen, M.J. en J.B. Drewes 1986, Wolters' Woordenboek Eigentijds Nederlands Grote Koenen. Wolters-Noordhoff, Groningen.
Lévi-Strauss, C. 1969, Le cru et le cuit. Plon, Parijs.
Sterkenburg, P.G.J. van en W.J.J. Pijnenburg 1984, Van Dale Groot woordenboek van hedendaags Nederlands. Van Dale Lexicografie, Utrecht/Antwerpen.
Verschuyl, H.J. 1973, Verschuyls Puzzelencyclopedie. Luitingh, Laren.
Wierzbicka, A. 1985, Lexicography and Conceptual Analysis. Karoma, Ann Arbor.
voetnoot1
Beide auteurs zijn verbonden aan de Katholieke Universiteit te Leuven als aspirant van het Belgische Nationaal Fonds voor Wetenschappelijk Onderzoek.
Met dank aan de bezoekers van de koffiekamer en aan D. Geeraerts en G. Geerts voor hun commentaar op eerdere versies van deze tekst.
voetnoot2
We beperken ons tot de vegetarische kant van het probleem. Een gelijksoortig onderzoek kan worden gedaan naar aanduidingen van vlees en vis. Vergelijk:
(1) Maatjes zijn duur.
(2) Kabeljauw is duur.
De groenten en vruchten die we opsommen, komen uit Van den Bosch e.a. en uit Verschuyl (zie bibliografie).
voetnoot3
Van Dale merkt op dat schorseneer in het enkelvoud alleen de plant kan aanduiden. Het gerecht daarentegen heeft altijd de meervoudsvorm schorseneren. Naar ons gevoel is wortelen een soortgelijk geval. Het omgekeerde komt voor bij prei, dat als eetbare substantie alleen in het enkelvoud voorkomt, terwijl het meervoud wel voorkomt als het over de plant gaat.

voetnoot4
Nijlpaarden of olifanten kunnen natuurlijk wel een bloemkool in z'n geheel verorberen. Het lijkt ons dan ook mogelijk dat in een dierenverhaal de zin ‘Ik heb net een bloemkool gegeten’ voorkomt, maar dan verdwijnt de interpretatie als stofnaam. Dit voorbeeld laat ook zien dat bij het conceptualiseren de mens centraal staat.

voetnoot5
Een interessant voorbeeld van een verschil in conceptualisering tussen Noord en Zuid is radijs. Volgens beide Van Dales en Koenen kan radijs voorkomen in het enkelvoud en dus als stofnaam in de constructie een bos radijs. In het Noorden is dat heel gewoon. Maar de Vlamingen aan wie we die constructie hebben voorgelegd, verkozen allemaal een bos radijzen. Zij zien de radijzen dus duidelijk als voorwerpen.


Vorige Volgende

Footer navigatie

Logo DBNL Logo DBNL

Over DBNL

  • Wat is DBNL?
  • Over ons
  • Selectie- en editieverantwoording

Voor gebruikers

  • Gebruiksvoorwaarden/Terms of Use
  • Informatie voor rechthebbenden
  • Disclaimer
  • Privacy
  • Toegankelijkheid

Contact

  • Contactformulier
  • Veelgestelde vragen
  • Vacatures
Logo DBNL

Partners

Ga naar kb.nl logo KB
Ga naar taalunie.org logo TaalUnie
Ga naar vlaamse-erfgoedbibliotheken.be logo Vlaamse Erfgoedbibliotheken

Over dit hoofdstuk/artikel

auteurs

  • Rudi Hendrickx

  • Johan Rooryck


taalkunde

  • Vormen (morfologie)

  • Betekenis (semantiek)