Skiplinks

  • Tekst
  • Verantwoording en downloads
  • Doorverwijzing en noten
Logo DBNL Ga naar de homepage
Logo DBNL

Hoofdmenu

  • Literatuur & taal
    • Auteurs
    • Beschikbare titels
    • Literatuur
    • Taalkunde
    • Collectie Limburg
    • Collectie Friesland
    • Collectie Suriname
    • Collectie Zuid-Afrika
  • Selecties
    • Collectie jeugdliteratuur
    • Basisbibliotheek
    • Tijdschriften/jaarboeken
    • Naslagwerken
    • Collectie e-books
    • Collectie publiek domein
    • Calendarium
    • Atlas
  • Periode
    • Middeleeuwen
    • Periode 1550-1700
    • Achttiende eeuw
    • Negentiende eeuw
    • Twintigste eeuw
    • Eenentwintigste eeuw
De Nieuwe Taalgids. Jaargang 87 (1994)

Informatie terzijde

Titelpagina van De Nieuwe Taalgids. Jaargang 87
Afbeelding van De Nieuwe Taalgids. Jaargang 87Toon afbeelding van titelpagina van De Nieuwe Taalgids. Jaargang 87

  • Verantwoording
  • Inhoudsopgave



Genre

sec - letterkunde
sec - taalkunde

Subgenre

tijdschrift / jaarboek


© zie Auteursrecht en gebruiksvoorwaarden.

De Nieuwe Taalgids. Jaargang 87

(1994)– [tijdschrift] Nieuwe Taalgids, De–rechtenstatus Auteursrechtelijk beschermd

Vorige Volgende
[pagina 356]
[p. 356]

Boekbeoordelingen

C.G.L. Apeldoorn en S. Pot, Prisma Stijlboek. Twijfelgevallen van het Nederlands. Handleiding voor verzorgd taalagebruik. Utrecht 1993. 304 pp. ISBN: 90 27432465 f 17,50 (= vierde druk van Twijfelgevallen Nederlands).

M. Hermans, De kleine schrijfgids. Adviezen voor een goede zinsbouw, woordkeuze en spelling. Muiderberg 1992. 87 pp. ISBN 90-6283-892-8 f 19,50.

M. Klein en M. Visscher, Handboek Verzorgd Nederlands. Groningen 1992. 397 pp. ISBN 9001 471854 f 89,50

Op mijn bureau liggen drie van de vele normatieve werken over de Nederlandse taal die in de afgelopen tijd verschenen zijn. Aan het Stijlboek en de schrijfgids zal ik hier slechts kort aandacht besteden, zodat er voldoende ruimte overblijft voor het Handboek, een werk van wijder strekking, dat die aandacht meer dan waard is. Aan het slot van deze recensie wil ik terugkomen op het nut van dergelijke werken: helpen ze echt bij het schrijven of reviseren?

 

Het Prisma Stijlboek, een verkapte herdruk, heeft de structuur van een woordenboek, of eigenlijk van twee woordenboekjes. Het eerste bestaat uit een 255 bladzijden lange lijst van woorden waarmee taalgebruikers problemen hebben: door de spelling, uitspraak of betekenis ervan, of doordat het woord verward wordt met een ander woord. Het tweede deel (van 27 blz) is een grammaticaal compendium, waarin vooral belangrijke grammaticatermen uitgelegd worden en zo min mogelijk problemen behandeld worden. Wilt u weten wat op Zowel Jan als Piet volgt: gaan of gaat, dan vindt u de oplossing dus niet bij de c van congruentie in het tweede deel, maar bij z van zowel. De adviezen zijn kort en streng: alleen ‘de heren wordt verzocht’' mag; ‘de radio nieuwsdienst, verzorgd door het ANP’ mag niet.

De kleine schrijfgids bedient rapportenschrijvers. Het eerste hoofdstuk geeft 15 algemene formuleringsadviezen (bijvoorbeeld: breng variatie aan in de woordkeuze). De volgende hoofdstukken gaan over zinsbouwkwesties (bijvoorbeeld congruentiefouten), woordgebruikskwesties (dat of wat, germanismen), spelling en leestekens. Hermans geeft haar adviezen telkens al meteen in het kopje en licht ze duidelijk toe door telkens links (en tegen een gerasterde achtergrond) de foute vorm te geven en rechts de verbetering. Ook dit boekje is streng: over het algemeen moet bijvoorbeeld herschreven worden in over het geheel of in het algemeen). Een verklarende woordenlijst, literatuurverwijzingen en een register van behandelde kwestie besluiten het boekje.

 

Het Handboek Verzorgd Nederlands (voortaan: HVN) bestaat uit drie delen. Het eerste, en met 128 bladzijden langste, deel heet Spelling, maar gaat over heel wat meer: het begint met een hoofdstuk over de grondbeginselen van de spelling. In de volgende hoofdstukken worden de werkwoordsvormen (met bijzondere aandacht voor ontleningen aan het Engels, zoals zij saveden) behandeld, de zelfstandig naamwoorden (met een uitweiding over het woordgeslacht) en bijvoegelijke naamwoorden. Dan verlaten de schrijvers het stramien van de taalkundige ontleding om het aaneenschijven van woorden, trema, apostrof, vervangingste-

[pagina 357]
[p. 357]

ken, koppelteken en hoofdletters te behandelen. Daarop volgen weer enkele hoofdstukken over bijzonderheden van het zelfstandig naamwoord, namelijk over verkleinwoorden (diner - dineetje), naamvalsvormen (met een zeven pagina's lange lijst van uitdrukkingen als te eniger tijd en ter elfder ure) en de tussenklank (bessesap). Dan zijn de leestekens op zinsniveau aan de beurt, en ten slotte het afbreken van woorden en afkortingen.

In het tweede deel (van 88 bladzijden), ‘Stijlverschijnselen’, worden voornamelijk correctheidsproblemen behandeld, zoals: discongruentie, ongeoorloofde inversie, samentrekking, de onverbonden beknopte bijzin, de volgorde in de werkwoordelijke eindgroep, betrekkelijke voornaamwoorden, hun of hen, contaminatie, hebben of zijn vergeten, groter dan of als, omdat of doordat, bijzinnen met nadat en de negatie (niet in het minst). Begrijpelijkheidsproblemen houden HVN veel minder bezig: alleen de tangconstructie krijgt wat aandacht. Hetzelfde geldt voor de vergroting van de aantrekkelijkheid, met slechts adviezen ten aanzien van woordherhaling en pleonasmen.

Het derde deel van HVN is het grammaticaal compendium (66 blz), een complete traditionele grammatica met aandacht voor taalkundige ontleding en redekundige ontleding van enkelvoudige en samengestelde zinnen. Het boek besluit met een woordenlijst, een lijst van buitenlandse aardrijkskundige namen, literatuurverwijzingen (voornamelijk naar Nijmeegs werk) en een uitvoerig register.

Laat ik beginnen met het laatste. Het grammaticaal compendium staat wel achteraan, maar het is in wezen het kloppend hart van het handboek. De auteurs zijn van mening dat taalgebruikers een taalverzorgingsprobleem alleen juist kunnen oplossen op grond van inzicht in de taalstructuur. En de snelste methode om enig inzicht daarin te verwerven is nog altijd de traditionele grammatica. Telkens verwijzen zij dan ook vanuit het spelling- en stijldeel naar de grammatica. Opmerkelijk is de ontraditonele structuur van het compendium: eerst komt de taalkundige, dan de redekundige ontleding. Dat heeft een groot nadeel: van veel woorden kan de woordsoort pas beslist worden op grond van de redekundige ontleding. HVN moet dus telkens vooruitwijzen. Deze ordening heeft ongetwijfeld voordelen, maar die heb ik niet kunnen ontdekken. Het compendium is vrijwel onberispelijk. Ik miste alleen de waarschuwing dat ‘van die dunne boekjes’ ook onderwerp kan zijn. Verder laat de definitie van het werkwoordelijk gezegde (‘Het werkwoordelijk gezegde bestaat uit de persoonsvorm + andere werkwoorden in de zin’ (p. 269)) de lezer foute beslissingen nemen bij zinnen van het type ‘Hij luste de zalm alleen gerookt’. Ook is betwistbaar dat raken in ‘Jan raakte ziek’ hetzelfde betekent als worden in ‘Jan werd ziek’ (p.275), alleen al wegens het feit dat het moeilijk is om bij ‘hij raakte weer beter’ een geschikte context te verzinnen.

Nu vindt niet iedereen ontleden leuk. De grote vraag is dan ook: maakt HVN waar dat die grote aandacht voor de ontleding voor inzicht in spelling en stijl onontbeerlijk is? Voordat ik mijn antwoord op deze vraag geef, moet me van het hart dat HVN zich best nog wat sterker had kunnen maken voor deze zaak. Op sommige punten legt het boek ten onrechte geen relatie tussen taalverzorging en ontleding. Een paar voorbeelden:

- ‘De reizigers worden verzocht met gepast geld te betalen’ wordt na een lange redenering nadrukkelijk niet als fout aangemerkt. HVN ziet de afkeuring als het gevolg van onbegrepen grammaticaregels (p. 158). Mij best, maar dan wil ik wel

[pagina 358]
[p. 358]

weten wat de redekundige benoeming van met gepast geld te betalen is, maar daar laat het compendium me in de steek.

- Samentrekking wordt alleen bij de stijlverschijnselen en niet in het compendium behandeld. HVN geeft op p. 172 als voorwaarde voor samentrekking dat het weggelaten deel direct naast het nevenschikkend voegwoord moet staan. Bij samentrekking op zinsniveau rept het boek niet van die wet, om redenen die ik wel kan vermoeden, maar de meeste lezers zullen ontgaan, zeker als zij opmerken dat alle voorbeelden van samentrekking op zinsniveau aan de wet voldoen. Rigidere toepassing van de wet had bovendien een aangenaam gevolg gehad voor de sommige/sommigen-kwestie in ‘Alle meisjes vonden Elvis geweldig, maar sommige (-) vonden hem minder goed dan ze gehoopt hadden’: het weggelaten deel staat niet naast maar, dus kan er geen sprake zijn van samentrekking, dus moet sommige hier zelfstandig opgevat worden, dus mag hier alleen sommigen.

- Bij de behandeling van bezittelijke voornaamwoorden op p. 255 wordt aan de hand van het voor deze recensent pijnlijke voorbeeld ‘Mensen van 41 vrijen op hun elfendertigst’ het bestaan van de varianten op z'n en op hun alleen aangestipt. HVN geeft niet aan wat het verschil is, en dat terwijl ‘U vrijt op uw elfendertigst’ toch een veel groter affront is dan ‘U vrijt op z'n elfendertigst’. Belangrijker: HVN laat de kans voorbijgaan om aan de hand van dit voorbeeld het verschil tussen verwijzende en niet-verwijzende voornaamwoorden aan te wijzen.

- Op p. 282 worden bij het meewerkend voorwerp onder meer ‘Het zweet brak hem uit’ en ‘De tranen stonden Marie in de ogen’ behandeld. HVN mist hier de opgelegde kans om door een relatie met het hen/hun-probleem te leggen.

Het voorgaande betekent natuurlijk niet dat ik het oneens ben met de taalkundige, of liever ontleedkundige invalshoek van HVN. Personen die niet kunnen ontleden, kunnen vaak uitstekend schrijven, zo is mijn ervaring. Maar als ze daar minder goed in zijn, dan kun je ze de meeste fouten niet uitleggen.

De grote aandacht voor spellingproblemen vind ik een tweede opmerkelijk aspect aan HVN. Hoe krijg je 88 bladzijden vol met spellingadviezen? Het antwoord luidt: door spelling heel ruim te nemen. Zo is ook een keur aan morfologische probleempjes onder spelling te vinden, en bovendien vrij wat syntactische kwesties, zoals de keuze van de lidwoorden en van sommige verwijswoorden. Aan de ene kant lijkt deze aanpak te stoelen op een realistische kijk op de vermoedelijke gebruiker, die vermoedelijk spelling aan taal gelijkstelt. Aan de andere kant strookt deze cynische inschatting niet met de grote zorgvuldigheid waarmee grammatica in de rest van het boek behandeld wordt.

In het algemeen zijn de ‘spelling’-adviezen waardevol. In het bijzonder waardeer ik dat HVN afstand neemt van heel wat inconsequenties in onze spelling, niet alleen bij uitgekauwde zaken als bessesap, maar ook bij de regels voor het verkleinwoord en voorvoegsels. Ook het advies om beiden te schrijven in ‘De bestuurder en zijn auto raakten beiden te water’ getuigt van een oordeelkundige en onafhankelijke opstelling. Op sommige punten heb ik wel wat bedenkingen. De voornaamste is dat HVN zo wisselvallig is. Soms geeft het etymologische achtergronden (gewiekst, p. 62-63), soms een kijkje in de keuken van Te Winkel (p. 43). Ook gaat het boek wel eens in discussie met andere normgevers (p. 47). Nu eens is HVN heel streng: verwijzen naar een onzijdig woord met haar mag niet (p. 59), tussen twee hoofdzinnen kan nooit een komma (p. 139), en soms onbegrijpelijk

[pagina 359]
[p. 359]

mild: kollewijn-spelling passeert zonder commentaar. Dat maakte het boek spannend om te lezen, maar mogelijk minder geschikt als naslagwerk.

Nog wat spellingdetails:

- HVN besteedt veel aandacht aan staande uitdrukkingen (te of ter bevoegder plaatse?), waarbij een soort etymologische regel wordt gegeven: de keuze zou met de aanwezigheid van een lidwoord in de oorspronkelijke uitdrukking samenhangen. Deze aanpak gaat voorbij aan het feit dat we niet goed kunnen zien of er ooit een lidwoord in de constructie is gebruikt. Er zit dus niets anders op dan de hele lijst uit je hoofd te leren, of, meer in overeenstemming met andere adviseurs, het gebruik van dergelijke fossielen aan Reve over te laten.

- Er is (contra 144) wel degelijk een traditionele regel voor de plaatsing van nadruksaccenten: accent aigu voor lange klinkers en accent grave voor korte.

- Ik miste een bespreking van het verschil tussen letterwoorden waarvan de letters afzonderlijk worden uitgesproken (enseejervee) en die waarin de letters tot een woord worden verenigd (tros). Dat verschil is relevant omdat er een regeltje bestaat dat bepaalt dat de eerste soort geheel met hoofdletters geschreven wordt: NCRV, en van de tweede soort alleen de eerste letter: Tros.

Snel over naar het deel over stijlverschijnselen, dat mijns inziens ten onrechte zoveel magerder is uitgevallen dan het spellingdeel. In het voorwoord van dit deel verantwoorden de auteurs hun keuze door te zeggen dat zij alleen stijlfouten die zij frequent in journalistiek taalgebruik aangetroffen hebben. De hoge frequentie van sommige fouten verbaasde mij, vooral de prominente positie die de Tante Betje in het Gelderse blijkt in te nemen, dat zijn nevengeschikte hoofdzinnen met ongemotiveerde inversie: ‘Ik ben heden ziek en wil ik je vragen langs te komen’. Deze fout tref ik zelden in de hedendaagse journalistieke stukken aan, die ik onder ogen krijg. Dat geldt bijna evenzeer voor de valse Tante Betjes die HVN ook meerekent: zinnen van het type ‘Gisteren ontvingen wij uw brief en zullen wij nu onmiddellijk antwoord geven’ waarin samengetrokken wordt op een eerste zinsdeel dat door zijn betekenis niet met de tweede zin gecombineerd kan worden. Belangrijker is dat het frequentiecriterium heeft geleid tot een nogal willekeurige verzameling verschijnselen: congruentie wel, werkwoordstijden niet, samentrekking van elementen met ongelijke zinsdeelfunctie wel, samentrekking van het geïnverteerd subject niet. Waarom van alle begrijpelijkheidsproblemen die sinds jaar en dag in taalbeheersingshandboeken besproken worden alleen de tangconstructie? Zijn woordherhaling en pleonasmes de belangrijkste bedreigingen van een aantrekkelijke stijl?

Mijn tweede bezwaar geldt de nogal ouderwetse teneur van veel adviezen: ‘variant X verdient de voorkeur, vermijd dus Y’. Al enige jaren is het stilistisch onderzoek erop gericht om bij (schijnbare) variatie vast te stellen of er niet subtiele betekenisverschillen tussen de varianten bestaan. Zo gauw die gevonden zijn, kan dat leiden tot veel genuanceerdere adviezen, van het type ‘variant X is meer geschikt als u betekenis A wilt overbrengen en variant Y als u betekenis B wilt uitdrukken’. Voor een dergelijke modernisering lijken zich in ieder geval te lenen:

- de adviezen ten aanzien van variatie in volgorde van elementen binnen de werkwoordelijke eindgroep,

- de variatie van dat en wat in: ‘Hij zocht het duurste wat er op de markt was’ (het maakt niet uit wat, als het maar het duurste is) versus ‘Hij vond het leukste dat hij zich kon herinneren’ (een specifieke herinnering).

[pagina 360]
[p. 360]

Ook in dit deel wisselen de milde oordelen de strenge af. Mild is HVN bijvoorbeeld als geadviseerd wordt op de volgende wijze een tang te verlichten: ‘Jan Tinman heeft zijn tweede partij verloren, gisteren in Havanna’' (p. 198). Aan die woordvolgorde hangt een zeer spreektalig luchtje. Een enkele keer is de terughoudendheid zo groot, dat vergeten wordt dat lezers van het boek een advies verwachten: ‘De punt achter het laatste deel van een opsomming kan (cursivering origineel) achterwege blijven’ (p.140). Onbegrijpelijk streng is daarentegen het oordeel over het betrekkelijk voornaamwoord welke ‘de krentebollen welke ...’. HVN noemt dit gebruik van welke ‘verouderd’, terwijl het naar mijn indruk juist steeds meer gebruikt wordt.

Over de didactische kwaliteiten van HVN niets dan lof. Het boek is prachtig uitgegeven, alle lay out-middelen worden ingezet om de regels, voorbeelden en uitzonderingen zo duidelijk mogelijk te maken. De tekst heeft in het algemeen hetzelfde hoge niveau, zeker als in een herdruk de volgende punten nog wat aandacht krijgen:

- Soms worden onnodig moeilijke termen ingevoerd, zoals het regeren (nl van voorzetsels) (p. 112), wat wordt uitgelegd met een citaat uit Beatrijs!

- De waarschuwing om zo min mogelijk afkortingen te gebruiken komt na vier bladzijden met adviezen over details van het afkorten (p.151); zo'n passage hoort naturlijk voorop.

- De nummering op p. 149 is contraproductief.

- Belangrijker: het is meer dan eens (p.67/68; p. 131 sub 8) niet duidelijk of een opsomming uitputtend is. In ieder geval miste ik bij de opsomming van gevallen waarin de apostrof de genitief-s vervangt nog c: Ivic'en sch: Mulisch'.

Ten slotte nog iets over de stilistische kwaliteit van de tekst zelf. Als een auteur zich niet houdt aan zijn eigen adviezen, tast dat de normatieve kracht van zijn handboek aan. Ik heb al ziftend maar een duidelijk geval kunnen vinden, een verwijsfoutje: ‘Attributief gebruikte bijvoegelijke naamwoorden worden in het Nederlands vaak verbogen. Of het verbogen kan worden ...’ (p. 63). Daarnaast trof ik wel een paar andere ongerechtigheden aan, die HVN - mijn inziens ten onrechte! - niet behandelt:

- een rare werkwoordstijd in het voorbeeld: ‘Jan heeft besloten dat Karel eruit gegooid zou worden als hij die order niet zou weten te bemachtigen’ (p. 136)

- een kromme zin: ‘Soms moet een woord, vanwege de lengte ervan, afgebroken worden aan het einde van de regel’ (p. 145), Vgl: ‘Soms is een woord zo lang, dat het ...’

 

En dan nu, het nut van taalverzorgingsboeken. Als het goed is, kun je met de drie hier besproken boeken fouten onzorvuldigheden uit eigen en andersmans werk halen. Lukt dat?

Ik betwijfel het, en wel omdat ik een tijdje de proef op de som heb genomen. Ik heb telkens als ik een afwijking in het werk van mijn studenten aantrof, nagezocht wat de adviseurs ervan zeiden. Dat lukte uitstekend bij de spellingproblemen. Bij de stijlverschijnselen waren er twee soorten duidelijke gevallen. Ten eerste kwam het voor dat de afwijking als zodanig in een of meer boeken behandeld werd. Bijvoorbeeld de discongruentie in ‘Maar ook het feit dat de ouders van de ondervraagden een deel van de woorden niet of nauwelijks kent of herkent, ...’ en de verwijsfout in ‘Veel mensen houden vast aan papieren informatie omdat dat

[pagina 361]
[p. 361]

vertrouwd is’. Ten tweede kwam het voor dat ik de afwijking nergens vond. Bijvoorbeeld ‘Nadelen zijn er net zo goed aanwezig’ (entiteiten als nadelen kunnen niet met aanwezig gecombineerd worden), ‘In de afgelopen jaren zijn veel vrouwenbewegingen ontstaan’ en ‘Nu is de toekomst in handen van de computer’. Het gaat mij hier om de getalsverhouding tussen de eerste en de tweede groep: die valt met ongeveer 3/4 van de gevallen royaal in het voordeel van de niet op te zoeken groep uit. Maar het ergste komt nog. Er bleek nog een derde categorie afwijkingen te bestaan, namelijk die waarover wel een opmerking in de boeken te vinden is, maar waarbij zoveel kennis en moeite vereist is om de overeenkomst tussen de in de werkelijkheid gevonden en de beschreven afwijking te begrijpen, dat het opzoeken geen rendement oplevert. Zo bevat de volgende zin eigenlijk een discongruentie: ‘Als proefpersonen heb ik een willekeurige basisschool gekozen.’ En deze zin bevat onverbonden bepaling: ‘De toelichtingen moesten wel zelf worden opgeroepen op een speciale manier’, maar beide zijn toch van een totaal ander type dan de gevallen die het Handboek behandelt.

Hiermee wil ik niet zeggen dat taalverzorgingsboeken nutteloos zijn. Ten eerste sluit ik niet uit dat hun repertoire wel aansluit bij de afwijkingen van professionele taalgebruikers. Ten tweede kunnen leraren Nederlands vooral het Handboek uitstekend gebruiken om hun grammaticale ondergrond te verstevigen, waarmee ze vervolgens zelfstandig de individuele fouten van hun leerlingen kunnen analyseren en verbeteren. Ten slotte heeft het herbevestigen van de foutencanon zin als ritueel waarmee de bestendiging van onze standaardtaal gecelebreerd wordt.

 

F. Jansen, Vakgroep Nederlands.

Universiteit Utrecht.


Vorige Volgende

Footer navigatie

Logo DBNL Logo DBNL

Over DBNL

  • Wat is DBNL?
  • Over ons
  • Selectie- en editieverantwoording

Voor gebruikers

  • Gebruiksvoorwaarden/Terms of Use
  • Informatie voor rechthebbenden
  • Disclaimer
  • Privacy
  • Toegankelijkheid

Contact

  • Contactformulier
  • Veelgestelde vragen
  • Vacatures
Logo DBNL

Partners

Ga naar kb.nl logo KB
Ga naar taalunie.org logo TaalUnie
Ga naar vlaamse-erfgoedbibliotheken.be logo Vlaamse Erfgoedbibliotheken

Over dit hoofdstuk/artikel

auteurs

  • Frank Jansen

  • Louis Peter Grijp

  • over C.G.L. Apeldoorn

  • over Maarten Klein

  • over Marjan Visscher

  • over J.L.M. Vos