Skiplinks

  • Tekst
  • Verantwoording en downloads
  • Doorverwijzing en noten
Logo DBNL Ga naar de homepage
Logo DBNL

Hoofdmenu

  • Literatuur & taal
    • Auteurs
    • Beschikbare titels
    • Literatuur
    • Taalkunde
    • Collectie Limburg
    • Collectie Friesland
    • Collectie Suriname
    • Collectie Zuid-Afrika
  • Selecties
    • Collectie jeugdliteratuur
    • Basisbibliotheek
    • Tijdschriften/jaarboeken
    • Naslagwerken
    • Collectie e-books
    • Collectie publiek domein
    • Calendarium
    • Atlas
  • Periode
    • Middeleeuwen
    • Periode 1550-1700
    • Achttiende eeuw
    • Negentiende eeuw
    • Twintigste eeuw
    • Eenentwintigste eeuw
Onze Taaltuin. Jaargang 2 (1933-1934)

Informatie terzijde

Titelpagina van Onze Taaltuin. Jaargang 2
Afbeelding van Onze Taaltuin. Jaargang 2Toon afbeelding van titelpagina van Onze Taaltuin. Jaargang 2

  • Verantwoording
  • Inhoudsopgave

Downloads

PDF van tekst (4.00 MB)

Scans (8.57 MB)

ebook (5.33 MB)

XML (1.03 MB)

tekstbestand






Genre

sec - taalkunde

Subgenre

tijdschrift / jaarboek


© zie Auteursrecht en gebruiksvoorwaarden.

Onze Taaltuin. Jaargang 2

(1933-1934)– [tijdschrift] Onze Taaltuin–rechtenstatus Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd

Vorige Volgende

Belangrijke boeken over sprookjes en sagen

Doel van dit opstel is nog eens de aandacht te vestigen op de schitterende reeks uitgaven van het Oslo'sche ‘Instituut voor vergelijkend Cultuuronderzoek’, die sinds 1925 in drie afdeelingen verschijnen. En ik koos daartoe juist ter bespreking uit de belangrijke in quarto deelen, die over Sprookjes, Sagen en de vergelijkende Folklore handelen. Deze boeken zijn al eenige jaren oud, maar ze hebben in ons land m.i. nog altijd niet genoeg lezers gevonden. Vandaar dat ik er keuvelender wijze voor de lezers van Onze Taaltuin iets naders over wil mededeelen.

Deel I, VI en IX. MOLTKE MOES SAMLEDE SKRIFTER, utgift ved Knut Lieste with a Summary in English. 3 vols. Oslo 1925, 1926, 1927, resp. 302 blz., 333 blz. en 400 blz. in 4o.

De Engelsche samenvattingen zijn vrij uitvoerig; zij beslaan in de 3 deelen respectievelijk 31, 29 en 37 compres gedrukte kwarto-bladzijden; zoodat hiermee het heele levenswerk van Moltke Moe over de fundamenteele wetten der epiek op wel de meest aanbevelenswaardige wijze voor de heele wetenschappelijke wereld is toegankelijk gesteld.

I. In dit eerste deel komt de belangrijke vergelijking voor tusschen de Helleensche en de Noorsche volks-sprookjes, waarin vooral de vergelijking tusschen de Moirai en de Nornen de aandacht trekt (blz. 23-83). Zeer fijn is verder een klein opstel over het aandeel der vrouw aan de volkspoëzie (blz. 169-172). En den grond leggend voor veel latere ont-

[pagina 315]
[p. 315]

dekkingen was het klare stuk: AEventyri paa Vandring. Over de omwandeling der sprookjes door volken en tijden.

VI. In het tweede deel is vooral merkwaardig een uitvoerige behandeling van het miraculeuze element in de volkspoëzie, en hoe hier de Laplanders steeds de hoofdrol spelen (blz. 85-211). Behalve het belang der spelling voor een nationale beschaving, waarop hij in het eerste deel ook reeds gewezen had onderstreept hij hier de intieme verhouding tusschen volksaard en beschaving; en komt zoo tot een meesterstukje van diep inzicht: Det mytiske taenkesaet. Hier formuleert hij zijn fundamenteele conclusie, die ik in het Engelsch citeer: While whole compositions must be studied historically, individual motifs should be studied from a psychological point of view. And we cannot hope that the study of motifs will progress beyond the infancy stage until a dictionary of poetic rudiments has been compiled. - The rudiments of poetry have the same sensuo-figurative character as the rudiments of language, and they agree in another very strongly-marked characteristic, namely the tendency to personify. Elders spreekt hij van a dictionary of literary roots (just as we have dictionaries of linguistic roots) embracing all the different motifs and traits which form the issue of the myths, folktales, and primitive literature in general.

IX. Het derde deel brengt de beide groote verhandelingen over de ontwaking van de belangstelling in de volkspoëzie van het begin der 19de eeuw en over de visioenen-literatuur der Middeleeuwen naar aanleiding van de Draumkvaede.

Deel II en VII P.O. BODDING: SANTAL FOLK TALES. 2 vols. Oslo 1925, 1927 resp. 369 blz. en 403 blz. in 4o.

Dit is een zeer belangrijke uitgave. Het zijn vier groepen van vertellingen, alle in Santali, met de Engelsche vertaling ernaast.

II. De eerste groep verhalen handelen over den jakhals. De jakhals is meestal een handig en gevat dier, dat er altijd op uit is, de verdrukten te helpen, en dit schijnt de oorspronkelijke laag te zijn, die, gelijk men weet ook in de Sanskrit verhalen b.v. in de Pancatantra, waar Querido zijn dierenepos afzag, is doorgedrongen. Soms echter is de jakhals een bedriegelijk gemeen creatuur, dat ten slotte in zijn eigen bedriegerijen gevangen wordt, als de duivel in de Europeesche folklore. Zouden ze dit van de Ariërs hebben overgenomen? Sten Konow wijst in zijn inleiding op den wederkeerigen invloed dien de Kolarische of Mundatalen, waarvan het Santali thans nog de voornaamste is, en het Sanskrit op elkander hebben uitgeoefend.

De tweede groep verhalen betreft de vrouw, die bij de Santals al heel

[pagina 316]
[p. 316]

slecht staat aangeschreven; zoo ongeveer als Euripides over de Grieksche vrouw placht te spreken. Dit is een merkwaardig gegeven voor de patriarchale tendenzen der huidige Santals.

VII. De derde groep verhalen is psychologisch buitengewoon belangrijk: het zijn de humoristische. De Santals zijn geboren comedianten in den artistieken zin van het woord. Bodding geeft er deze rake karakteristiek van: A common trait with all Santals is their keen sense of humour. They are able to see the funny side of a situation and to turn many a difficulty otherwise serious into a joke and in that way to obviate embarassments and avoid unpleasant situations. They enjoy a joke and a hearty laugh, and have no objection to the laugh being turned against themselves, provided it is good form according to Santal ideas. The Santals have been called careless, light hearted and so on, and their joking has been taken as a proof of such qualities. To a certain extent this characterization may be correct. My impression is that at the bottom of the heart of a Santal or at the back of his mind: a feeling of despair and hopelessnes is to be found. And their sense of humour has something to do with it. Was Molière anders? Ik ken zelfs geen enkel ras-echt humorist, die anders is, in de heele wereldliteratuur, maar ik kende nog geen heel volk dat zoo was. Zulke karakteristieken waarin de YUXH NIKAI zijn voor de algemeene taalwetenschap even kostbaar als drie nieuwe vergelijkende grammatica's waarin de ziel, naar den eisch van het vak, wordt doodgeknepen.

De vierde groep van verhalen opent ineens onverwachte perspectieven op den inhoud van het Oud-Indisch epos en de Indogermaansche volkskarakters. Hieruit blijkt toch niet onduidelijk, dat de apenkoning Hanuman, die met zijn apenvolk den held Rama voortdurend hielp en ten dienste stond, toen deze, door zijn vader verdreven en veertien jaar in de ballingschap der wouden ronddwaalde, door Ravana, den koning der raksasa's voortdurend werd aangevallen en van zijne vrouw Sita werd beroofd, dat de apenkoning Hanuman een koning is geweest der voorvaderen onzer huidige Santals. Zij verhalen toch tot op den huidigen dag, met rechtmatigen trots, hoe hunne vaderen den goddelijken held Ram tegen koning Rabon hebben geholpen op juist dezelfde wijs als Valmiki ons in zijn Ramayana verhaalt. En Bodding trekt uit deze Raka- (d.w.z. Raksasa-) of duivelverhalen, de hierbij aansluitende conclusie dat ook Ravana en de zijnen wel weer een ander volk van autochtonen zullen geweest zijn; die juist gelijk de Lappen in de Oud-noorsche sagen steeds over allerlei geheime tooverkrachten heeten te beschikken, om den nationalen trots der overheerschers op dreef te houden, als zij het

[pagina 317]
[p. 317]

tegen de meer geroutineerde en beter het land kennende inboorlingen moeten afleggen. En dat de stamtrots daarbij de behulpzame Santals - uit pure overwinnaarsdankbaarheid - in het nationale epos gewoonweg tot apen maakte, is weer zoo echt Indogermaansch als het maar zijn kan. We zijn nog altijd dezelfden. We hebben de wereld overwonnen en we willen nog onbaatzuchtige heiligen heeten op den koop toe. Rama is immers een heilige, tusschen apen en monsters verdwaald, ocharm!

III. J. QVIGSTAD: LAPPISKE EVENTYR OG SAGN. I Lappische eventyr og sagn fra Varanger. Oslo 1927, 560 blz. in 4o.

Dit zijn 197 Lapsche sagen van Varanger, met de Noorsche letterlijke vertaling ernaast maar zonder rangschikking of indeeling, zonder uitleg of commentaar. De bewerker is dezelfde als die in het eerste deeltje Die Aufgaben des Instituts für die Lappische Kulturforschung bepleitte, en inderdaad is deze dikke kwarto-band een gedeeltelijke vervulling zijner toen gedane beloften. Gelijk toen echter, is het ook nu weer meer multa dan multum. Qvigstad mist blijkbaar de gave van samenvatting en overzicht, die juist Brogger's Santal-boek tot iets bijzonders maken. Er zal in deze Lapsche sagen wel heel veel bijzonders schuilen - ik heb ze niet allemaal gelezen - maar ik vrees dat de schrijver niet de man is om er het karakteristieke uit te halen; en daarom raad ik den lezer er deel I van Moltke Moe maar even op na te slaan, waar blz. 133-154 diens Inledning til Qvigstad og Sandbergs Lappiske eventyr og folkesagn afgedrukt is. Daar leert men ineens veel meer uit. Hoe zou het toch komen dat bij sommige geleerden alles loonend en belangrijk is en bij anderen zelfs het belangrijkste onbeteekenend en vervelend wordt? Zou de sage van Midas die alles goud maakte wat hij aanraakte, toch nog waar kunnen zijn?

Deel V. KAARLE KROHN: DIE FOLKLORISTISCHE ARBEITSMETHODE, begründet von Julius Krohn und weitergeführt von nordischen Forschern. Oslo 1926. 168 blz. in 4o.

Ik zal van deze methode zelf geen kwaad zeggen. Collega Jan de Vries uit Leiden heeft er bijna niets dan goeds van gezegd. En in den tuin van een vruchtbaar zieleland zal deze boom zeker veel goede vruchten dragen; maar de schrijver heeft niet het aardje naar zijn vaartje en zoo krijgen wij, gelijk het b.v. ook met de rompstandentheorie van Rutz gegaan is, een uiteenzetting door een slechts halfcompetenten zoon van een fonkelnieuwe theorie des vaders die er zeker niet tevreden over zou zijn. Dit boek mist toch bijna alle gaven, die wij aan een methodeboek stellen moeten: stelligheid, nauwkeurigheid, soberheid. 't Is geschreven met een impressionistische désinvolture, die het omgekeerde is van alle

[pagina 318]
[p. 318]

streng wetenschappelijke methode: en daarom hoop ik voor de Noorsch-Finsche folkloristenschool, dat ze zpoedig een meer systematisch geschoolden tolk vinde van de lessen, die de gestorven onmiskenbaar groote geesten van Moltke Moe en Antti Aarne, aan wier gedachtenis dit boek is opgedragen, hun als een kostbare schat hebben nagelaten. Toch is het voor allen een leesbaar en een leerzaam boek.

JAC. VAN GINNEKEN


Vorige Volgende

Footer navigatie

Logo DBNL Logo DBNL

Over DBNL

  • Wat is DBNL?
  • Over ons
  • Selectie- en editieverantwoording

Voor gebruikers

  • Gebruiksvoorwaarden/Terms of Use
  • Informatie voor rechthebbenden
  • Disclaimer
  • Privacy
  • Toegankelijkheid

Contact

  • Contactformulier
  • Veelgestelde vragen
  • Vacatures
Logo DBNL

Partners

Ga naar kb.nl logo KB
Ga naar taalunie.org logo TaalUnie
Ga naar vlaamse-erfgoedbibliotheken.be logo Vlaamse Erfgoedbibliotheken