Skiplinks

  • Tekst
  • Verantwoording en downloads
  • Doorverwijzing en noten
DBNL Logo
DBNL Logo

Hoofdmenu

  • Literatuur & Taal
    • Auteurs
    • Beschikbare titels
    • Literatuur
    • Taal
    • Limburgse literatuur
    • Friese literatuur
    • Surinaamse literatuur
    • Zuid-Afrikaanse literatuur
  • Selecties
    • Onze kinderboeken
    • Basisbibliotheek
    • Tijdschriften/jaarboeken
    • Naslagwerken
    • E-books
    • Publiek Domein
    • Calendarium
    • Atlas
  • Gebruiksvoorwaarden
    • Hergebruik
    • Disclaimer
    • Informatie voor rechthebbenden
  • Over DBNL
    • Over DBNL
    • Contact
    • Veelgestelde vragen
    • Privacy
    • Toegankelijkheid
Onze Taaltuin. Jaargang 4

  • Verantwoording
  • Inhoudsopgave

Downloads

PDF van tekst (2,61 MB)

Scans (6,30 MB)

ebook (3,69 MB)






Genre
sec - taalkunde

Subgenre
tijdschrift / jaarboek


© zie Auteursrecht en gebruiksvoorwaarden.

 

Onze Taaltuin. Jaargang 4

(1935-1936)– [tijdschrift] Onze Taaltuin

Vorige Volgende
[p. 289]

[Nummer 10]

De organieke wetten van het grammatisch systeem

I

MAAR ook op een ander punt moeten wij in de taalwetenschap den vooruitgang der exacte wetenschappen tot voorbeeld nemen. De heele ontwikkeling toch der vernuftige lagere rekenkunde, gelijk de Christelijke Middeleeuwen die steunend op het tientallig stelsel hebben uitgevonden, berust op de door hen aan de Arabieren ontleende uitvinding der nul. Peshkovski en Karcevski insisteerden op deze nul-categorie in de taalkunde het eerst van allen, maar beperkten zich tot eenige voorbeelden der Russische verbaalstructuur. Karcevski verwarde ze bovendien herhaaldelijk met den negatieven pendant. Deze verwarring of m.a.w. de gelijkstelling der negatieve pendanten met de nul-categorie trachtte Jacobson zelfs tot een principe van het systeem te verheffen. Alleen Viggo Bröndal begreep de volle beteekenis der nul-categorie als: neutraal element tusschen de positieve en negatieve pendanten in. En toen zoo het ware beginsel eenmaal vast en zeker ontdekt was, vond ik bijna vanzelf, dat tegenover de meeste der genoemde paren van tegengestelde positieve en negatieve groepen, in de taal telkens een nauw verwante derde groep staat, die juist gedefinieerd wordt door de nul, of de niettoepasselijkheid der positief negatieve tegenstelling, en die wij dus de groep der Neutralia zullen noemen, want Neutrum beteekent: geen van tweeën. Zoo vinden wij dan naast

[p. 290]

de positieve en de negatieve groep vaak ook de Neutralia.
A. DE ZINWOORDEN
1. nomen verbum finit. de zelfstandige adverbia: Ja, neen, heusch, hier, daar.
2. persoonsnamen dingnamen de stofnamen zijn geen voorwerpsnamen, dus noch ding noch persoon.
3. eigennamen soortnamen de namen van begrippen: Geloof, Hoop en Liefde.
4. meervoud enkelvoud de negatieve substantiva: niemand, niets.
5. vrouwelijk mannelijk onzijdig.
6. naamwoorden voornaamwoorden inleidingswoorden: Ecce, voici; ook lidwoord en loos onderwerp.
7. prsl. vnmw. 1ste en 2de p. aanw. vnmw. de 4de en 5de persoon (ejus × suus)
8. prsl. vnmw. 1ste p. prsl. vnmw. 2de p. persl. vrnmw. 3de p. is onpersoonlijk.
9. actief passief subjectieve ww. slapen, staan gaan, zitten enz.
10. perfectief imperfectief inchoatief.
11. conjunctief imperatief de indicatief is amodaal.
12. verleden tijd toekomstige tijd tegenwoordige tijd.
13. beschrijvend werkw. plaatsverv. werkw. hulpwerkwoord.
B. DE SYNTAGMATA
14. onderschikking nevenschikking bijstelling.
15. scheidend voegwoord verbindend vgw. asyndetische verbinding.
16. adjectief adverbium verbogen casus bij nomen of verbum.
17. adjectief adjectief pronomen lidwoord bij nomen.
18. bepaald lidw. onbepaald lidw. nomen zonder iets.
19. beschrijvend bijw. aanwijzend bijwoord loos bijwoord: er (fra y, en)
20. transitief ww. (+ nominaal object) intransitief ww. zonder nomin. obj. verbum finit. met een verbum tot object.

[p. 291]

21. verb. finit + accusatief verb. finitum + nominatief bij zijn, worden enz. casus indefinitus (Finsch-Ugrisch).
22. voorzetselbepaling lijdend voorwerp subst. of voorzetsel bepaling in het Praedicaat: een vogel zijn, in de war zijn.
C. DE ENKELVOUDIGE ZIN
23. gezegde bepaling bijstelling: Piet Hein, generaal-majoor, spelevaren.
24. naamwoordelijk gezegde bijvoegl. bepaling bijv. n.m.w. of bijv. bepaling als zinwoord: en jij blij.
25. bijwoordelijk gezegde bijwoordl. bepaling bijw. of bijw. bepaling als zinwoord: hij weg, ik het huis in.
D. DE SAMENSTELLING EN AFLEIDING
26. nevenschikkend syntagma nevenschikkende samenstelling staande polaire uitdrukkingen: klein-en-groot, rijk- enarm.
27. onderschikkend syntagma onderschikkende samenstelling oneigenlijke samenstelling - samenschikking; vaste wendingen: 'n brave Hendrik; bot vangen.
28. afleiding samenstelling incorporatie: knarsetanden, wiegheupen.
29. augmentatieven diminutieven gewoon substantief.
30. persoons- en casus-uitgang afleidings-silbe stamwoorden zonder iets.
E. DE SAMENGESTELDE ZIN
31. samengestelde zin enkelv. zin hoofdzin met aanwijzing naar een volgenden zin.
32. bijzin hoofdzin tusschenzin.
33. onderschikkend voegw. nevenschikkend voegw. verwijzend voegw.

Hiermee hebben wij das opnieuw een heele reeks scherp gedefinieerde grammatische groepen erbij gevonden; en hoe nuttig de zuivere distinctie van deze nieuwe nul-categorie of de groep der neutralia is, begint men eigenlijk pas te beseffen, als wij ze voortdurend met de nu volgende groep gaan vergelijken.

[p. 292]

II

Want ook hierbij bleef het nog niet. Naast de nul ontdekte de wiskunde, pas eeuwen later, de even irreëele, maar ook even bruik- en vruchtbare complexe getallen, die uit de combinatie van een reëel en een imaginair getal bestaan.

De taalkunde volgt ook dit voorbeeld op eerbiedigen afstand na, en Bröndal vond nu in de taal bijna overal naast de nul-groep der neutralia, die hun tegenstelling tot de correlatieve paren ontleenen aan hun nietpositief noch negatief zijn, een nieuwe groep complexen, die hun tegenstelling tot dezelfde correlatieve paren te danken hebben aan hun ongehoorde combinatie van tegelijkertijd zoowel positief als negatief te zijn. U ziet 't is bijna even onrustbarend als de combinatie van reeële en imaginaire getallen. En het was met het oog op deze complexen, dat ik in mijn vorig opstel reeds de eerste philosophische termen van meet af aan afwees, en aan de wiskundige termen de voorkeur gaf. Het lijkt gedurfd. Doch gaan wij 't maar eens rustig na. Bröndal gaf zelf slechts een enkel paar uitgelezen voorbeelden van deze complexen. Maar toen ik hem begon na te cijferen, werd het al spoedig een even wonderbare vangst, als met de Neutralia.

Wij vinden toch in veel gevallen:

naast de 2 PENDANTEN als NEUTRALIA: als COMPLEXEN:
1. nomen × verbum finitum de zelfstandige adverbia infinitief en participia
2. persoonsnamen × dingnamen de stofnamen namen van hoogere of magische wezens
3. eigennamen × soortnamen de begripsnamen soortnamen uit eigennamen gevormd Baron Hop: een Hopje, een Zeiss.
4. meervoud × enkelvoud de negatieve substantiva: niemand, niets een paar, een trits, dualis, trialis.
5. vrouwelijk × mannelijk het onzijdig epicoena of communia.
6. naamwoorden × voornaamwoorden looze inleidingen zelfstandige indefinite pronomina: anderen, allen.
7. pers. vnmw. 1ste en 2de pers. × aanw. vnmw. de 4de en 5de persoon hic, iste, ille; de demonstrativa van de 3 personen.

[p. 293]

8. pers. vrnmw. 1ste pers. × 2de pers. de 3de persoon de Inclusieve 1ste pers. pluralis (die den 2den pers. omvat).
9. actief × passief werkwoord subjectief werkwoord medium en deponens.
10. perfectief × imperfectief ww. het inchoatief werkw. het iteratief werkw.
11. conjunctieve × imperatieve wijs de indicatieve wijs optatief en desideratief.
12. verleden × toekomstige tijd de tegenwoordige tijd is eigenlijk tijdeloos conditionalis en futurum secundum.
13. beschrijvend × plaatsvervangend werkw. hulpwerkwoord engelsche combinatie van do met hoofdww.
14. onderschikking × nevenschikking de bijstelling behalve ik, behalve ons.
15. scheidende × verbindende voegwoordsverbinding het asyndetisch op elkaar volgen tegenstellende voegwoordverbinding (maar. doch)
16. adjectief bij nomen × adverbium bij verbum casus of voorzetselbepaling bij nomen of verbum bepaling van gesteldheid 1ste soort.
17. adjectief × adjectief pronomen bij nomen lidwoord bij nomen indefinite adjectieve pronomina: alle menschen, andere m.
18. bepaald lidw. × onbepaald lidw. geen lidwoord (brood) partitief lidwoord in het Fransch: du pain, de la patience, des hommes.
19. beschrijvend × aanwijzend bijwoord loos bijwoord: er, fra y, en de zoogen. infinite bijwoorden: als ergens, overal.
20. transitief ww. + nominaal object × intransitief werkwoord werkwoord met verbaal object werkwoord met innerlijk object: zijn gang gaan, reflexief werkw.
21. transitief ww. + accusatief × zijn, worden + nominatief casus indefinitus de acc. c. infinitivo: ondersubject.

[p. 294]

22. voorzetselbepaling × lijdend voorw. subst. of voorzetselbep. in het praedicaat meewerkend en oorzakelijk voorwerp.
23. gezegde × bepaling bijstelling: Piet Hein, spelevaren Aap van een jongen.
24. adjectivisch praedicaat × attribuut bijv. nmw. of bijv. bep. als zinw.: en jij blij! adjectieve bepaling van gesteldheid
25. bijwoordl. praedicaat × attribuut: hij is weg, een toeë deur bijwoord of bijwrdl. bepaling als zinwoord: hij weg, ik het huis in! adverbiale bepaling van gestelheid
26. nevenschikkend syntagma × nevenschikkende samenstelling staande polaire uitdrukking nevenschikkende afstands-samenstelling lat. ne-quidem, fra. nepas.
27. onderschikkend syntagma × onderschikkende samenstelling staande uitdrukkingen: 'n brave Hendrik, bot vangen onderschikkende afstandssamenstelling: scheidbaar werkwoord en pronominaal adverbium.
28. afleiding × samenstelling incorporatie: knarsetanden, wiegheupen samenstellende afleiding.
29. augmentatieven × diminutieven gewoon substantief afgeleide scheld- en troetelnamen.
30. persoons- en casusuitgang × afleidingssilbe stamwoorden zonder iets Sanskrit comparatief v. verbum finitum.
31. samengestelde en enkelvoudige zin hoofdzin met aanwijzing naar een volgenden zin beknopte zin.
32. bijzin × hoofdzin tusschenzin Dokter N.N. ‘die ik zag’, dat mij begon te waardeeren.
33. onderschikkend voegw. × nevenschikkend verwijzend voegw. anaphorisch vnmw. waaruit straks het relativum ontstaat zoowel onder- als nevenschikkend gebruik van of.

Men ziet hieruit, dat de correlatieve paren de scherpst omschreven taalkundige categorieën en functies omvatten; terwijl de Neutralia die

[p. 295]

als nul-categorieën alle op een negatie berusten, meestal reeds veel minder scherp zijn afgebakend, en daarom vaak in sterk uiteenloopende beteekenissen voorkomen. Denk b.v. slechts aan de aantoonende wijs, die een geheel amodaal karakter draagt en den tegenwoordigen tijd, die feitelijk een reeks van den tijd geheel onafhankelijke beteekenissen heeft. Maar vooral de complexen winnen het in onafheid, het zijn uit den aard der zaak min of meer onduidelijke en zeer ingewikkelde groepen, die voor alles en nog wat kunnen gebruikt worden. Denk b.v. aan het medium of den Griekschen optativus. Wij hadden dit vooral op het oog, toen wij hierboven in navolging van Bröndal de talrijke scherp correlatieve begrippen aan het scherpzinnig intellect der Indogermanen hebben toegeschreven. Opvallend is het nu ook, dat er onder de neutralia reeds eenige, maar onder de complexe heel veel grammatische verschijnselen zijn, die gelijk opnieuw Bröndal het eerst signaleerde, het meest in de talen van betrekkelijk onbeschaafde volken worden aangetroffen. Wij kunnen dan ook in het algemeen dit reeds zeggen, dat wat de abstracte wetenschap nu als de meest samengestelde categorieën karakteriseert, onze complexen, juist vaak de oudste maar steeds de primitiefste en onbeschaafdste taalverschijnselen zijn, die alleen bij volken van lagen cultuurstand plegen op te komen. De neutralia staan reeds op een hooger trap, daar hun negatieve begripsinhoud theoretisch althans eenvoudig moet genoemd worden. Maar de correlatie-paren, die op de aan- of afwezigheid van één positief kenmerk berusten, vormen een hoog-ontwikkeld systeem, dat verreweg het best geschikt is om al de elementen van ons bewust psychisch leven te rangschikken en te ordenen, en zoo aan elkander mee te deelen, wat er in ons binnenste omgaat; wat toch het doel is van alle taalgebruik. Dit neemt echter niet weg, dat al deze tegenstellingen: nog min of meer volledig in onze moderne volkstalen voortleven; alhoewel er een sterke cultuur-neiging bestaat om de complexen in neutralia of correlatieven op te lossen.

III

In verband hiermee moeten wij ons ten slotte nog afvragen of de twee laatste soorten van groepen, de Neutralia en de Complexen wellicht nog onderverdeeld kunnen worden volgens den een of anderen regel, die met hun toch zoo nauw verwante correlatieparen in verband staat. Welnu, het antwoord op deze vraag luidt voor de Neutralia: Neen, maar voor de complexen: Ja. Immers het distinctieve wezen der Neutralia bestaat juist uit hun noch positief noch negatief zijn. Maar de complexen omvatten juist zoo wel het positieve als het negatieve lid van elk paar,

[p. 296]

en hier kunnen wij ons dus met Bröndal afvragen: welk van beide leden in elk complex domineert. Ik geef onmiddellijk toe, dat dit een tamelijk vage vraag is, die in veel gevallen niet zal zijn uit te maken. Maar wij weten immers reeds, dat wij in de complexen zelf met vaag omschreven groepen te doen hebben, en daarom is dit onderzoek toch niet geheel en al nutteloos. Het zal ons namelijk blijken, dat er trots deze bezwaren, twee toch vrij duidelijk onderscheiden groepen voor den dag komen. die Bröndal kortweg als positieve en negatieve complexen betitelt, maar die ik om begrijpelijke reden, met den naam van: positief of negatief gekleurde complexen juister geteekend acht1). Welnu, nemen wij nu opnieuw onze correlatieparen in dezelfde volgorde onder handen, dan vinden wij in dezelfde volgorde als hierboven:

een POSITIEF-GEKLEURD COMPLEX naast een NEGATIEF-GEKLEURD COMPLEX
1. participum meer nomen infinitief meer verbum.
2. namen van hoogere wezens namen van magische dingen.
3. persoonl. scheldnamen uit soortnamen, aap, katje, nest! soortnamen uit eigennamen gevormd: een Hopje, een Zeiss.
4. gewone dualis en trialis, verder de echte collectiva: gepeupel, geboomte Hongaarsche Dualis: één oog = ½ oog (paar), en de vormlooze collectieven als leger, bosch, trits, paar.
5. adjectieven met drie genera adjectieven met 2 of 1 genus.
6. onbepaalde vnmw.: anderen, allen, sommigen bepaling aankondigend voegwoord: degene die...
7. demonstrativa van de drie personen hic, is(te), ille demonstrativa van 2 polen ce-ci et cela, -ci et -là.
8. exclusieve 1ste p. mv. (zonder 2de p.) inclusieve 1ste p. mv. (mèt 2de p.)
9. deponens medium.
10. blijven, worden, komen iteratief.
11. irrealis, dubitatief, desideratief optatief.
12. conditionalis: terugblik op een verwachting futurum secundum: verwachting van een terugblik.
13. Engelsch do + ww. ned. doen + w. (werken, dat doe ik niet).
14. behalve ik, behalve ons uitgezonderd wij.
15. tegenstellend voegwoord: maar, doch ja, zelfs, bovendien + rangschikkend en verdeelend voegw.

[p. 297]

16. voorzetselbepaling bij namen voorzetselbepaling bij verbum.
17. onbep. vnmw.: alle menschen geen mensch, of niemand.
18. ndl. ten, ter, hgd. zum, zur partitief lidw. in 't Finsch-Ugrisch en Fransch.
19. onbep. bijwoord: overal ergens, nergens.
20. ww. met innerl. object: z'n gang gaan reflexief ww.
21. ondersubject van den acc. c infinitivo instrumentaal praedicaat: als ik jou was.
22. oorzakelijk voorwerp medewerkend voorwerp.
23. Aap van een jongen Karel de Goede, Philips de Schoone.
24. adjectieve bepaling van gesteldheid 1ste soort adjectieve bep. v. gest. 2de soort.
25. adverbiale bepaling van gesteldheid 1ste soort adverbiale bep. v. gest. 2de soort.
26. nevenschikkende afstands-samenstelling lat. ne-quiden, fra. ne-pas, mnl. en... niet. nevenschikkende formantia ge(boer)te, ge(zeg)d, ge(vlog)en.
27. onderschikkende afstands-samenstelling: ‘Daar’ spreek ik niet ‘van’ en scheidbare ww. fra. Je ‘lui’ cours ‘après’, engl. the woman I have ‘spoken of’.
28. samenstellende afleiding: driewieler, vergeetmijnietje afleidende samenstelling: overbruggen, opfrisschen.
29. afgeleide pejoratieven fra. richard, ned. vuilik, dommerik, lomperd, kwakzalverij afgeleide troetelnamen: bloemelijn, oogelijn, kindeke, moeke.
30. Latijnsche genitief-uitgang van meus, reus, enz. die nog eens gaat congrueeren Sanskritcomparatief van verbumfinitum.
31. beknopte zin: ik hoor je al zeggen ik zie je al doende.
32. Tusschenzin apo koinou Dokter N.N. ‘die ik zag’, dat mij begon te waardeeren.
33. want schoon en goed (uitdrukking door Kloos in gebruik gekomen) of-zinnen die zoowel onder-als nevenschikkend zijn: ‘nauwelijks was hij binnen of hij viel bewusteloos neer’, zij zijn uit oder-zinnen ontstaan, maar doen ons aan: als ob-zinnen.

[p. 298]

Ook hier kan en zal men mij wellicht op allerlei punten tegen willen spreken, maar dit meeningsverschil zal toch, meen ik, weer alleen de concrete toepassing betreffen; want het indeelingsbeginsel moge hier uit den aard der zaak wat vager zijn; er blijven - na schrapping der twijfelachtige - genoeg evidente gevallen over, om de heele categorie tegen alle aanvallen te verdedigen.

IV

Tot nog toe hebben wij alle tegenstellingen als polen opgevat; d.w.z. wij hebben tot nu toe alleen met paren van tegenstellingen rekening gehouden. Wel is waar kwamen wij door combinatie en nulgroep zoo reeds in vele vlakken tot een vijftal punten, maar het beginsel der indeeling bleef steeds het tweetal polen:

positief gekl. complex1) { positief lid }
negatief gekl. complex { negatief lid } × neutrale

Maar zou er dan toch geen enkele trits van tegenstellingen oorspronkelijk zijn? Of zouden er althans naast deze correlatieve tegenstellingen die op de aan- en afwezigheid van één positief kenmerk berusten, ook geen paren van contraria of disjunctieve tegenstellingen bestaan, waarvan elk lid een eigen positief attribuut vertegenwoordigt, zooals dat b.v. met de kleuren het geval is, die wij toch psychologisch duidelijk als contraria met elk een eigen positieven inhoud opvatten? Ook in de phonologie staan toch naast de volkomen aan onze positieve en negatieve pendanten beantwoordende correlatieve tegenstellingen, de disjunctieve tegenstellingen b.v. gelijk Prins Troubetzkoy zelf leert: die tusschen de verschillende graden der mondopening. Nu heb ik het altijd in het Praagsche systeem als een leemte gevoeld, dat de theorie dezer tegenstellingen van graad niet positief verder werd uitgewerkt, maar alleen diende als een soort nul-groep tegenover de correlaties. Ook deze graadverschillen kunnen toch op de wijze der wiskundige reeksen nader geanalyseerd en gekarakteriseerd worden. In mijne Nederlandsche phonologie heb ik dan ook op eigen verantwoording, dit graadverschil der mondopeningen als een tweede positief princiep naast het eerste princiep der correlatieve tegenstellingen consequent voor klinkers en medeklinkers toegepast, en als bewijs, dat ik daarmee diepe waarheid gevonden had, telt bij mij nog altijd het niet zoo geringe resultaat, dat alleen dit tweede princiep ons in staat stelde, om het systeem der klinkers met het systeem der medeklinkers, die in de theorie der Praag-

[p. 299]

sche school als twee losse eenheden naast elkander staan: met elkander tot één groot organisch geheel te verbinden.

Toen ik nu het systeem van Bröndal verder begon uit te werken, was ik van meet af aan, héél benieuwd om te zien, of ook hier het disjunctieve graadverschil niet in den vorm van een wiskundige reeks voor den dag zou komen. En het is nu de plaats, om dat nader eens degelijk en kritisch te onderzoeken.

Om hierover tot zekerheid te komen, is het nuttig: nu toch nog eerst eens speciaal naar tritsgevallen te zoeken. Welnu schijnbare primaire tritsen zijn er in overvloed. Zoo vonden wij immers al:

bij de diathese: het actief, het medium en het passief;
bij de genera: het mannelijk, vrouwelijk en onzijdig;
bij de personen: de 1ste, 2de en 3de persoon;
bij de tijden: de tegenwoordige, verleden en toekomstige tijd

Maar wij zagen reeds hoe het hier werkelijk mee gesteld is: het medium, het neutrum, de 3de persoon behooren alle tot de nul-categorie. En de nul staat nu eenmaal tusschen de negatieve en de positieve waardes in het midden. Zij beantwoorden dus alle aan de wiskundige trits: negatieve getallen - nul - positieve getallen, die op het polaire verschil tusschen positief en negatief teruggaat.

Maar bijna op dezelfde wijze als wij in de phonologie vonden, dat verwante correlaties met elk een gemeenzaam lid tot kettingen van 3 schakels aaneengroeiden en drie zulke parallelle kettingen samen een hecht systeem van 9 leden vormden, zoo vinden wij dat ook hier met de latijnsche en Grieksche correlativa van plaats:

hunc hic hinc
illuc illic illunc
eo ibi inde.

Ook hier vormen hic, illic en ibi de nul-categorie, terwijl hunc, illuc en eo de positieve en hinc, illunc en inde de negatieve pendanten zijn. Maar tegelijkertijd beantwoorden de 3 onder elkaar staande rijen van demonstratieve adverbia aan den eersten, derden en tweeden persoon.

Hunc, hic en hinc zijn dus positief gekleurde en eo, ibi, inde zijn negatief gekleurde complexen. En illuc, illic en illunc zijn dus indifferente complexen. Iedereen ziet, hoe prachtig zoo dit negental plaatselijke bijwoorden tot een systeem bijeen, aaneen en ineen sluiten. Met de tijdsadverbia is het echter reeds een beetje anders. Hier hebben wij het drietal: zooeven - nu of thans - aanstonds. Maar hiermee hebben wij nog niets gevonden, dat niet volkomen door correlatieve tegenstellingen kan worden verklaard. Merk nu echter op, hoe er nu een tendenz op-

[p. 300]

komt om deze tritsen tot vijftallen uit te bouwen. Immers ‘zoo even’ ziet op een kort gelèden tijd, ‘toen’ op een verderafgelegen tijd, ‘aanstonds’ wijst den naasten toekomstigen tijd, maar ‘straks’ of ‘dan’ wijzen weer op een verderen tijd in de toekomst. Wij krijgen dus: toen - zoo even - nu - aanstonds - dan; of nog duidelijker in:

eergisteren, gisteren, heden, morgen, overmorgen.

Zoo gaat het nu ook met de absolute en de relatieve tijden van het werkwoord:

Plusquam Perfectum Perfectum Praesens Futurum Futurum secundur
Lang vooraf vooraf gelijktijdig erna lang erna.

Maar dan hooren hierbij ook de trappen van vergelijking:
minst minder (even)veel meer meest

Ook dit lijkt aanvankelijk niets anders dan een naar beide kanten één station verder uitgebouwde spoorlijn, terwijl het nulstation in het midden ligt. Het wezenlijke echter van al deze kettingen bestaat hierin, dat zij aan een ketting van drie schakels, die uit de negatieve pendant, de nulgroep en de positieve pool bestaat, naar beide kanten één schakel toevoegen, die een hoogeren graad beteekent van de beide polaire woordbeteekenissen

minder : minst en meer : meest;

vooraf : lang vooraf en daarna: lang daarna.

perfectum: plusquamperfectum en futurum primum: futurum secundum.

Dat zien wij nog sterker in de namen voor de filiatie, waar wij niet slechts met relaties, maar ook met de steeds positieve dragers dier relaties te doen hebben, zoodat de nul-groep zelfs ten eenen male ontbreekt.

Overgrootvader grootvader vader - zoon kleinzoon achterkleinzoon.

Maar hier zien wij dus ook nog wat anders. De reeks is hier naar beide kanten niet één, maar twee termen grooter geworden. Want vader en zoon zijn de primitiefste polaire begrippen: den vader noemen wij negatief: den zoon positief. En hier herhalen zich de beide relaties tot tweemaal toe. De grootvader is vaders vader of vader in 't kwadraat, en de overgrootvader is een vader in de 3de macht. De kleinzoon is een zoon van den zoon dus zoon in de 2de macht, en de achterkleinzoon is dus een zoon in de derde macht. En zoo ontstaan de graden van verwantschap juist gelijk: meer, het meest, allermeest, ontzettend veel, oneindig veel: samen ook een reeks van comparatieve en superlatieve graden uitmaken. Hieruit zien wij dus, dat het princiep der polaire tegenstellingen weliswaar overal van kracht blijft; maar dat het grammatische systeem, evenals de phonologie en de wiskunde, daarnaast of daaronder,

[p. 301]

ook met reeksen van disjunctieve graadverschillen moet gaan werken.

Wij hebben hier toch een keten zien ontstaan van aan elkaar verbonden schakels, die gelijk wij weldra zullen leeren, soms nog heel wat meer dan 5 of 6 schakels omvatten kan; maar door een herhaling der voorafgaande graad-relatie toch telkens uit de aaneensmeding van slechts één nieuwen schakel aan één ouden schakel langer en langer wordt.

Wat de terminologie betreft, stel ik voor: al deze nieuwe leden, die immers slechts op een herhaling of een vermenigvuldiging van de voorafgaande relatie berusten, eenvoudigweg: disjunctieve reeksen en reekstermen te noemen. Een verdere specificatie zal zich uit de voorbeelden van zelf wel ontwikkelen. De nadere uitwerking van deze disjunctieve reeksen in het grammatisch systeem belooft ons echter nog een paar ongedroomde verrassingen omtrent de vraagzinnen en de negatie. Daarover dus nog een laatste derde maal in de volgende aflevering.

 

Nijmegen, 10 Januari 1936.

JAC. VAN GINNEKEN