Skiplinks

  • Tekst
  • Verantwoording en downloads
  • Doorverwijzing en noten
DBNL Logo
DBNL Logo

Hoofdmenu

  • Literatuur & Taal
    • Auteurs
    • Beschikbare titels
    • Literatuur
    • Taal
    • Limburgse literatuur
    • Friese literatuur
    • Surinaamse literatuur
    • Zuid-Afrikaanse literatuur
  • Selecties
    • Onze kinderboeken
    • Basisbibliotheek
    • Tijdschriften/jaarboeken
    • Naslagwerken
    • E-books
    • Publiek Domein
    • Calendarium
    • Atlas
  • Gebruiksvoorwaarden
    • Hergebruik
    • Disclaimer
    • Informatie voor rechthebbenden
  • Over DBNL
    • Over DBNL
    • Contact
    • Veelgestelde vragen
    • Privacy
    • Toegankelijkheid
Onze Taaltuin. Jaargang 7

  • Verantwoording
  • Inhoudsopgave

Downloads

PDF van tekst (2,59 MB)

Scans (7,60 MB)

ebook (3,87 MB)






Genre
sec - taalkunde

Subgenre
tijdschrift / jaarboek


© zie Auteursrecht en gebruiksvoorwaarden.

 

Onze Taaltuin. Jaargang 7

(1938-1939)– [tijdschrift] Onze Taaltuin

Vorige Volgende
[p. 161]

[Nummer 6 en 7]

De voornaamwoordelijke aanwijzing en het geslacht

Inleiding.

Van een lid der jongste Noord-Nederlandsche Ministerieele Commissie voor de Schrijfwijze der Nederlandsche taal, die zich o.a. ook met het vraagstuk van geslacht en verbuiging moet bezighouden, ontving ik als Voorzitter der voorlaatste bij Missive van 7 April 1937 ingestelde Commissie, het vereerende verzoek om inzage van ons Rapport. Mijn eerste antwoord hierop moet zijn dat dit Rapport, waarschijnlijk om tactische redenen, door het Departement niet is gepubliceerd; en dat ook ik mij daarom niet gerechtigd acht, dit stuk tot min of meer breeder gebruik uit handen te geven.

Wat ik echter wel doen mag, en ter oriënteering zoowel van de jongste Noord- en Zuidnederlandsche Ministerieele Commissies als van de verdere belangstellenden ook graag doen wil, is: de door mij zelf, met hulp van wijlen Prof. Jos. Schrijnen, geredigeerde wetenschappelijke en paedagogische verhandeling in het licht te geven, die aan dat Eindrapport, hoewel ze er ten slotte niet in werd opgenomen, tot grondslag heeft gestrekt.

Ik kan bovendien mededeelen, dat hierin het advies van wijlen Prof. Schrijnen en ondergeteekende, aan den Minister gegeven, geheel en al is vervat.

[p. 162]

§ 1. In de huidige Nederlandsche taal berust de voornaamwoordelijke aanduiding:

1oop een algemeen geldige waardeering van het aangeduide, en
2oop de persoonlijke wisselingen van waardeering bij spreker of schrijver onder bepaalde omstandigheden.

Onze taal beschikt daartoe over zes vaste rangen van waardering.

Tot den eersten rang behooren: spreker en aangesprokene of schrijver en geadresseerde, weergegeven met de voornaamwoorden van den 1sten en 2den persoon: ik, mij, gij, u, mijn, uw, wij, ons, jelui.

Binnen den eersten rang zijn er nu, althans bij den 2den persoon, nog drie graden:

1ode graad van de allerhoogste personen, die niet meer met U maar met hun titel worden aangesproken: Uw Edele, Eerwaarde, Professor, Excellentie, Doorluchtige Hoogwaardigheid, Uwe Majesteit, Uwe Heiligheid.
2ode graad van beleefdheid jegens hoogerstaanden, die wij altijd aanspreken met U en Uw.
3ode graad van gelijkheid jegens onderling gelijken: gij, ge, jij, je, jou, jouw.

Tot den tweeden rang behooren de personen en groote dieren van het mannelijk geslacht en de daarmee gelijkgestelde aanschouwelijke (overzienbare) groote voorwerpen, als boomen, bergen, over wie gesproken en geschreven wordt met mannelijke voornaamwoorden van den 3den persoon: hij, hem, deze, die, dien, zijn, diens, wien, wiens, ieder, elk, zij, men, elkander.

Tot den derden rang behooren de personen en groote dieren van het vrouwelijk geslacht en de daarmee gelijkgestelde onoverzichtelijke collectiviteiten, stoffen, gewassen en abstracties en vele kleinere dieren, vruchten en bloemen, die in woord en geschrift worden aangeduid met vrouwelijke voornaamwoorden van den 3den persoon: zij, haar, ze, deze, dezer, die, dier en wier. zij, ze.

Binnen den tweeden en derden rang zijn er nu gewoonlijk weer dezelfde drie graden als in den eersten rang:

1ovoor de allerhoogste personen: Zijn Eerwaarde, Zijne Doorluchtige Hoogwaardigheid, Zijne of Hare Majesteit.
2ovoor hoogere personen hij, hem, zijn, zij, haar.
3ovoor gelijke personen 'm-, ie, z'n, ze, d'r.
[p. 163]

Tot den vierden rang behooren de kinderen en welpen van groote dieren van beiderlei geslacht, met de daarmee gelijkgestelde stoffen, vooral metalen, waaruit iets gemaakt wordt, kleinere levenlooze voorwerpen, dingen, daden, feiten en collecties van minder waarde, die worden aangeduid met onzijdige voornaamwoorden van den 3den persoon: het, 't, dit, dat, welk, wat, ze.

In den tweeden, derden en vierden rang zijn er nu bovendien nog de graden van afstand. Over het algemeen waarderen wij toch het ons naderliggende hooger dan het verder afgelegene. En zoo is er hier vaak een 1ste graad met hij of deze, zij of deze, het of dit, en een 2de graad met die of dat; soms zelfs nog een 3de graad: de gindsche, gindsche.

Tot den vijfden rang behooren de hoedanigheden of eigenschappen van personen, voorwerpen, daden en feiten, die worden weergegeven met de aanwijzende bijwoorden van wijze: dus, aldus, zoo, evenzoo of met adverbiale uitdrukkingen. op deze wijze, op zijn manier, als volgt, in dezelfden trant enz.

Tot den zesden rang behooren de omstandigheden van plaats en tijd, onder welke een daad of feit geschiedt, en die worden aangegeven met de aanwijzende bijwoorden van plaats en tijd: daar, toen, er, waar, wanneer, ergens, ooit, overal, altijd, nergens, nooit of met adverbiale uitdrukkingen, op deze plaats, in dien tijd, terzelfder tijd, terzelfder plaatse. Een reeks systematische voorbeelden van deze zes rangen vindt men in de Grondbeginselen1) blz. 140-142.

Aan deze rangen houdt men zich in alle gevallen, dat er geen bijzondere reden aanwezig is, om hierven af te wijken. Maar er zijn allerlei waardeerings-omstandigheden, die aanleiding geven, om den rang der aangewezen personen of dingen nu eens te verlagen en dan weer te verhoogen. En deze variaties verzwakken de algemeene regelmaat niet, integendeel versterken zij ze, daar juist voor een hoogere waardeering de voornaamwoorden van een der hoogere, en voor een lagere waardeering de voornaamwoorden van een der lagere rangen wordt gekozen en deze bevoorrechting of degradeering onmiddellijk door den toegesprokene als zoodanig wordt verstaan. Deze wisselingen bewijzen dus juist, dat wij hier met werkelijk in ons volk nog volop levende taalregels te doen hebben.

[p. 164]

§ 2. Welnu, de voornaamste reden van deze rangsverhoogingen of verlagingen is nu: dat wij heusch willen laten merken, dat onze subjectieve vaak emotioneele waardeering van het aangeduide op dit oogenblik van de normale waardeering afwijkt. Zoo laat men duidelijk zijn minachting voelen, als men met drieën bijeen, over B tot C zegt: Hoor nu, zij weet ook wat. Door het gebruik van zij in plaats van jij wordt B immers eenvoudig buitengesloten. Zoo wil Falkland een booze eega met dédain tegen haar man laten zeggen: Hoe kom je op dat idee? en zegt zij tenslotte: Hoe krijgt men den inval? Zoo spreekt E. du Perron (Forum II blz. 164) eerst zijn tegenstander met u aan. Maar daarop valt hij zich zelf ineens in de rede, en spreekt dan met kennelijk dédain ineens van denzelfden tegenstander in den 3den persoon met hij:

‘Ik voeg er aan toe: Een golf van reaktie komt na iedere invloed van een groot man. Ik hoor naar u en verbeeld mij dat men honderd jaar geleden iemand als u op eenzelfde manier de reaktie had kunnen horen uitspreken tegen Rousseau. Het is al heel mooi dat uzelf dan toch ook Gide's invloed hebt ondergaan - Neen, dat heeft hij niet; hij heeft zich alleen maar voor hem geinteresseerd, hoofdzakelijk voor zijn protestantisme.’
Maar zelfs als men in den 3den rang blijft, en voor een goede kennis die in plaats van zij gebruikt in een zinnetje ‘zij wil ook mee’: en dus werkelijk zegt: Die wil ook mee; dan is het dédain maar al te duidelijk. Als een persoon van gezag tot zijn onderhoorige sprekend ineens twee rangen omlaag springt en zegt: Dat durft zoo maar in huis komen (Conscience), Dat weet van niets, dat heeft geen flauw begrip van kunst (Alberdingk Thym), dan proeft de onderhoorige daaruit een diepe geringachting.

Over kinderen kan men vaak een oudere zus hooren klagen: Zoo'n koppig ding, zoo'n ijdel stuk, waarin dan de 4de rang naar den 5den wordt omlaag gehaald. En tot den 6den rang wordt men gedegradeerd, als men te hooren krijgt: Zoo, hoor jij ook tot dat zoodje. Daar lach ik wat mee.

Dit waren allemaal min of meer boosaardige degradeeringen, waar nu een parallelle reeks van vleiende complimentjes tegenover staan.

Bij 't inoefenen van een bepaalde mimiek kan een régisseur het voordoen en neutraal zeggen: Zoo moet je doen (5de rang). Maar wil hij het tot iets aparts, tot iets bijzonders maken, het als het ware tot een substantie verheffen, dan zegt hij, terwijl hij het

[p. 165]

nadoet: Je moet dàt doen, begrepen? Of in andere omstandigheden: Het was maar zoozoo, neen, het was dàt niet meer.

Van een grap zegt een goed opsnijer niet: Hoe vindt-je dat? maar: Hoe vindt je hèm? Mr. Cocadoris hield een heele oratie over een klein witbeenen mesje. Maar in de peroratie werd dat ding ineens mannelijk, en riep hij triomfantelijk uit: Hij kost maar 50 cent, hij kost maar tien stuivers. - Het wordt te bar, zegt daarop kalme A. Neen maar, die wordt goed, juicht de enthousiaste B. Zoo sterk is het beteekenisverschil, als wij in plaats van een onzijdige aanduiding de mannelijke kiezen.

Karel van de Woestijne schreef in adoratie-stemming: Ik ben hier aan zee: zij is een groote leermeesteresse. In De Vrouw in het Woud verheft Mevr. Roland Holst haar tot een hem, en dat is in deze orde nog o zoo veel meer. 't Is in een verhaal der dichteres uit haar eigen jeugd:

 
Toen zij een kind was, ontbloeide
 
haar stem aan de stem der zee,
 
en later zeiden de menschen van haar:
 
dát die ruischte zoo diep en zwaar,
 
zoo diep en zwaar voor een vrouwe-stem:
 
dat kwam van de zee, dat kwam van hèm.

Een analoog voorbeeld, dat het onzijdige ‘beeld’ tot een hem wordt verheven en later weer gereclassificeerd vinden wij bij H. Marsman (Forum II blz. 55): ‘Niet enkel de menschen vereenzelvigen ons met ons beeld, ik doe het zelf. Ik richt mij naar hem, om hem tevreden te stellen, want hij wil op mij lijken, hij wil dat ik op hem lijk en ik verdraai mij om hem zijn zin te geven, om van zijn hardnekkig aanhouden af te zijn. Ik ben met hem bezig. Dat is al voldoende, dat is misschien het vernederendste wat ik mij denken kan, een creatie van mij, na een omwandeling in de wereld nog erger veranderd, nog minder mijzelf dan op het oogenblik dat ik hem schiep, keert tot mij terug, werpt zich op mij, hecht zich aan mij, en zuigt zich vast. Soms een blok aan mijn been, soms een bloedzuigre aan mijn borst en ik kan het niet loslaten, ik kan het niet geheel van mij afzetten, ik kan het niet vergeten.’

En ten slotte kan ook een 3de pers. in den adelstand van den 2den persoon2) worden verheven, gelijk dat Homerus doet en dicht:

[p. 166]

τὸν δ᾽ἀπαμειβόμενος πϱοςέφης Εὔμαιε συβῶτα:
wat wij in het Nederlandsch veel minder poëtisch, maar even welsprekend navolgen met iets uit den tweeden, derden of vierden rang op te hemelen tot den eersten, met te zeggen: Dat is je! Dat is je ware. Dat is je likeur. Dat is je sigaar! met een fel accent op je.

 

§ 3. Maar naast deze primitieve emotioneele gevallen van waardeeringsverwisseling, zijn er nu nog een reeks andere voorbeelden te wijten aan vermeerdering en vooral aan vermindering van de aandacht, die wij aan sommige aanduidingen wijden. 't Spreekt toch van zelf, dat als wij al onze aandacht schenken aan een bepaald ding, wij onze waardeering voelen groeien, maar ook en nog sterker omgekeerd, dat als wij slechts een vleugje aandacht voor iets over hebben, zich ook de waardeering tot een vluchtig schimmetje verwaast.

Nu neemt in den zin gewoonlijk het onderwerp of het voorwerp bijna geheel onze aandacht in beslag. Vandaar dat de aanduiding van eigenschappen (5de) en omstandigheden (6de rang), om onderwerp of voorwerp te kunnen worden, moet verhoogd en gesubstantiveerd worden tot den 4den rang. Ziek of niet ziek, dat komt er niet op aan. Vroeg of laat, dat zijn maar toevalligheden, de hoofdzaak is, dat je het durfde doen.

Het nominale praedicaat heeft in den zin gewoonlijk rijker aandacht dan het attribuut. Daarom kan men in idiomatisch Nederlandsch wel zeggen: zulk een jas, of een dergelijke hoed, maar nooit mijn jas is zulk, mijn hoed was dergelijk. Aanduidingen van dit soort zijn voor deze rijke aandachtsfunctie te laag en onbeduidend.

Ook het accent speelt hier een rol, omdat wij over het algemeen, juist die woorden die de meeste aandacht hebben in den zin het sterkst accentueeren. Daardoor kan b.v. een sterk geaccentueerd pronomen als dat (4de), dat van huis uit in een lageren rang behoort dan die (3de) tóch wel eens hooger tellen. Vergelijk b.v. een zinnetje als: Kijk daar die koe, die is ook niet vet, met: Die koe dààr, dát is een vette. En dat het hier wel degelijk aan het accent ligt, bevestigt het volgende voorbeeld, waarin door het nòg sterker accent de weegschaal weer naar den anderen kant doorslaat: Neen maar die, díé is de vetste. Daarom moet men eenigszins voorzichtig zijn met de vol-geaccentueerde pronomina zij en haar, hij en hem: voor abstracties of onoverzienbare voorwerpen te gebruiken.

[p. 167]

Vlotte schrijvers redden zich uit zulke moeilijkheden door den ongeaccentueerden vorm te kiezen, zooals Querido in het volgende zinnetje: Ik wensch de onderneming een prachtig resultaat: ze is het dubbel waard. - Uitsluitend in officieelen deftigen stijl, die bijna geen accent gebruikt, kan er een zinnetje door als: De vergadering was onvoltallig, zij kon derhalve Art. 6 niet in behandeling nemen. - Een dagblad-artikel zal hier liever iets anders op vinden: Wat bewoog de Redactie tot de plaatsing van dit ondoordachte stukje? Durfde men het een zoo prikkelbaar auteur niet weigeren? - Al te deftig klinkt zeker voor de meesten: Bouten's vertaling van Oscar Wilde's The Soul of Man blz. 1: that sordid necessity presses so hardly upon almost everybody. In fact, scarcely any one at all escapes: ‘die onverkwikkelijke noodzakelijkheid, welke bijna iedereen onder haar zoo meedoogenloozen druk houdt. Inderdaad niemand ontsnapt haar.’ Ieder ander zou hier zeker geschreven hebben: ‘die onverkwikkelijke noodzakelijkheid, waaronder iedereen zoo diep gebukt gaat. Want feitelijk ontkomt er bijna niemand aan.’ In dit soort constructies: voorzetsel + zelfstandig voornaamwoord legt de praepositie beslag op de meeste aandacht. Dat hoort men bij de persoonlijke voornaamwoorden reeds aan het accent: Komt náást mij zitten. Kijk vóór je. Hij nam dit óp zich. Hij liep áchter haar. - Welnu, dáárom worden nu, in de constructies: Voorzetsel + Zelfstandig aanwijzend of betrekkelijk voornaamwoord al de pronomina van rang 2, 3, 4 en 5 gezamenlijk verlaagd tot rang 6: van de loutere plaatsbepalingen.

van rang 2: (bij personen tevens intiem of kleineerend) De chique jongen, waarmee jij gedanst hebt. De collega waarover ik je sprak. - en verder: Hij sprong eraf. Hij liep ernaast. (van of naast het paard). Hij klom erin (van een boom). De stoel, waarop hij stond.

van rang 3: (bij personen weer een beetje kleineerend of intiem) De dame, waarmee ik in de coupé zat. De oude freule, waarvoor ik mijn eerbied verloren had.

van rang 4: Het boek, waarvan de schrijver onbekend is gebleven. Hij bemoeit zich nergens mee. Hij liet mij een heelen tijd wachten, waardoor ik te laat aan den trein kwam.

van rang 5: Daartoe was hij niet te bewegen (tot dankbaarheid). Hierdoor (door zijn gebreken) schoot hij te kort. Hij kwam er eerlijk voor uit (voor zijn onnadenkendheid). Dat moest toch ergens vandaan komen (van zijn lichtzinnigheid) enz.

[p. 168]

§ 4. Verder komt er nog een derde groep van waardeeringswisselingen zeer duidelijk uit in de verschillende psychologische phasen van onzen gedachten-stroom, die vaak, met verwonderlijke nauwkeurigheid in den bouw onzer volzinnen wordt nageteekend.

Deze stroom der gedachten trekt toch als een breede rivier door het veld van ons bewustzijn heen, dat in concentrische cirkels van aandachtstoespitsing verdeeld is. Elke gedachte en elk denkbeeld begint met als een vaagheid in den buitensten kring van ons bewustzijn op te doemen, ze worden gaandeweg bemerkbaar en al maar duidelijker totdat ze eindelijk in het felle licht van de volle aandacht staan, daar een oogenblik verwijlen, maar dan op den gedachtenstroom weer verder wegglijden uit onze volle aandacht, om eindelijk geheel en al uit ons bewust gezichtsveld te verdwijnen.

Welnu, dit heele opkomen uit de schemering, dit bestraald worden en weer wegdeinen in het duister: teekent ons nu de zin der taalteekenaars met een verrassende duidelijkheid af; en het zijn juist de waardeeringsrangen en graden die hiertoe hun dienst leenren.

Beschouwen wij eerst het naderkomen. Jacques Perk heeft er in een zijner sonnetten, een treffend voorbeeld van:

 
Daar ritslen dorre blâren.
 
O angst! daar schuifelt iets: twee vonken staren.
 
Het sist... een adder slingert zich om 't been.

Eerst een vaag geritsel. Dan een angstgevoel. Een naderschuiven. Twee sprankelen, als twee lichten uit den mist. Het sist nu werkelijk, en zoo waar opeens: een adder slingert zich om 't been.

Het begon met een daar. (6de rang) Dan een uitroep van hoedanigheid (5de rang) Weer een daar. Dan iets (4de rang veraf) een het (4de rang vlak bij); en eindelijk de adder zelf (3de rang).

Maar wat zoo in de fijne techniek des dichters tot een kunststukje werd, is ook nagevolgd in een algemeenen taalregel: ik bedoel de zinnetjes die totnutoe, om hun geslachtelijke incongruentie van onderwerp en praedicaat, in de grammatica werden opgenomen, maar jammer genoeg nog nimmer voldoende werden verklaard. En toch, als de leerlingen op een atelier het geluid van stappen in de gang hooren, en de deur hooren kraken, en de kruk zien draaien, zeggen ze: Het is de baas! Het (4de rang) is de beginphase, de baas (2de rang) is de eindphase. Het is moeder, zeggen de kinderen, die samen binnenzitten, en de huisdeur hooren dichtslaan. Dat zijn kleinigheden. Dit is de boer van hierover. Merk op:

[p. 169]

Dit ligt dichter bij het middelpunt der aandacht dan het of dat. Maar er en daar liggen nog meer naar de peripherie dan het. Vergelijk maar eens: Het zijn kleinigheden die... en Er zijn kleinigheden, die of: het regent, het stinkt, of er wordt geschoten, er wordt geroepen, er is iemand boven, er werd geklopt. Er zijn harten, wier vriendschap iets van liefde heeft (Potgieter). Er begon zich een juister begrip van den aard en het doel der Universiteiten te vormen (Fruin). Zoo staat hier weer tusschen er en dat, het, dit in. En daarom is de beginphase van: Zoo was er eens een koning, meer centraal dan: Er was eens een koning. Hier werden overal slechts twee phasen aangeduid. Maar in: Er ritselde hier iets langs. - zijn er wel drie. Er is 6de rang veraf. hier: 6de rang vlak bij, iets: 4de rang. Hierbij hooren dus alle voorloopige of looze onderen voorwerpen: Het staat je vrij in beroep te gaan. Het gelukte hem onbekend te blijven. De reden leert het mij, dat ik u minnen moet (Vondel). De burgemeester staat erop, dat je hem eerst groet. Hij geurt ermee, dat hij een blauwen Maandag in de Kamer is geweest. - en tenslotte ook alle gewone lidwoorden vóór het nomen. Maar het bepaalde lidwoord ligt weer veel dichter bij het middelpunt der aandacht dan het onbepaalde. Het kind is een kind, waarvan de spreker veronderstelt dat het in het bewustzijn van den hoorder even dicht bij het middelpunt ligt als bij hem. Dat is de eenige definitie van het bepaald lidwoord die waarlijk steek houdt. Maar een kind is een willekeurig kind, dat bij spreker ergens aan de peripherie ligt, en niets veronderstelt bij den hoorder. Hier komt mee overeen, dat wij ook de plotseling in ons onwillekeurig opduikende halfbewuste zielsbewegingen eveneens met het en er aanduiden. Let slechts op zinnen als: Ik vocht er tegen uit alle macht, maar het was mij te sterk. Ook in het typisch Nederlandsche Medium met de kenmerkende looze voorwerpen: het besterven, het bezuren, het moeten ontgelden, het afleggen, het ver brengen, ervan lusten, erop los trekken, ervan door gaan, er achter komen, er op na houden, het erop wagen, het er goed afbrengen, het ervan nemen, het erop aanleggen enz. hebben er en het een naar de peripherie gedegradeerde persoonsbeteekenis3).

Trouwens de bepaling-aankondigende voornaamwoorden degene die enz. hebben dit als voornaamste functie, evenals alle onderschikkende voegwoorden, in den tijd, dat ze nog volop etymologisch werden verstaan.

[p. 170]

§ 5. Al deze gevallen schetsen natuurgetrouw het langzaam binnentreden der verschillende denkbeelden in ons bewustzijn. Maar even teekenend zijn de voorbeelden van het van lieverlede weer heengaan der dingen uit onze aandacht.

Want tegenover de bepaling-aankondigende of vooruitwijzende voornaamwoorden staan de anaphorische of terugwijzende, waarop dan ook weer alle betrekkelijke voornaamwoorden berusten.

Maar overigens zijn het weer dezelfde waardeeringswisselingen, die hiervan getuigen: Hij is nog lid van den Raad, maar zal het niet lang meer blijven. Soldaat, dat was hij met hart en ziel. Heb je nog appelen? - Ja, ik heb er nog. Wacht je op de kinderen? Er staan er al een stuk of drie-vier aan de deur te kraaien (Leevend). Ik hou zoo van mooie menschen, en je ziet er zoo weinig (Couperus). Regelt gij de zaken onder u, ik blijf er buiten. -

Meer naar het middelpunt van het bewustzijn liggen ook hier weer: het, dat en die. De lucht, die hangt vol damps (Vondel). Hooft, dat was de man waardoor mijn glorie wies (Vondel). Grote miracle, dat hi ded. Met Firapeel dat si ghinghen. En ook het reeds verwachte zoo komt hier weer voor den dag vooral in het Middelnederlandsch. Hare vrucht so heet men daden. Broot, so at hi harde clene; alse Jhesus dat wijf versach, so rip hise. Op enen tijt so quam die man. Vroeder no sochter so ne was vrouwe. Nieuw-nederlandsch: Het zij zoo Amen. Zoo meende ik het niet enz.

Typisch zijn verder de parallelle gevallen met drie aandachtsphasen: het middelpunt, een der middelste concentrische cirkels, een der buitenste cirkels; alleen moet men hier ook op het zwakke accent van het enclitische -ie letten.

Stel dat de kattebeies 'm hoort, dan komt die erop af, en dan zegt-ie (Brusse). Er was eens een koning, die had vijf zonen en een blinde dochter; en van zijn dochter hield-ie het meest.

Mevrouw, daar is Mijnheer X, die vraagt, of hij u spreken mag (Couperus). In Vlaanderen daalt in dit geval de laatste phase nog dieper. Mande, die is goed om in de herbergen te zitten, ze zeggen bovendien dat het drinkt. En wat zegt Mande? - Het zegt niets. - In Zuid-Afrika zien wij dit nog verder ontwikkeld. Daar is ten slotte iedere anaphorische persoonsaanduiding onzijdig geworden. Daar hoort en leest men: Dr. Coetzee, wat eerdaags onder u leiding ga werk. Ondergeteekende het hier die afschrif vergelijk met die oorspronklike, en gevind dat dit juis is enz.

Uit de feiten van §§ 3, 4 en 5 wordt het nu ook duidelijk dat

[p. 171]

het niet de zelfstandige naamwoorden, noch de dingen zelf zijn die door de pronominale aanduiding worden aangewezen, maar de denkbeelden en voorstellingen die in ons bewustzijn zoowel aan de soortnamen als aan de dingen beantwoorden4). Daarom dan ook is het onderscheid dat men gemaakt heeft tusschen de plaatsvervangende en de zelfstandige aanduiding er geheel en al náást. Elke aanduiding is plaatsvervangend ten opzichte van het al of niet genoemde naamwoord, en zelfstandig aanwijzend ten opzichte der bedoelde dingen, maar beide termen zijn scheef gezien, omdat de ware psychologische verhouding den schrijver niet duidelijk was5).

 

§ 6. In verband met het hierboven (in § 4) opgemerkte over de lidwoorden, ziet nu iedereen gemakkelijk in, hoe de waardeeringsrangen 2, 3 en 4 der voornaamwoordelijke aanduiding in ieder geval met het Mannelijk, Vrouwelijk en Onzijdig geslacht onzer substantieven ten nauwste verband houden, en dit te meer, daar onze geslachten nog altijd vooral door de bijstaande lidwoorden van elkander onderscheiden worden.

Want in alle oudere Germaansche talen komen een heele reeks bepaalde kerngroepen van de drie Nominaal-genera met onze hierboven geschetste pronominale-aanduidingsgroepen overeen. Wij hebben die hier weliswaar uitsluitend uit het Nederlandsch afgeleid; maar Ph.D. Simons6) wees zelf al herhaaldelijk op Engelsche parallellen en het zou zeer gemakkelijk zijn, uit de Skandinavische oudere en jongere talen, evenals uit het Angelsaksisch, Middelengelsch en Middelhoogduitsch een heele reeks parallelle voorbeelden voor dezelfde pronominale aanduiding bijeen te brengen. Zie b.v. in Grimm's nog altijd onuitputtelijke Deutsche Grammatik.

Evenwel blijkt bij de splitsing van het Oud-germaansch in zijn verschillende dialecten al aanstonds het zeer merkwaardige feit, dat deze Nominaalklassen zich ten opzichte van hunne peripherie in voortdurende uitwisselingen en overgangen tot elkander bewegen, zoodat er naast nomina die een vast geslacht hadden, er ook toen reeds groepen van woorden waren, die door de verschillende groepen van sprekers verschillend gewaardeerd en dus met verschil-

[p. 172]

lende geslachts-indices voorzien werden. En dit is nu bij de ontwikkeling der nationale talen overal nog toegenomen. En hieruit begrijpen wij dan ook volkomen het wisselend gebruik der geslachten in het Middelnederlandsch, dat p. Gerlachus Royen indertijd uitnemend heeft beschreven7).

Toen nu de Renaissance, de Hervorming en de Nederlandsche bevrijdingsoorlog hier weer heele nieuwe redenen tot verschillende waardeering van allerlei wezensgroepen hadden geïmporteerd; en onze 19de eeuw met haar individualisme weer een nieuwe poort voor subjectieve waardeeringsverschillen open brak, moesten onze genera- of nominaalklassen wel merkbaar aan het wankelen slaan.

En wij moeten ons ten slotte meer verwonderen, dat er nog zooveel van het oude gespaard is, dan dat er toch ook veel is afgevallen of twijfelachtig is geworden. Want in onze schrijftaal waren volgens de Vries en te Winkel anno 1860 nog mannelijk als groep:8)

‘1ode namen van mannen en mannelijke dieren, waarnaast een afzonderlijke naam voor het wijfje bestaat.
2ode namen van boomen, bergen en steenen, als individuen beschouwd.
3ode namen van maanden en jaargetijden.
4ode namen van munten.’

Vrouwelijk waren nog als groep:

‘1ode namen van dieren die de geheele soort aanduiden, en de een afzonderlijke benaming voor het mannetje bestaat.
2ode stofnamen die niet onzijdig zijn.
3ode namen van bloemen en vruchten, letters en cijfers.
4ode namen van vaartuigen.’

Onzijdig. vooral zijn nog als groep:

‘1ode namen van dieren, die de geheele soort aanduiden en de namen van jongen van dieren.
2ode namen van stoffen, waaruit voorwerpen vervaardigd worden.
3ode namen van landen, steden en dorpen.
4ode meeste verzamelwoorden.
5ode namen van onvolkomen er kleine voorwerpen, en verder alle verkleinwoorden.’
[p. 173]

En terecht constateerden De Vries en Te Winkel ten slotte ‘dat het begrip van onvolkomenheid of kleinheid in het onzijdig niet zelden met geringschatting gepaard gaat’ en ‘dat het mannelijk en vrouwelijk edeler en stijlvoller9) is’.

De formuleering dezer regels wijst reeds klaar en duidelijk op waardeerings-verschillen. Dat boomen, bergen en rivieren als overzichtelijke en dus in de fantasie vaak grootsche en aanschouwelijke beelden hooger door ons gewaardeerd worden dan de namen van onoverzichtelijke geographische complexen of van kleurige maar kleine bloemen en vruchten; dat de namen van grootere munten en kostbare edelsteenen meer belangstelling plegen te hebben dan de woorden voor een boomblad, een potlood, een knoopje, of een zakmes; dat de voorwerpen of gevormde eenheden hooger in tel zijn dan de onbegrensde stoffen waaruit ze gemaakt zijn; dat de namen van man of vrouw of volwassen sexedieren meer aandacht vragen dan kinderen en sexeloos gedachte dieren of -welpen; dat groote zeldzame voorwerpen indrukwekkend zijn tegenover kleine en onvolkomen dingen, dit alles behoeft slechts even opgenoemd om algemeen erkend te worden.

 

§ 7. Maar ook juist de uitzonderingen op deze regels bevestigen den waren aard dezer nominaal-geslachten als waardeeringsklassen: dat heer, het mensch, een vrouwspersoon, het wijf, het onmensch kleineeren immers, dat soort kleineert tegenover die soort. En zo is het ook met uur, liniaal, blok, kiezel, konijn, koffer, punt, raam, touw, koord, bagatel, deksel, gordijn, idee, maal, keer, mom, mud, pekel, schap, schilderij, schort, schurft, slib, sop, spil, vergiet en web; die wanneer ze onzijdig gebruikt worden, bij de beste schrijvers altijd op een lageren graad van waardeering wijzen dan wanneer ze vrouwelijk voorkomen.

En hetzelfde geldt van de nu eens mannelijke en dan weer onzijdige als: bitter, boezeroen, brok, doolhof, molin, morgen lands, omslag, rooster, stempel, toestel, voorhof, uitzet, zadel enz.

 

§ 8. Een derde bewijs is, dat onze beste schrijvers er bij hun woordkeus trouw opletten, dat ze een synoniem kiezen van een geslacht, dat overeenkomt met hun waardeering. Dit komt als regel het sterkst uit in de verkleinwoorden, die altijd onzijdig zijn,

[p. 174]

en waarin wij dus een vaste taalcategorie hebben, om elk mannelijk of vrouwelijk substantief, incidenteel te degradeeren. Let er echter op dat volstrekt niet alle degradatie onsympathiek of pejoratief behoeft te zijn. Integendeel berust juist alle intiemer verkeer op degradatie der pronomina van den 2den persoon. Zie wat wij hierboven in § 1 over de graden van den 1sten rang hebben opgemerkt. Welnu, dit is nu ook met de degradeerende verkleinwoorden het geval, die vaak juist als intieme troetelwoorden gebruikt worden. Maar verder hebben wij voor de meeste edele of plechtige mannelijke en vrouwelijke substantieven, een onzijdige nuchtere of althans meer neutrale soms zelfs pejoratieve pendant.

gewoonte, v. aanwensel, o.
bede, v. verzoek, o.
schade, v. nadeel, o.
arbeid, m. werk, o.
gebeurtenis, v. voorval, feit, o.
winst, v. voordeel, o.
bond, m. genootschap, o.
bezoldiging, v. loon, salaris, o.
ramp, v. ongeluk, o.
opstand, m. oproer, o.
droesem, m. grondsop, o.
eigendom, m. bezit, o.
grief, m. bezwaar, o.
blaam, m. verwijt, o.
vreugde, v. vermaak, o.
breidel, m. gebit, o.
zaak, v. ding, o.
doode, m.v. lijk, o.
spijs, v. voedsel, o.
nood, m. gevaar, o.
veldslag, m. gevecht, o.
huid, v. vel, o.
ton, v. vat, o.
Godsakker, m. kerkhof, o.
vallei, v. dal, o.
gewoonte, v. gebruik, o.
lijdzaamheid, v. geduld, o.
plant, v. gewas, o.
voorslag, m. voorstel, o.
kracht, macht, v. vermogen, o.

§ 9. De historische ontwikkeling van het geslacht als Nominaalklas bewijst nu zelf ten duidelijkste, dat wij hier in den dieperen grond nog steeds met waardeeringsklassen te doen hebben.

1oDe woorden op -dom waren oorspronkelijk alle mannelijk, want het waren dingen van hooge waarde gelijk nu nog: rijkdom, ouderdom, adeldom, maagdom en wasdom. Toen sommige dezer woorden echter tot den naam van een gebouw of van een onoverzichtelijk gebied verlaagd werden als in heiligdom, bisdom, hertogdom, werden deze woorden onzijdig. Van Karl Jaberg hebben wij bovendien geleerd, dat de woorden die in een bepaalde groep het hoogst vereerd worden, juist in den mond der tegenstanders stelselmatig plegen te worden omlaag gehaald. En zoo werden ook jodendom, priesterdom, pausdom en zelfs Christendom in de taalkringen der tegenstanders het eerst: onzijdig, evenals in den allerlaatsten tijd, in den mond
[p. 175]
der Malcontenten: fabriek, school en uniform van vrouwelijk: onzijdig zijn geworden.
2o-Schap is oudtijds een vrouwelijk zelfstandig naamwoord, en werd eveneens aanvankelijk alleen voor hooggewaardeerde abstracties en verzamelnamen gebruikt, zooals nu nog in boodschap, blijdschap, beterschap, verwantschap, eigenschap, wetenschap, gemeenschap, ridderschap en graafschap. Toen dit woord nu echter ook voor minder gewaardeerde collectiviteiten als heemraadschap, genootschap, gezelschap, landschap, waterschap en zelfs gereedschap in gebruik kwam, daalde het geslacht een trap omlaag tot het onzijdig. En onder den meesleependen invloed van het grooter getal volgden nu ook van lieverlede zelfs koningschap, gezantschap en graafschap. Dit laatste woord heeft zijn vroeger vrouwelijk geslacht alleen in den traditioneelen naam der Graafschap Zutphen nog weten te redden.
3oDe meeste vruchtnamen zijn vrouwelijk, gelijk wij zagen. Toen nu echter deze vruchtnamen voor den vruchtdragenden boom in gebruik kwamen, voelde men dat daarvoor het vrouwelijk geslacht te laag in rang was, en maakte ze mannelijk; zoodat deze woorden thans als vruchtnaam tot het vrouwelijk, en als boomnaam tot het mannelijk geslacht behooren. Dit zijn o.a. abrikoos, amandel, granaat, hazelnoot, juttepeer, kastanje, olijf, peer, perzik enz.
4oDe namen van steenen als delfstof bedoeld zijn gewoonlijk onzijdig, gelijk alle delfstofnamen en metalen, waar iets van gemaakt wordt. Maar de kunstvoorwerpen die er van gemaakt worden staan bij ons natuurlijk hooger in tel. Denk b.v. slechts aan de verder onder tooi en luister geciteerde woorden als scepter, diadeem, collier, armband, ring enz. In vele gevallen gebruiken wij nu echter denzelfden soortnaam voor de ruwe stof en het geslepen voorwerp. Geen wonder dus, dat wij dan dezelfde woorden voor de ruwe stoffen gebruikt onzijdig laten, maar ze op kostbare voorwerpen toegepast mannelijk voelen, zoo diamant, agaat, saffier. Ook hier zien wij weer duidelijk, dat het eigenlijk nimmer woorden zijn, die wij aanduiden maar de ideeën, die wij van de dingen in ons bewustzijn omdragen.
5oTot de aanvankelijk vrouwelijke stofnamen behooren ook natuurlijk de meeste woorden voor spijzen of dranken. Zoo b.v. zeker de wijnnamen: Bourgogne en Champagne, maar de fijn-
[p. 176]
proevende drinklust, als zulk nat geschonken werd, heeft ze in een ommezien tot mannelijk omgetooverd. Trouwens om dezelfde reden, waren veel vroeger, ook reeds wijn en honing mannelijk geworden, en is thans jenever aan het vermannelijken.
6oZoolang het woord oogenblik als een verbaalstam gevoeld werd, die een willekeurige daad beteekende, was dit woord mannelijk als blik zelf. Maar sinds deze samenstelling de beteekenis kreeg van een poosje, een korten tijd van een oogopslag; werd het terecht tot den rang der onzijdige woorden verlaagd.
7oVooral teekenend is het, dat gelijk alle woorden op -nis, ook vuilnis vroeger vrouwelijk was, maar de verachting der zindelijke Nederlandsche huismoeders rukte dit woord weg uit die vrouwelijke groep, door ten eerste den uitgang -nis zich te laten assimileeren tot -ləs, en toen vulləs tot onzijdig te maken.

 

§ 10. Een vierde bewijs is nu echter, dat de grootere woordkunstenaars, veelal door hun taalgevoel geleid, - want wij ontkennen niet, dat ook andere redenen hiervoor aansprakelijk kunnen zijn - zelfs tegen het geslacht als Nominaalklas in durven gaan, òm het primitieve waardeeringsgeslacht tot zijn recht te laten komen. Bij fijnvoelende schrijvers en dichters wordt een woord door de masculine verbuigingsexponenten geheven in een zekere sfeer van grootheid, hardheid, imponeerende kracht of allure, terwijl de onverbogen indifferente vormen de heele uitdrukking een nuchteren ietwat huiselijken toon geven, die dan naar omstandigheden soms scherp wordt van cynische verachting, dan weer flauw van slordige wazigheid, maar ook soms geniepig fijn van snedige scherts, of elders tot waardigheid van koele objectiviteit verstilt; en de feminine exponenten ten slotte een zachte mildheid ademen van wijkend meegeven, en lijdelijke inschikkelijkheid. Zoo spreekt van Eeden over Jacques Perk's ‘populariseeren van het leven rondom den goddelijken kern’, of over ‘de wijsheid onmiddellijk gevloten uit den levensbron, het ondoorgrondelijk zelf.’ Zoo schrijft van Schendel: in roerloozen praal van den kathedraal; Eigenhuis: dat geeft een feestelijken tint, of naar den stofopwalmenden menschensleur; Antink: in een grooten afgunst; v. Oordt: met een genadigen scherts; v. Suchtelen: met dien valen vacht. Daarentegen van Campen e.a. van die fijne meneer; an die Judas; bij die rakker; v. Eeden: zich een malle brutale jongen vindend; J. Reineke v.d. Stuwe: speel de onnoozele. Of eindelijk van Eeden:

[p. 177]

En dat gevoel is de schat, die Paul mij heeft nagelaten - een schat waarvan ik eindeloos kan uitdeelen zonder dat ze mindert; en elders: verheugd over haar gewillige en gewaardeerde volgeling, enz. Vooral bij Adama van Scheltema zijn sprekende parallelplaatsen te vinden.

Toen zonk het leven heen
Van elken stillen boom.
'k Zocht bij de rozenboom.
Onder de pereboom,
Onder de
appelboom.
Dan zwijgt mijn zwakke klacht
En blijft dien ganschen wijden dag
Een vreemde stilte in mijn boezem hangen.
Het was aan 't einde van de dag
Die was aan het bezwijken:
Ik was alleen en lag
Er stil naar te kijken.
 
Dan komt de schaduw van dit leven;
Nu vaagt die bede en blijde schijn.
En 't waait langs eenen wijden hemel -
Dat is alles te klein - te klein!
Als 't stil is in den avond
En 't dorp prevelt niet meer.
Gaat aan de koele hemel
En tak nog zachtjes heen en weer.
 
(De avondwind)
Hij waait zwijgende, zonder leven,
De avond glanst over den grond.
(Mijn bloempje)
Het lag verschrompeld
En dood op de grond.
 
Schoonheid, zijt gij nabij -
Mag ik op uw zilveren vingers hopen -
Scheuren uw diepe hemelen open -
Puilt uit den nacht uw schitterend lijf?
(De populieren)
Ik hoor hun kalme klacht
Tot in de stille sterrennacht Van al hun zangerige takken stroomen.

Maar ook bij andere schrijvers, hervinden wij dezelfde tegenstelling van: Des tafels bronzen voeten - de pooten der tafel waren met ivoor ingelegd. Op Zijnen rechterstoel gezeten - de versiering dezer edelgevormde stoel was zeer eenvoudig. Den toets

[p. 178]

doorstaan - met den vinger op de ivoren toets. Hij hing zich den zwaren keten om - de schalmen van die ketting zijn langwerpig. Everts: met den rommel - van de heele rommel. Met dien prachtkerel - met die vent. v. Oordt: over den tegelvloer - over de vloer. Naar den Gaurisankar - over de Sint-Pietersberg. Antink: een grooten bak - de vuilnisbak buiten zetten. Coenen: in den stralenden regen - in de regen. In die kolk - in dien donkeren kolk. Querido: in die voorhal - in dien somberen heimvollen voorhal. v. Schendel: met al die praal - met al dien uiterlijken praal. Coenen: langs de huizenkant - aan den overkant.

In dit laatste voorbeeld kan men ook aan phonetische reden van hiaatvermijding denken: eveneens b.v. bij Heyermans, als hij naast: an de gang, op de grond, ook tegen den avond schrijft: waarschijnlijk zelfs berust Coenen's onderscheid van uit de groep en tusschen den groep, op een rythmisch verschil, dat ook in tegen den avond z'n invloed heeft kunnen uitoefenen. Zoo heeft Jan Engelman op de rhythmische waarde der -n's gewezen in sommige verzen uit de Sonnetten van Willem Kloos: Ik denk aan u, als aan die droomen, Waarin een ganschen, langen, zaalgen nacht.... - ‘Hier zijn de n's buitengewoon beeldend en volstrekt onmisbaar. Zij drukken, als het ware op-zichzelf de lengte, de lange zaligheid van dien nacht uit’. In overeenstemming met het grammatisch geslacht zijn verder bij Kloos de versregels: Nauw zichtbaar wiegen op een lichten zucht De witte bloesems in de scheemring... of: De boomen dorren in het laat seizoen, En wachten roerloos den nabijen winter... - Maar tegen de traditie in dicht hij: zij (de zee) wischt zich-zelven af in eeuwige verreining, zij drukt zichzelven10) uit in duizenderlei lijning’. Maar afgezien hiervan verhouden zich de sterk geprononceerde mannelijke vormen hier tot de vrouwelijke of indifferente ook vaak evenzoo: als de oude plechtige verbogen naamvallen tot de gewone onverbogen vormen in: in dat opzicht - te dien opzichte; tot dat einde - te dien einde; uit dat oogpunt - uit dien hoofde; op het huis Madenberg - op den huize Madenberg; in het land - in den lande; in het begin - in den beginne; op die plaats - te dier plaatse; in deze stad - te dier stede, enz.

De krachtige hardheid, die, gelijk wij zagen de mannelijke buigingsvormen kenmerkt tegenover de vrouwelijke, die een zachte

[p. 179]

lijdelijkheid teekenen, komt eveneens duidelijk in oudere buigingsvormen uit: ten doode opgeschreven - ter dood gebracht; ten grave dalen - ter aarde bestellen; in den uitersten nood - ternauwernood; aan den lijve gestraft - in der minne geschikt; met dien verstande - in dier voege, enz.

 

§ 11. Juist gelijk in zooveel andere talen is geschied11), werd dus het springlevende in het gebruik steeds wisselende, maar zich toch aan vaste rangen houdende waardeeringssysteem, ook in onze taal reeds zeer vroeg door de omzetting in bijna onbeweeglijke Nominaalklassen vastgelegd. Zoodoende werd het nu eenerzijds tot een vaste uniformiteit gedoemd, maar anderzijds door een intieme verbinding met de volkskultuur, de stoffelijke levensomstandigheden en het volksgeloof weer gedeeltelijk gereïnterpreteerd en tot nieuw leven gewekt. Toen nu echter, door het Christendom tal van oude kultuurwaarden hun aanzien verloren, verzwakte die traditioneele groepeering der Substantieven in de drie Nominaalklassen en het verschil der kenschetsende lidwoorden dermate, dat in verschillende Europeesche talen - denk b.v. aan het Engelsch - hier slechts weinig meer van overbleef, maar zich in den nieuweren tijd onder den invloed der pronominale aanduidingen, weer een nieuwe groepeering ontwikkelde12).

Op het vasteland ging alleen het Friesch denzelfden radicalen weg op, maar de echt-Nederlandsche dialecten hielden, gelijk de verwante Duitsche tongvallen, de beide beginselen in eere en daarom vinden wij in het Middelnederlandsch reeds aanhoudend, dat één en hetzelfde woord, vaak in denzelfden tekst, tot twee of drie verschillende geslachten kan behooren; terwijl in de laatste drie eeuwen dit proces, vooral in onze Noordelijkste provinciën, hand over hand toenam. Zie de kaartjes van Onze Taaltuin III blz. 35, V blz. 355, XI blz. 217, 220, 250, 254, VII blz. 23.

Zoowel De Vries en Te Winkel als Kollewijn en de zijnen hebben hierin niets anders gezien, dan het teloor gaan van het heele ge-

[p. 180]

slachtsverschijnsel. Maar pas door de hierboven uitgewerkte constateeringen omtrent de pronominale aanduiding is de generatie, volgend op die van Kollewijn, tot het verlossende inzicht gekomen, dat dit verval slechts het verval was van een secundaire toepassing en tijdelijke vastlegging, terwijl juist het standhouden van het veranderlijke pronominale aanduidings-systeem en de daarmee ook blijkens het Nieuwengelsch zoo innig samenhangende geslachtswisselingen bewezen, dat de primitieve waardeeringscategorie in ons volk nog altijd springlevend is gebleven.

 

§ 12. Nu dus gebleken is, dat de drie Nominaalklassen in het Nederlandsch op slot van rekening met de nog volop levende pronominale aanwijzing ten nauwste samenhangen, moeten wij ter afronding der heele theorie nu ook nog een reeks eigenaardigheden en rangverschillen in de Nominaalklassen zelf ter sprake brengen.

Iedereen heeft toch, bij het lezen der twee eerste bladzijden van deze verhandeling, bij zich zelf de moeilijkheid gemaakt, dat wij daar heelemaal niet spraken over de gesubstantiveerde woorden voor de hoedanigheden en eigenschappen van Rang 5 en de omstandigheden, vooral plaats en tijdsbepalingen van Rang 6. Maar om die te verklaren, hadden wij de heele theorie noodig, gelijk zij nu hier is ontwikkeld. Moest de bespreking dezer moeilijkheid hierom tot dusver worden uitgesteld, hier eindelijk kan nu zeer gemakkelijk dit vraagstuk tot de gewenschte oplossing worden gebracht.

Dat de hoedanigheden en eigenschappen der dingen, ook reeds door hun rangschikking in de Bijvoeglijke naamwoorden-categorie, voor de algemeene waardeering ongelijkwaardige grootheden, d.w.z. denkbeelden van een lagere orde zijn, dan de vier hoogste rangen, die slechts Zelfstandige naamwoorden omvatten, zal nu wel voor iedereen duidelijk zijn. En wie naar bewijzen hiervan zoekt in den woordvorm, zal vanzelf aanstonds aan de afhankelijkheid en de congruentie denken, waardoor de Bijvoeglijke Naamwoorden steeds het geslacht en het getal der Substantiva overnemen, waartoe zij behooren. Wij zouden dit dus als een afhankelijkheidsverwantschap kunnen betitelen.

Maar juist doordat nu de Adverbia niet de afhankelijkheid maar wel de verwantschap der congruentie ontberen, staan zij, door dit gemis alleen natuurlijk, weer nòg een trap lager.

Nu kennen wij echter reeds lang de substantiveering van de adjectieven en de adjectiveering der adverbia. Maar wij hebben

[p. 181]

er waarschijnlijk nog nooit aan gedacht dat hier eigenlijk een rangs- en aandachtsverhooging aan ten gronde ligt. En toch is dit zoo. Toen namelijk onze aandacht zich ook op eigenschappen en hoedanigheden als aparte bijzonderheden begon te richten, kwamen die van zelf in het blikpunt onzer aandacht te staan. En daarvoor moest hun rang tot dien der substantieven worden verhoogd. En evenzoo met de als adjectief gebruikte adverbia. Maar ten slotte maken wij zoowel van de adjectiva als van de adverbia vaste abstracte substantieven als goedheid, grootheid, rijkdom, vroedschap, nabijheid, openheid enz. En nu pas begrijpen wij hoe ook deze categoriale wisselingen: geheel en al in het kader der pronominale rangsverwisselingen passen.

Maar wij hebben nu lang genoeg, bij de algemeene theorie, der ten nauwste samenhangende Nominaalklassen en Pronominale aanduidingen, die noodwendig alle taal- en stijlsoorten moest omvatten, stilgestaan; en hebben zoodoende tot in bijzonderheden den breeden achtergrond geschetst, tegen welke de simpele nieuwe taalregels, door den Minister van ons gevraagd, nu duidelijk zullen uitkomen. Voor den goedwilligen verstaander is hiermee tevens alle misverstand onzer bedoelingen uitgesloten.

 

§ 13. Bij een nieuwe regeling

moet dus 1o de pronominale aanduiding ter bepaling van de geslachten zeker het zwaarste wegen, maar
mag ook 2o de geaardheid der traditioneele nominaalklassen niet verwaarloosd worden.

Want in de taal van een zich-zelf blijvend, rustig groeiend volk, gaan de morphologische ontwikkelingen steeds geleidelijk met volle aansluiting aan de traditie. Daar zorgen in andere landen van Europa althans de cultuurkringen zelf wel voor, die zich de aansluiting bij het voorgeslacht niet laten ontnemen. Ten onrechte heeft hier echter ook de rechtsche vleugel der democraten, blijkens een recente stemming in de Tweede Kamer, in een opruiming van cultuurtradities een te behalen voordeel gezien, en niet begrepen, dat de verheffing der lagere standen tot een nationale cultuur niet mag meewerken, om die cultuur tot eigen gemak, maar tot even tastbaar algemeen nadeel omlaag te halen, in plaats van zichzelf daartoe omhoog te werken13). Dat onze huidige Nederlandsche

[p. 182]

taal door het opgeven der mannelijke buigings-n nu echter wel degelijk omlaag gehaald zou worden, willen wij even uit de kersversche en ragfijne Mei-taal van Gorter bewijzen. De volgende citaten worden toch door het weglaten der buigings-n geheel en al onverstaanbaar:

 
Zielen en bloemen, drijven naar dat rijk
 
Waar 't wit en stil is en den dood gelijk.
 
 
 
Daar rijdt de Dood, die bleeke groote man,
 
Den donkeren stoet al na, hij alleen kan
 
Ons troosten.
 
 
 
In den nacht
 
Varen ze heen, al wie dien zomer wacht
 
Hielden bij stroom en vijver.
 
 
 
als... pijn
 
Deed hagel het bloot lijf, den voet steengruis.
 
Totdat wij waren, waar in zijn hoog huis...
 
 
 
(Gij) vindt me in nevel; ik maak u zoo bleek
 
Als 't water is, benee den mist der beek.
 
 
 
Een duivenpaar vertrok op witte zwingen
 
Het zwerk met vlerkgeklepper in, en zwom
 
In kringen voor den steilen hemel om.
 
 
 
Daar zit
 
met perkamenten schrift en in geelwit
 
Gewaad, een elf den nacht uit en studeert...
 
 
 
Ze droegen witte mantels, wit tricot,
 
Baretten wit gestruisveerd, stapten zoo,
 
De maan glom in wapens, den heuvel op,
 
En schaarden in een kring zich op den top.
 
 
 
Zóó als een bloem van zomerrood, papaver,
 
Rustig vol rood staat, midden in gedaver
 
Van zonnevuur, dat valt den grond in stuk...
 
 
 
Zóó als een zonverlichte groote toren
 
Dien blok op blokken metselsteenen schoren,
 
Omhoog is 't fijn graniet en schijnt de zon...
[p. 183]
 
Een huis van vuur geleek hij op de hoogte.
 
Een donkre regen viel en doofde, boog te
 
Vallen den zwartenden verkoolden stam,
 
Op enkle takken danst nog weinig vlam -

En nu zegge men niet, dat aan de dichters toch immers alles geoorloofd blijft; want als de school haar leerlingen het verstaan der buigings-n niet meer bijbrengt, kan een Gorter, die door het volgend geslacht verstaan wil worden, immers de buigings-n niet meer gebruiken. En zoo wordt dus wel degelijk onze taal, als instrument der schoone kunst, moedwillig bot en stomp gemaakt. Ook al zouden wij voor een oogenblik toegeven - wat wij nooit in vollen ernst zullen aannemen - dat onze vierde naamvals-n een louter Latinisme is uit de Renaissance onzer Gouden eeuw, dan zullen wij toch blijven strijden voor het fijne taalinstrument dat zoo eenmaal volkomen nationaal en het onze is geworden. Evenmin als de Franschen er thans aan denken: hun ook in den Renaissance-tijd naar het Latijnsche voorbeeld ingevoerd verschil tusschen het relatieve qui en que in subjects- en objectsfunctie als een onnationaal insluipsel te gaan boycotten - het komt den fijnen Franschen geest ter beknopte en duidelijke uiting zijner gedachten immers uitnemend te stade - evenmin denken wij erover: onze mannelijke vierde naamvals-n prijs te geven!

 

§ 14. De ontwikkeling der geslachten in tal van zoogenaamde ‘primitieve’ talen leert ons nu verder, dat deze aaneensluiting der Nominaalklassen bij het waardeeringssysteem der pronominale aanduiding of omgekeerd: steeds groepsgewijze plaats vindt, in dier voege, dat heele reeksen van woordgroepen met verwante beteekenis zich successievelijk als kernen en aanhangsels tot soms heel complexe structuren om één bepaalden waardeeringsrang groepeeren14); maar bovendien zien wij, dat ook de ontwikkeling der geslachten in de overige Indogermaansche talen dezelfde wegen gaat. Maar vooral de ontwikkelingsgeschiedenis van onze eigen Nederlandsche geslachten bewijst ons zonneklaar, dat wij hier te doen hebben met de zonderlinge inwerking van heele woordgroepen op elkander, en dat in dezen concurrentiestrijd zoowel de vorm-woordgroepen met bepaalde achtervoegsels, als de inhoudswoordgroepen met verwante beteekenis een actieve rol spelen. Het

[p. 184]

is toch een algemeene wet in de taalwetenschap, dat uitzonderingen op algemeene taalregels niet op willekeur, maar op de toepassing van een concurreerenden anderen regel berusten. En zoo is het nu ook hier. Wij zagen toch hierboven reeds, en zullen het straks hieronder opnieuw bewijzen, dat de groep der boomnamen tot het mannelijk geslacht behooren. Dit gebeurt dan ook overal, waar geen vrouwelijke vormgroep concurreerend tusschen beide treedt. Maar zoodra dit wèl het geval is, en wij dus b.v. de tendenz voelen om regelmatig alle woorden met een stomme -e tot slotlettergreep: vrouwelijk te maken, moet natuurlijk een van beide regels voor den andere zwichten. En zoo is dus linde vrouwelijk, hoewel alle andere boomnamen mannelijk zijn.

Precies dezelfde vrouwelijke vormgroep is ook de oorzaak, dat hoewel alle Kalenderindeelingen mannelijk willen wezen, toch het jaargetijde-woord Lente alleen vrouwelijk is; en de naam der maand Mei, die vroeger Meie luidde, als eenige onder de maandnamen, ook nog als vrouwelijk voorkomt. Immers naast: April doet wat hij wil. Maart roert zijn staart, mag men zeggen en schrijven zoowel In den Mei als In de Mei legt elk vogeltje een ei.

De namen voor vruchten maken wij liefst vrouwelijk; maar de werfkracht van deze groep wordt weerstaan door de drie vormgroepen op -oen, -ling en -el die bijna uitsluitend mannelijke woorden vragen, en deze groepsconcurrentie is er dus verantwoordelijk voor, dat citroen, pompoen, meloen, pippeling en ten slotte ook appel en eikel alle mannelijk zijn.

En zoo is het overal.

Wij kunnen er dus niet toe besluiten, aan de klachten van Kollewijn en zijn school gehoor te geven, door deze beïnvloedingen en uitzonderingen plotseling alle te laten vervallen: zij behooren tot het wezen der taal, hebben dus altijd bestaan en zullen blijven bestaan, zoolang de taal: taal zal blijven. Wij geven echter in onze regels hieronder deze feiten alleen als normale gevallen van de positieve regels, waar zij toe behooren, en niet bij de concurreerende regels, waarvan zij als uitzondering immers juist zijn uitgesloten. Met een aan zekerheid grenzende waarschijnlijkheid was het dus ook te verwachten, dat nu een of twee onzer Nominaalklassen althans een begin van ontbinding vertoonen, ook die ontbinding groepsgewijze zou te constateeren zijn. Trouwens een uitvoerige psychologische proef, waarvan een afzonderlijke nota van het Verslag der Spellings-Commissie 1918 gewaagt, had de wer-

[p. 185]

king van de voornaamste dier groepen reeds experimenteel vastgelegd. En alles wijst erop, dat zelfs de formuleering onzer taak in de Ministerieele missive van 9 April 1937 ons opgaf: te onderzoeken, of zich bij deze experimenteel bevestigde hoofdgroep misschien ook andere bijkomstige groepen aansloten.

Geen wonder dan ook, dat althans twee der drie leden van onze Commissie van meet af aan meenden, dat het ons door den Minister van Onderwijs, Kunsten en Wetenschappen gestelde vraagstuk, alleen groepsgewijze zou kunnen worden opgelost.

In den betrekkelijk zeer korten tijd, die ons gegeven was, hebben wij dus in deze richting gewerkt, met het resultaat, dat hieronder volgen gaat. Wij zien dus van alle verdere wetenschappelijke rechtvaardiging der bijzonderheden af, en geven aan onze conclusie den eenvoudig doceerenden vorm van grammatische ‘regels, volgens welke, in het bijzonder met het oog op de belangen van het onderwijs, voor de hedendaagsche Nederlandsche schrijftaal de voornaamwoordelijke aanduiding dient te worden bepaald’. Alleen zullen wij, waar het pas geeft, daar nog eenige paedagogische wenken tusschenvoegen.

 

§ 15. In beginsel blijven de drie traditioneele geslachten der nederlandsche schrijftaal behouden. De verzorgde taal zal er naar blijven streven, de drie geslachtelijke nominaalklassen met het daarbij hoorende systeem van verbuiging en verwijzing te handhaven, ook al zal dit van het opgroeiend geslacht eenige inspanning vragen.

 

Het is toch een lichtvaardige illusie, een cultuurtaal te wenschen, waartegen kinderen en onopgevoede volksmenschen geen fouten zouden maken15). Alleen van zulk een cultuurtaal kan men zeggen, wat Coornhert zeide: ‘De tale is een vroedwijf der zinnen, een tolck des herten ende een schilderij der gedachten’16); of gelijk een der nieuwe Nederlandsche taaltijdschriften het op den omslag formuleert: De taal is ‘een volksuiting maar tevens een nationale cultuurschat en een instrument voor schoone kunst’. Zulk een taal alleen boezemt eerbied in, en heft elke komende generatie op, tot het peil der vaderlandsche geestesbeschaving. Naarmate de regeering strenger over het taalonderwijs zal waken, om in de verzorde

[p. 186]

cultuurtaal, waartoe ook de beschaafde omgangstaal behoort, de geslachten, de verbuiging en de pronominale aanwijzing, naar vaste regelen te doen eerbiedigen, zal het taalonderwijs voor de nationale opvoeding ook rijker vruchten dragen.

REGEL I. In verzorgde schrijftaal gebruike men zoowel ter vervanging als ter verbuiging der meest gebruikelijke mannelijke woorden ook mannelijke voornaamwoorden, lidwoorden enz. en naast de meest gebruikelijke vrouwelijke woorden ook vrouwelijke voornaamwoorden, lidwoorden enz.

Bij de minder gebruikelijke woorden wordt vrijheid gelaten, maar met dien verstande, dat men zich zooveel mogelijk aanpasse aan het beschaafde taalgebruik van de beste schrijvers.

Toelichting. De meest gebruikelijke tot een bepaalde groep behoorende woorden kunnen in lijsten worden samengebracht. Vrijheid bestaat voor de minder belangrijke woorden, die mettertijd aan de peripherie van een groep geraakt zijn, of ook zulke, die slechts schaars voorkomen, en dus in het taalbewustzijn niet voldoende zijn vastgelegd.

Ook ontleende woorden staan veelal een beetje wankel in het taalgevoel. Daarom zullen wij in onze lijsten niet te veel vreemde woorden opnemen.

 

§ 16. Dit alles wil natuurlijk niet zeggen, dat elke incongruentie tusschen de voornaamwoordelijke aanduiding en het geslacht der nominaalklas fout zou zijn. Wij hebben daarvan in het begin van dit Rapport allerlei voorbeelden gegeven die tot de typische karakteristiek van de Nederlandsche taal behooren zoowel uit de verzorgde taal als uit de volkstaal. Maar wij willen die beide algemeene tendenzen in vrede laten samenwerken, en elkander niet noodeloos laten bestrijden. Daarom blijven de voorbeelden der afwijkende verbuiging van § 10 den kunstenaars voorbehouden. Quod licet Jovi non licet bovi.

Maar om dezelfde reden zal b.v. het volk in zijn rake beeldspraak vaak voortgaan, met de geslachten ook naar de figuurlijke toepassing te wijzigen en zullen onze schrijvers zeker in al de genoemde vormen van degradeering en rangverheffing, van intiemer of vormelijker taalgebruik, en van minder of meer aandachtsaccentueering zeker de traditioneele taal- en stijlregels onzer moedertaal blijven toepassen.

Als er dus geen bijzondere taal- of stijl-reden is, om van het

[p. 187]

Nominaal geslacht af te wijken - en die redenen kunnen er, gelijk wij zagen, vele zijn - zullen wij in het verzorgde taalgebruik er naar streven: 1o om de kennelijk mannelijke groepen van woorden, door een mannelijk pronomen te vervangen; en 2o in den 4den naamval de lidwoorden en bijvoeglijke woorden, waarbij het totnutoe gebruik is, met de -n blijven schrijven, en dit niet uit slordigheid of parti-pris nalaten. Der voor een der frequente woorden uit een kennelijk mannelijke groep, en des voor een der vaak gebruikte woorden uit een kennelijk vrouwelijke groep, zijn en blijven groote fouten; terwijl het uitsluitend gebruik der praepositie van een stijlfout is en blijft. Der blijft ook voor het Meervoud de aangewezen variant naast van de.

Bij de toepassing van dezen regel, komen ons nu de nieuwe onderzoekingen over de frequentie der woorden in de moderne levende talen uitnemend te stade17). Vel grooter toch dan vroeger bekend was, is het onderscheid gebleken tusschen de vaak voorkomende en de zeldzaam gebruikte woorden. De woordenschat van alle cultuurtalen bestaat dan voor een groote helft slechts uit heel zeldzaam (d.w.z. éénmaal in een flink boek van 40- a 50.000 woorden) voor komende woorden. Welnu, is het nu niet redelijk dat wij het geslacht, dat op den duur toch alleen uit de praktijk van het voorkomen kan geleerd worden, nu voor al die zeldzaam voorkomende woorden prijsgeven? of het althans vrijlaten, zoodat deze afwijking van de traditie niet meer fout wordt gerekend?

Wij meenen van wel. Trouwens ook vroeger, toen de geslachten als Nominaalklassen nog veel nauwer samenhingen, was er tusschen hen reeds een vlottende peripherie. Door voor deze weliswaar heel talrijke maar zeer zelden voorkomende peripherie-woorden, vrijheid te laten, behoeden wij er ons in elk geval voor: terwille van taalregels, de levende taal geweld aan te doen en geven wij dus ongeveer de helft der mannelijke en vrouwelijke geslachtswoorden van De Vries en Te Winkel prijs.

 

§ 17. Voor dat wij nu overgaan tot de eigenlijke geslachtsregels volge hier, een korte bijdrage tot de didaktiek der moedertaal. De geslachtsregels zijn hier met opzet in een vorm gebracht, dat ze niet zoo maar zinloos gememoriseerd en opgezegd zullen

[p. 188]

worden. Dat hoeft niet en mag zelfs niet. Want dan zullen ze niet naar hun waarde en waarheid worden begrepen en verstaan.

Ten eerste dienen de lessen over het geslacht gecombineerd te worden met de totnutoe in de taalles meestal verwaarloosde behandeling van de woordvorming en den woordenschat. De vormgroepen van het geslacht kunnen toch vanzelf bij de behandeling der achtervoegsels ter sprake komen, en de geslachtelijke beteekenis-groepen geven een houvast, om de groote groepen van onzen woordenschat in nauw verband te brengen met de vaderlandsche beschavings- en cultuurgeschiedenis der laatste eeuwen. Zoo is dus deze groepindeeling een groote paedagogische vooruitgang, bij de geslachtsregels van De Vries en Te Winkel vergeleken, en gelden de door Kollewijn daartegen ingebrachte bezwaren, heelemaal niet meer tegen onze verbetering daarvan.

Maar ten tweede moet, juist omdat onder onze traditioneele geslachten als Nominaalklassen: de waardeeringsverschillen levend zijn gebleven, de opnoeming der groepen van mannelijke en vrouwelijke woorden de oogen onzer leerlingen doen opengaan voor twee machtige cultuurfactoren, gelijk zij juist in onze vaderlandsche geschiedenis en in ons volkskarakter aan het licht komen: het mannelijk ideaal van kracht, doorzetvermogen, eer en roem, eenvoud en ijver, handel en welvaart, met de daarbijhoorende gebreken; en het vrouwelijk ideaal van zachtheid en fijnheid, volgzaamheid en zelfrespect, lijdenskracht en zuinigheid, maar hartstochtelijke gevoeligheid en liefde bovenal, eveneens met de zwakheden, die deze vrouwelijke deugden plegen te vergezellen.

Zóó beschouwd worden de traditioneele geslachten een uitstekende opvoedingsstof voor de heele Nederlandsche jeugd. Zóó wordt zij zich in en door de geslachtsgroepen bewust van het in den loop der eeuwen geformeerde karakter van ons volk en wordt haar samenhoorigheidsgevoel bevestigd. Immers deze groepen blijken met ons volkswezen samengegroeid en dus een trouwe weerspiegeling te zijn van den Nederlandschen volksaard. De volkskultuur toch is de ziel der natie.

 

§ 18. REGEL II. Mannelijk zijn de volgende groepen van woorden:

1.Alle soortnamen van mannelijke personen (a) en als zoodanig voorgestelde wezens (b), en alle zoogenaamde tweeslachtige persoonsnamen (c), wanneer ze in het algemeen gebruikt worden.
[p. 189]
Van de persoonsnamen is het niet noodig voorbeelden te geven. Wij wijzen er alleen op, dat zij vergeleken bij de volgende groepen zeer talrijk zijn. Wij telden er een kleine duizend.
2.Alle soortnamen voor mannelijke dieren, die een afzonderlijken naam voor het vrouwelijk dier naast zich hebben (a); voorts alle soortnamen voor groote, sterke, of mythologisch, heraldisch en folkloristisch belangrijke dieren (b), en ook de namen van vlugge of harde visschen, wanneer zij niet als stofnamen dienen (c). Ook de woorden voor de meest-beweeglijke lichaamsdeelen (d en e) zijn mannelijk.
3.Een groep van soortnamen met betrekking tot Erf, Huis en Haard (a), het Hollandsche landschap: met zijn torens, burchten, molens, akkers, boomen (b) en polderwezen (c).
4.Een groep woorden omtrent handel en rijkdom.
5.Een groep van nationale voorwerpsnamen, (a) die met het koningschap of het staatsbestuur, vrede en oorlog samenhangen, en verder (b) de munten, de lengte- en inhoudsmaten.
6.Een groep soortnamen, die betrekking hebben op den ouden adelstand, de ridder-eer, en verder bijna alle woorden voor roem en luister, en alles wat schittert.
7.Een groep soortnamen voor de mannelijke nationale deugden (a) en ondeugden (b), zielsgesteltenissen en karaktertrekken (c).
8.Een groep van geestelijke cultuurwoorden (a), bepaaldelijk op grammatisch (b) en religieus gebied (c).
9.Een groote groep van actief aangevoelde werkwoordstammen.
10.Een groep woorden van indrukwekkende natuur- en weerverschijnselen, verder bergen, heuvels en eenige riviernamen.
11.Een groep woorden van schrikaanjagende onheilen, gedruisch en wapengeweld.
12.Een groep begeerde genotsartikelen, en pikante spijzen en dranken.
13.De groep van den kalender en van de tijdsindeeling. Maar de wijzerplaat der klok heeft buiten de wijzers alleen vrouwelijke en onzijdige namen.

REGEL III. Mannelijk zijn verder nog de meeste woorden op -aar, -er, -el, en de vreemde woorden op -aan, en -oen, inzoover deze althans niet onzijdig zijn.

 

§ 19. REGEL IV. Vrouwelijk zijn de volgende woorden:

1.Alle soortnamen van vrouwelijke personen, en als zoodanig voorgestelde wezens.
[p. 190]
2.Alle soortnamen van vrouwelijke dieren, waarnaast een afzonderlijke benaming voor het mannetje bestaat; verder de soortnamen van vreemde, zwakke en kleinere dieren, zwakke vogels, kruipende dieren, zwakke en zachte visschen en bijna alle insecten.
3.De meeste soortnamen van vaartuigen, vervoermiddelen en muziekinstrumenten, omdat die gevoeld worden als door den man bestuurd.
4.De meeste soortnamen van bloemen, planten, vruchten, veldgewassen en groentes, die onze bodem teelt: omdat zij kleiner, zwakker en fijner worden aangevoeld dan de boomen, heesters en struiken.
5.Alle stofnamen, die niet onzijdig zijn; bepaaldelijk ook van spijzen, dranken en vloeistoffen, die alle passief gevoeld worden.
6.Alle min of meer passieve Verbaal-abstracta en Nominale abstracta.
7.Een groep soortnamen der vrouwelijke deugden en ondeugden, zielstoestanden en karaktertrekken.
8.De namen van kleedingstukken en handwerkbenoodigdheden.
9.De namen van letters, cijfers, muzieknoten en intervallen; van stemmen, muziekstukken en nieuwere dansen, die gelezen, gezongen, gespeeld of gedanst worden.
10.De namen van ziekten, die wij lijdelijk moeten ondergaan.

§ 20. REGEL V. Naar den vorm zijn vrouwelijk de namen van abstracte begrippen en verzamelnamen op -heid, -nis; -ing, en -st achter een werkwoordstam; -schap (die niet onzijdig zijn), -e, -de of -te; -ij, -enij, -erij, -arij, -ernij; -ie, -sie, -tie; -teit, -iek, -tuur, -age. Voorbeelden hiervan zijn overbodig.

 

§ 21. REGEL VI. Onzijdig zijn alle Zelfstandige naamwoorden, waarbij wij het als lidwoord kunnen gebruiken. Daar het taalgevoel hieromtrent nog duidelijk spreekt, behoeven wij hiervoor geen groepen op te geven. De Voornaamwoordelijke aanduiding beperkt zich in de gewone gevallen der schrijftaal tot de onzijdige Voornaamwoorden en de Voornaamwoordelijke bijwoorden. Alleen is het streven algemeen om voor jonge dieren, als zij tot een leeftijd komen, dat de sexe reeds duidelijk te merken is, vaak hij en zij te gebruiken. Bij het aanwijzen van kinderen, werkt deze neiging nog sterker en hiertegen is niet het minste bezwaar. In de litera-

[p. 191]

tuurtaal is het onzijdig geslacht van vele woorden afhankelijk van de oogenblikkelijke waardeering of aandacht.

 

§ 22. Wij laten hier nu de lijsten volgen van de woorden, die voor elk van de genoemde groepen als de meest gebruikelijke moeten beschouwd worden - en dus ook als de meest vaste wat geslacht en pronominale aanduiding betreft. De op deze lijsten niet voorkomende woorden - afgezien van de persoonsnamen en de mannelijke en vrouwelijke naar den vorm - beschouwen wij als niet kennelijk mannelijk of vrouwelijk. En wel omdat bij hen óf door het betrekkelijk zeldzame gebruik, óf door het feit, dat zij op de peripherie van een groep gelegen zijn, het taalgevoel niet sterk en sprekend genoeg (meer) is. Voor deze woorden heersche vrijheid, met dien verstande, dat men zich zooveel mogelijk aanpasse aan het taalgebruik der beste schrijvers. Want waar deze woorden wankel staan in het taalgevoel en schommelen tusschen de verschillende geslachtsgroepen in de beschaafde omgangstaal der verschillende deelen van het land, achten wij het onbillijk door een vast voorschrift een mogelijke verschuiving te beïnvloeden.

 

§ 22. MANNELIJKE WOORDEN.

Lijst nr. I b.

Mannelijk voorgestelde wezens.

 

aardgeest
aartsengel
afgod
Cherubijn
dood
duivel
dwerg
engel
Faun
geest
kabouter
mammon
Satan
Sater
Seraphijn
Zephier

Lijst nr. II a.

Soortnamen van mannelijke dieren, waarnaast een afzonderlijke naam voor het vrouwelijke bestaat.

beer : zeug
barg : gelt
bok : geit
doffer : duif
ganzerik, gander, gent : gans
haan, kapoen : hen, kip
hengst, ruin : merrie
hommer, melter : kuiter
kater : kat
ram, hamel : ooi
ram, rammelaar : voedster, konijn
reebok : reegeit
rekel, reu : teef
stier, os, bul : koe
var : vaars
waard, woerd : eend
 
aap : apin
beer : berin

[p. 192]

ezel : ezelin
leeuw : leeuwin
pauw : pauwin
tijger : tijgerin
wolf : wolvin

Lijst nr. II b.

Namen van groote of sterke dieren.

 

aap
adelaar
arend
bison
buffel
dog
draak
eenhoorn
eland
ever
feniks
gier
havik
hond
klepper, paard
koekoek
lammergier
liebaard
luipaard
nachtegaal
olifant
ooievaar
orangoetan
panter
pauw
pelikaan
reiger
rhinoceros
sperwer
struisvogel
tijger
valk
vogel
vos

Lijst nr. II c.

Namen van harde en vlugge visschen.

 

aal
baars
bokking
haai
haring
kabeljauw
karper
paling
platvisch
salamander
schelvisch
snoek
spiering
stokvisch
visch
walvisch
wijting
zalm

 

Lijst nr. II d.

Namen van menschelijke lichaamsdeelen.

 

ader
arm
baard
boezem
buik
bult
duim
elleboog
enkel
hals
hiel
nek
neus
pink
pols
romp
rug
schoot
schouder
tand
teen
voet

Opmerking: De geslachten der namen voor lichaamsdeelen wijken in vele dialecten zeer opvallend van het Algemeen Nederlandsch af.

 

Lijst nr. II e.

Namen van dierlijke lichaamsdeelen.

 

bek
klauw
kop
poot
schenkel
schoft
schonk
staart
vleugel
[p. 193]

Lijst nr. III a.

Namen van erf, huis en haard.

 

afrit
baan
bak
baksteen
beker
bezem
bijenkorf
blaker
bodem
boender
borstel
bussel
deurpost
deurstijl
disch
doek
doofpot
dorpel
dorschvlegel
draad
drempel
dwarsligger
emmer
gootsteen
grendel
grondslag
haak
haard
handdoek
hekel
hooiwagen
hoop
ingang
kavel
kapstok
kegel
kei
kelder
ketel
ketting
klomp
kuil
lap
lepel
luiwagen
mangel
mest
mutsaard
muur
nagel
nap
omvang
omweg
oprit
overweg
pook
pot
put
ragebol
rand
ring
rooster
schoorsteen
schotel
schrabber
schrobber
schuier
schuilhoek
sintel
slagboom
sleutel
spijker
staander
stal
steun
stoel
stut
takkenbos
tap
tegel
trap
trog
vaatdoek
valreep
veestapel
veger
vingerhoed
vloer
wand
wrijfpaal
zetel
zolder
zwabber
zwengel

 

Lijst nr. III b.

 

Namen van het Hollandsche landschap.

 

abeel
ahorn
akker
bast
beemd
beetwortel
berk
beuk
boom
boomgaard
bunder
den
egelantier
eigendom
eik
els
esch
eschdoorn
gaffel
grond
halm
hazelaar
heester
hof
[p. 194]
hulst
iep
knobbel
knoest
knoop
knol
kwast
landbouw
lariks
laurier
leiboom
molen
morgen (land)
olm
oogst
peppel
pijnboom
plataan
ploeg
ploegschaar
populier
poot
spar
stam
steel
stengel
stok
stronk
struik
tak
teen
telg
tuin
twijg
vezel
vuurtoren
wingerd
wortel

 

Namen in verband met kerk en ridderburcht.

 

beiaard
bouw
bouwval
burcht
burg
Dom
erker
koepel
pijler
pilaar
top
toren
trans
vestingwal
weerhaan
windwijzer

 

Lijst nr. III c.

Namen van het polderwezen.

 

baggermolen
berm
boezem
dam
dijk
dijkraad
dijkstoel
golfbreker
heemraad
inham
kolk
oever
overhaal
overlaat
plas
poel
polder
sloot
stroom
wal
watergang
watermolen
waterstand
waterval
weg
zeeboezem

 

Lijst nr. IV.

Namen betreffende handel en rijkdom.

 

aanvoer
aftrek
afzet
balans
bazar
betaaldag
blafferd
boekhandel
bon
bond
borg
borgtocht
brief
   bestelbrief
   koopbrief
brievenweger
centenaar
doorslag
doorvoer
dot
eigendom
export
expres
[p. 195]
handel
   kusthandel
   kleinhandel
   sluikhandel
   vrijhandel
import
inkoop
inleg
inslag
interest
inventaris
invoer
inzet
kavel
klapper
koers
koop
   aankoop
   afkoop
   inkoop
   rouwkoop
   verkoop
   voorkoop
last
lommerd
mast
omloop
omslag
omzet
opslag
overvloed
pof
post
prijs
   koopprijs
   losprijs
riem
rijkdom
ruil
schadepost
schat
slavenhandel
smokkel
staat
   maandstaat
   weekstaat
stempel
talon
toeslag
toevoer
treil
treiler
uitvoer
voorspoed
vervaldag
waarborg
welstand
winkel
winkelstand
wissel
wisselkoers
woeker
zakduit
zilverbon
zwendel

 

Lijst nr. V.

Nationale namen uit wetten en voorschriften.

 

accijns
ambtsketen
arbeid
baldakijn
ban
bandelier
cijns
dienst
dienstplicht
fiscus
geloofsbrief
gemeenteraad
girodienst
intocht
inval
kamp
koningszetel
krijg
krijgsraad
kerker
landstorm
leeftocht
maatregel
olijftak
omslag
onderstand
oorlog
opmarsch
opstand
overtocht
overval
pas
postdienst
postwissel
postzegel
raad
rechterstoel
rechtskring
rijksappel
rijksdag
schepter
senaat
staat
standaard
statenbond
tol
troon
veldslag
volkenbond
veldtocht
verlofpas
volksoploop
voogdijraad
vrede
vrijstaat
wapenstilstand
waterstaat
wereldbol
zegel
[p. 196]

Lijst nr. Vb.

Lengte- en inhoudsmaten. o.a.: meter, liter met al hun samenstellingen.

 

Namen van munten.

 

cent
daalder
dollar
dubloen
duit
dukaat
florijn
franc
goudgulden
gulden
halve cent
mark
penning
pop
riks
rijksdaalder
roebel
stuiver
zilverling

 

Lijst nr. VI.

 

Een groep soortnamen, die betrekking hebben op den ouden adelstand, de riddereer, en bijna alle woorden voor roem en luister, en verder alles wat schittert.

 

aanhang
aanhef
aanvang
adel
adeldom
agaat
amethist
baldakijn
balsem
bedelstaf
bijval
bloei
bombast
bokaal
breidel
briljant
burcht
burg
degen
diadeem
dos
drietand
edelsteen
eereprijs
eigennaam
familienaam
familieraad
feestdag
flits
gedenkpenning
glans
glimp
gloed
gloor
graad
granaat
hellebaard
helm
invloed
jubel
kandelaar
karbonkel
kouseband
krans
kromstaf
lauwer
lauwerkrans
lichtstraal
lijkstoet
lof
lofzang
luchter
luister
malienkolder
maneschijn
mijter
mirtekrans
naam
nadruk
nestel
nimbus
omhaal
ophef
opschik
opsmuk
optocht
palmtak
prijs
pronk
rang
ring
robijn
roem
roep
saffier
schijn
sleep
smaragd
spiegel
[p. 197]
smuk
staf
stamboom
stand
standaard
stijl
stoet
tabbaard
titel
tooi
toom
topaas
triomf
troon
troonhemel
turkoois
vederbos
voornaam
voorrang
voorspoed
voortgang
vooruitgang
waaier
wasdom
weerschijn
wimpel
zegelring
zetel
zwier

 

Lijst nr. VII a.

Namen van nationale mannelijke deugden.

 

dank
deemoed
durf
eenvoud
eerbied
ernst
geest
gloed
handelsgeest
heldenmoed
humor
ijver
mannenmoed
moed
naijver
ondernemingsgeest
plicht
schroom
tact
toeleg
trant
vrijheidszin
wedijver
weetlust
wil
zielenadel

 

Lijst nr. VII b.

Namen van nationale mannelijke ondeugden.

 

achterklap
bluf
broodnijd
eigendunk
eigenwaan
hoogmoed
kif
minnenijd
nijd
ondank
overmoed
partijgeest
trots
waanzin
wraaklust

 

Lijst nr. VII c.

Namen van mannelijke zielsgeteltenissen en karaktertrekken.

 

aanleg
aard
afschrik
afschuw
angst
argwaan
brani
droom
foef
grijns
gruwel
haast
hartelust
hartewensch
hartstocht
hekel
hoon
inkeer
jool
landaard
laster
liefdedienst
lust
misstap
moedwil
onwil
pik
reuk
rouw
schik
schimp
[p. 198]
schimpscheut
schrik
slaap
smaad
smaak
spijt
spot
steek
strijd
tast
tegenzin
toorn
troost
tweestrijd
twijfel
twist
uitval
vloek
vrijdom
waan
walg
weedom
weemoed
weerwil
weerzin
wellust
wensch
wrevel
wrok
zwijmel

 

Lijst nr. VIII.

 

Een groep geestelijke cultuurwoorden, bepaaldelijk op grammatisch en religieus gebied.

 

Lijst nr. VIII a.

Cultuurwoorden.

 

aequator
alexandrijn
ambrozijn
archipel
canon
cataloog
census
chaos
cirkel
codex
coëfficient
cursus
dialoog
exponent
factor
fiscus
foliant
hexameter
index
jubilaris
kalender
kolos
kwartijn
genius
monoloog
nectar
Olympus
Parnassus
pentameter
proloog
roman
sector
syllabus
vector

 

Lijst nr. VIII b.

 

Grammatische termen.

 

ablatief
accusatief
aorist
bijzin
comparatief
conditionalis
conjunctief
datief
genitief
hoofdzin
imperatief
indicatief
infinitief
irrealis
naamval
nominatief
optatief
pluralis
singularis
subjunctief
superlatief
vocatief

Lijst nr. VIII c.

Religieuze woorden.

 

advent
aflaat
antichrist
biddag
biechtstoel
Bijbel
[p. 199]
bisschopstaf
catechismus
clerus
doop
eed
eeredienst
feestdag
godsdienst
heiligedag
heilwensch
hemel
hoogtijd
Islam
kansel
katheder
kelk
kerkpilaar
kerkeraad
Kerstavond
kerstboom
Koran
kruistocht
meineed
miskelk
noen
nooddoop
Paternoster
Pentateuch
Paaschtijd
Palmzondag
pelgrimsstaf
preekstoel
psalm
ritus
rozenkrans
rustdag
Sabbat
singel
staf
stille omgang
Tabernakel
Talmud
tekst
tempel
vastendag
verderfengel
vloek
voorhang
vroegdienst
wierook

 

Lijst nr. IX.

Een groote groep actief aangevoelde werkwoordstammen.18)

(met weglating van de elders reeds opgenomene).

 

aanloop
aanwas
achterstand
afdruk
afloop
afschrik
aftocht
aftrap
afval
beet
bijstand
blik
bouw
   landbouw
dans
dienst
doop
draai
draf
dronk
duur
eisch
   tegeneisch
gang
   achteruitgang
   diepgang
   ijsgang
   kerkgang
   kreeftengang
   lediggang
   ondergang
   overgang
   slakkengang
golfstroom
groei
groet
grondslag
haal
hik
indruk
intocht
klank
loop
   kringloop
   oploop
   overloop
   samenloop
   toeloop
   volksoploop
   wedloop
omvang
[p. 200]
onderstand
ondertrouw
oorsprong
ophaal
samenhang
schop
slag
   golfslag
   neerslag
   polsslag
spoed
sprong
stand
stap
steun
stilstand
strijd
   wedstrijd
terugkeer
tocht
   uittocht
toer
   rijtoer
toestand
toets
tred
uitgang
uitkijk
val
vang
voetval
wandel
   levenswandel
worp
zang
zet
zwaai

Lijst nr. X.

Namen van indrukwekkende Natuur- en Weerverschijnselen, bergen, heuvels en eenige riviernamen.

Amstel
aardbol
aardschok
aether
afgrond
archipel
berg
   berg Horeb
   berg Karmel
   berg Moria
   berg Nebo
   berg Sinaï
   berg Sion
   berg Thabor
bergpas
bergrug
bergtop
bliksem
bliksemflits
brand
Calvarieberg
chaos
cycloon
dageraad
damp
dampkring
dauw
Demer
Dender
dierenriem
donder
dooi
Gaurisankar
gezichteinder
gletscher
golfslag
golfstroom
Harz
hagel
heuvel
horizon
IJsel
IJzer
ijsberg
ijsgang
ijzel
krater
Libanon
maalstroom
maneschijn
melkweg
meteoor
mist
Mont Blanc
motregen
Mount Everest
neerslag
nevel
nimbus
noordenwind
oceaan
olijfberg
oostenwind
orkaan
passaat
regen
regenboog
Rijn
rijm, rijp
rook
satelliet
schemer
slagregen
stalactiet
sterrenhemel
stoom
storm
Vesuvius
walm
wasem
waterval
westenwind
wind
zeewind
zondvloed
zonneschijn
zonsondergang
zonsopgang
zuidenwind
zuidwester
[p. 201]

Lijst nr. XI.

Een groep woorden voor schrikaanjagende onheilen, voor gedruisch en wapengeweld.

aandrang
aanslag
aanval
angel
baaierd
ban
barensnood
beeldenstorm
belhamel
beul
boevenstreek
bokkesprong
boog
   voetboog
   handboog
brand
browning
brui
buit
degen
demon
diefstal
dolk
dood
dooddoener
doodslag
doodstrijd
douw
draak
drang
dreun
druk
duw
dwang
dwangarbeid
galm
genadeslag
geesel
giftbeker
gil
grauw
gruwel
hinderpaal
hongersnood
hort
houw
instuif
inval
jaap
janboel
jubel
kaakslag
kamp
kanjer
kerker
kolder
klank
klewang
knak
knal
knap
knauw
knoet
knor
kogel
kolbak
kolos
kolf
kommer
krak
kreet
lach
maalstroom
manslag
mep
misslag
misthoorn
mitrailleur
moord
mortier
muilband
muilkorf
muskiet
nagalm
naklank
nood
onlust
oorlog
overval
pantserwagen
pijl
plof
plomp
plons
por
priem
prik
prikkel
rampspoed
ransel
reus
revolver
rinkel
roep
roof
roffel
ruk
sabelhouw
schal
schandpaal
schok
schreeuw
sisser
slag
slagtand
slangebeet
sluipmoord
smak
smartkreet
snap
snauw
snik
stamp
stomp
stoot
tegenspoed
tegenstand
tik
tingel tangel
[p. 202]
toon
trap
trek
troep
trommelslag
tros
twist
uitbrander
uithaal
uitroep
uitval
valstrik
veelvraat
vloed
vloek
voetangel
voetzoeker
vulkaan
vuurmond
vuurpijl
vuurpoel
waag
wanklank
warboel
warwinkel
watersnood
weergalm
weerklank
weerstand
woeker
wolfsangel
woordentwist
zelfmoord
zucht
zwerm

Lijst nr. XII.

Namen van genotsartikelen, pikante spijzen en dranken.

 

alcohol
azijn
biefstuk
Bordeaux
borrel
bouillon
Bourgogne
bowl
brandewijn
champagne
cider
cognac
draf
drank
droesem
dronk
grog
grondsop
honing
Moezel
most
mosterd
jenever (nog vrouwl. bij De Vr. en T.W.)
ossenhaas
pannekoek
peper (nog vrouwl. bij De Vr. en T.W.)
port, portwijn
pudding
ragout
Rijnwijn
room
rosbief
schapebout
schink
slok
snoep
sterkedrank
Tokayer
toast
tulband
uitsmijter
wijn
wijngeest

Lijst nr. XIII.

Kalender en Dagindeeling.

almanak
April
Augustus
avond
bedenktijd
dag
dageraad
December
Dinsdag
Donderdag
duur
Februari
herfst
jaarkring
jaarring
Januari
Juni
Juli
kalender
Kersttijd
leeftijd
levensduur
levensloop
Maandag
Maart
Mei (zie blz. 184)
middag
moesson
morgen
nacht
Nieuwjaarsdag
November
namiddag
nanacht
ochtend
October
oogst
oogsttijd
oudejaarsavond
[p. 203]
ouderdom
Paaschstijl
Pinksterkring
Quatertemper
rustdag
September
termijn
tijd
vastenavond
verjaardag
vervaldag
Vrijdag
winter
Woensdag
Zaterdag
zomer
Zondag

Opmerking: De wijzerplaat der klok heeft buiten de wijzers alleen vrouwelijke en onzijdige namen.

Lijst nr. XIV.

De meeste woorden op aar, er, el, en de vreemde niet onzijdige woorden op aan en oen.

Lijst nr. XIV a.

De woorden op aar.

beeldenaar
beukelaar (schild)
centenaar
evenaar
perelaar
rammelaar
ratelaar (boom)
rozelaar
tuimelaar
Wassenaar enz.

Lijst nr. XIV b.

De woorden op er.

bever
blaker
driedekker
gieter
hamer
honger
koker
moker
oever
stamper
vlinder enz.

Lijst nr. XIV c.

De woorden op el.

appel
beitel
druppel
egel
eikel
enkel
gorgel
kneukel
knevel
krekel
prikkel
schedel
snavel
stekel
stempel
teugel
vleugel enz.

Lijst nr. XIV d.

De mannelijke woorden op oen.

boezeroen
citroen
griffioen
harpoen
kalkoen
kaproen
meloen
noen
pompoen
schorpioen

Lijst nr. XIV e.

De mannelijke woorden op aan.

baviaan
Jordaan
labberdaan
oceaan
orkaan
pelikaan
plataan
[p. 204]

§ 23. VROUWELIJKE WOORDEN.

Lijst nr. I.

 

Vrouwelijk voorgestelde wezens.

 

(De gewone vrouwelijke persoonsnamen zijn hier kortheidshalve weggelaten).

 

elf
fee
godin
godes
heks
aarde
maan
zon
planeet
ster
stedemaagd
stad

 

Lijst nr. II.

 

Soortnamen van vrouwelijke dieren, waarnaast een afzonderlijke naam voor het mannetje bestaat.

duif : doffer
eend : woerd
gans : ganzerik, gent
geit : bok
hen, kip, kloek : haan
hinde : hert
kat : kater
koe : stier, os
merrie : hengst, ruin
ooi : ram, hamel
ree : reebok
teef : rekel
vaars : var
zeug : beer, barg
kuiter : hommer, melter
 
wolvin : wolf
berin : beer
ezelin : ezel
leeuwin : leeuw
pauwin : pauw
tijgerin : tijger

Namen van vreemde en kleinere viervoetige dieren.

 

antilope
big
gazel
gems
giraffe
hakkenei
hamster
hyena
kangoeroe
lama
marmot
muis
poes
rat
ree
wezel

 

Namen van zwakke vogels.

 

ekster
gaai
houtsnip
kaketoe
kauw
kraai
lijster
mees
merel
meeuw
musch
pluvier
raaf
snip
vleermuis
watersnip
zwaluw

 

Namen van kruipende dieren.

 

adder
hagedis
pad
pier
ratelslang
schilpad
slang
slak
[p. 205]

Namen van zwakke en zachte visschen.

 

alikruik
ansjovis
bot
blei
bliek
forel
garnaal
heilbot
krab
kwal
oester
sardine
schar
mossel
schelp
schol
sprot
tarbot
tong
zeelt
zoutevisch

 

Namen van insecten.

 

bij
hommel
horzel
kapel
luis
larve
mier
mijt
mot
mug
libel
rups
spin
tor
vlieg
vloo
wesp

 

Lijst nr. III.

Namen van vaartuigen.

 

aak
ark
bark
barkas
boot
brik
galei
galjoot
giek
gondel
hulk
jol
jonk
kaan
kano
karaak
kof
kog, kogge
korjaal
labberlot
notedop
pink
pont
ponton
praam
prauw
schouw
schuit
sloep
snauw
sneb
tjalk
veerpont
vloot
werrie
marine
zeemacht

 

Namen van vervoermiddelen.

 

ar
atax
auto
autobus
bak
bakfiets
berline
brik
cab
calèche, kales
char à bancs
coupé
dogcar
dos à dos
equipage
fiets
huifkar
huurauto
kar
karos
kipkar
[p. 206]
koets
limousine
locomotief
motorfiets
omnibus
parachute
sjees
slee
statiekoets
stootkar
stortkar
tandem
taxi
tilbury
tram
tuftuf
tuimelkar
victoria
vigilante
vis à vis
vliegmachine
voiture
zeppelin

 

Namen van muziekinstrumenten.

(bijna alle vreemde woorden).

 

banjo
bas
bazuin
bel
cello
cimbaal
cither
clarinet
contrabas
fagot
flageolet
fluit
gamelang
gitaar
gong
harmonica
harp
hobo
jazzband
klaroen
klok
lier
luit
mandoline
pauk
piano
saxophoon
schalmei
schel
snaar
sourdine
speeldoos
tamboerijn
trom
trombone
trommel
trompet
vedel
violoncel
viool
xylophoon

 

Lijst nr. IV.

Namen van bloemen en planten.

 

addertong
akelei
aloë
anemoon
anjelier
anjer
aster
azalea
begonia
bloem
bereklauw
boterbloem
brandnetel
broenetel
brem
cactus
camelia
chrysant
cichorei
dahlia
distel
doovenetel
eereprijs
erica
fuchsia
ganzedistel
ganzetong
geranium
goudsbloem
hagewinde
hazengerve
helm
hondsraf
hop
hortensia
hyacint
jasmijn
kamille
kamperfoelie
kervel
klaproos
klit
koningskaars
lavendel
lelie
[p. 207]
lijsterbes
linde
lupine
maagdepalm
mariadistel
margriet
mistel
monnikskap
narcis
netel
oogentroost
orchidee
papaver
pioen
plant
primula
raket
ranonkel
reseda
ridderspoor
roos
sering
scheerling
sleutelbloem
steenbreek
tamarinde
tijloos
tulp
varen
venkel
vergeet mij niet
violier
vruchtplant
waterlelie
waterplant
weegbree
winde
wolfsklauw
wolverlei
zonnebloem
zonnedauw
zuring
zwam

 

Namen van vruchten.

 

aalbes
aardbei
abrikoos
amandel
ananas
banaan
bergamot
bes
braam
dadel
druif
framboos
granaat
hazelnoot
kalebas
kastanje
kers
komkommer
krent
kriek
kruisbes
mispel
morel
muskadel
noot
okkernoot
olijf
peer
perzik
pisang
pruim
ramenas
renet
rozijn
slee
tomaat
vijg
vrucht
walnoot

 

Namen van veldgewassen en groentes.

 

andijvie
asperge
augurk
biet
bloemkool
boekweit
boon
doperwt
erwt
gerst
haver
hauw
hennep
klaver
kool
kropsla
linze
mais
peen
peul
prei
raap
rabarber
radijs
rijst
rogge
roodekool
rubber
schorseneer
salade
sla
sjalot
spelt
[p. 208]
spinazie
spurrie
tabak
tarwe
weit
wikke

 

Lijst nr. V.

 

Namen van delfstoffen, dier- en plantproducten, chemicaliën.

(met weglating van die op -ine).

 

aarde
aluin
asch
brandstof
briket
broom
chloor
chloroform
cokes
delfstof
gom
guano
hars
houtskool
indigo
kalk
kamfer
kapok
kina
klei
kurk
lava
lei
lijm
mergel
modder
pulp
salmoniak
schimmel
snuif
soda
steenkool
stijfsel
stopverf
talk
turf
verf
waar
zalf
zwavel

 

Namen van spijzen, levensmiddelen, specerijen.

 

balkenbrij
beschuit
boter
brij
cacao
cake
caramel
chocolade
compote
cotelet
eierstruif
crème
foelie
gelatine
gelei
gember
gist
gort
hangop
havermout
hazepeper
hom
honingraat
hoofdkaas
hui
hutspot
jam
janhangel
jus
kaas
kandij
kaneel
karbonade
karnemelk
kaviaar
koek
koffie
krent
kruim
kuch
kuit
lever
macaroni
maizena
margarine
marmelade
mayonnaise
medicijn
metworst
mik
milt
nier
noga
notemuskaat
oblie
ommelet
pap
[p. 209]
pastei
pastille
pens
peper (vroeger)
pepermunt
pil
proviand
purée
reuzel
rijst
rijstebrij
rollade
rozijn
sago
saucijs
saus
sla
soep
soes
spijs
stroop
struif
suiker
sukade
taart
thee
truffel
ulevel
vanille
vermicelli
visch
vla
wafel
worst
wrongel

 

Namen van dranken.

 

anisette
arak
bisschop
cacao
chocolade
grenadine
koffie
kwast
levertraan
likeur
limonade
melk
pomerans
punch
rum
slemp
thee
whisky soda

 

Namen van vloeistoffen.

 

aalt
benzine
drab
dras
gal
gier
glycerine
nardus
olie
   aardolie
   raapolie
   slaolie
petroleum
terpentijn
tinctuur
traan
urine
vloeistof

 

Lijst nr. VI.

Min of meer passieve Verbaalabstracta.

(weggelaten zijn die op -e).

 

aandacht
aandrift
aanklacht
aankomst
aanspraak
aanvraag
aanwinst
achterdocht
afbraak
afbreuk
afreis
afspraak
afvaart
baat
bedevaart
beeldspraak
biecht
breuk
daad
deuk
doodstraf
doorbraak
dracht
drift
eendracht
eer
erfpacht
euveldaad
frons
gift
[p. 210]
greep
grens
grief
grijns
gunst
haast
herkomst
hoop
hulp
huur
inbreuk
inkeep
jacht
kaapvaart
keur
keus
klacht
klad
kneep
knel
komst
kook
krabbel
kras
kreuk
kuch
kuur
leugen
maat
misdaad
namaak
navraag
noodhulp
ontvangst
oogenschouw
opbrengst
opdracht
opkomst
opspraak
overdracht
overeenkomst
overkomst
pacht
plaag
prooi
preek
rechtspraak
reis
rust
samenkomst
samenspraak
scheepvaart
scherts
schets
scheur
schipbreuk
schoonmaak
speech
spijt
spraak
sprank
spreuk
straf
striem
stuip
stuw
teelt
thuiskomst
toedracht
toegift
toekomst
toespraak
toevlucht
uitkomst
uitreis
uitspraak
uitvaart
uitvlucht
vaart
vangst
vasten
veeteelt
vlucht
vondst
voordracht
voorkeur
waag
wacht
walg
wandaad
wanhoop
war
wasch
weeklacht
weldaad
windvlaag
winst
wond
zeevaart
zorg
zwijm

 

Nominaalabstracta.

(weggelaten zijn kortheidshalve, die op -e).

 

aalmoes
afgunst
almacht
arglist
baatzucht
beurt
beweegreden
bijzaak
boert
bruiloft
bui
buurt
cadans
dagtaak
deugd
dosis
dressuur
drogreden
eclips
fabel
feil
fleur
foef
fooi
fout
fuif
geesdrift
[p. 211]
grap
gril
guerilla
hebzucht
helft
hoofdzaak
huisvlijt
hypotheek
jaarmarkt
jeugd
jolijt
kans
kermis
klucht
kracht
kunst
kwaal
les
leut
limiet
list
maand
macht
manier
markt
match
minuut
moraal
nederlaag
nooddruft
noodzaak
norm
nuk
ondeugd
oneer
onmacht
onrust
onrust
onschuld
order
overdaad
overmacht
paradox
paragraaf
garallel
praal
pracht
practijk
pret
prooi
ramp
rechtzaak
reden
reeks
regelmaat
schuld
smart
sport
taak
taal
tendenz
tucht
tusschenpoos
tweedracht
tweespalt
vlijt
wet
wraakzucht
zaak
zucht
zwaartekracht

Lijst nr. VII.

Namen van vrouwelijke deugden.

(met weglating der woorden op -heid).

 

ascese
charitas
devotie
eendracht
eer
godsvrucht
huwelijkstrouw
liefde
modestie
naastenliefde
onschuld
plichtsbetrachting
rust
trouw
vlijt
zelfoppoffering

 

Namen van vrouwelijke ondeugden.

(niet die op -heid).

 

aanmatiging
aanstellerij
afgunst
arglist
behaagzucht
coquetterie
dweperij
eerzucht
eigenliefde
gemakzucht
hoovaardij
ijverzucht
jaloezie
ontrouw
ontucht
pronkzucht
sensualiteit
tweedracht
wraakzucht
zelfzucht
[p. 212]

Namen van vrouwelijke zielstoestanden en karaktertrekken.

 

animositeit
charme
extase
geestdrift
goede smaak
inbeelding
intimiteit
manie
naieveteit
nonchalance
onrust
piëteit
plaagzucht
pralerij
pretentie
rancune
roeping
schaamte

 

Opmerking: Niet per toeval werkt hier natuurlijk vaak het achtervoegsel mee.

 

Lijst nr. VIII.

Namen van kleedingstukken.

 

baret
bef
blouse
boa
bolero
bonnet
bottine
bouffante
broek
cape
casaque
das
fichu
garderobe
hemdbroek
japon
jas
jurk
kabaja
kap
kous
laars
luier
manchet
mof
molière
mouw
muts
onderjurk
pantalon
pantoffel
pelerine
pyama
reformkleeding
rijglaars
robe
sandaal
sarong
schort
sjaal
sok
sortie
taille
tricot
trui
uniform
voile
want

 

Namen van handwerkbenoodigdheden.

 

breikous
breinaald
gabardine
haakpen
kant
katoen
keper
knot
kunstzij
mousseline
naaidoos
naaimachine
naaimand
naald
pluche
rijgnaald
rijgpen
schaar
serge
speld
stopnaald
streng
taf
tafzij
tule
wol
zijde
[p. 213]

Lijst nr. IX.

De namen van letters en cijfers.

 

De namen van muzieknoten en intervallen.

 

do of c
re of d
mi of e
fa of f
sol of g
la of a
si of b
cis
fis
gis
bes
des
kruis
mol
terts
kwart
quint
sext
septime
octaaf

 

De namen van stemmen en muziekstukken.

 

alt
aria
aubade
bariton
bas
elegie
finale
gamma
hymne
koraal
melodie
muziek
nocturne
opera
operette
ouverture
potpourri
serenade
sonate
sonatine
sopraan
symphonie
toccata
toonladder

 

Opmerking: Het zijn bijna allemaal internationale woorden.

 

De namen van nieuwere dansen19).

 

cake walk
charleston
mazurka
menuet
polka
polonaise
quadrille
sarabande
step
tango
tarantella
wals

Lijst nr. X.

Namen van ziekten.

bleekzucht
bloedarmoede
cholera
diarrhee
fijt
geelzucht
griep
influenza
ischias
jicht
koliek
koorts
   ijlkoorts
   wondkoorts
kramp
kwaal
lepra
malaria
negenoog
nekkramp
pest
pijn
   buikpijn
   hoofdpijn
   kiespijn
   tandpijn
pleuris
rheumatiek
schurft
staar
tering
trombose
tuberculose
waterzucht enz.
[p. 214]

Aanhangsel.

Daar Collega Schrijnen het hierbovenstaande onderteekende met deze bemerking: ‘Ondergeteekende gaat geheel accoord, maar zou van de lijsten nog wel enkele, minder belangrijke woorden afgevoerd willen zien’, heeft toen ondergeteekende die deze lijst voor het Middelbaar Onderwijs bedoeld had, nog een veel korter lijst aangelegd voor de Lagere School. Behalve de opzettelijk weggelaten namen der mannelijke en vrouwelijke persoone- en diernamen, bevat deze lijst al de kernwoorden der verschillende stofgroepen, die nog duidelijk tot het mannelijk of vrouwelijk geslacht behooren. Verder zijn hier bijna alle samenstellingen, en afleidingen weggelaten. En ten overvloede zijn ook nog geschrapt zoo goed als al de woorden, waarvoor A. van Beughem in zijn Bijdrage tot de studie van het geslacht der zelfstandige naamwoorden in de Zuidnederlandsche dialecten, Gent 1934 een geslachtsafwijking van De Vries en Te Winkel opgeeft. Ook deze tweede lijst is toen door wijlen Prof. Schrijnen medeonderteekend.

Ons beider bedoeling hiervan was, dat de Ministers van Onderwijs in Noord- en Zuid-Nederland het moedertaalonderricht daarheen zouden willen leiden, dat op de lagere school het geslacht dezer woorden, dat werkelijk in ons Algemeen Beschaafde Nederlandsche taal nog leeft, niet verder stelselmatig door partipris zou worden uitgeroeid. Voor het geslacht van de overige woorden, die tot de peripherie der bedoelde stofgroepen behooren, wilden wij de leerlingen der lagere school vrij gelaten zien, om zich te richten naar het beschaafde taalgebruik en het voorbeeld der beste schrijvers.

[p. 215]

Korte woordenlijst.

a

aalmoes v.
aandacht v.
aanhang m.
aanhef m.
aanleg m.
aanval m.
aanvang m.
aanvoer m.
aanwas m.
aarde v.
achterdocht v.
adder v.
adel m.
adelaar m.
afbraak v.
aflaat m.
afrit m.
afschuw m.
afspraak v.
aftrek m.
afzet m.
akker m.
almanak m.
angel m.
appel m.
ar v.
arbeid m.
arend m.
ark v.
arm m.
aster v.
avond m.

b

baard m.
ban m.
bark v.
baviaan m.
bef v.
beitel m.
bek m.
beker m.
berg m.
berk m.
bes v.
beschuit v.
beuk m. (uitsluitend als boomnaam)
beurt v.
bever m.
bezem m.
biefstuk m.
biet v.
big v.
bij v.
Bijbel m.
bijval m.
blik m.
bliksem m.
bloei m.
bloem v.
bodem m.
boekweit v.
boezem m.
boezeroem m.
bokking m.
boog m.
boom m.
boomgaard m.
boon v.
borg m.
borrel m.
borstel m.
boter v.
bouw m.
bouwval m.
brand m.
brem v.
breuk v.
brief m.
brui m.
bruiloft v.
buffel m.
bui v.
buik m.
buit m.
bunder m.
burg m.
bussel m.
buurt v.

d

daad v.
daader m.
dadel v.
dag m.
dageraad m.
dam m.
damp m.
dank m.
dans m.
das v.
dauw m.
deemoed m.
degen m.
den m.
deugd v.
diefstal m.
dijk m.
disch m.
distel v.
do of c, v.
doek m.
dolk m.
donder m.
dood m.
doop m.
doorbraak v.
dorpel m.
dorschvlegel m.
douw m.
draad m.
draai m.
draak m.
drab v.
dracht v.
drank m.
drempel m.
driedekker m.
drift v.
droesem m.
dronk m.
droom m.
druif v.
duif v.
duim m.
duivel m.
[p. 216]
durf m.
duur m.
dwang m.
dwerg m.

e

eed m.
eendracht v.
eer v.
eerbied m.
egel m.
eigendom m.
eigendunk m.
eik m.
eikel m.
eisch m.
ekster v.
elleboog m.
emmer m.
engel m.
enkel m.
erwt v.
eschdoorn m.

f

fa = f, v.
fabel v.
fiets v.
fluit v.
foef v.
fooi v.
forel v.
fout v.
fuif v.

g

gaai v.
gaffel m.
gal v.
galei v.
galm m.
geesel m.
geest m.
gezichteinder m.
gieter m.
gift v.
glans m.
gloed m.
gom v.
gordel m.
gort v.
graad m.
grap v.
greep v.
grendel m.
grens v.
grief v.
griep v.
gril v.
groei m.
groet m.
grond m.
grondslag m.
gruwel m.
gulden m.
gunst v.

h

haak m.
haakpen v.
haard m.
hagedis v.
hagel m.
halm m.
hals m.
hamer m.
handel (en samenstellingen) m.
haring m.
harp v.
harpoen m.
hartstocht m.
haver v.
havermout v.
havik m.
heester m.
helm m.
hemel m.
hennep v.
herfst m.
heuvel m.
hik m.
hoed m.
hof m.
hond m.
honger m.
honing m.
hoovaardij v.
houw m.
hulp v.
huur v.

i

iep m.
IJsel m.
ijver m.
indruk m.
ingang m.
inham m.
inkeer m.
inleg m.
inslag m.
inval m.
invloed m.
invoer m.
inzet m.

j

jacht v.
jasmijn v.
jeugd v.
jicht v.
jubel m.
jurk v.

k

kaas v.
kalender m.
kandelaar m.
kaneel v.
kanjer m.
kans v.
kansel m.
kap v.
kapel v.
kapstok m.
kar v.
katoen v.
kauw v.
kegel m.
kelder m.
kelk m.
kerker m.
ketel m.
[p. 217]
keus v.
klacht v.
klad v.
klank m.
klapper m.
klepper m.
klok v.
klomp v.
klucht v.
knak m.
knal m.
knauw m.
kneep v.
knel v.
knevel m.
knobbel m.
knoest m.
knoet m.
knol m.
knoop m.
koek v.
koekoek m.
koepel m.
koers m.
koets v.
koffie v.
kogel m.
koker m.
kolbak m.
kolder m.
kolf m.
kolk m.
komkommer v.
kommer m.
komst v.
kook v.
kool v.
koop (en samenstellingen) m.
koorts v.
kop m.
kouseband m.
kous v.
kraai v.
krab v.
kracht v.
krans m.
krekel m.
krent v.
kreuk v.
kriek v.
krijg m.
kruim v.
kunst v.
kuur v.
kwaal v.
kwal v.
kwart v.

l

la = a, v.
laars v.
lach m.
larve v.
laster m.
lauwer m.
lei v.
Lek v.
lelie v.
lepel m.
les v.
leugen v.
leut v.
liefde v.
lier v.
linde v.
linze v.
list v.
lof m.
lommerd m.
luchter m.
luis v.
luister m.
luit v.

m

maan v.
Maas v.
maat v.
macht v.
manier v.
mark m.
mast m.
meermin v.
mees v.
melk v.
mergel v.
mi = e, v.
mier v.
mijt v.
milt v.
min v.
moed m.
mof v.
moker m.
morel v.
morgen m.
morgenstond m.
mosterd m.
mot v.
mouw v.
mug v.
muilband m.
muis v.
musch v.
muts v.
mutsaard m.
muur m.

n

naald v.
naam m.
naamval m.
nachtegaal m.
nagalm m.
nagel m.
namaak v.
navraag v.
nederlaag v.
nestel m.
netel v.
neus m.
nijd m.
noen m.
noga v.
nood m.
noot v.

o

ochtend m.
oever m.
olie v.
olm m.
omhaal m.
[p. 218]
omslag m.
omvang m.
omzet m.
ondergang m.
oogst m.
ooievaar m.
oorlog m.
oorsprong m.
opbrengst v.
opdracht v.
ophef m.
oprit m.
opschik m.
opslag m.
opspraak v.
order v.
orkaan m.
ouderdom m.
overdracht v.
overlaat m.

p

paal m.
pacht v.
pad v.
panter m.
peen v.
peer v.
penning m.
pens v.
pepermunt v.
perelaar m.
pest v.
peul v.
pier v.
pijl m.
pijler m.
pilaar m.
pijn (en samenstellingen) v.
pil v.
plaag v.
plant v.
plas m.
plicht m.
plof m.
poel m.
polder m.
pont v.
poot m.
pot m.
praal v.
pracht v.
preek v.
pret v.
prijs m.
prikkel m.
prooi v.
pruim v.
pulp v.

r

raad m.
radijs v.
ragebol m.
ramp v.
rand m.
rang m.
ransel m.
rat v.
re = d, v.
reden v.
rechtspraak v.
reeks v.
regen m.
reiger m.
reis v.
reuk m.
reuzel v.
riem m.
rijgpen v.
rijkdom m.
rijksdaalder m.
Rijn m.
ring m.
roem m.
roep m.
roffel m.
rogge v.
rok m.
roof m.
rook m.
room m.
roos v.
rooster m.
rozijn v.
rubber v.
rug m.
rups v.
rust v.

s

salamander m.
samenhang m.
schaar v.
schalmei v.
schapebout m.
schar v.
schat m.
schedel m.
schel v.
schemer m.
schenkel m.
scherts v.
schets v.
scheur v.
schijn m.
schik m.
schoen m.
schok m.
schoot m.
schotel m.
schouder m.
schrabber m.
schreeuw m.
schrobber m.
schroom m.
schrik m.
schuier m.
schuilhoek m.
schuit v.
schuld v.
schurft v.
sering v.
si = b, v.
sintel m.
sisser m.
sjalot v.
sjees v.
sla v.
slaap m.
slag m.
slak v.
slang v.
[p. 219]
slee v.
sleep m.
sleutel m.
sloep v.
slok m.
sloot m.
smart v.
snaar v.
snavel m.
sneb v.
snik m.
snip v.
snoek m.
snuif v.
soda v.
soes v.
soep v.
sol = g, v.
spar m.
speld v.
sperwer m.
spiegel m.
spijker m.
spijs v.
spin v.
spoed m.
sport v.
spot m.
spraak v.
spreuk v.
sprong m.
staander m.
staar v.
staart m.
staat m.
stad v.
staf m.
stal m.
stam m.
stamper m.
stand m.
stap m.
stede v.
steek m.
steel m.
steen m.
stekel m.
stempel m.
stengel m.
ster v.
steun m.
stijl m.
stoel m.
stoet m.
stok m.
stoom m.
stoot m.
storm m.
straf v.
striem v.
strijd m.
stronk m.
stroom m.
stroop v.
struif v.
struik m.
stuip v.
stuiver m.
stut m.
stuw v.
suiker v.

t

taak v.
taal v.
taart v.
tabak v.
tabbaard m.
tak m.
takkenbos m.
talk v.
tand m.
tarwe v.
tast m.
teelt v.
teen m.
tegel m.
tekst m.
telg m.
tempel m.
tering v.
teugel m.
thee v.
tijd m.
tijloos v.
tik m.
tjalk v.
tocht m.
toedracht v.
toeleg m.
toer m.
toespraak v.
toets m.
toevoer m.
tol m.
tomaat v.
tong v.
tooi m.
toom m.
toon m.
toorn m.
top m.
tor v.
toren m.
traan v.
trans m.
trant m.
tred m.
trek m.
troep m.
trog m.
trom v.
troon m.
troost m.
tros m.
trots m.
trouw v.
truffel v.
trui v.
tucht v.
tuin m.
tulband m.
tulp v.
turf v.
tweedracht v.
tweespalt v.
twijfel m.
twist m.

u

uitbrander m.
uitgang m.
uitkijk m.
uitsmijter m.
[p. 220]
uitvoer m.

v

vaart v.
val m.
valk m.
valstrik m.
vangst v.
vedel v.
vederbos m.
veelvraat m.
veestapel m.
veger m.
verf v.
vijg v.
vla v.
vleugel m.
vlieg v.
vlijt v.
vlinder m.
vloed m.
vloeistof v.
vloek m.
vloer m.
vloo v.
vloot v.
vlucht v.
voet m.
volkenbond m.
volksoploop m.
vondst v.
voordracht v.
voorhang m.
vos m.
vrijdom m.
vrucht v.

w

waaier m.
waar v.
wacht v.
wagen m.
wal m.
wals v.
walm m.
wand m.
wandel m.
war v. (in de)
warboel m.
wasch v.
wasdom m.
wasem m.
weedom m.
weegbree v.
weg m.
wensch m.
wesp v.
wet v.
wierook m.
wijn m.
wikke v.
wil m.
wimpel m.
wind (en samenstellingen) m.
winde v.
windvlaag v.
wingerd m.
winkel m.
winst v.
winter m.
wissel m.
woeker m.
wol v.
wolfsklauw v.
wond v.
worp m.
wortel m.
wrevel m.
wrok m.

z

zaak v.
zalf v.
zalm m.
zang m.
zet m.
zetel m.
zijde v.
zilverling m.
zin m.
zolder m.
zomer m.
zon v.
zonsopgang m.
zorg v.
zuidwester m.
zuring v.
zwaai m.
zwabber m.
zwendel m.
zwengel m.
zwerm m.
zwier m.
zwijmel m.

 

Nijmegen, 8 October 1938.

 

JAC. VAN GINNEKEN.