Skiplinks

  • Tekst
  • Verantwoording en downloads
  • Doorverwijzing en noten
Logo DBNL Ga naar de homepage
Logo DBNL

Hoofdmenu

  • Literatuur & taal
    • Auteurs
    • Beschikbare titels
    • Literatuur
    • Taalkunde
    • Collectie Limburg
    • Collectie Friesland
    • Collectie Suriname
    • Collectie Zuid-Afrika
  • Selecties
    • Collectie jeugdliteratuur
    • Basisbibliotheek
    • Tijdschriften/jaarboeken
    • Naslagwerken
    • Collectie e-books
    • Collectie publiek domein
    • Calendarium
    • Atlas
  • Periode
    • Middeleeuwen
    • Periode 1550-1700
    • Achttiende eeuw
    • Negentiende eeuw
    • Twintigste eeuw
    • Eenentwintigste eeuw
Onze Taaltuin. Jaargang 9 (1940-1941)

Informatie terzijde

Titelpagina van Onze Taaltuin. Jaargang 9
Afbeelding van Onze Taaltuin. Jaargang 9Toon afbeelding van titelpagina van Onze Taaltuin. Jaargang 9

  • Verantwoording
  • Inhoudsopgave

Downloads

PDF van tekst (2.27 MB)

Scans (6.99 MB)

ebook (3.45 MB)

XML (1.01 MB)

tekstbestand






Genre

sec - taalkunde

Subgenre

tijdschrift / jaarboek


© zie Auteursrecht en gebruiksvoorwaarden.

Onze Taaltuin. Jaargang 9

(1940-1941)– [tijdschrift] Onze Taaltuin–rechtenstatus Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd

Vorige Volgende

Taalkaarten buik en kuit

De hier afgebeelde taalkaarten zijn tot stand gekomen aan de hand van de gegevens der eerste vragenlijst, in 1931 uitgezonden door de Dialectencommissie der Nederlandsche Akademie van Wetenschappen, die door ongeveer 2000 medewerkers voor ruim 1800 plaatsen werd ingevuld. De Zuidnederlandsche gegevens werden verzameld door de Zuidnederlandsche Dialectcentrale onder leiding van Prof. Dr. L. Grootaers, door leerlingen van Prof. Dr. L. Blanquaert, en door mondelinge enquêtes van den secretaris van bovengenoemde Commissie en een leerling van Prof. Dr. Jac. van Ginneken.

Ter aanduiding van het onderlichaam gebruikt het Nederlandsch twee woorden: buik en lijf. Vermoedelijk is het gebruik van lijf grooter dan deze kaart aangeeft. Verspreide lijf-gegevens in Overijsel, den Achterhoek, op de Veluwe, in de Alblasserwaard, de Vijf Heerenlanden, Noordbrabant, en Noord-Limburg steunen deze veronderstelling. Bij de invulling is men beïnvloed door het woord buik van de vragenlijst. Dit bewijzen de gegevens voor het noorden. Ter Laan vermeldt voor Groningen, dat het gewone woord is lief, maar wie zich deftig wil uitdrukken spreekt van buuk of boek. Ongeveer hetzelfde geldt voor Friesland. Ook daar spreekt men van pine in 't lief; maar daarnaast kent men buuk en boek. Lijf was en is ook in West-Duitschland bekend. Volgens het Rhein.

[pagina 252]
[p. 252]


illustratie

Hierdoor is deze kaart hoofdzakelijk van belang voor den klinker van het woord buik. Groningen heeft in hoofdzaak buuk, Fries-Wrtb. was Bauch in de M.E. verachtelijk, drukte men zich netjes uit dan gebruikte men Leib. Dus tegenovergesteld aan het thans heerschende gebruik in Groningen. De vormen, die dit woordenboek geeft, zijn liff en laip; het Ostfri. Wrtb. geeft lîff, het Schlesw. Holst. Wrtb. lief. Ook dit vermeldt het gebruik van buuk als onbeschaafd.

[pagina 253]
[p. 253]

land boek. Behalve deze drie vormen vinden we nog de diphthong oi en de monopthong eu. De eerste in de Zaanstreek en omgeving, in het zuidoosten van Noordbrabant en in enkele deelen van Zuid-Nederland. Het aantal beuk-vormen in Noordbrabant, in hoofdzaak in de Meierij, is vrij aanzienlijk. Hier is klaarblijkelijk weer een neiging te diphthong te monophthongeeren. Een andere monophthong is nog de u, de verkorting van uu voor k in Noordholland en West-Vlaanderen.

Buik is in het geheele Westgermaansche gebied bekend. Mnl. buuc = onfr. bûk, ohd. bûh (nhd. bauch), mnd. ofri. bûk, ags. bûc, on. bûkr. Het woord hangt waarschijnlijk samen met buigen. Een oudere beteekenis is nl. vat; vgl. ags. bûc, flesch, kan. Sedert Kiliaen kent men ook beuk in de beteekenis: schip van een gebouw, een (oorspronkelijk dialectische?) bijvorm van buik, dat ook in deze beteekenis voorkomt. In Zeeland en Vlaanderen kent men nog beuk in den zin van borstlap (nndl. wdb. II, 2270). Uit het germ. is het woord in de rom. talen overgegaan: ofr. buc, bijenkorf, sp. buque, scheepsruim, it. buco, buca, holte, gat.

Ter aanduiding van het dikste gedeelte van het onderbeen is voor Noord-Nederland kuit vrijwel het eenige woord. Het verspreidingsgebied ervan is ongeveer gelijk aan dat van buik, de verhouding van kuut tot koet is echter geheel anders. Bovendien treffen we in Zeeland een gedelabialiseerde vorm kiet(e) uit kute aan. De vorm kijte, die Kiliaen vertaalt met sura en pulpa is een parallelle delabialisatie uit kuit. Dit woord komt voor in het Zeeuwsch en het Vlaamsch, b.v. in Pittem, Zuitschote, Geluveld, Kuurne en Oostroozebeke. Overigens treffen we bij dezelfde klinker varianten aan in dezelfde gebieden als bij buik. Losse kuut-vormen werden nog opgegeven voor Enkhuizen, Volendam, Geldrop, Maarheeze, en Budel. Ook de Waddeneilanden hebben kuut, Wieringen echter heeft kuit, Urk keat. In den regel is in het Urksch ea (εͩ) de representant van ui2. Er is echter geen reden aan te nemen, dat we in kuit met een ui2 te doen hebben. Losse koet-vormen vinden we in Heek en Gulpen. Slechts zelden werden ou-vormen opgegeven, en wel kout voor Oss, Nuland, Veghel, Volkel, Keldonk, en St. Oedenrode, bouk voor Oss. Deze ou-vormen zijn diphthongeeringen uit koet en boek, parallel aan de ui-vormen uit uu.

Kuit beteekent oorspronkelijk weeke massa en is identiek met kuit, vischzaad. In het fri. en het mnd. staan deze vormen ook naast elkaar, maar eveneens beteekent het russ. ikrá zoowel het

[pagina 254]
[p. 254]


illustratie

lichaamsdeel als kuit van visch en kaviaar.

Zuid-Nederland kent naast kuit, dat slechts hier en daar werd opgegeven, bra en kwak. De kaart geeft slechts bra en broa, daar er een groot aantal klankvariaties is, waarvan hier op dit kleine formaat de grenzen niet nader kunnen worden aangegeven, b.v. braai, braie, breie, broe, browe, braen(?), brougen. Dit wgerm. woord had oorspronkelijk de beteekenis van: vleezige deelen van het lichaam. Het mnl. kent brâde, dat toen reeds bestond

[pagina 255]
[p. 255]

in de samenstelling wildbraad, Kiliaen braede en braeye. Het ohd. kent brâto (nhd. braten), brât, os. brâdo, mnd. brâde, ags. braede; het on. brâð in de beteekenis rauw vleesch. Het woord is ook in het romaansch overgegaan, mlat. brado. Het is niet verwant met braden, wellicht met murw, net als blijde verwant is met mild (zie Franck-Van Wijk). Ook het eng. heeft brawn in de beteekenis: vleezige gedeelten van het lichaam. Braume is, evenals bradem, braam een secundaire afleiding, zooals ohd. chrâdam naast krât, blâdem naast blât (nndl. wdb. III, 981). In het Brabantsche gebied komt braam voor naast de andere genoemde vormen. Zoo vermelden onze gegevens voor Brussel brěji, terwijl Schuermans daarvoor braam opgeeft en ook bij Houwaert bradem voorkomt, evenals bij den Antwerpenaar v.d. Borcht.

Kwak komt in de Kempen voor. Het is verwant met kwak in in de beteekenis van week, flauw, zwal, slap. Kiliaen kent het in den vorm quack en de beteekenissen pulpa en torus, maar in het mnl. komt het in deze beteekenis nog niet voor.

Naast deze vormen zijn er nog enkele interessante woorden. Zoo is voor Mheer en Remersdaal opgegeven hiesse. Deze opgaven zijn waarschijnlijk wel juist. Hiesse hangt toch samen met hisenbein, dat bekend is in de omgeving van Barmen, Elberfeld, Ruhr, Düsseldorf, N. Cassel enz. in de beteekenis: voorpoot van een varken boven het gewricht. Kluge verklaart dit als ijsbeen. Uit het ijsbeen, het scheenbeen werden schaatsen gemaakt. Daarna werd dit woord overgedragen op het been met het vleesch er aan, dus ham. Ook Kiliaen kent isebeen, ischbeen, ijsbeen. Het eerste dus ijsbeen, het tweede waarschijnlijk verwant met lat.-gr. ischia, heup. Het nndl. wdb. kent ijsbeen uitsluitend in de beteekenis heupbeen en dijbeen. Het vleezige van de kuit maakt echter de overdracht waarschijnlijk.

Talrijk zijn de overige benamingen voor kuit in Zuid-Nederland, die echter slechts hier en daar voorkomen en in hun verklaring geen moeilijkheden opleveren. B.v. het vet van het been, de bal, het dik van het been, de peze en als mv. molessen (van fr. mollet). Batse vinden we slechts in Houthalen. Misschien is deze vorm een overdracht, zooals hiesse. In Limburg komt het nl. voor in de beteekenis bil.

Vergelijken we deze beide kaarten met de muis-kaart uit Kloeke's Expansie dan treft ons de groote overeenkomst van de gediphthongeerde gebieden, en van die met muus en buuk. Ook de

[pagina 256]
[p. 256]

drie enclaves met uu in Noordbrabant en het oosten van Zuid-Nederland vinden we hier terug. We hebben hier dan ook te doen met woorden die ongeveer in dezelfde gebruikssfeer liggen. De verhouding van kuut en koet is echter geheel anders. Voor dit woord moeten we wel een umlautsfactor aannemen. Hierop wijst misschien ook het behoud van de slot-e in een grooter gebied dan de gewone niet-apocopeering. Van een expansie kan hier moeilijk sprake zijn, daar de umlautsvormen ook in West-Duitschland voorkomen. Het Rhein. Wrtb. geeft kütt naast kute, het Ostfri. küte naast kût, het Schlesw. Holst. küt. Maar alleen in het laatste vinden we buuk voor buik. Ook het Limburgsche broa-gebied zet zich over onze grenzen voort. Het Rhein. Wrtb. kent braden voor het Moselfr., het Wrtb. der Westfäl. Mundart bråe.

 

Amsterdam, Januari 1940.

JO DAAN.


Vorige Volgende

Footer navigatie

Logo DBNL Logo DBNL

Over DBNL

  • Wat is DBNL?
  • Over ons
  • Selectie- en editieverantwoording

Voor gebruikers

  • Gebruiksvoorwaarden/Terms of Use
  • Informatie voor rechthebbenden
  • Disclaimer
  • Privacy
  • Toegankelijkheid

Contact

  • Contactformulier
  • Veelgestelde vragen
  • Vacatures
Logo DBNL

Partners

Ga naar kb.nl logo KB
Ga naar taalunie.org logo TaalUnie
Ga naar vlaamse-erfgoedbibliotheken.be logo Vlaamse Erfgoedbibliotheken

Over dit hoofdstuk/artikel

auteurs

  • Jo Daan


datums

  • januari 1940


taalkunde

  • Woorden (lexicografie)

  • Dialectologie

  • Historische taalkunde