Skiplinks

  • Tekst
  • Verantwoording en downloads
  • Doorverwijzing en noten
Logo DBNL Ga naar de homepage
Logo DBNL

Hoofdmenu

  • Literatuur & taal
    • Auteurs
    • Beschikbare titels
    • Literatuur
    • Taalkunde
    • Collectie Limburg
    • Collectie Friesland
    • Collectie Suriname
    • Collectie Zuid-Afrika
  • Selecties
    • Collectie jeugdliteratuur
    • Basisbibliotheek
    • Tijdschriften/jaarboeken
    • Naslagwerken
    • Collectie e-books
    • Collectie publiek domein
    • Calendarium
    • Atlas
  • Periode
    • Middeleeuwen
    • Periode 1550-1700
    • Achttiende eeuw
    • Negentiende eeuw
    • Twintigste eeuw
    • Eenentwintigste eeuw
Onze Taal. Jaargang 8 (1939)

Informatie terzijde

Titelpagina van Onze Taal. Jaargang 8
Afbeelding van Onze Taal. Jaargang 8Toon afbeelding van titelpagina van Onze Taal. Jaargang 8

  • Verantwoording
  • Inhoudsopgave

Downloads

PDF van tekst (0.73 MB)

Scans (6.58 MB)

ebook (2.98 MB)

XML (0.32 MB)

tekstbestand






Genre

sec - taalkunde

Subgenre

tijdschrift / jaarboek


In samenwerking met:

(opent in nieuw venster)

© zie Auteursrecht en gebruiksvoorwaarden.

Onze Taal. Jaargang 8

(1939)– [tijdschrift] Onze Taal–rechtenstatus Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd

Vorige Volgende

[Nummer 12]

Bede om hulp.

Men verneemt dikwijls de klacht, dat onze overheid zoo weinig medewerkt, waar het betreft de bevordering van de zuiverheid der taal, ja zelfs dat zij, in plaats van mede te werken, zoo menigmaal in de stukken, die van haar uitgaan, een slecht voorbeeld geeft.

 

Het dient te worden erkend, dat de klacht niet geheel en al ongegrond is; wij allen hebben wel eens het hoofd geschud wanneer wij een staaltje van deze ‘overheidstaal’ onder de oogen kregen.

 

Wij spreken nu niet over de zgn. ‘Kanselarijtaal’; dat is een taal op zich zelf, die mag men niet meten met den maatstaf, die voor ons geldt. Natuurlijk, als onze regeeringsambtenaren zelf tot de overtuiging zouden komen, dat hun taal wel eenige herziening kon velen, en zij zelf zouden de hand aan den ploeg slaan, dan zou niets ons behoeven te beletten zulk een poging van harte toe te juichen.

 

Zoo is elders in deze aflevering sprake van het woord ‘dezerzijds’, gebezigd in een verklaring van den Minister van Buitenlandsche Zaken (‘dezerzijdsche goede wil’); allerminst een fraai woord, en misschien gemakkelijk te vermijden, maar een gevaar zien wij er niet in. Er is niet veel kans dat dit woord in de dagelijksche schrijftaal zal doordringen. Als een vader zijn zoon aanspoort tot ijver bij zijn studie en daarbij wijst op de opofferingen, welke hij, de vader, zich ten behoeve van zijn zoon heeft getroost, zal deze vader er niet licht toe komen te spreken van de ‘dezerzijdsche opofferingen’.

 

Anders evenwel staat de zaak, als de overheid woorden bezigt die heel bepaald fout zijn, maar toch dicht genoeg bij de goede woorden staan, om zonder erg aanvaard en in de gewone taal opgenomen te worden.

Zoo heeft onze militaire overheid het woord vorderen in omloop gebracht en dat is een kwaad ding. Nu op eens leest men overal van auto's die ‘gevorderd’ worden. Wie het woord voor het eerst ziet, kijkt even op; hij vraagt zich af, wat dat nu weer voor een vreemd woord is. Maar veel tijd is er niet om lang daarover na te denken; als men het den volgenden dag weer leest, schijnt het al iets minder vreemd en spoedig valt er niemand meer over: het kwaad is geschied.

Want een kwaad is het stellig: een goed woord uit ons spraakgebruik verdrongen en daarvoor in de plaats gesteld een woord, klaarblijkelijk gedachteloos overgenomen van onze Oosterburen. Een fout woord.

 

Stellig een fout woord; want wij kunnen niet spreken van de ‘vordering’ van auto's: onze taal vraagt hier opvorderen en opvordering. Immers, wat geven de woorden met op (opvorderen, opeischen, opvragen) te kennen? Dat iemand (of iets) gevraagd, geëischt, gevorderd wordt door iemand die hooger is - of zich hooger waant - in macht of rang, dan degene tot wien die vraag, die eisch, die vordering komt. Op wil in deze gevallen n.l. zeggen ‘tevoorschijn’, maar eigenlijk en ouder: ‘naar boven’, d.w.z. naar de plaats waar de machtige eischer zit. Zoo gaat het ook met ‘brengen’ tegenover ‘opbrengen’: wie iets brengt kan dat doen aan zijn gelijke of zelfs aan zijn mindere; wie iets opbrengt niet. Evenzoo is er verschil tusschen: ik vraag hem geld (te leen b.v.) en: ik vraag het geld op (waarop ik recht heb, omdat het mijn eigendom is).

[pagina 54]
[p. 54]

Het gevolg van deze differentiatie is een ander verschil. Vroeger kon men zeggen: ik eisch de stad - in den zin van ‘ik eisch uit hoofde van mijn macht de overgave van de stad’ of: ‘dat de stad wordt overgegeven’. Thans is dat onmogelijk, doch men kan nu wel zeggen: ik eisch de stad op. Met andere woorden: het object bij werkwoorden als ‘vorderen’ en ‘eischen’ is in deze beteekenis altijd verbaal, dat bij opvorderen, opeischen, opvragen - nominaal. Daarom kunnen de autoriteiten wel de ‘levering van motorrijtuigen vorderen’, maar de ‘motorrijtuigen zelf’ alleen ‘opvorderen’. Bij ‘vorderen’ geldt dan bovendien nog dat het tegenwoordig in zeer beperkt gebruik is; wij noemden reeds in onze aflevering van October: geld, rekenschap vorderen, beide wat ouderwetsche, min of meer staande uitdrukkingen. ‘Eischen’ wordt veel vrijer gebezigd en ‘vorderen’ - dat veel ouder is dan opvorderen - heeft nu een duidelijk waarneembare Duitsche kleur gekregen.

 

* * *

 

Zoo. En nu; wat moet er nu gebeuren? Onze leden weten het nu, en onze lezers; en de kranten krijgen het te zien en overal waar Onze Taal wordt verspreid, in de omringende landen, tusschen de bergen van Zwitserland, in Oost-Indië en in de West; in het warme Carolina en het koele Canada; in het verre Australië en in China, waar ook de krijg woedt - overal waar Nederlanders zijn die voelen voor hun taal, daar zal men het nu weten. Maar zal men het ook weten dáár, waar het kwaad zijn oorsprong heeft? - zal men het daar weten en iets willen doen?

 

Waarom moeten wij het eigenlijk zijn, die over deze dingen spreken? Met vriendelijke woordjes, omzichtig, om maar niemand te ontstemmen en daardoor misschien tegen ons in te nemen; vriendelijk, omdat wij immers iets hebben te vragen, moeten hopen op gehoor. Of men toch de taal wat zal willen ontzien.

 

Waarom moeten wij dit alles doen? Omdat wij betere vaderlanders zijn dan die anderen, die ons dit aandoen? Dwaasheid, wij hebben de vaderlandsliefde niet in pacht; wij hebben niets om ons op te laten voorstaan. Het is alleen maar, als men het toch maar wist, als men maar een beetje kon meegevoelen.

 

Intusschen, een gaaf stuk van de taal is alweer losgewrikt en dreigt in zee te storten; laat er hulp komen, voor het te laat is.


Vorige Volgende

Footer navigatie

Logo DBNL Logo DBNL

Over DBNL

  • Wat is DBNL?
  • Over ons
  • Selectie- en editieverantwoording

Voor gebruikers

  • Gebruiksvoorwaarden/Terms of Use
  • Informatie voor rechthebbenden
  • Disclaimer
  • Privacy
  • Toegankelijkheid

Contact

  • Contactformulier
  • Veelgestelde vragen
  • Vacatures
Logo DBNL

Partners

Ga naar kb.nl logo KB
Ga naar taalunie.org logo TaalUnie
Ga naar vlaamse-erfgoedbibliotheken.be logo Vlaamse Erfgoedbibliotheken