Skiplinks

  • Tekst
  • Verantwoording en downloads
  • Doorverwijzing en noten
Logo DBNL Ga naar de homepage
Logo DBNL

Hoofdmenu

  • Literatuur & taal
    • Auteurs
    • Beschikbare titels
    • Literatuur
    • Taalkunde
    • Collectie Limburg
    • Collectie Friesland
    • Collectie Suriname
    • Collectie Zuid-Afrika
  • Selecties
    • Collectie jeugdliteratuur
    • Basisbibliotheek
    • Tijdschriften/jaarboeken
    • Naslagwerken
    • Collectie e-books
    • Collectie publiek domein
    • Calendarium
    • Atlas
  • Periode
    • Middeleeuwen
    • Periode 1550-1700
    • Achttiende eeuw
    • Negentiende eeuw
    • Twintigste eeuw
    • Eenentwintigste eeuw
Onze Taal. Jaargang 12 (1943)

Informatie terzijde

Titelpagina van Onze Taal. Jaargang 12
Afbeelding van Onze Taal. Jaargang 12Toon afbeelding van titelpagina van Onze Taal. Jaargang 12

  • Verantwoording
  • Inhoudsopgave

Downloads

PDF van tekst (1.02 MB)

ebook (3.07 MB)

XML (0.49 MB)

tekstbestand






Genre

sec - taalkunde

Subgenre

tijdschrift / jaarboek


In samenwerking met:

(opent in nieuw venster)

© zie Auteursrecht en gebruiksvoorwaarden.

Onze Taal. Jaargang 12

(1943)– [tijdschrift] Onze Taal–rechtenstatus Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd

Vorige Volgende

[Vragen]

‘Nu wil ic mi gaen begeven In een clein cloosterkijn Ende draghen corte wilen Ende worden een nonnekijn.’ Hier zal ‘wile’ wel sluier beteekenen (voile?). Maar dan verder: ‘Si nam hem in haren armen, Si custe hem voor den mont In eener corten wilen Tot also menigher stont.’ Hier zal ‘wilen’, denk ik, wijl beteekenen, een korte wijle, een korte tijd. Maar wat beteekent: ‘Tot also menigher stont’, in samenhang met die ‘corte wile’?

§§ - Ja, dat eerste wilen is: sluier, voile; ook het Eng. veil is er mee verwant. In het Vlaamsch kent men nog wiele. Deze woorden vinden hun oorsprong in lat. velum. En bij het tweede wilen hebben wij inderdaad te doen met ons wijl(e), poos, tijd. Eng. while. Een oud woord; naar wij in Franck-Van Wijk lezen afkomstig van een indo-germaansche basis, die ‘rusten’ uitdrukte en in lat. quies terug te vinden is. Overeenkomstige vormen in het Gotisch drukken uit: ‘rustplaats, bed’ en ‘talmen’.

Wij kennen het werkwoord ‘verwijlen’, vertoeven, en het voegwoord ‘terwijl’, te der wilen, op den tijd, oorspronkelijk met ‘dat’: te der wilen dat, terwijl dat, op den tijd, dat.

Dan ons wijlen, dat samenhangt met mnl. wîlen: vroeger. Het bijwoord bijwijlen was oorspronkelijk de 3de naamval meerv. van wile met het voorzetsel ‘bij’.

En nu de vertaling van ‘In eener corten wilen Tot also menigher stont’: In een korte wijle zoo menigmaal. ‘Tot’ beteekent dikwijls ‘te’ in het mnl., nl. bij tijdsomstandigheden. ‘Tot menigher stont’ is dus: op menig oogenblik, menigmaal, dikwijls.

 

‘Dat is goed’, zei hij en stak een sigaar op. - ‘Zou dat werkelijk waar zijn?’ vroeg hij en keek zijn vriend scherp aan. Er zijn schrijvers bij wie ik dezen vorm niet vind. Enkelen schijnen hem opzettelijk te mijden, anderen bij intuïtie.’ v. B.

§§ - Deze opmerking betreft dus het al of niet geoorloofde van zinssamentrekking. Wat zijn de regels die men daarvoor pleegt te volgen? Zindeelen, die twee of meer opeenvolgende nevengeschikte zinnen gemeen hebben, kunnen ééns uitgedrukt en verder weggelaten worden, mits zij in dezelfde beteekenis, denzelfden vorm en dezelfde functie voorkomen. Alleen mag het werkwoord verschillen in persoon en getal. Verder plegen oudere grammatici ook te eischen, dat de woordschikking der beide niet-samengetrokken zinnen ten aanzien van het weg te laten gedeelte gelijk zij. En daar zondigen deze zinnen tegen. Want we hebben, volledig gezien: ‘zei hij’ en ‘hij stak’ naast elkaar.

Brill geeft als voorbeeld: ‘voor u zelven zijt gij zorgvuldig, maar verwaarloost anderen’. Hier mag ‘gij’ niet ontbreken. Goed is de samentrekking in: ‘gij zijt zorgvuldig voor u zelven, maar verwaarloost anderen’. Dat dichters nogal eens afwijken, illustreert Brill voornamelijk met Bilderdijk. In vroegere eeuwen was men ook minder veeleischend in dezen; Hooft, dien men doorgaans daarvoor aanhaalt, ging welbewust en opzettelijk de toen gebruikelijke vrijheid ver te buiten.

De grond voor de regels zal liggen in de behoefte aan klaarheid; de in de vraag gegeven zinnetjes zijn echter zoo klaar mogelijk. En zij hebben het voordeel, dat zij de gelijktijdigheid der twee handelingen kort en krachtig uitdrukken. De invoeging van ‘(en) hij’ geeft meer opeenvolging aan.

Wij voor ons zouden in lossen levenden verteltrant deze samentrekking niet zoo absoluut durven veroordeelen; anderzijds zou het niet goed zijn, in het algemeen dezen eisch te laten vallen.

 

‘Hiermede bevestigen wij de ontvangst van Uw brief dd.... en deelen U mede enz.’ ‘Uit Uw brief trekken wij de conclusie dat enz.... en vernemen verder, dat...’ Is deze constructie juist of behoort in den tweeden zin het onderwerp te worden herhaald?’

§§ - Met betrekking tot ‘inversie’: de constructie is o.i. niet af te keuren indien in den tweeden zin de inversie gehandhaafd kan blijven. Dit is hier het geval; ‘hiermede’ en ‘uit Uw brief’ kan ook op den tweeden zin betrekking hebben. Wenscht men de inversie niet voort te zetten dan dient het pers. vnw. herhaald te worden.

Een andere vraag is of het aanbeveling verdient, zooals hier is geschied, heel verschillende dingen met ‘en’ aan elkaar te rijgen, in plaats van ze in afzonderlijke zinnen te zetten. Zoo zal voorbeeld 2 allicht beter uitgedrukt worden door: Uit Uw brief... enz. Wij vernemen verder nog,...

 

‘Welke woordschikking bezigt men na: trouwens en immers?’ G.

§§ - ‘Trouwens’ vóór aan den zin is te beschouwen als een uitroep, zooals: waarlijk, op mijn woord, heusch, men zou dan een komma achter het woord kunnen zetten. De gewone woordorde is hier vaste regel; inversie bij vóóropgesteld ‘trouwens’ komt ons heel vreemd voor. Daarentegen zal bij vóóropgeplaatst ‘immers’ (hetgeen op zichzelf niet de meest voorkomende plaats is) de inversie de regel zijn, of althans geweest zijn. Vele bijbelplaatsen wijzen daar al op. Maar zooals men een enkele maal bij: evenwel, niettemin en dgl., vooropgaand, de gewone orde behoudt (dan echter komma achter evenwel, niettemin), zoo kan men ook zeggen: Immers, wij weten. Dat ‘immers’ is dan zooiets als een zinnetje apart: immers, het staat vast: wij weten... Maar de gewone plaats van immers is niet vooraan.

 

‘Wat beteekent eigenlijk: hardstikken?’ v. B.

§§ - Het Wb. d. Ndl. Taal verwijst bij dit woord naar: hartsteken, dat, zegt het, in de beschaafde spreektaal gewoonlijk (en waarschijnlijk juister) in den vorm: hartsteke voorkomt; in de volkstaal har(t)stikke, har(t)stukke, hartstikkend; daarnaast (bij oudere schrijvers) gelijkbet. hartsteek, in verbasterden vorm: hartstik, harstig.

Het oudste en zeker oorspronkelijke - gelijk trouwens nog het gewone - gebruik van dit woord, is dat het gebezigd wordt als een bepaling bij het bnw. ‘dood’. De vormen hartsteek en hartsteeks geven grond voor de onderstelling dat niet hartsteken, maar hartsteke de oudste vorm is, en dat men hier te doen heeft met een verbogen naamval van het znw. hartsteek. Dit leidt verder tot het vermoeden dat er vroeger een uitdrukking heeft bestaan als: bi hartsteke doot, ‘door een hartsteek dood’, welke tot ‘hartsteke of hartsteek (en met een bijwoordelijke -s: hartsteeks) dood’ werd verkort of vervormd.

[pagina 72]
[p. 72]

‘Is het gebruik van “indertijdsch”, als bijv. nw. voor: “indertijd gedaan” geoorloofd? Men ziet “tusschentijdsch” herhaaldelijk als bijv. nw. gebruikt. Wat is de grens voor het geoorloofde gebruik van een bijwoord als bijv. nw.?’ Ta.

§§ - Tusschentijdsch kan afleiding zijn van het zelfst. nw. tusschentijd (in den - gebeurend); een denkelijk vrij jonge vorming, die eenmaal ingeburgerd is, maar geen navolging verdient, want in dit gebruik is het achtervoegsel -sch niet meer productief. Veel ouder zal het bijw. tusschentijds zijn, gezien het op gelijke wijze gevormde middelnedl. ‘tusschenmaels’, tusschentijds. Ook dit is een afleiding van het znw. tusschenmael (tusschentijd). Het woord levert dus geen rechtvaardiging op van vormingen als indertijdsch bij de bijw. uitdrukking in der tijd. Een bijwoord ‘indertijds’ bestaat niet, en zal ook wel nooit, zelfs door den modernsten taalschepper gemaakt zijn. De vorming is even vreemd als uitermaatsch, indiervoegsch, opdebeensch zou zijn. Zoo'n vorming is in onze taalhistorie echter niet te eenen male onmogelijk: bijdehandsch (het bijdehandsche paard: dat zich bij de (linker)hand bevindt, het linksche (van een span)). De grens voor de vorming van adjectieven op -sch bij bijwoorden op -s ligt in het algemeene, overgeleverde gebruik; en dit laat er maar enkele toe; algemeen is het echter bij de bijwoorden op -lings, -lijks en -waarts.

 

‘Waar komt de uitdrukking: “een gas eieren” (voor: 4 eieren) vandaan? Ik ontmoette het nergens elders dan in Nijmegen.’ v.d. S.

§§ - Het Wb. der Nedl. Taal verklaart ‘gast’ (‘garst’) als: een vier- of zestal garven gemaaid graan, tegen elkander aan gezet om te drogen; een hok. Bij uitbreiding, meest in den vorm ‘gas’: viertal, inzonderheid van eieren gebruikt. Daar het woord in andere germaansche talen of tongvallen niet schijnt voor te komen, en de afleiding onbekend is, kan naar den juisten vorm slechts gegist worden. Neemt men echter in aanmerking, dat in het Geldersch dialect, inzonderheid in het Saksisch gedeelte van het gewest, de r in vele gevallen niet of nauwelijks gehoord wordt en ook in eenige Nederlandsche woorden voor de s wordt uitgestooten, dan schijnt de vorm ‘garst’, welke inzonderheid gebezigd wordt van de boekweit te velde, zuiverder, en is dus gast door syncope der r ontstaan. Of echter de t een organisch deel des woords uitmaakt, dan wel ten gerieve der uitspraak daaraan is toegevoegd, is vooralsnog niet te beslissen.

Aldus het Woordenboek. Het lijkt ons echter meer waarschijnlijk, dat de t er bij behoort en is weggelaten, dan dat zij zou zijn toegevoegd; in het Geldersch dialect wordt, naar wij meenen, vooral een slot-t nà s (f, ch) weggelaten.

 

‘Zoudt U eens het woord kapsijzen (het omslaan van een schip) willen behandelen? Het is een uitdrukking die velen blijkbaar niet kennen, terwijl anderen het woord zeer gewoon voorkomt’. v.d. S.

§§ - Het woord beteekent inderdaad: omslaan, kantelen, van een vaartuig gezegd. Het Wb. d. Ndl. Taal schrijft het woord met ei en zegt, dat 't het vroegst in Van Lennep's Zeemans-Wb. (1856) voorkomt en in deze spelling, ofschoon er voor de schrijfwijze met ij misschien meer te zeggen valt. Ontleend aan eng. to capsize; van onbekenden oorsprong, zegt het Wdb. Maar Van Wijk zegt dat het wel uit spa. capuzar, ‘onderduiken’, (van lat. caput) afgeleid wordt.

 

‘Is de verkorting “artt.” van het woord artikelen juist? Zoo ja, waar komt de tweede t vandaan?’

§§ - De verdubbeling van de laatste letter duidt het meervoud aan. Artt., vbb., M.M.H.H., E.E.P.P.: artikelen, voorbeelden, Mijne Heeren, Eerwaarde Paters.

Wij vinden deze wijze van afkorting reeds in het Latijn; cod. voor codex, codd. voor codices (meervoud).

 

‘Smyrna tapijt en China vaas zijn fout; waarom is dan Bokhara kleedje goed? Of is het misschien ook fout en behoort er een streepje tusschen?’

§§ - Wie heeft uitgemaakt, dat ‘een Bokhara kleed’ goed is? 't Zal dan in elk geval wel een samenstelling verbeelden, zooals Sumatra-tabak, Java-koffie.

‘Ik heb geleerd, dat de g voor het achtervoegsel -lijk verscherpt wordt en tusschen die beide geen e ingelascht mag worden; dus: heuglijk, ontzaglijk. Waarom schrijft men dan toch wel: mogelijk, zorgelijk, walgelijk’. G.

§§ - Men schrijft moge-, zorge-, walge-lijk, omdat men het zoo zegt. Daarentegen zegt men niet: heugelijk, ontzaggelijk, maar heuchelijk, ontzachelijk. Om die wisseling van g en ch in hetzelfde woord te vermijden en toch de uitspraak zoo nabij te blijven als mogelijk is, heeft men den bekenden regel gesteld; door de e hier weg te laten, werd de g vanzelf verscherpt bij de uitspraak van het woord.

 

‘Toen de jongen niet boven kwam, dook de badmeester en bracht deze hem aan de oppervlakte.’ Het gaat hier om het woord ‘deze’. Kan de toevoeging van dit woord beschouwd worden als Tante Betje?’

§§ - Wij behoeven deze constructie niet als tante-Betje te beschouwen; immers, het in den eersten zin gezegde, dat de inversie teweegbracht, heeft ook betrekking op den tweeden zin en wij mogen dus de inversie daar handhaven. Wij kunnen ook het verband verbreken en zeggen: en deze bracht hem aan de oppervlakte.

 

‘Wat beteekent “brui” in de uitdrukking: ergens de brui van geven?’ v. H.

§§ - Te oordeelen naar hetgeen het Wbd. d. Ndl. Taal er van zegt, hebben wij hier te doen met een woord Brui, als collectieve, min of meer minachtende benaming van een ‘mengelmoes’ van allerlei dingen van geringe waarde, die men niet nader kan of wil aanduiden. ‘Den brui hebben van iets of iemand’, met betrekking tot een zaak: er niets van willen weten, er niets (meer) mee te doen willen hebben; er niet van gediend, niet op gesteld zijn.

 

‘Wij verzoeken U de emballage te willen terugzenden’. Het woord ‘willen’ moet hier uit. Het verzoek is niet de emballage te willen zenden, maar ze werkelijk te zenden.’

§§ - Een beleefdheidsterm, waartegen wij geen bezwaar mogen maken. Nous vous prions de bien vouloir nous dire; wij verzoeken U ons (wel) te willen mededeelen. Wij verzoeken U hiervan (wel) kennis te willen nemen.

 

‘Dat scheelt belangrijk. Dit is geen goed Nederlandsch. Zeg: dat scheelt veel, of weinig, meer of minder e.d.; of: het is een belangrijk verschil.’

§§ - Wij zijn het met dezen lezer eens, waar hij pleit voor de vervangende uitdrukking. Maar dat ‘belangrijk’, als bijwoord (van graad) gebezigd, ‘geen goed Nederlandsch’ zou zijn, gaat ons te ver. Het Wb. d. Ndl. Taal kent het een plaats toe in de ‘jongere’ taal. ‘Hij heeft sinds dien tijd zijn vermogen belangrijk vermeerderd.’

 

‘Wat moet het zijn: te eener en te anderer zijde; ter eener en ter anderer zijde; of: ter eene en ter andere zijde?’ G.

§§ - Ter eener en ter anderer zijde. Vgl.: ter bekwamer tijd, ter goeder, elfder uur, ter rechterzijde, ter linkerhand, enz. Het beteekent nl.: aan den eenen, aan den anderen kant. Het lidwoord hoort er bij.

 

‘Maar waarom schrijft men dan: te dezer plaatse, te zijner gedachtenis?’ G.

§§ - Omdat ter dezer plaatse, ter zijner gedachtenis zou beteekenen (ter = te der): te de deze plaats, tot de zijne gedachtenis. En dat is wantaal.

 

‘Met ingang van 1 Mei worden de beide zalen geopend tot 6½ u.’ Is dit wel goed uitgedrukt? G.

§§ - Wij zouden zeggen van niet. Waarom niet: zullen open (geopend) zijn (blijven) of iets dergelijks?

 

In een berichtje over een brand vermeldt de krant: ‘De oorzaak is vermoedelijk ontstaan door kortsluiting’. Dus: niet de brand is ontstaan door kortsluiting, maar de oorzaak. Waar de brand dan door ontstaan is? Door zijn oorzaak natuurlijk.


Vorige Volgende

Footer navigatie

Logo DBNL Logo DBNL

Over DBNL

  • Wat is DBNL?
  • Over ons
  • Selectie- en editieverantwoording

Voor gebruikers

  • Gebruiksvoorwaarden/Terms of Use
  • Informatie voor rechthebbenden
  • Disclaimer
  • Privacy
  • Toegankelijkheid

Contact

  • Contactformulier
  • Veelgestelde vragen
  • Vacatures
Logo DBNL

Partners

Ga naar kb.nl logo KB
Ga naar taalunie.org logo TaalUnie
Ga naar vlaamse-erfgoedbibliotheken.be logo Vlaamse Erfgoedbibliotheken