Skiplinks

  • Tekst
  • Verantwoording en downloads
  • Doorverwijzing en noten
Logo DBNL Ga naar de homepage
Logo DBNL

Hoofdmenu

  • Literatuur & taal
    • Auteurs
    • Beschikbare titels
    • Literatuur
    • Taalkunde
    • Collectie Limburg
    • Collectie Friesland
    • Collectie Suriname
    • Collectie Zuid-Afrika
  • Selecties
    • Collectie jeugdliteratuur
    • Basisbibliotheek
    • Tijdschriften/jaarboeken
    • Naslagwerken
    • Collectie e-books
    • Collectie publiek domein
    • Calendarium
    • Atlas
  • Periode
    • Middeleeuwen
    • Periode 1550-1700
    • Achttiende eeuw
    • Negentiende eeuw
    • Twintigste eeuw
    • Eenentwintigste eeuw
Onze Taal. Jaargang 12 (1943)

Informatie terzijde

Titelpagina van Onze Taal. Jaargang 12
Afbeelding van Onze Taal. Jaargang 12Toon afbeelding van titelpagina van Onze Taal. Jaargang 12

  • Verantwoording
  • Inhoudsopgave

Downloads

PDF van tekst (1.02 MB)

ebook (3.07 MB)

XML (0.49 MB)

tekstbestand






Genre

sec - taalkunde

Subgenre

tijdschrift / jaarboek


In samenwerking met:

(opent in nieuw venster)

© zie Auteursrecht en gebruiksvoorwaarden.

Onze Taal. Jaargang 12

(1943)– [tijdschrift] Onze Taal–rechtenstatus Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd

Vorige
[pagina 82]
[p. 82]

[Vragen]

‘Ik zou gaarne eenige inlichtingen van U ontvangen omtrent het gebruik van de werkwoorden kennen en kunnen. Voor mijn gevoel is kennen, de kennis bezitten, de kunst verstaan, en zou het dus zijn: ik ken Fransch, ik ken paardrijden, hij kent zwemmen, dansen, Engelsch spreken, hij kent verscheidene talen.

Onder kunnen, meende ik, moet verstaan worden: in staat zijn tot, indien een invloed van buitenaf medewerkt. Ik kan zwemmen als het zwembad geopend is; zij kan breien als zij wol heeft; maar: zij kent van alles; haken, breien, stoppen enz.

Wat is er in deze redeneering niet juist? In haast alle gevallen gebruikt men kunnen en ik zal zelf ook schrijven: hij kan zwemmen, hoewel het voor mijn gevoel moet zijn: hij kent zwemmen.’ Ha.

 

§§ - Kunnen en kennen, oorspronkelijk een woordenpaar als drenken-drinken: kunnen-doen kennen.

Kunnen is nu vermogen, in staat zijn; hiervoor ‘kennen’ te bezigen vermijden wij thans, ‘zorgvuldig’ zegt het Wb. d. Nedl. Taal. Vroeger was dit anders; vroeger gebruikten wij deze woorden vrijelijk dooreen.

Kunnen. De geestelijke geschiktheid, kennis, bekwaamheid, bedrevenheid, vaardigheid enz., het door aanleg, studie of oefening verkregen vermogen (in ruimen zin) bezitten om iets te doen. Steeds met betrekking tot een verrichting. In verbinding met een - soms weggelaten - infinitief.

Kennen. Een persoon of een zaak zien of waarnemen als ons bekend, van vroeger, of naar de voorstelling die men er van heeft; weten of weder weten; zich herinneren, wie of wat men voor zich heeft, voor zich ziet, herkennen. Iemand in iets kennen, hem daarin erkennen, met hem te rade gaan. Iemand kennen als degelijk, verstandig enz. Met betrekking tot zaken, met den aard, het wezen er van bekend, vertrouwd zijn; die beseffen of doorgronden. Door onderricht, oefening, beoefening, gewoonte, bekend, vertrouwd zijn met iets.

Vooral in deze beteekenis wordt, ook buiten de eigenlijke volkstaal, vaak kunnen inplaats van kennen gebruikt (verg. hij kan een ambacht; zij kan de wijs van dat liedje niet; die hond kan kunstjes; zij kon van morgen haar les niet). Vermoedelijk geschiedt dit in de tegenwoordige taalperiode wel meestal tengevolge van verwisseling of verwarring van kunnen met kennen, maar historisch hebben hier vormen van kunnen recht van bestaan, en laat men dus ook in beschaafde taal voor zulke vormen plaats.

Wij zouden dus zeggen: ik ken Fransch, de Fransche taal; ik kan Fransch spreken. Ik ken de kunst van paardrijden, van zwemmen; ik kan paardrijden, zwemmen.

 

‘Wij hebben uit de correspondentie enkele zinnen gelicht, die wij U gaarne ter beoordeeling willen voorleggen:

1.Deze monsters blijven in mindering van de opdracht behouden. (De bedoeling is dat wij de monsters niet terugzenden; ze worden in mindering gebracht op het bestelde aantal).
2.U gelieve dit met Rijksijzer op te nemen.
3.De betreffende instantie zal U hieromtrent nader berichten. (Moet hier beslist desbetr. gebruikt worden?)
4.U voldeedt nog steeds niet aan ons verzoek de formulieren ingevuld terug te zenden.
5.De firma X. beschikt over een groote ervaring op dit gebied, het lijkt ons dan ook aangewezen haar met de uitvoering van het werk te belasten.
6.Wij geven U opdracht tot:
het wekelijksch wasschen van werkpakken.
7.Naar ondergronds gestuurde werklieden komen voor deze extra uitkeering niet in aanmerking.
Storingen ondergronds en bovengronds behooren na den dienst direct ter kennis van den opzichter gebracht te worden.
8.Koopvergunning op deze schakelaars hebben wij aangevraagd.
9.Wij zijn door dien maatregel voor de onmogelijkheid geplaatst nog verder onze producten aan de markt te brengen.’ St.

§§ - 1) worden behouden, of: behouden wij? 2) bespreken, behandelen? 3) desbetreffende, betrokken. 4) meervoudsvorm. 5) voor de hand te liggen? 6) misschien beter hier met s (bijwoordelijke vorm). 7) naar ondergronds schijnt minder aanbevelenswaardig. Storingen onder- en bovengrondsch. 8) voor? 9) letterlijke vertaling van een hd. uitdrukking, dunkt ons.

 

‘Er is te onzen kantore verschil van meening over de vraag, of het voegwoord “zoolang” al dan niet steeds gevolgd moet worden door het woordje “als”. Het verklarend handwoordenboek der Nederlandsche taal van Koenen-Endepols geeft enkele voorbeelden:

1.ik zal U dankbaar zijn, zoolang ik leef.
2.voor zoolang als het duurt.

Het taalgevoel van de onderteekenaarster van dezen brief zegt, dat in voorbeeld 1 het woord “als” inderdaad gemist kan worden, al zal de spraakmakende gemeente met evenveel gemak zeggen, zoolang als ik leef.

Waarom in voorbeeld 2 het woordje “als” is ingelascht, voelt teekenaarster dezes niet aan; voor zoolang het duurt klinkt haar volstrekt niet vreemd in de ooren.

Het voorbeeld, dat aanleiding was tot het verschil van meening vorenbedoeld, is het volgende:

“Het jaarlijksch weezenpensioen bedraagt f......, indien en zoolang als daarnaast weduwepensioen wordt uitgekeerd.” Naar het gevoelen van onderteekenaarster dezes kan het woord “als”, hoewel niet fout, hier gevoeglijk gemist worden.’

 

§§ - Het Wb. d. Ndl. Taal merkt ten aanzien van deze vraag op:

Achter verschillende bijwoorden, voorafgegaan door zoo, kan het onmiddellijk volgende correlatieve ‘als’ worden weggelaten, zoodat de verbinding der beide termen alleen door het aanwijzende ‘zoo’ geschiedt. Achter die bijwoorden, die gewoonlijk met ‘zoo’ verbonden en aaneengeschreven worden (zoodra, zoohaast, zoolang, zooveel, zoover(re), en zoozeer), is die weglating van ‘als’ zelfs de gewone regel. Zoodra hij kwam. Zoohaast hij mij zag. Zoolang ik leef. Zooveel mij betreft. Zoover ik weet. Zoozeer ik vrees. Uit diezelfde weglating zijn ook de elliptische uitdrukkingen: zoo goed mogelijk, zoo spoedig doenlijk, zoodra mogelijk, zooveel mij bewust, zoover mij bekend en dergelijke te verklaren.

 

‘Kunt U mij zeggen hoe een beoefenaarster der beeldhouwkunst moet worden genoemd? De eene noemt zich beeldhouweres en de andere beeldhouwster. Het Wb. d. Ndl. Taal geeft geen uitsluitsel, wat opvallend is omdat naast schilder wel het vrouwelijke schilderes vermeld wordt.’ Kn.

§§ - Dat het Wb. d. Ndl. Taal wel schilderes vermeldt, maar geen vrouwelijken vorm bij beeldhouwer, zal wel daarin zijn grond hebben, dat de vorm op -ster normaal geacht wordt, zoodat alleen de - exotische - vorm met -es behoeft opgegeven te worden. Over het algemeen zal men dezen laatsten vorm slechts toepassen, wanneer de eerste moeilijkheden oplevert. Wij kunnen moeilijk spreken van dans-ster, meest-ster, apotheek-ster. Zien-ster schijnt men ook niet te willen, wij spreken bij voorkeur van zieneres. Of wij bij zangeres met een analogische vorming te doen hebben?

 

‘In een boek las ik: “Mijn vader was boekhouder. Het was een eigenaardig romantisch-idealistisch man”. Dat het was lijkt mij fout; ik zou schrijven: hij was.’ Ke.

§§ - Het is hier stellig niet fout; het pers. vnw het (en de vorm 't, die zoowel ‘het’ als ‘dat’ vervangt) is vaak terugwijzend. Het wijst terug op een zelfstandigheid, in het bijzonder een persoon, en is dan subject bij een naamw. gezegde. ‘Zoek je de bottelier? Je zult 'm vooróp wel vinden. 't Is zoo'n lange magere kerel.’ Ook op een meervoud: ‘Daar verschenen de beide boeren; 't was vader en zoon.’ (‘Vader en zoon’ is hier enkelvoud.) (Stilistische Grammatica). Het kan ook vooruitwijzend gebezigd worden: Het is een eigenaardig heerschap, die vriend van jou.

[pagina 83]
[p. 83]

‘Wat is de draagwijdte van het woord “premie” in de betekenis van verschuldigde betaling voor een verzekering?

Dekt het alleen het begrip “geldsom” of ook het verschuldigd zijn van die geldsom(men)? M.a.w.: kan men zeggen: de premie gaat in op.... en eindigt op...., of is het slechts juist om te spreken van: de premie is verschuldigd van.... af, resp. van.... af is geen premie meer verschuldigd?

Hoe geldt het bovenstaande voor andere vrijwel gelijke uitdrukkingen, b.v. contributie, bijdrage, omslag, enz.? Hoever gaan deze begrippen gelijk op en welke verschillen bestaan er tussen (afgezien dan van de specifieke toepassing bij resp. verzekering, lidmaatschap, bepaalde geldinzameling, onderlinge omslagvereniging enz.)?’ N.L.

§§ - Wij zouden zeggen dat ‘premie’ zich verhoudt tot ‘verzekering’, als huursom tot huur. De verzekering, de huur gaat in; de premie, de huursom is verschuldigd. Onder contributie of bijdrage verstaan wij doorgaans de geldsom, die wij krachtens vrijwillige verbintenis betalen aan een vereeniging of stichting; een contributie kan worden ‘opgehaald’; er kan over worden gedisponeerd. Een contributie kan ook worden ‘afgevorderd’.

 

‘Het praefix aus wordt nog al eens vertaald met uit, in den regel zijn andere praeposities ook te gebruiken en nog wel eens beter: ausbrennen = uitbranden, wegbranden, opbranden; ausharren, uithouden maar ook volhouden. Het praefix aus is op 't oogenblik in het Duitsch wat erg aan het domineeren, daarom vervlakt de meening er van. Is bijv. in ausbombardiert “aus” een praep. van plaats, of van richting? In het laatste geval zou men het dan kunnen vertalen met weggebombardeerd? Maar waarom niet gewoonweg gebombardeerde vluchtelingen?

De Nederlandsche arbeiders spreken hier (in Beieren. Red.) nog al eens van soep met Zusatz, groente met Zusatz, dat is dan soep met-iets-erbij, als bijv. geroosterd brood, groente met-iets-erbij, bijv. compôte of iets dergelijks. Hoe zou men het beste dat Zusatz vertalen? Ik stelde voor: soep of visch met toebehoor. Dat is inderdaad weer een twijfelachtige vertaling van Zubehör, maar de uitdrukking lijkt me toch acceptabel, ze wordt ook nog al eens gebruikt in Nederland.’

L.T.

§§ - Mogen wij voorstellen: toebehooren?

 

‘Van iemand die nog in leven is zegt men wel: ‘Hij zei, dat hij 80 jaar was’. Volgens mij zou de zin moeten luiden: ‘Hij zei, dat hij 80 jaar is’. Ke.

§§ - Neen, was is hier goed, en is zou fout zijn. Wij hebben hier te doen met de zgn. ‘indirecte rede’, waarbij de woorden van een ander niet worden weergegeven zooals ze gesproken zijn, maar overgebracht in den vorm waarin de verhaler spreekt. Directe rede: Hij zei: ‘Ik ben 80 jaar’; indirecte rede: Hij zei, dat hij... was.

 

‘Gaarne zou ik van U vernemen of de hieronder tusschen aanhalingsteekens geplaatste woorden goed Nederlandsch zijn.

1.De controleerende arts van een groot bedrijf is gewoon de door hem onderzochte arbeiders “arbeidsgeschikt” of “arbeidsongeschikt” te verklaren.
2.In een organisatierapport worden bepaalde ambtenaren als “handelingsonbevoegd” aangeduid.
3.Een verlichtingsdeskundige deelt op een congres van leerkrachten bij het Nijverheidsonderwijs mede, dat 75% van de Nederlandsche bevolking “brilbehoeftig” is.’ Bo.

§§ - Een rhetorische vraag?

 

‘Wat is de oorsprong van het woord wederhelft, dat in het algemeen wordt gebruikt om ega(a) aan te duiden? Voor zoover ik meen te weten, kan het woord alleen in dezen zin worden gebruikt en niet in den letterlijken zin van: de andere helft.’ M.v.Z.

§§ - Inderdaad, het woord weder leeft voornamelijk voort in de bett. opnieuw en terug; ter uitdrukking van: een van de twee (personen, dingen) die een paar vormen, kennen wij het nog slechts in wederhelft en wedergade.

‘Misschien is het U ook reeds opgevallen, hoe tegenwoordig herhaaldelijk het gebruik van den titel van den man voor den naam van de vrouw voorkomt. Men schrijft dan: Mevrouw Dr.; Mevrouw Ir. enz. Is dit goed Nederlandsch?’

C.v.V.

§§ - Den titel van den man voor den naam van de vrouw te plaatsen, schijnt ons verkeerd. Wel kan men, als men den meisjesnaam van de vrouw niet kent, haar aanduiden met den naam van den man, voorafgegaan door Mevrouw; en als de man een titel draagt, behoeft deze niet weg te blijven. Dus: Mevrouw Dr. Jan Groot; Mevrouw Ir. Willem Zwart. Maar niet: Mevrouw Dr. Alida Groot-Heemstra; Mevrouw Ir. Marie Zwart-Beerends.

 

‘Indien een instelling of persoon langer dan nodig is op zich laat wachten met het beantwoorden van of met het gevolg geven aan een officieel besluit wordt zij/hij verzocht alsnog ten spoedigste aan dat besluit (die brief) te voldoen. Door verschillende ambtenaren wordt zo'n aanmaning “adhortatie” genoemd en ook wel “aanjager”. Zijn U ook andere benamingen bekend? Op enkele departementen noemt men ze “herinnering”, zeker niet zo kernachtig als aanjager. Is laatstgenoemd woord een letterlike vertaling van adhortatie?’ Rei.

§§ - Aanmaning, of vermaning misschien? Lat.: (ad)monitio, (ad)hortatio. In het Duitsch spreekt men van: Monitum.

 

‘Alhoewel ik..., zo acht ik het toch niet raadzaam...’ Is dit ‘zo’ hier niet overbodig? Ik vind het bepaald lelik, maar misschien is het een dialectische eigenaardigheid.’ Rei.

§§ - Wij moeten niet zoo gauw in 't openbaar iets ‘leelijk’ vinden; wij voor ons vinden die i in lelik leelijk, maar dat houden wij wijselijk maar voor ons.

Wat dat ‘zoo’ betreft, wanneer de hoofdzin achteraan staat, wordt de tegenstelling met den voorafgaanden bijzin dikwijls meer opzettelijk aangewezen door zoo, of versterkt door een tegenstellend voegwoord.

‘Ende hoewel 'er soo vele (visschen) waren, soo en scheurde het net niet’ (Joh. 21, 11).

 

‘Wat verstaat men onder de hameistijlen van een brug?’

§§ - Een hamei is een slagboom, sluitboom, grendelboom, draaiboom of beweegbaar hekwerk ter afsluiting van wegen of andere toegangen. Het hekwerk - t.w. de in een poortvormig gestel draaiende hekken - vóór de brug welke toegang geeft tot de poort van een stad. Naar dit poortvormig - meestal houten - gestel zal het wipgebint van een ophaalbrug wel het hameigebint zijn genoemd, en naar dit laatste heet dan een wip- of ophaalbrug waarschijnlijk weder hameibrug. Met hamei duiden wij ook wel den (horizontalen) dwarsbalk van het hamei- of wipgebint aan; de stijlen, die dezen balk dragen, zijn dan de hameistijlen.

 

‘In het nummer van April 1942 kwam een lijst van vreemde woorddelen voor, welke bij velen in de smaak viel. Nu weet ik uit ervaring, dat er velen zijn die belang stellen in taalkundige aangelegenheden, maar die bij hun lectuur hierover vaak stuiten op voor hen onbegrijpelijke woorden, bijv.: prae-attributief, appositie, deverbatieven, deflectie, postpositie, activum, metathesis, suffix, enz., woorden, die ook af en toe in het maandblad voorkomen. Het verdient m.i. alle aanbeveling eens een lijst met zulke woorden met de verklaringen in O.T. op te nemen.’ Sch.

§§ - Deelen onze lezers den wensch van dezen inzender? Zoo ja, dan zullen wij er gevolg aan geven.

 

‘In het Weekblad van het Recht van 28 Aug. 1943 vond ik de uitdrukking “landbouwersche” gebruikt. Ik heb hiernaast ook wel den term “landbouwster” gezien. Welke van beide uitdrukkingen is juist? Of zijn beide juist, dan wel onjuist?’ M.

§§ - Er is o.i. geen enkele reden om een vrouw, die het land bebouwt, anders aan te duiden dan met landbouwster. Wij kennen wel dien vorm met -sche, maar alleen gebruikt in de bet. van: vrouw van. De Burgemeestersche, de Generaalsche, de vrouw van den burgemeester, van den generaal.

[pagina 84]
[p. 84]

‘... een kleine delling van een heerlijke groene koelte.’ Is ‘delling’ een algemeen gebruikelijk woord of is het dialect?’ Rei.

§§ - Een misschien niet algemeen gebruikelijk woord meer, maar stellig geen dialect. ‘Maar waar de bodem rijst, en langzaam uit de delling De groene glooiing welft’ (Hofdijk). ‘Duin en del’ (Van Lennep). ‘Dwars over del, en weide, en vliet’ (Hofdijk).

 

‘In bijna alle couranten worden de woorden majestueus en luxueus fout geschreven, met -ieus i.p.v. -ueus. v. D.

§§ - Wij hebben deze woorden uit het Fransch, in welke taal zij luiden: majestueux en luxueux. (Voor majestueus kunnen wij zeggen: majesteitelijk. En bij luxueus moeten wij oppassen dat wij niet luxurieus schrijven, want luxure is ontucht, wellust.)

 

‘Ik lees: de serie die met “tiendens” eindigde was een lot uit de loterij. - Volgens mij is het juister te zeggen “een prijs uit de loterij”. Loten zijn er bij duizenden soms, maar prijzen zijn er maar enkele.’ Sch.

§§ - Een ‘lot’ geeft aan wie al of niet een ‘prijs’ ontvangt, soms echter bepaaldelijk wie wèl. Een lot trekken, het hoogste lot.

 

‘In De Sage van den Vliegenden Hollander enz. lees ik: “In... maakt Hauff het nog barder”. Is “barder” goed Nederlandsch?’ Ho.

§§ - Ja, het Wb. d. Ndl. Taal vermeldt: bar, barrer (barder), barst. Of ‘erger’ hier niet beter ware? Misschien wel; uitdrukkingen als deze leenen zich moeilijk voor een vergrootenden of overtreffenden trap.

 

‘Het grondig nazien van werktuigen, vaartuigen, machines e.d. heet: reviseeren, gereviseerd, revisie. Door velen wordt dit niet juist geacht; men meent dat het moet zijn: revideeren, gerevideerd, revisie. M.i. zijn beide toepassingen juist.’ Bo.

§§ - Reviseeren hebben wij uit het Fransch: reviser; revideeren uit het Latijn: revidere.

 

‘Ik lees in O.T. blz. 69: beklemtoond, onbeklemtoond, beklemd. Zou het niet beter zijn ons te houden aan het Fransch en te zeggen: geaccentueerd, ongeaccentueerd?’

§§ - Liever niet; waarom op zijn Fransch, als het op zijn Nederlandsch kan? Bovendien, geaccentueerd wordt dikwijls gebezigd in den zin van: met bijzonderen nadruk spreken.

 

‘Ze was hondsmoe’. Hier zegt men wel: zoo moe als een hond. Wat is beter, wat ouder?’ Rei.

§§ - Hondsmoe kennen wij niet, wel hondsgierig (hongtsgierich bij Bredero), maar dat beteekent niet: zoo gierig als een hond; hier is honds- slechts ter versterking voorgevoegd. Laat ons maar gewoon zeggen: Zoo moe als een hond.

 

‘Is: met dat voorstel kan ik wel meegaan, wel goed Nederlandsch?’

§§ - Daar is niets tegen. Een figuurlijk gebruik van meegaan, ten opzichte van personen en denkbeelden waarmede men instemt. ‘Met zijn tijd meegaan.’ ‘Zij... kunnen niet meegaan met een liberaal kabinet dat stilstaat’ (Buys).

 

‘Wij geven U in overweging zich (of: U?) tot genoemde instantie te wenden’. Ne.

§§ - U en zich zijn beide goed. ‘Zich’ verdient de voorkeur in constructies als: ‘wij vertrouwen dat U zich enz.’, ter vermijding van U U.

Vraag: Wat doet dat vreemde ‘instantie’ hier?

 

‘Het bw. dusdoende komt in Koenen niet voor, noch in Van Dale; kunt U me zeggen waarom niet? Is het geen goed Nederlandsch?’ Rei.

§§ - Oud en goed Nederlandsch. Op die wijze, zoo voortgaande, zoodoende. Waarom bepaalde woordenboeken eenig woord niet opnemen valt moeilijk te beoordeelen.

 

‘Wat dunkt U van deze constructie: Zijn schip behoeft niet opgelegd. - De misdadiger dient opgespoord. - Is het niet correcter achter deze zinnen “te worden” te voegen?’ Sch.

§§ - Inderdaad; de gegeven zinnen klinken wat gekunsteld. Uitdrukkingen als: het dient gezegd, zooals gezegd, dienen aanvaard te worden, maar men ga maar niet veel verder.

 

‘Den duivel met Belzebub uitbannen’; is dat een bekend gezegde of iets van des schrijvers (Huizinga) eigen vinding?’

§§ - Bekend gezegde. Beëlzebub is de naam van een afgod, voorkomende in het Oude Testament, en in de Evangeliën geheeten ‘de opperste der duivelen’.

 

‘Ik kan mij echter geenszins vinden in Uw betoog’; is ‘zich vinden’ hier goed Nederlandsch?’ Rei.

§§ - Neen, het is goed Duitsch. Sich in etwas finden, sich schicken, sich fügen.

 

‘..., dat zijn wetensdrang hem het genot vergalde dat de omgang met mensen inheeft.’ Is dit een Germanisme?’ Rei.

§§ - Stellig; klakkeloos het Duitsche ‘innehaben’ nageschreven. Medebrengt?

 

‘Wat is goed: “het halen bij” of “halen bij”? b.v. in: “Hij kan (het) niet halen bij zijn broer”, i.d.b. van: Hij kan niet tegen zijn broer op, zijn broer is hem de baas.’ Rei.

§§ - Zonder ‘het’.

 

‘Hartje winter’ is het achter elkaar volgen van deze woorden wel geoorloofd? in ieder geval is het niet fraai.’ Rei.

§§ - Waarom niet fraai? Hartje winter, midden zomer, einde Januari, begin Juni; gangbare elliptische uitdrukkingen.

 

‘Wat verstaat men onder onweidelijk?’ Rei.

§§ - In strijd met de eischen van een goed weimanschap. Een oud woord; wij kennen het nog in weiman, jager; weispel, jachtspel; weimes, jachtmes, weitasch, jagerstasch en dgl.

 

‘Wat verstaat men onder den term: détournement de pouvoir?’ Rei.

§§ - Misbruik van macht; het aanwenden van machtsbevoegdheid, met een ander doel dan waarvoor zij verleend is.

 

‘Wat is eigenlijk de beteekenis van: ingebrekestelling?’

§§ - Op een door de wet voorgeschreven wijze vaststellen dat iemand ‘in gebreke is’ (iets heeft nagelaten, verzuimd, in overtreding is).

 

‘Wat is het verschil tusschen veroorloofd en geoorloofd?’

Ne.

§§ - Er is geen verschil. Vroeger zeiden wij oorloven, maar dat is verdrongen door veroorloven. Alleen het verl. deelw. heeft zich gehandhaafd.

 

‘Men leest op verschillende stations: ‘Op onderstaande uren vertrekken van dit station treinen in de richting naar....’ M.i. is dit fout en dient men te zeggen: ‘in de richting...’.

v. H.

§§ - Of: in de richting van.

 

‘Welk woord heeft de klemtoon in: “Ik heb je wat verwenst”, heb of wat? Welke functie heeft “wat” in deze zin?’

§§ - Hèb heeft den klemtoon. Wat is hier bepaling van graad.

 

‘Kan men iets: gaarne, t.z.t., alsnog, spoedig, met belangstelling tegemoetzien?’ Ne.

§§ - Gaarne, alsnog, met belangstelling, dat gaat dunkt ons; t.z.t. en spoedig gaat over de schreef.

 

‘Een van de periphere dorpen van de gemeente’; is er geen Nederlandsche uitdrukking voor dit vreemde woord?’ Rei.

§§ - Randdorpen misschien?

 

‘Wat zijn phobieën?’

§§ - Vreestoestanden. Fobos is het Grieksche woord voor vrees, schrik. Panikos fobos, panische schrik, paniek.


Vorige

Footer navigatie

Logo DBNL Logo DBNL

Over DBNL

  • Wat is DBNL?
  • Over ons
  • Selectie- en editieverantwoording

Voor gebruikers

  • Gebruiksvoorwaarden/Terms of Use
  • Informatie voor rechthebbenden
  • Disclaimer
  • Privacy
  • Toegankelijkheid

Contact

  • Contactformulier
  • Veelgestelde vragen
  • Vacatures
Logo DBNL

Partners

Ga naar kb.nl logo KB
Ga naar taalunie.org logo TaalUnie
Ga naar vlaamse-erfgoedbibliotheken.be logo Vlaamse Erfgoedbibliotheken