Skiplinks

  • Tekst
  • Verantwoording en downloads
  • Doorverwijzing en noten
Logo DBNL Ga naar de homepage
Logo DBNL

Hoofdmenu

  • Literatuur & taal
    • Auteurs
    • Beschikbare titels
    • Literatuur
    • Taalkunde
    • Collectie Limburg
    • Collectie Friesland
    • Collectie Suriname
    • Collectie Zuid-Afrika
  • Selecties
    • Collectie jeugdliteratuur
    • Basisbibliotheek
    • Tijdschriften/jaarboeken
    • Naslagwerken
    • Collectie e-books
    • Collectie publiek domein
    • Calendarium
    • Atlas
  • Periode
    • Middeleeuwen
    • Periode 1550-1700
    • Achttiende eeuw
    • Negentiende eeuw
    • Twintigste eeuw
    • Eenentwintigste eeuw
Onze Taal. Jaargang 13 (1944)

Informatie terzijde

Titelpagina van Onze Taal. Jaargang 13
Afbeelding van Onze Taal. Jaargang 13Toon afbeelding van titelpagina van Onze Taal. Jaargang 13

  • Verantwoording
  • Inhoudsopgave

Downloads

PDF van tekst (0.71 MB)

ebook (2.97 MB)

XML (0.31 MB)

tekstbestand






Genre

sec - taalkunde

Subgenre

tijdschrift / jaarboek


In samenwerking met:

(opent in nieuw venster)

© zie Auteursrecht en gebruiksvoorwaarden.

Onze Taal. Jaargang 13

(1944)– [tijdschrift] Onze Taal–rechtenstatus Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd

Vorige Volgende
[pagina 15]
[p. 15]

[Vragen]

‘Naar aanleiding van een gerezen kwestie betreffende het verschil in betekenis van “doeleinden” en “doelstellingen” wenden wij ons tot U, met verzoek deze zaak uiteen te zetten.’ Gro.

§§ - Het W.N.T. omschrijft doeleinde als: bestemming, toepassing, doel. In de jongere taal voornamelijk in het meervoud, om het mv. van ‘doel’ te vervangen. ‘Het.... gas leent zich zeer goed tot verwarming en andere industrieele doeleinden.’ Er is dus tegen dit ‘doeleinden’ op zichzelf niets in te brengen. Maar het voortdurend gebruik van dezen vorm wordt wel eens hinderlijk. Een lid van onzen Raad schreef eens ten aanzien van de uitdrukking ‘stof voor bekleedingsdoeleinden’: ‘De strekking van het algemeen makende “doeleinden” is uitnemend uit te drukken door: voor verschillende (of: allerlei) bekleeding’.

Doelstelling is, als wij ons niet vergissen, voornamelijk in gebruik in de psychologie. Het W.N.T. geeft het niet; evenmin Van Dale of Koenen. Het wil eenvoudig zeggen: het stellen van een bepaald doel. Een lid van onzen Raad, desgevraagd, merkt op: ‘Ik herinner mij het woord van de colleges van prof. Heymans, die daarbij placht te wijzen op een bekend verschijnsel, nl. dat iemand bv. naar een kast loopt om daaruit iets te halen, maar, daar aangekomen, niet meer weet waarvoor hij er staat. Die persoon heeft geen vaste, geen heldere “doelstelling” gehad. Ik geloof dat het woord in de algemeene taal niet voorkomt en ook niet moet voorkomen. Het maakt daar een pedanten indruk.’

Jaren geleden heeft een ander lid van onzen Raad, toen wij vermeldden dat dit ‘doelstelling’ door vele leden, met ergernis, was gegispt, opgemerkt: ‘De ergernis - mij persoonlijk ook niet vreemd - zal haar oorzaak hebben in twee dingen: 1o de voorkeur voor het lange, quasi-gewichtige, dikdoenerige woord, wanneer men eenvoudig meent: doel, bedoeling; 2o het wereldwijze, wijsgeerige air van zich niet te kunnen binden aan een eenvoudig, klaar bedoelen, maar alleen een algemeene richting te kunnen aangeven waarin men zich bewegen zal.

Het woord komt nogal eens voor in wetten, reglementen, statuten of dgl. van vereenigingen met een weidsch, maar vaag, slechts als ver ideaal gezien doel, waarin men zooveel mogelijk vogels van allerlei veeren samenbrengen wil, en zoo weinig mogelijk zich binden aan bepaalde beginselen of een vast program. Zoowel die inhoud als het makelij zullen den, gegronden, afkeer veroorzaken.’

Oordeelen, die aan duidelijkheid niets te wenschen laten.

 

‘In Onze Taal lees ik dat U het woord “blikschaar” wilt gebruiken voor het instrumentje dat dient om conservenblikjes te openen. Dit lijkt mij geen goed gekozen benaming, immers, komt men in een zaak waar dergelijke voorwerpen verkocht worden en vraagt men om een blikschaar dan zal elke winkelier dadelijk komen aanzetten met een zware schaar van 20 à 30 cm lengte en ½ à 1 kg gewicht, zooals die door loodgieters, koperslagers en andere metaalbewerkers gebruikt wordt om koper, blik, zink, lood, enz. te knippen en geen hunner zal het kleine werktuigje te voorschijn halen dienende om blikjes te openen. En vraagt men om een blikmesje of blikopener, dan zal geen verkooper er aan denken een blikschaar te geven. Een blikopener heeft bovendien in 't geheel niet den vorm van een schaar en men knipt er ook niet mee, doch men snijdt met het kleine, eraan bevestigde, mesje de blikjes open.

Zouden we daarom maar niet liever “blikmesje” of “blikopener” gebruiken?’ Sche.

§§ - Alles goed en wel, maar blikopener is geen Nederlandsch, evenmin als bedeler of leugener. Dus dat in geen geval.

 

‘In de laatste afl. van O.T. wordt de indruk gevestigd dat men zegt: een leven lijden. Voor ons is het pleit daarmede niet beslecht; volgens ons is het: een leven leiden.’ Bo.

‘Als degene, die het antwoord gaf: “Wat zeg je, hij heeft een leven geleid of geleden?” met de Nederlandsche dichtkunst vertrouwd was, heeft hij misschien Boutens aangehaald: (Stemmen, Ode aan Rembrandt) “de oude stad, waar gij 't leven hebt geleden, waar gij meest hebt liefgehad”. Acht U het pleit daarmede beslecht?’ Twi.

§§ - Ten onrechte neemt de eerste inz. aan, dat wij den vorm ‘lijden’ wilden propageeren. Wij hebben hier te doen met het zw. werkwoord ‘leiden’ (leidde, geleid). En Boutens moge spreken van ‘geleden’, of vroegere tijden van: ‘die daer 't leven leen in gruwelijcke sonde’ - geen dichterlijke vrijheid, noch oud gebruik kan wijziging brengen in hetgeen het tegenwoordig taalgebruik eischt.

 

‘Ik lees in het Octobernummer: “Of echter de t een organisch deel des woords uitmaakt, dan wel ten gerieve der uitspraak daaraan is toegevoegd, is vooralsnog niet te beslissen.” Is dit: “is... te beslissen” geen germanisme? Er is ten minste op de handelsschool (30 jaar geleden ruim!) altijd tegen gewaarschuwd. Of is het misschien intusschen ingeburgerd en nu in de rubriek “gebruikelijk” terecht gekomen?’ v. E.

§§ - Het deel van het Woordenboek, waaruit de gegeven zin geciteerd werd, is reeds van 1889; toen beschouwden Matthijs de Vries c.s. de uitdrukking dus blijkbaar niet als germanisme. Waarom zouden zij ook? het is niet te beslissen, het is niet te zien, het is niet te verwachten, dat is immers zuiver Nederlandsch.

De vorm ‘is... te’ als imperatief (‘de handteekening is te plaatsen’) is in Juni 1935 voor den Raad geweest, ook onder verdenking van niet zuiver Nederlandsch te zijn; maar de Raad heeft toen geweigerd rechtsingang te verleenen.

 

In het maandblad van Februari is op blz. 7 een onleesbare zin opgenomen, die wemelt van fouten en zondigt tegen de rede, kortom een zin, die in geen enkel opzicht deugt. Iemand heeft daarboven gezet: Ambtelijke Taal.

De lezers van ‘Onze Taal’, die van staatsstukken kennis namen, waarin naar zuiverheid van taal, naar een logischen en zelfs rhythmischen zinsbouw werd gestreefd, begrijpen wel, dat het opschrift ironisch is bedoeld. Toch is het wellicht niet ondienstig er op te wijzen, dat nieuwe instellingen als vakgroepen, distributiediensten, e.d. veelal zonder beroepsambtenaren werken, maar met personen, die uit kringen komen, waar de taal minder pleegt te worden verzorgd dan op de ambtelijke bureaux. Klinkt ‘ambtelijke taal’ ietwat deftig door het bezigen van in onbruik gerakende woorden, hier werd de aandacht gevraagd voor een mislukte poging om zich in de Ned. taal uit te drukken; het was ambtelijke taal, noch taal van ambtenaren. Has.

 

‘Volgens de woordenlijst van De Vries en Te Winkel is materiaal een zelfstandig naamwoord en materieel een bijvoeglijk naamwoord of bijwoord. Zoo kan men dus gerust spreken over de materieele behoefte, in tegenstelling met de geestelijke behoefte van iemand. De Nederlandsche Spoorwegen heeft het echter steeds over haar “spoorwegmaterieel”. Onder dit “materieel” is toch moeilijk een bijv. n.w. bij spoorweg te verstaan. Ook zal hier niet de materieele behoefte van dien spoorweg bedoeld worden. Spoorwegmateriaal zou daarom m.i. beter zijn.’ Be.

§§ - Materieel is bijv. nw. of bijwoord, maar ook zelfst. nw. Materiaal wordt gebezigd ter aanduiding van datgene, waarvan iets gemaakt wordt; grondstof. Muntmateriaal, bouwmaterialen. Met materieel duiden wij aan: benoodigdheden voor zekere werkzaamheden. Legerbehoeften: wapens, munitie, voertuigen enz. Bij de spoorwegen: locomotieven, tenders, rijtuigen, wagens. ‘Rollend materieel’.

 

‘Wat beteekent eigenlijk het woord pecunia (geld)?’

§§ - Het beteekent ‘eigenlijk’: geld. Van lat. pecus (-oris), het vee; pecus (pecudis) stuk vee. Uit den tijd toen vee als betaalmiddel werd gebezigd; zooals salaris (salarium) ons wijst naar den tijd toen zout (lat. sal) voor dit doel gebruikt werd. Wij denken niet meer aan het ontstaan van het woord, als wij over pecunia spreken; iemand die in ‘pecuniaire’ moeilijkheden verkeert, heeft geen last van mond- en klauwzeer onder zijn vee. Ook uit deze vbb. blijkt het dus weer: de woorden ontleenen hun eigenlijke beteekenis aan het ge-

[pagina 16]
[p. 16]

bruik dat wij er van maken. Honorarium, ‘eeregave’, is voor ons gewoon maar: loon (wat deftig uitgedrukt dan); de schrijver die een dokter in zijn rekeningen (deftig: declaraties) liet spreken van: ‘Eereloon’ voor bewezen diensten, was ‘er naast’.

 

‘Er is strijd over de vraag of men moet zeggen: ik ben het die gescheld heb, of: die gescheld heeft. En ook of de vorm: “ik ben het, die...” wel goed Nederlandsch is, danwel ontleend aan het Fransch: c'est moi, qui...’.

§§ - Het is niet voor 't eerst dat ons deze vraag gesteld wordt; het is: ik die ben, gij die zijt. Zooals het ook in het Fransch luidt: moi qui suis, tu qui es; en in het Duitsch: ich der ich bin, du der du bist. Dat de vorm heeft in deze zinnen zich zoo hardnekkig handhaaft, kan veroorzaakt zijn door analogie met: ik ben degeen, die... heeft.

Neen, deze vorm is niet ontleend aan het Fransch; het is goed Nederlandsch te zeggen: Wie heeft er gescheld, of, met eenigen nadruk: Wie is het (of: dat) toch, die daar gescheld heeft? En dan kan het ook niet on-Nederlandsch zijn te antwoorden: ik ben het, die...

 

‘Nu ik mij in Duitschland bevind, houd ik mij nogal eens bezig met bespiegelingen over onze taal. Toevallig hoorde ik hier het spreekwoord “Er schläft wie ein Ross”. Is ons spreekwoord “hij slaapt als een roos” daarvan misschien een verkeerde vertaling? Een paard slaapt nl. diep (tot het omvalt!), terwijl een roos geenszins tot de bloemen met slaapbewegingen behoort. Als het inderdaad een verkeerde vertaling is, slaap ik voortaan liever als een os.’ IJ.

§§ - De uitdrukking ‘schlafen wie ein Ross’ kennen wij niet, wel: wie ein Ratz, en dit laatste is ook begrijpelijker dan het eerste, want hoewel een paard diep moge slapen, het type van den slaper is toch wel de hamster of de bunzing - of wat het voor een dier is - die zich als de winter komt ingraaft en zich dan van de rest niets aantrekt.

 

‘Wilt ge eens wat zeggen omtrent ontstaan en afkomst van het woord litteeken? Uit mijn schooljaren staat mij iets vaags bij van “lijkteeken” of zoo.’ Ha.

§§ - Zoo is het: ons ‘litteeken’ luidde vroeger - en ook thans nog in het Westvlaamsch - lijkteeken; ‘lijk’ in de bet. van: vleesch, lichaam. (De tegenwoordige, uitsluitende beteekenis van lijk: dood lichaam is van lateren datum.) Siegenbeek schreef nog ‘likteeken’.

Litteeken werd vroeger gebezigd ter aanduiding van een ‘teeken, moet, op het lichaam’ in 't algemeen; dus ook in toepassing op moedervlekken, sproeten en dgl. Thans uitsluitend voor zulke teekens, die van wonden, zweren en dgl. zijn overgebleven.

 

‘Wat is de oorsprong van de uitdrukking: stekeblind?’ v. O.

§§ - Naar wij door Dr. R. van der Meulen in het W.N.T. vermeld vinden, hebben wij bij het eerste lid van deze samenstelling te doen met het versterkende Steke uit ouder Stek naast Stik en Stok (verg. stikdonker en stokdoof). Kiliaan vertaalde stekeblind met exoculatus en excaecatus, en bracht het dus in verband met het uitsteken van oogen. Wij hebben in de aanwending van deze voorvoegsels daar, waar zij geen redelijken zin meer hebben en slechts ter versterking van het uitgedrukte begrip dienen, ongetwijfeld met analogie-vormingen te doen.

 

‘“Onze poes houdt niet van vleesch; je kunt ze gerust bij de biefstuk laten, ze taalt er niet naar.” Wat is dit voor een woord, talen?’ No.

§§ - Talen, van Taal, en verwant met Tal, Tellen enz. ‘Talen’ en ‘tellen’ hadden oudtijds mede de bet.: spreken, praten. Dial. (Maastr.) komt nog voor: talen van, spreken, reppen van. Het mnl. kende reeds: talen ane, te, na, met de bet.: zijn aanspraken doen gelden op; Kiliaan vermeldt de bet.: vragen naar (zoo nog in Zuidndl., vooral in min gunstigen zin, ons ‘visschen naar’.) Ons ‘talen naar’ wordt hiermede in verband gebracht.

 

‘Wat dient men te zeggen: Een aantal leden heeft, of hebben? Mij werd geleerd dat in een dergelijken zin het onderwerp is: aantal, dus enkelvoud.’ Si.

§§ - Het ‘grammatisch’ onderwerp is hier inderdaad ‘aantal’ en wettigt dus het enkelvoud van den persoonsvorm van het werkwoord. Maar men kan ook ‘leden’ als het ‘werkelijke’ onderwerp beschouwen, en ‘aantal’ als onbepaald telwoord. Aantal, menigte, troep, massa, hoop enz. Streng ‘grammatisch’ dienen wij Zijne Majesteit haar pijp te laten opsteken, en mogen wij niet spreken van: het meisje, haar...

 

‘Wilt U mij inlichten omtrent de afkomst van het woord Kampernoelie? Staat het in verband met Kamperfoelie, welk laatste woord een vrij bekende verklaring heeft gekregen?’ Dij.

§§ - Het Etymologisch Woordenboek van Franck-Van Wijk verklaart ‘kamperfoelie’ als een verbastering van lat. caprifolium, geitenblad. ‘Kampernoelie’ is ontstaan uit een picardischen vorm van oudfransch champagneul (een romaansche afleiding van lat. campus), of wel uit een mlat. vorm van dit woord.

 

‘Alhoewel er stellig al veel over is geschreven, hoe verkeerd de woorden: Hingabe en Aufgabe worden vertaald in 't Nederlandsch, ontmoet men deze vergissingen steeds wéér. Ik las een zin:

“Mit voller Hingabe lebte er ausschliesslich für seine neue Aufgabe.” Deze werd vertaald: Met volle overgave leefde hij uitsluitend voor zijn nieuwe opgave! Juist is slechts: Met volle toewijding leefde hij uitsluitend voor zijn nieuwe taak!

Zoudt U daar nog eens op willen wijzen?’ Gro.

 

‘Wilt gij eens iets zeggen over het ontstaan van de vormen: maalderij en vilder, naast malerij en viller. Ook geven de vormen stumperd en tobberd, naast stumper en tobber te denken, terwijl andere die tweeërlei vorm niet hebben: leperd, slimmerd.’ Br.

§§ - Wij hebben hier het verschijnsel der voor- of achteraanvoeging van een letter, ter versterking van den uitgang, zonder dat aan de beteekenis van het woord iets toegedaan wordt. Bij leeperd en slimmerd hebben wij een ander geval; bij deze woorden is de uitgang niet -er, maar -erd (-aard).

 

‘Ik zou Uw meening willen vragen over de “genitief”, die men dikwijls in de spreektaal hoort, nl. Jan zijn (z'n) muts, de buurman zijn (z'n) huis, enz.’ Bru.

§§ - Een vorm, die den genitief Jan's, buurmans, sterke concurrentie aandoet. Geïsoleerd uit de constructie van den ‘belanghebbenden’ of den ‘possessieven’ datief. ‘Willem’ is ‘belanghebbend’ in een zin als: Zij hebben Willem zijn muziekdoos afgenomen. Vergeten wij nu dat ‘Willem’ in den datief staat, dan komen wij er licht toe in ‘Willem z'n muziekdoos’ een genitief te zien: Willems muziekdoos.

 

‘N.a.v. “geldend” en “geldig”: Mij lijkt geldend = van kracht zijn (de geldende wetsbepalingen, het geldende recht), waarbij de duur van de geldendheid (gelding) niet in het geding komt; terwijl geldig = op dit moment waarde hebbend als waardepapier, bewijsstuk enz. (perronkaart, distributiebon), met de bijgedachte van een beperkte duur van de geldigheid.’ Vo.

 

‘Een vereeniging bericht aan haar leden: Bij Telefoon-wegname kunnen onze leden ons bereiken via enz. - Hoe vindt U dezen vorm?’ No.

§§ - Een beetje ongebruikelijk. Of neen, niet ongebruikelijk misschien; laat ons zeggen: een beetje gek.

 

‘Is de zinsvorm: “Ik meen goed te doen, U mede te deelen...” niet fout en moet er op de plaats van de komma niet het woordje “door” staan? Vormen als deze kom ik dikwijls tegen. Bij het lezen stuiten zij mij steeds tegen de borst.’ Gro.

 

‘Hij ontdekte al gauw, hoe vroeg hij er mee uitgescheden was’. Dit verl. deelw. komt mij vreemd voor.’ Verm.

§§ - De juiste vervoeging is: hij scheidde er mee uit, hij is er mee uitgescheiden.


Vorige Volgende

Footer navigatie

Logo DBNL Logo DBNL

Over DBNL

  • Wat is DBNL?
  • Over ons
  • Selectie- en editieverantwoording

Voor gebruikers

  • Gebruiksvoorwaarden/Terms of Use
  • Informatie voor rechthebbenden
  • Disclaimer
  • Privacy
  • Toegankelijkheid

Contact

  • Contactformulier
  • Veelgestelde vragen
  • Vacatures
Logo DBNL

Partners

Ga naar kb.nl logo KB
Ga naar taalunie.org logo TaalUnie
Ga naar vlaamse-erfgoedbibliotheken.be logo Vlaamse Erfgoedbibliotheken