Skiplinks

  • Tekst
  • Verantwoording en downloads
  • Doorverwijzing en noten
Logo DBNL Ga naar de homepage
Logo DBNL

Hoofdmenu

  • Literatuur & taal
    • Auteurs
    • Beschikbare titels
    • Literatuur
    • Taalkunde
    • Collectie Limburg
    • Collectie Friesland
    • Collectie Suriname
    • Collectie Zuid-Afrika
  • Selecties
    • Collectie jeugdliteratuur
    • Basisbibliotheek
    • Tijdschriften/jaarboeken
    • Naslagwerken
    • Collectie e-books
    • Collectie publiek domein
    • Calendarium
    • Atlas
  • Periode
    • Middeleeuwen
    • Periode 1550-1700
    • Achttiende eeuw
    • Negentiende eeuw
    • Twintigste eeuw
    • Eenentwintigste eeuw
Onze Taal. Jaargang 14 (1945)

Informatie terzijde

Titelpagina van Onze Taal. Jaargang 14
Afbeelding van Onze Taal. Jaargang 14Toon afbeelding van titelpagina van Onze Taal. Jaargang 14

  • Verantwoording
  • Inhoudsopgave

Downloads

PDF van tekst (0.59 MB)

ebook (3.06 MB)

XML (0.27 MB)

tekstbestand






Genre

sec - taalkunde

Subgenre

tijdschrift / jaarboek


In samenwerking met:

(opent in nieuw venster)

© zie Auteursrecht en gebruiksvoorwaarden.

Onze Taal. Jaargang 14

(1945)– [tijdschrift] Onze Taal–rechtenstatus Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd

Vorige Volgende

Verouderde en verouderende woorden en uitdrukkingen. (slot)

Wie kent nog het oude znw. ‘weeg’, d.i.: wand? het leeft nog slechts voort in ‘weegluis’. ‘Wade’, kleed, kennen wij nog slechts in ‘lijkwâ’; ‘vaar’, vrees, in vervaard en gevaar; ‘slak’, d.i.: los - nog in enkele tongvallen bekend, o.a. in het Westvlaamsch - komt bij ons nog slechts voor in: slaken, ontslaken; ‘oorlof’ in: veroorloven en geoorloofd; ‘oorbaar’, nut, in: verorberen, d.i. nuttigen; ‘care’, zorg, nood, in: karig; ‘bal’, slecht, in: baldadig, baloorig en balsturig; ‘doogen’, lijden, in: mededoogen en gedoogen; ‘stuiken’, stooten, in verstuiken; ‘schaal’, flauw, troebel, in verschaald; ‘star’, stijf, in: staroogen, halsstarrig en staren; ‘goelijk’, schoon, in vergoelijken; ‘bak’, rug, in: achterbaks en bakboord; ‘mein’, slecht, in meineed; ‘ood’, ledig, licht, gemakkelijk, in: ootmoed (eig. ‘goedertierenheid’) en oolijk (eig. ‘van weinig waarde, slecht in zijn soort’); mnl. ‘hoge, höge’, blijdschap, opgewektheid, slechts in: tegen heug (genoegen, zin) en meug; ‘aantijgen’ leeft nog slechts in het znw. aantijging; de uitdrukking ‘verstand houden’ (met iemand) in: verstandhouding; het werkwoord ‘bewaarheiden’, in rechte bewijzen, in het deelwoord bewaarheid.

Een aantal woorden leeft nog slechts in een enkele zegswijze; zoo b.v. de substantieven in de uitdrukkingen: op ‘til’ zijn, in ‘oogenschouw’ nemen, een hard ‘gelag’ (d.i.: lot), ‘gade’slaan, buiten iemands ‘voorkennis’, in‘zonderheid’, het ‘hazenpad’ kiezen, naar ‘bevind’ van zaken, naar ‘luid’ van, bij ‘ontstentenis’ van, buiten ‘kijf’, zijn ‘bekomst’ hebben, op ‘kondschap’ uitgaan, zijn ‘gevoeg’ doen, in ‘onbruik’ raken, in ‘zwang’ komen, tot den ‘bedelstaf’ gebracht, met iemand in ‘besprek’ zijn, tot uw ‘naricht’ (17de eeuw: ‘narichting’) dient, en ‘naricht’ van iemand bekomen, in ‘zwijm’ vallen, ter ‘sluik’ (ter ‘sluiks’), met der ‘woon’ (‘metterwoon’), korte ‘metten’ maken, in ‘omvraag’ brengen, te ‘berde’ brengen, van ‘onwaarde’ zijn, ‘willige’ verkooping; - de adjectieven en bijwoorden in: ‘boud’ spreken, ‘hou’ en trouw, niet ‘rouwig’ zijn, ‘minnelijke’ schikking, in ‘arren’ moede, de ‘wonde’ plek, ‘mors’dood, niet ‘snik’ zijn, ‘sip’ kijken, iemand iets ‘kond’ doen, iets ‘gestand’ (eig. een znw.) doen; - de werkwoorden in: laten ‘betijen’, laten ‘geworden’, niet kunnen ‘gebeteren’, ‘aanleidende’ oorzaak, mijns ‘bedunkens’, mijns ‘erachtens’, te ‘bevragen’ bij, e.a.

Soms is van een geheele woordfamilie slechts één enkel woord, en dit vaak nog maar in een samenstelling, overgebleven, zooals b.v. ‘roeke’, zorg, in: roekeloos; ‘wam’, lijf, onderlijf (eng. ‘womb’), in: wambuis; ‘ood’, geluk, in: ooievaar; en de stam van een ww. ‘*galen’ leeft

[pagina 27]
[p. 27]

voort in de afleidingen: galm, en: nachtegaal (eigenlijk: nachtzangster).

Doch niet al de door de bovengenoemde en door andere, soms onbekende, oorzaken in onbruik geraakte woorden zijn onherroepelijk aan den ondergang prijs gegeven. Vele leven voort in bepaalde uitdrukkingen, die eigenlijk aan den vroegeren tijd herinneren, maar zij worden in overdrachtelijken zin opgevat en hebben dus weliswaar slechts een schijn van hun vroegere bestaan behouden, maar zijn door die overdracht hunner beteekenis voor uitsterven bewaard. Andere worden door een onjuiste verklaring, die ze in verband brengt met bestaande woorden van soortgelijken vorm, met nieuw leven bezield. De eerste noemt men ‘taaloudheden’, het tweede verschijnsel is ‘volksetymologie’.

* * *

 

Taaloudheden, woorden die als vertegenwoordigers van een vroeger tijdperk onder het nageslacht voortleven, moeten niet verward worden met zgn. ‘archaïsmen’, verouderde uitdrukkingen, die men opzettelijk gebruikt, al weet men dat ze slechts door een deel der bevolking verstaan worden, zooals b.v.: kerstenen, voor: tot christen maken (waarnaast: ontkerstening); wijsdom, voor: vonnis, rechterlijke uitspraak; dading, voor: overeenkomst, transactie; bereids, voor: reeds; e.a. Taaloudheden zijn van zeer verschillenden aard: men kan ze in een taalmuseum rangschikken in afzonderlijke zalen. In de eerste, de oudste bevattende, zou men kunnen plaatsen de mythologische, die, welke herinnering bewaren aan Oudgermaansche, Oudchristelijke en klassieke mythologie; in de tweede zaal zouden de folkloristische geplaatst kunnen worden, die, welke betrekking hebben op volksgeloof in zijn verschillende uitingen; in een derde de taaloudheden, die herinneren aan de vroegere rechtstaal en rechtsgebruiken; in een vierde die, waarin de namen voortleven van oude zeden, gewoonten en gebruiken; en in een vijfde die, welke ons doen denken aan niet meer bekende voorwerpen, spelen, munten enz. Bij deze verdeeling zouden de meeste taaloudheden een plaats vinden; niet alle, want wij hebben er ook nog in plaats-, geslachts- en persoonsnamen en in verschillende zgn. ‘staande’ uitdrukkingen.

Enkele voorbeelden van taaloudheden uit de mythologische zaal: ‘din(g)sdag’, genoemd naar den Oudgermaanschen krijgsgod Mars Thingsus; ‘woensdag’, naar *Woedan, den Nederlandschen vorm van Wodan of Odin; ‘donderdag’, naar: Donar; ‘vrijdag’ naar Fria (onr. Frigg), de Romeinsche Venus, en ‘zaterdag’ naar den Romeinschen Saturnus. Benamingen uit de Germaansche goden- en geestenwereld zijn bewaard in namen van planten, als: alfrank of: elfrank, alruin, marentakken; van metalen, als b.v. kobalt, genoemd naar de ‘kobolden’.

Mythische voorstellingen liggen ten grondslag aan de benamingen: weerwolf, meikoning of meigrave (graaf van half vasten), aardmannetje, het zandmannetje.

Aan de klassieke mythologie herinneren de namen der goden, godinnen en halfgoden, waarnaar b.v. tal van sterren zijn genoemd. Verschillende eigennamen, ontleend aan de klassieke mythologie, zijn soortnamen geworden, als: Aesculaap, Cerberus, Atlas, Hebe.

Folkloristische taaloudheden, d.z. die, welke betrekking hebben op volksgeloof en bijgeloof, op thans verouderde voorstellingen uit het gebied der natuur en haar werking en krachten, zijn in groot getal voorhanden. Als wij spreken van: een kwaad oog (of ook: geen goed oog) op iemand hebben, moeten wij denken aan het bijgeloof, dat nijd en wangunst aan sommige menschen het vermogen verleenden om door hun blik anderen te schaden; zoo berust de spreekwijze ‘onder een gelukkig (of: ongelukkig) gesternte geboren zijn’ op de vroeger zeer gewone voorstelling, dat de onderlinge stand der sterren, de constellatie, den loop der gebeurtenissen op aarde en het levenslot van den enkeling bepaalde; daaraan herinneren ook de woorden planeetlezer en planeetkijker.

Op verouderde medische voorstellingen berust de uitdrukking: mijn hart breekt, en de woorden: temperament, humeur, zinking, hardvochtig (‘hard’ beteekent hier: wrang, wreed), kwaadsappig en zwartgallig (lat. melancholicus), en op chemische voorstellingen: quintessens, de naam van de vijfde grondstof, zuiverder en etherischer dan aarde, water, lucht en vuur. ‘Krokodillentranen’, ‘een ongelikte beer’ en ‘zwanenzang’ herinneren aan eigenaardigheden van deze dieren, waaraan men vroeger geloofde.

Aan de oude rechtstaal en rechtsgebruiken herinneren de woorden: vierschaar, in de uitdrukkingen: ‘de vierschaar spannen’ en ‘iemand voor zijn vierschaar dagen’; ‘hof’ voor: een rechtsprekend lichaam; ‘rechtbank’, waarbij van geen bank meer sprake is; ‘deurwaarder’, dat niet meer ‘deurwachter’ beteekent, enz.

Oude, thans niet meer bekende straffen leven voort in: ‘brandmerken’, nu hetzelfde als schandvlekken; ‘de vuurproef doorstaan’, dat ontleend kan zijn aan de godsoordeelen (doch ook aan het keuren van goud); ‘iemand de duimschroeven aanleggen’, ‘het vuur aan de schenen leggen’, enz.

Tal van oude gebruiken, gewoonten en zeden leven voort in onze tegenwoordige uitdrukkingen; tal van woorden, ontleend aan het ridderwezen; woorden betrekking hebbende op oude voorwerpen, die wij maar amper meer kennen. Daarover een volgende keer.

 

Uit de Geschiedenis der Nederlandsche Taal door Prof. Dr. J. Verdam.


Vorige Volgende

Footer navigatie

Logo DBNL Logo DBNL

Over DBNL

  • Wat is DBNL?
  • Over ons
  • Selectie- en editieverantwoording

Voor gebruikers

  • Gebruiksvoorwaarden/Terms of Use
  • Informatie voor rechthebbenden
  • Disclaimer
  • Privacy
  • Toegankelijkheid

Contact

  • Contactformulier
  • Veelgestelde vragen
  • Vacatures
Logo DBNL

Partners

Ga naar kb.nl logo KB
Ga naar taalunie.org logo TaalUnie
Ga naar vlaamse-erfgoedbibliotheken.be logo Vlaamse Erfgoedbibliotheken

Over dit hoofdstuk/artikel

titels

  • De geschiedenis der Nederlandsche taal in hoofdtrekken geschetst


auteurs

  • J. Verdam


taalkunde

  • Normen