Skiplinks

  • Tekst
  • Verantwoording en downloads
  • Doorverwijzing en noten
Logo DBNL Ga naar de homepage
Logo DBNL

Hoofdmenu

  • Literatuur & taal
    • Auteurs
    • Beschikbare titels
    • Literatuur
    • Taalkunde
    • Collectie Limburg
    • Collectie Friesland
    • Collectie Suriname
    • Collectie Zuid-Afrika
  • Selecties
    • Collectie jeugdliteratuur
    • Basisbibliotheek
    • Tijdschriften/jaarboeken
    • Naslagwerken
    • Collectie e-books
    • Collectie publiek domein
    • Calendarium
    • Atlas
  • Periode
    • Middeleeuwen
    • Periode 1550-1700
    • Achttiende eeuw
    • Negentiende eeuw
    • Twintigste eeuw
    • Eenentwintigste eeuw
Onze Taal. Jaargang 24 (1955)

Informatie terzijde

Titelpagina van Onze Taal. Jaargang 24
Afbeelding van Onze Taal. Jaargang 24Toon afbeelding van titelpagina van Onze Taal. Jaargang 24

  • Verantwoording
  • Inhoudsopgave

Downloads

PDF van tekst (0.73 MB)

Scans (5.48 MB)

ebook (3.31 MB)

XML (0.31 MB)

tekstbestand






Genre

sec - taalkunde

Subgenre

tijdschrift / jaarboek


In samenwerking met:

(opent in nieuw venster)

© zie Auteursrecht en gebruiksvoorwaarden.

Onze Taal. Jaargang 24

(1955)– [tijdschrift] Onze Taal–rechtenstatus Auteursrechtelijk beschermd

Vorige Volgende
[pagina 25]
[p. 25]

[Nummer 7]

Het hemd is anders dan de rok

Op Zaterdag 16 Mei 1931 werd 's middags in het Centraal Hotel te Amsterdam een vergadering gehouden tot het voorbereiden der oprichting van een taalgenootschap. Wij hebben de notulen van die eerste vergadering er nog eens op na gelezen. Na lang maar eendrachtig wikken en wegen werd opgericht ‘het Genootschap Onze Taal, welk genootschap ten doel heeft, in de eerste plaats door onderling verkeer, maar zoo mogelijk later ook naar buiten, de onzuiverheden in de Nederlandsche Taal te bestrijden, welke bestrijding zich in het bijzonder - in dit tijdsgewricht - keert tegen het gebruik van germanismen.’ Het staat er in prachtige krulletters geschreven, met rood onderstreept.

‘In dit tijdsgewricht’, de bepaling is er in 1931 weloverwogen bij geplaatst. Als men nú de stromen Duitse wagens gezien heeft, die tijdens de zonnige Pinksterdagen over de Nederlandse wegen zijn geraasd, als men in zijn ochtendblad tot tweemaal toe in een artikel over Hongaarse arbeiders gelezen heeft over het ‘eigendommelijke’ van de ‘werkdadigen’ (de schrijver was waarschijnlijk niet verder dan Wenen gekomen..), als men gelegenheid heeft met diverse technische en medische tijdschriften kennis te maken, dan is men geneigd weer eens te denken aan dat ‘in dit tijdsgewricht’.

In ons vorige artikel hebben wij enige uitdrukkingen behandeld, waarbij wij al dan niet Duitse invloed aanwezen. De reacties daarop zijn zeer verschillend geweest, van ‘veel te slap’ tot ‘veel te streng’. Het komt ons voor, dat niet iedereen die een uitdrukking of een zinswending beoordeelt, de overeenkomst en het verschil tussen Duits en Nederlands in het oog houdt. Voor men er toe overgaat een woord smadelijk te verwerpen of het een hartelijk welkom toe te juichen, moet men weten, waar beide talen gelijk zijn en waar de verschillen liggen. Over de overeenkomsten, er op berustende, dat beide talen Westgermaans zijn, is men het wel eens; over de verschillen, vooral de algemene, is betrekkelijk weinig geschreven. Wij kennen daarover maar één artikel, ruim twintig jaar geleden in Levende Talen geschreven door Van Dam. Heeft men het over taalverschillen, dan komt men weldra tot vage algemeenheden over het volkskarakter, dat in de taal weerspiegeld zou zijn, als Duitse degelijkheid, Franse helderheid, Nederlandse nuchterheid enz., zonder concrete ‘bewijzen’ daarvoor aan te halen. Wij willen deze maand de verschillen tussen Nederlands en Duits volgens enige concrete punten bespreken.

Heeft u wel eens een kind van een jaar of vier, vijf Duits horen ‘nadoen’? U zult dan allerlei klanken horen, maar voor veel sss, sj, tst, sjt. Het vreemde, onbekende treft het kinderoor. De Duitser heeft een grote uitspraakenergie. Zijn voorliefde voor scherpe, sissende, harde medeklinkers valt op: spreekt U maar eens uit - precies zoals het moet - ein schwarzes Schlösschen. Het Nederlands klinkt doffer, zachter, ‘gezelliger’, maar door de assimilatie van medeklinkers (possegel, zaddoek) en de neiging tot toonloze e (tebak, benaan) weer vlakker en minder muzikaal. Het Duitse ‘fünf’ of ‘milch’ spreekt de Nederlander als ‘fünnef’ en ‘millech’, zoals hij zelf met ‘mellek’ en ‘vollek’ doet. Door de aspiratie knalt het Duits, het Nederlands is gelijkmatig. Vanwaar die uitspraakverschillen tussen de twee talen? Er zijn allerlei klankwettige, historische verklaringen. Men kan ook zoeken in het volkskarakter. De Duitser houdt van voorschriften: zo als het woord gespeld staat, zo moet het klinken. De Nederlander.. hij klimt bij voorkeur over een hekje waarop verboden toegang staat.

De Duitser die het Nederlands heel oppervlakkig kent, denkt waanwijs, dat deze taal voor 99% met de zijne overeenkomt; op ‘krant’ en ‘kapper’ en nog een paar na zijn alle woorden dezelfde: ‘strasse’ is ‘straat’ en ‘weg’ is zelfs helemaal gelijk. We be-

[pagina 26]
[p. 26]

hoeven ons daardoor niet in onze gemoedsrust te laten storen en evenmin door de uitlatingen van autobus-toeristen die een half uur in Sjeveniengen pootje(s)gebaad hebben en het Nederlands een grappig kleutertaaltje vinden. Een feit is, dat de woordenvoorraad van beide talen ten zeerste verschilt, niet zozeer naar klankbouw dan wel naar betekenisinhoud. Talloze malen lopen de betekenissen van historisch nagenoeg dezelfde woorden ver uiteen of scheren rakelings langs elkaar. Onze jongens en meisjes van de middelbare school worden er mee geplaagd: rüstig is niet rustig, abfertigen niet afvaardigen, auswendig niet uitwendig, Tafel niet tafel, Kleid niet kleed, verrückt niet verrukt, om nog maar te zwijgen van de werkelijk schwere (moeilijke niet zware) woorden als aufrücken, erkennen, unscheinbar.. Het Nederlands heeft vele oude Germaanse woorden behouden: oorlog, zeer doen, houden van, Woensdag, koorts, sneuvelen. Het Duits heeft in de nieuwe tijd vele nieuwe woorden gesmeed. Rundfunk, Fernseh, Zündkerze, Fernsprech-; het kon het zich in zekere zin veroorloven, het had immers een ruim verspreidingsgebied. Het Nederlands daarentegen heeft zeer veel buitenlands taalgoed overgenomen: de internationale positie dwong daartoe. Het wijst op een openheid, maar ook op een gebrek aan eerbied tegenover het eigene en aan vindingrijkheid. Deze vindingrijkheid kende de 17e eeuw wel; wij glimlachen wel eens om de vondsten van Hooft (vernufteling-ingenieur) en van Vondel (keurbende-legioen) zonder te beseffen hoeveel Nederlandse woorden wij aan hen te danken hebben, die wij allang onbewust tot ons bezit rekenen.

De Duitse taal is een straf systeem, ze wordt ingesnoerd door dwang en tuchtregels. Voor onze schoolkinderen is het een helse toer de Duitse naamvalrijtjes + geslachtsregels te leren. Het Nederlandse ‘naamvals’-systeem is veel losser, vrijer, gemakkelijker. U moet niet zeggen ‘afgesleten’, want dit woord roept iets lelijks op. Ons systeem is anders, meer analytisch. Aan het keurige indelen en op een rij staan heeft de Nederlander een hekel. Bij het werkwoord ziet men ook een zodanig verschijnsel: praten-praatten is in klank gelijk, zetten-zetten zelfs ook in spelling. In de vorige eeuw is wel getracht een logisch rijtje te krijgen met praten-prateden, zetten-zetteden, maar dit is totaal mislukt. In Nederlandse oren klinkt het Duitse arbei-te-ten altijd min of meer gekunsteld. Deze dwang tot een stelsel is te merken in de woordschikking van de bijzin: er sagt, dass sie es gemacht hat (altijd vervoegde werkwoord achteraan), terwijl de Nederlander zowel ‘dat zij het heeft gedaan’ als ‘dat zij het gedaan heeft’ kan zeggen.

Wij zijn geneigd hieruit te besluiten, dat de Duitse taal veel gedrilder is dan het Nederlands: de Duitser doet zoals hij het moet doen, de Nederlander doet het graag juist niet zoals hij het moet doen. Is daardoor het Duits straf en precies, het Nederlands dreigt daardoor tè los, ja bandeloos te worden: ‘taalanarchisme’ is in dit verband wel eens gebruikt. Voor Onze Taal is het dikwijls een zware taak het juiste midden te vinden tussen de natuurlijke bewegingsvrijheid van het Nederlands en zijn neiging tot anarchisme. Wij zijn ons, bij alle ‘voorschriften’ die wij geven, er wel van bewust, dat een verschuiving naar ‘Duitse’ taaltucht even erg, zo niet erger is dan het toevallige overnemen van een enkele Duitse uitdrukking. De eerste officiële spraakkunst van onze taal, in 1805 uitgegeven ‘in naam en op last van het Staatsbestuur’ door Petrus Weiland, was een namaak van een Duitse spraakkunst van Adelung en heeft daardoor waarschijnlijk meer kwaad dan goed gedaan.

Wie Duitse boeken moet vertalen of wie Duitse studieboeken moet gebruiken, zal op een verschil gestoten zijn, dat Van Dam indertijd getypeerd heeft als abstract-concreet. Het Duits is geschikter tot het weergeven van abstracte begrippen dan het Nederlands, of veel beter gezegd het Duits kan dit met één woord doen, terwijl het Nederlands, meer analytisch van aard zijnde, het begrip moet uiteenrafelen. Een berucht voorbeeld hiervan is ‘ausprobieren’, een woord naar welks vertaling ons zo dikwijls gevraagd wordt. Wil men niet ‘proberen’, dan moet men het vertalen naar gelang de situatie vergt, desnoods met meer dan een woord. Eén ding staat vast: het is absolute onzin te beweren, dat je in het Nederlands niet uitdrukken kunt, wat ‘ausprobieren’ zegt. De doodgewone fietsenmaker, die van het Duits niet meer kent en gehoord heeft dan Nein en Schwein weet heus wel wat hij zeggen moet, als zijn collega over de grens van een reparatie van de ketting zou zeggen: wir wollen das Ding mal ausprobieren. Moeilijker wordt het natuurlijk wanneer er begrippen aan te pas komen die op een hoger, abstract peil liggen, als Gestalt, unmassgeblich, umdenken. Ieder die wel eens een Duits wijsgerig werk heeft gelezen, kan er tientallen aanstrepen. Het behoort tot de goede toon in een gesprek ‘op onpeilbaar hoog niveau’ er van dit soort Duitse woorden tussen te gooien. Vooruit, als het niet anders kan. Vakgeleerden, bijv. wijsgeren, hebben ze nodig om elkaar snel en zonder gevaar van dubbelzinnigheid te begrijpen, maar in vele gevallen is het een misselijke dikdoenerij. Voor dikdoenerij hebben de Duitsers een eigen woord: Wichtigtuerei. Het Duits heeft een sterk synthetisch karakter: woorden kunnen aan elkaar gelijmd worden, men zou haast zeggen tot in het eindeloze: Donaudampfschiffahrtgesellschaftskapitän. Het Nederlands kan dit maar beperkt. Het ontleedt. Is daardoor onze taal arm? Wat een arme taal, neen, volslagen paupertaal is dan bijv. het Frans, waarin het samenstellingsmiddel zo goed als niet voorkomt!

Tegenover de Duitse abstractheid staat de Nederlandse nuchtere-kijk-op-de-dingen, de concreetheid. Hoeveel beeldende uitdrukkingen gebruiken wij niet, uitdrukkingen, die heus geen boeventaaltje zijn uit de taalonderwereld, maar behoren tot onze gewone en nette dagelijkse taal. Blader maar eens in een woordenboek: de kat uit de boom kijken, een kruiwagen hebben, de bloemetjes buiten zetten, op de proppen komen, een mee(tegen-)vallertje, geen vuiltje aan de

[pagina 27]
[p. 27]

lucht, in het honderd sturen, driewerf enzovoorts. Misschien kan men hiertegenover Duitse uitdrukkingen stellen, maar deze zijn topzwaar en ongebruikelijk. Het Nederlands is zo veel realistischer, heeft meer gevoel voor humor. Wij kennen het Duitse woord voor ‘ja-knikker’ niet, het zal wel een lange samenstelling met öl er in zijn. Het is te begrijpen, dat Antoon Coolens ‘Kinderen van ons volk’ in de Duitse vertaling ‘Brabanter Volk’ geen succes is geworden. Het ontroerende oorlogsdagboek van het Joodse meisje Anne Frank ‘het Achterhuis’ verliest in de Duitse vertaling zeer veel van zijn aantrekkelijkheid. De stukjes van Annie Schmidt, Carmiggelt en Bomans zullen, in het Duits vertaald, zo bleek worden als een doek en zo droog als kurk.

In de abstracte Wichtigtuerei ligt een groot gevaar van germanismen. Niet alleen in de woorden op zichzelf (‘uitproberen’ en ‘bankwezen’) maar vooral in de geest. Stromen van woorden vloeien, de nietigheid wordt opgeblazen. Laten we ons Nederlands krachtig en sober houden; dat is het karakter van onze taal en van ons volk, zin voor het werkelijke. Kurt Tucholsky, de Duitse journalist, heeft eens zijn eigen volk de Wichtigtuerei verweten in zijn meesterlijke zin voor ‘der Tisch ist rund’ nl. ‘rein möbeltechnisch gesehen hat der Tisch schon irgendwie eine kreisförmige Gestalt’. Nederlands en Duits zijn op dit punt totaal verschillende talen. Menige vertaling riekt naar het Duits, niet omdat de vertaler ‘uitnutten’ en ‘onbescholden’ gebruikt, maar omdat hij er niet in geslaagd is het abstracte Duits te ontrafelen in pittig concreet Nederlands; menig tijdschriftartikel over diepzinnige onderwerpen, direct in het Nederlands geschreven, leeft bij de gratie van het Duits, waarin de schrijver veel gelezen heeft.

 

In de negentiende eeuw, door de grote ontwikkeling van diverse wetenschappen in Duitsland, komt een grote vloed van Duits en daarmede van germanismen over ons land. De meeste er van zijn verdwenen: daadzaak, naämen, overhoofd, bezwichtigen, baanhof, verweduwd, markig, duiding, berijken, beweldigen. Andere zijn gebleven, we herkennen ze nauwelijks meer: inburgeren, beïnvloeden.. We moeten bij de beoordeling er van altijd voor ogen houden, dat de publieke smaak in laatste instantie rechter is. Hoe gek het ook klinken moge, een germanisme kan een taalverrijking betekenen, of wil men de nabijheid van -rijk- niet: een taaluitbreiding. De taak van Onze Taal in dezen nu is conservatief. Behoudend. Dus liever geen uitbreiding met germanismen dan wel. Wij hebben deze taak op ons genomen van de eerste vergadering nu bijna 25 jaar geleden af. Een woord dat vroeger in onze taal geleefd heeft, kan nu door Duitse invloed weer opkomen. Wij zouden het willen afwijzen: ‘richtig’ in plaats van ‘juist’. Een woord kan naar vorming goed Nederlands zijn: ‘uitnutten’; laten we het weigeren over te nemen, daar het een Duits woord is. De Nederlanders zijn veel te bescheiden en te slap wat hun taal aangaat. Velen staan al te gauw klaar met de dooddoener: daar is toch geen Nederlands woord voor. Vooral de ontwikkelden onder ons, zij die door hun opleiding met vele vreemde talen te maken hebben gehad. Degenen met een klassieke opleiding moeten maar eens Vondels vertaling van Vergilius lezen: zij kunnen daaruit leren wat ‘vertalen in goed Nederlands’ betekent!

Tegenover de, helaas, zo dikwijls voorkomende Duitse aanmatiging en spotlust tegenover ons Nederlands past het antwoord: bijt van U af. Mijd het germanisme. Liever tè ver van het Duits dan tè dichtbij. Op die eerste vergadering van Onze Taal was een aanwezige, die (volgens de notulen) zeide: ‘Tegenover een taal, die het woord rücksichtslos kent, behoeven wij geen eerbied te hebben.’ Een harde uitspraak, kortzichtig zonder twijfel en misschien ook zeer beperkt. De spreker echter bedoelde het goed en het jaartal 1931 maakt alles duidelijk. Elke taal is mooi. De mens zegt er in wat hij te zeggen heeft. Het Duits eveneens. Goebbels sprak Duits, maar Rilke ook. Hij schreef er in gedichten, die tot de schoonste behoren van de gehele wereld. In een taal ligt op een of andere manier de ziel van het volk. Het is onredelijk het eigene te verwaarlozen en met het andere te dwepen. Het hemd is niet alleen nader maar ook anders dan de rok.


Vorige Volgende

Footer navigatie

Logo DBNL Logo DBNL

Over DBNL

  • Wat is DBNL?
  • Over ons
  • Selectie- en editieverantwoording

Voor gebruikers

  • Gebruiksvoorwaarden/Terms of Use
  • Informatie voor rechthebbenden
  • Disclaimer
  • Privacy
  • Toegankelijkheid

Contact

  • Contactformulier
  • Veelgestelde vragen
  • Vacatures
Logo DBNL

Partners

Ga naar kb.nl logo KB
Ga naar taalunie.org logo TaalUnie
Ga naar vlaamse-erfgoedbibliotheken.be logo Vlaamse Erfgoedbibliotheken