Skiplinks

  • Tekst
  • Verantwoording en downloads
  • Doorverwijzing en noten
Logo DBNL Ga naar de homepage
Logo DBNL

Hoofdmenu

  • Literatuur & taal
    • Auteurs
    • Beschikbare titels
    • Literatuur
    • Taalkunde
    • Collectie Limburg
    • Collectie Friesland
    • Collectie Suriname
    • Collectie Zuid-Afrika
  • Selecties
    • Collectie jeugdliteratuur
    • Basisbibliotheek
    • Tijdschriften/jaarboeken
    • Naslagwerken
    • Collectie e-books
    • Collectie publiek domein
    • Calendarium
    • Atlas
  • Periode
    • Middeleeuwen
    • Periode 1550-1700
    • Achttiende eeuw
    • Negentiende eeuw
    • Twintigste eeuw
    • Eenentwintigste eeuw
Onze Taal. Jaargang 25 (1956)

Informatie terzijde

Titelpagina van Onze Taal. Jaargang 25
Afbeelding van Onze Taal. Jaargang 25Toon afbeelding van titelpagina van Onze Taal. Jaargang 25

  • Verantwoording
  • Inhoudsopgave

Downloads

PDF van tekst (0.77 MB)

Scans (6.20 MB)

ebook (3.32 MB)

XML (0.36 MB)

tekstbestand






Genre

sec - taalkunde

Subgenre

tijdschrift / jaarboek


In samenwerking met:

(opent in nieuw venster)

© zie Auteursrecht en gebruiksvoorwaarden.

Onze Taal. Jaargang 25

(1956)– [tijdschrift] Onze Taal–rechtenstatus Auteursrechtelijk beschermd

Vorige Volgende

Gedachten over twee brieven

(Mr. C.H.) Met belangstelling las ik wederom - na een afwezigheid van eenige weken - het jongste nummer van ‘Onze Taal’. Ik kan echter niet helpen, dat mij daarbij een tekst te binnen schoot, nl. Matth. 23:23.

Ons maandblad behandelt op knappe en interessante wijze vele specieuse quaesties, de zuiverheid van woorden en uitdrukkingen betreffend, maar wat ontbreekt is de hartstochtelijke verontwaardiging over de huidige verwaarloozing van alle grammatica en regels, tot zelfs de regels, die men zelf nog erkent of heeft uitgedacht. Het is niet anders dan grootscheepse verkrachting en afbraak van onze taal. Als men die ziet, schaamt men zich wel eens voor zijn eigen taal. Het wordt zeer moeilijk een vreemdeling uit te leggen, wat nu eigenlijk Nederlandsch is.

Allerlei waanwijze ‘autoriteiten’, revolutionnair gezinde onderwijzers en hoogleeraren, ministers en commissies leggen zich toe op afbraak en verzinnen allerlei onbekende regels, die ze ons willen opleggen. Kunstmatig - maar goed voor hen, die zich alleen verheugen, als alles anders wordt dan het was. Het verband met andere talen wordt opzettelijk verbroken, de herkomst der woorden verloochend. Wat is daarvan anders te verwachten dan misbaksels en bastaarden, verwekt door kunstmatige inseminatie?

Het publiek gelooft het wel en gaat zich te buiten aan de grofste taalfouten.

Er zijn - gelukkig - nog Nederlanders, die dit alles verfoeien.

Ons genootschap echter staat tegenover al de capriolen van ‘autoriteiten’ - echt Nederlands - neutraal. Het ware aldus te formuleren: men bewondert en kamt elk haartje van het kind, maar staat toe, dat het hart en de ruggegraat eruit worden gehaald.

(T.F.) Met groot genoegen lees ik Onze Taal. Ik stel er grote prijs op dat er op mijn kantoor goed Nederlands gesproken en geschreven wordt. Daarom laat ik het blad altijd rondgaan onder mijn medewerkers. Nu heeft zich onlangs bij ons een twistgesprek ontwikkeld over de vraag: is het niet beter het Nederlands vrijuit te laten groeien zonder al die regelarij? Ik heb mij tegen het bevestigende antwoord daarop verzet, maar een van mijn tegenstanders wees mij op twee boeken van Meyers: ‘Taal en Leven’ en ‘Zin en Onzin’, waarin de taalzuiveraars worden aangevallen. Wat is Uw antwoord daarop?

 

(Red.) Wij hadden beide brieven ook buiten ons blad kunnen beantwoorden doch wij achten de kwestie zo belangrijk dat wij haar nog eens willen bespreken. Nog eens, want in de afgelopen jaren kunt U dikwijls een antwoord vinden dat op soortgelijke vragen ingaat en op ons taalcongres in Amsterdam is hierover eveneens gesproken. Men leze de brochure ‘Verzorgd Nederlands’.

De gedachten in de eerste brief kunnen we niet tot de onze maken. De schrijver verwijt ons, als wij hem goed begrijpen, slapheid en halfslachtigheid. In de door hem aangehaalde tekst wordt gesproken van farizeeers, schriftgeleerden, huichelaars. Het komt hierop neer dat wij mooie en aardige stukjes schrijven over taalverschijnselen en de rest maar blauw-blauw laten. De taal gaat zienderogen en hoorderoren achteruit en wij zitten maar elke maand die stukjes te schrijven. Waar blijft de vuist op tafel? Waar blijft de krachtpatsertaal tegen het stinkende taalbederf? Beginnen we met vast te stellen dat een geluid als van Mr. C.H. zeer, zeer, zeer zelden bij ons binnenkomt. Wij verheugen ons daarover, niet omdat wij geen kritiek kunnen verdragen, maar omdat de toon die van ons geëist wordt, en de geest die van ons verlangd wordt, het grote en grootse werk van ons Genootschap beslist niet zullen dienen. Taal regelen is een secuur werk dat met grote omzichtigheid gedaan moet worden. Gaat men maand in, maand uit, vier bladzijden lang een grote mond opzetten, dan bereikt men niet veel. Ten hoogste een paar honderd gelijkgezinden zullen zich telkens gestijfd voelen in hun mening ‘zie je wel hoe beroerd het met het Nederlands gesteld is’ en de rest kan men niet meetrekken naar het ideaal. De mensen die inzicht hebben in het taalleven, zullen om zulk een inhoud van ons blad lachen. Wijs is het bestuur geweest dat het van het eerste ogenblik af geijverd heeft voor een Raad van Deskundigen. Wij hebben het recht niet voortdurend het publiek af te snauwen en uit te

[pagina 32]
[p. 32]

blaffen. Ten eerste niet: uit beleefdheid; ten tweede niet: uit bescheidenheid: fouten maken we allemaal; ten derde niet: uit wijsheid: fouten en fouten zijn twee; ten vierde niet: uit wetenschappelijk oogpunt: een taal groeit en verandert, ook al gaat U op Uw hoofd staan. Natuurlijk kunnen we de overdreven neiging tot het vreemde woord, het verkeerde gebruik van taal, het verknoeien van goede uitdrukkingen, belachelijk maken, bespotten, honen zelfs, maar we mogen daarvan geen systeem maken.

Als wij het houden op het idee: uitroeien wat ons niet aanstaat (negatief dus!), kunnen we één keer een boekje uitgeven waarin we dat laten drukken. U zult gauw merken dat dat niet eens een erg dik boekje wordt. Als wij niet de kracht in ons vinden jong te blijven, zijn we stokoud. We komen niet veel verder dan een afgezaagd lijstje: groter als moet zijn groter dan, maak korte zinnen, vermijd de lijdende vorm, het kaartje is te tonen is een germanisme, meerdere is een germanisme, efficiency is doelmatigheid, oorlog is mannelijk, de nieuwe spelling is een warwinkel... Behalve dat dit ons zelf niet bevredigen kan, stoten we het publiek dat deze regelarij niet erg belangrijk vindt, van ons af. We zijn nu op de goede weg, ons ledental groeit, we willen het niet terugbrengen tot een groepje mopperaars ‘dat vroeger alles beter was en dat de democratisering van het onderwijs schuld heeft’. Dat klopt namelijk niet. Prof. Van Haeringen haalt in Levende Talen van juni aan een Gidsartikel uit... 1889: ‘Slordigheid en onnadenkendheid moge het zijn dat in overzettingen uit andere talen het Nederlandsch dikwijls vrij barbaarsch met de ergerlijkste spelfouten wordt nedergeklad, maar wat te zeggen van de zoogenaamde opstellen in de moedertaal? Hoe het komt, weet ik niet; maar zij zijn naar het oordeel van allen gemeenlijk beneden critiek,’ Let wel, deze woorden zijn niet in 1956 geschreven maar in 1889. Toen was er nog geen sprake van democratisering van ons Middelbaar Onderwijs! Men moet eveneens voorzichtig zijn met vergelijking van de taalbeheersing van de Nederlanders met die van Engelsen, Duitsers en Fransen. Rapporten en artikelen in die landen wijzen dezelfde euvelen aan als bij ons.

Gelukkig is Onze Taal van het begin af jong kunnen blijven. Ook redacteur Smit heeft ernaar gestreefd van het negatieve naar het positieve te komen, men leze slechts zijn oud artikel in ons herdenkingsnummer. Wij moeten niet zozeer de mensen bevelen wat ze moeten doen of laten, maar ons hun taalzorgen eigen maken en hen trachten te helpen. Wij moeten zien te achterhalen wat ze met hun taal willen bereiken en hun dan op die taalmiddelen wijzen die daartoe het geschiktst zijn. Dat zal in de meeste gevallen een Nederlands woord zijn, maar dat kan ook een vreemd woord zijn. Dat kan een uitdrukking of taalregel zijn van jaren her, dat kan echter evengoed een spiksplinternieuwe uitdrukking zijn of een taalregel die alleen uit het hedendaagse Nederlands is te halen.

Daarmee zijn we meteen aan de tweede brief toe. Op het Vlaamse taalcongres in Knokke hebben wij de kernpunten uit het werk van ons Genootschap nog eens geformuleerd.

 

1.Taalverzorging om een nationaal motief: de eigen taal is voor een volk van onschatbare waarde.
2.Taalverzorging omdat de taal het menselijk communicatiemiddel bij uitstek is: de mensen moeten elkaar goed leren begrijpen.

 

Met het eerste hangen tezamen een afkeer van aanstellerige vreemde woorden, van barbarismen en een ernstig streven naar vertaling daarvan. Waar is het vreemde woord op zijn plaats, waar niet? Wat kunnen we dan gebruiken? Uit het tweede vloeit voort het bieden van hulp in alle mogelijke taalaangelegenheden: inlichtingen naar wat goed of fout is, raadgevingen welk woord het best te gebruiken is, onderwijs in de zinsbouw, onderzoek naar al of niet in taalboekjes vastgelegde taalregels, verklaring van taalverschijnselen enz.

Wij zijn ervan overtuigd dat bewuste taalverzorging niet alleen maar een teken is van historische romantiek, van ‘instinctief verweer tegen onontkoombare vervlakkende uniformisering en nivellering’. Het zoeken naar normen, naar regels, taalverzorging dus, is een natuurlijk levensproces van een taalgemeenschap. Wij geloven niet in een toestand ‘waarin alles zo maar groeit’. Gesteld dat in ons land nooit les in het Nederlands werd of wordt gegeven, dat ieder sprak of schreef zoals dat in hem opkwam. Een onvoorstelbare toestand. Ten eerste: omdat de taal wel een willekeurig stelsel is, maar dan toch een stelsel; ten tweede: omdat de taal een sociaal verschijnsel is. Wat wij schrijven of spreken, is voor een ander bestemd en in die verhouding tot een ander ligt reeds de mogelijkheid van een norm. In een taalgemeenschap van primitieve volken, zonder boeken, zonder scholen, is eveneens een gevoel voor normen en, zoals taalonderzoekers dat bewezen hebben, ingewikkelder dan men denkt. Hoeveel te meer zal dit voorkomen bij een taal van een cultuurvolk! Dat in het werk van het zoeken naar normen en het bekend maken ervan een spoor van romantische vaderlandslievendheid voorkomt, wie zal dit ontkennen? Maar is dat zo beschamend? Wij geloven dat ook die vaderlandsliefde in de taal - het trekken van grenzen met het andere, de voorkeur voor het eigene boven het vreemde - eveneens tot het natuurlijke levensproces van een taalgemeenschap behoort.

Taalregelarij is een lelijk woord. Het doet denken aan de betweter, de geheide laudator temporis acti. Misschien hebben we dat lelijke woord aan ons zelf te danken. De taalregelaar moet kunnen beslissen: ja of nee. Een grote handicap daarbij is de weerstand van de gewoonte. Wat de regelaar van jongsaf aan als fout gezien heeft, wordt niet van vandaag op morgen goed voor hem omdat hij het tien mensen heeft horen gebruiken. Die weerstand van de gewoonte komt het sterkst tot uiting in het aanvaarden

[pagina 33]
[p. 33]

van een nieuw spellingbeeld. De gedrukte of geschreven letters immers objectiveren. Het woord ligt vast. Een tweede grote handicap is het ontbreken van een neutrale terminologie voor de bewuste taalverzorging. De regelaar kiest, bij zijn negatieve werk althans, allerlei aanvechtbare beelden: hij gaat onkruid wieden in de taaltuin, het taalbederf tiert er welig, de taal wordt verkracht, de venijnige barbarismen sluipen naar binnen, vreemde woorden zijn aanstellerig (zie ergens in dit artikel). Wij kennen deze terminologie maar al te goed daar wij zelf er bij tijd en wijle niet buiten kunnen. Daarom begrijpen wij de eerste brief beter dan wij U kunnen zeggen. De goede bedoeling ervan is boven alle twijfel verheven.

Deze twee hindernissen zijn de oorzaak van de afkeer van sommigen tegen regelarij. De regelaar wordt beschouwd als een petieterige vitter, als een kleinzielige schoolmeester. Hoe jammer eigenlijk dat ons mooie woord schoolmeester zulk een nare gevoelswaarde heeft gekregen. Het is zijn beroep aan een ander te vertellen ‘hoe het moet’.


Vorige Volgende

Footer navigatie

Logo DBNL Logo DBNL

Over DBNL

  • Wat is DBNL?
  • Over ons
  • Selectie- en editieverantwoording

Voor gebruikers

  • Gebruiksvoorwaarden/Terms of Use
  • Informatie voor rechthebbenden
  • Disclaimer
  • Privacy
  • Toegankelijkheid

Contact

  • Contactformulier
  • Veelgestelde vragen
  • Vacatures
Logo DBNL

Partners

Ga naar kb.nl logo KB
Ga naar taalunie.org logo TaalUnie
Ga naar vlaamse-erfgoedbibliotheken.be logo Vlaamse Erfgoedbibliotheken