Skiplinks

  • Tekst
  • Verantwoording en downloads
  • Doorverwijzing en noten
Logo DBNL Ga naar de homepage
Logo DBNL

Hoofdmenu

  • Literatuur & taal
    • Auteurs
    • Beschikbare titels
    • Literatuur
    • Taalkunde
    • Collectie Limburg
    • Collectie Friesland
    • Collectie Suriname
    • Collectie Zuid-Afrika
  • Selecties
    • Collectie jeugdliteratuur
    • Basisbibliotheek
    • Tijdschriften/jaarboeken
    • Naslagwerken
    • Collectie e-books
    • Collectie publiek domein
    • Calendarium
    • Atlas
  • Periode
    • Middeleeuwen
    • Periode 1550-1700
    • Achttiende eeuw
    • Negentiende eeuw
    • Twintigste eeuw
    • Eenentwintigste eeuw
Onze Taal. Jaargang 48 (1979)

Informatie terzijde

Titelpagina van Onze Taal. Jaargang 48
Afbeelding van Onze Taal. Jaargang 48Toon afbeelding van titelpagina van Onze Taal. Jaargang 48

  • Verantwoording
  • Inhoudsopgave



Genre

sec - taalkunde

Subgenre

tijdschrift / jaarboek


In samenwerking met:

(opent in nieuw venster)

© zie Auteursrecht en gebruiksvoorwaarden.

Onze Taal. Jaargang 48

(1979)– [tijdschrift] Onze Taal–rechtenstatus Auteursrechtelijk beschermd

Vorige Volgende

Variëteit en variété

‘Gisteren hadden we vrij en hebben we een fietstocht gemaakt’; prachtig. ‘We hadden gisteren vrij en hebben we een fietstocht gemaakt’; Tante Betje. - Dat schreef ik in het nummer van april. Mevrouw E.H. Versteegh-Verwey in Geldermalsen vindt die eerste zin niet zo prachtig. Ze zegt:’ ‘Gisteren hadden we vrij en toen hebben we een fietstocht gemaakt’ is mooier (en gewoner trouwens ook!) dan ‘en hebben we’ - dat toch in mijn oren een Tante Betje bij-geluid heeft.’ Waaruit blijkt dat niet alle oren gelijk zijn. De neerlandici Wildschut en Van Delden, juiste en foutieve inversie behandelend, schrijven ongeveer: ‘(...) Daarnaast nog een merkwaardig geval: Gisteren was het mooi weer en hebben we een mooie tocht gemaakt. - In de eerste zin is er inversie door gisteren; in de tweede zin is er ook inversie, hoewel er vooraf geen zinsdeel is dat die inversie veroorzaakt. Maar gisteren moet er in de tweede zin ook bijgedacht

[pagina 52]
[p. 52]

worden; we bedoelen immers: Gisteren was het mooi weer en gisteren hebben we een mooie tocht gemaakt.’ Wildschut en Van Delden achten de inversie hier dus ook juist. En maakt de toevoeging van toen (en toen hebben we) in de zin de stijl gewoner? Waarschijnlijk een kwestie van smaak en persoonlijk spraakgebruik.

Er is terecht aanmerking gemaakt (niet alleen door mevr. Versteegh) op deze zin uit hetzelfde nummer: ‘zij betwistten wie de schuld had (erover weggevallen)’. Nu, ik had dat voorvoegsel ‘be’ werkelijk niet geschreven, maar het drukken doe ik niet zelf.

In verband met de vreemde ‘bed-overgrootmoeder’ schrijft mevr. Versteegh verder, dat in het Noors beste mor (beste mama) nu het gewone woord voor grootmoeder is (Far mor voor grootmoeder van vaderszijde en mor mor voor grootmoeder van moederszijde is op het platteland gebruikelijk). Overgrootmoeder is olde mor. Is er in het Nederlands of het Fries een vergelijkbaar woord, vraagt ze. Niet dat ik weet. Het Fries biedt geen aanknopingspunten, seint mijn correspondent in Leeuwarden. Overgrootvader is oerpake, overgrootmoeder oerbeppe, waarbij ‘oer’ over betekent. Van Dale noemt overigens merkwaardigerwijs wel oudvader als gewestelijk woord voor grootvader, en natuurlijk oudoom en oudtante, maar niet oudmoeder voor grootmoeder, terwijl daaruit toch omoe moet zijn voortgekomen. Een woord, gevormd uit oudvader of oudmoeder en de derdegraadsverwantschap in de opgaande rechte lijn aangevende, zoals ‘olde mor’, is mij niet bekend.

 

De heer W.B. Rombouts (welbekend in de Onze-Taal-kring) constateert dat de verengelsing voortschrijdt, zelfs in persoonsnamen. In de omgeving van het Haagse Rode-Kruisziekenhuis ligt een park, waarvan de paden vernoemd zijn naar personen die op een of andere manier met het Rode Kruis verbonden zijn geweest. Een van die paden heet, naar de Frans-Zwitserse stichter, Henry Dunantpad. Dus met een Engelse y in het Franse Henri. Zo doet overigens ook de ‘A-Z encyclopedie’ van Elsevier. ‘Nog mooier’, schrijft de heer Rombouts, ‘wordt het echter als we de titel bekijken van 'n uit 't Engels vertaald boek van I. Stone. Of eigenlik de ondertitel. Want de titel luidt “De griekse schat” en de ondertitel: “Het leven van Henry en Sophie Schliemann, ontdekkers van Troje”. De vertaler heeft blijkbaar niet geweten, dat deze Schliemann een Duitser was, die van z'n voornaam Heinrich heette. Dus krijgt de man een engelse voornaam, die hem niet toekomt.’

Ja, de verengelsing schrijdt voort. Leest u de advertentiepagina's maar, Goed, dat weten we wel, maar in het nieuws komt u ook wel wat tegen. Bijvoorbeeld: ‘Hij heeft de plant twintig jaar als manager gerunned.’ ‘Plant’ is dan fabriek en ‘gerunned’ is een mislukte poging tot vervoeging van het werkwoord ‘to run’. Mislukt, want het is geen Engelse en geen Nederlandse wijze van vervoeging geworden. Overigens komt in dit Engels tenminste onvermomd binnen, het geenmen niet kan zeggen van de barbarismen, die in Nederlandse camouflage niet binnenschrijden, maar binnensluipen. Dacht u, om een voorbeeld te noemen, dat de niet zó beschaafde uitdrukking ‘kijk es, wat een mooi stuk origineel vlot Nederlands was? U misschien niet, maar voor mij was het een verrassing, in J.B. Priestley's ‘Found, lost, found, or the English way of life’ te lezen, dat een gelegenheidswaarzegster op een weldadigheidsbazar tot een knap meisje zegt: ‘... let me tell yer I haven 't seen a prettier piece this whole blessed afternoon’ (uitgave 1976 blz. 92). Wel zie ik een groot verschil in gevoelswaarde.

Er is in O.T. de laatste maanden ook een paar maal gesproken over uitdrukkingen als best moeilijk en knap stom. Zijn die wel van binnenlandse oorsprong? Ik dacht van niet. De Duitser zegt: ‘Das haben wir glänzend verloren’ en ‘Die Gelegenheit haben wir schïon verpasst’. En het is niet aan te nemen, dat de Duitsers dergelijke termen van ons overnemen.

Dat je weinig Nederlands behoeft te kennen om aan een academie te studeren, wilden blijkbaar de leerlingen van een Haagse sociale academie bewijzen, die in een demonstratie borden meedroegen met het opschrift: ‘Pais moet weg. Hij weet van onderwijs heg nog steg.’ Toch zijn heg en steg goed gespeld, niet met ch.

Niet om het een of ander, maar bent u praktisch, pragmatisch of pragmatistisch? Want dat maakt verschil. Let erop dat u niet het verkeerde bent.

 

M.C. Godschalk.

Iets over zijn kant laten gaan

In onze middeleeuwse taal komt blijkens het zwijgen van het Middelnederlandsch Woordenboek in 1894 deze uitdrukking nog niet voor. Het W.N.T. VII 1926, (1319) geeft er verschillende omschrijvingen van: het langs zich heen laten gaan, er niet tegen opkomen, er niets tegen zeggen, zich er niet tegen verzetten, er lijdelijk onder blijven, het verdragen. Achter ‘over’ zet het: (soms ook: langs). De eerste bewijsplaats is uit Abraham Blankaart (1787) van Wolff en Deken: Men kan veel over zijn kant laaten gaan, en echter zorgeloos of wellustig zijn. Rond de grens van de 18de en 19de eeuw volgt Van der Palm met: zij gevoelen..., dat het aan die eer niet schaden zal, wanneer zij iets, gelijk men het noemt, over hunnen kant laten gaan. Dan komen citaten rond de jongste eeuwwisseling: Van Eeden die in Studies V schreef: wij moeten de kunst verstaan om allerlei onwaarheden over onzen kant te laten gaan zonder erop te antwoorden en Kloos (Nieuwere litteratuurgeschiedenis) met: Robbrecht... deelt... der vrouw mede, dat de koning door zijn verlies een beetje gek is geworden, en dat zij veel over haar kant moet laten gaan. Van de spreekwoordenboekschrijver Pieter Jacob Harrebomée (1809-1880) is: hij laat het maar langs zijnen kant gaan. Ook negatief: niets over zijn kant laten gaan, dat is zich alles aantrekken, op alles vuur vatten. Andere voorbeelden: hij liet die belediging over zijn kant

[pagina 53]
[p. 53]

gaan. Dat kun je niet over je kant laten gaan, te weten, zo iets kan men zich niet laten zeggen. Van Dale 10 (1976), 1119, verklaart deze zegswijze als: er niet tegen opkomen, daar niets van zeggen (van verkeerde dingen, tekortkomingen, plichtsverzuim enzovoort) en geeft als voorbeelden: die belediging, daar trok hij zich niets van aan, liet hij over zijn kant gaan; hij laat niets over zijn kant gaan.

Koenen 27 (1974), 619, verklaart de uitdrukking als: er niet tegen op komen en Weijnen 12 (1955), 133, als: zich niet tegen iets verzetten. Behalve Koenen geeft geen van de drie andere geciteerde woordenboeken naast een verklaring van de (huidige) betekenis en de toepassing van de zegswijze een verklaring van de eigenlijke, de oorspronkelijke. Hij veronderstelt: oorspronkelijk van water dat over de kant (dat is het boord) van een boot gaat. Dat lijkt niet onaannemelijk. Waarop deze mening steunt, vermeldt hij niet.

Tenslotte een recente toepassing: de raadsleden hebben dat allemaal veel te lang over hun kant laten gaan, enzovoort (Nieuws van den Dag, 24-2-'79).

Meermalen hoor je de uitdrukking op deze manier bezigen en vaak lees je hem zo toegepast. Zou men verwachten dat dit mijns inziens stellig onjuiste gebruik alleen voorkomt bij minder (taal)ontwikkelden, slecht onderlegden, minder beschaafden, taalongevoeligen, dan ziet men tot zijn teleurstelling die verwachting beschaamd en is van een illusie genezen. In de 19de eeuw is de ‘ellende’ ook al begonnen bij Harrebomée. En taalvirtuozen als de Tachtigers blijken ook niet beter te weten. Ontwikkelden hebben blijkbaar evenmin als de doorsnee-taalgebruiker besef van wat zij in pen of mond nemen. Onnadenkendheid, onkunde, nonchalance? Voor mij staat vast dat we hier te maken hebben met een vaste uitdrukking, waarin ‘zijn’ nóch het emfatisch, nóch het grammatisch, nóch het psychologisch accent heeft, maar slaat op ‘iets’, niet op de persoon die de zegswijze hanteert. Ik laat iets niet over mijn, maar over zijn kant gaan. Het gebruik als gesignaleerd vind ik merkwaardig en het maakt een misselijke indruk op me. De gebruiker komt bij mij over als ongeletterd, als iemand die zelf niet weet wat hij zegt. Het Frans schijnt de uitdrukking niet te kennen; het Hoogduits kent hem als: durch die Finger sehen en het Engels als: to let it pass. Vergelijken we de zegswijze met de uitdrukking: iets is op zijn plaats, dan leert ons W.N.T. XII (1931), 2118 dat op zijne plaats hetzelfde is als op de juiste plaats, gesteund door een citaat uit Vondel, luidende: een overoude historieschildering..., in alle deelen volkomen, zulx dat er niet aen ontbreeckt, en schilderen der beelden elck op hunne plaats, naer de gelijck maeticheit der leden, nochte in het leggen der verweb, nochte... Weijnen 12, 209, verklaart: waar het hoort, in de geschikte functie of omgeving.

De aanhaling toont dat het bezittelijk voornaamwoord verbogen wordt, wat volkomen klopt. De combinatie: ‘op zijn plaats’ heeft evenwel nog een stellig jongere, door de woordenboeken (nog?) niet vermelde toepassing en is dan te interpreteren als: niet terzake, niet ad rem, niet behorende, niet toepasselijk, ongepast, met het aan de orde zijnde niets uitstaande hebbende, niets te maken hebbende. En dan is ‘zijn’ onveranderbaar. Het richt zich dan niet naar andere zinsdelen, maar slaat op een bepaalde situatie. Het is als het ware versteend, constant.

Evenals in de bovenbehandelde uitdrukking hebben we te maken met een vaste woordenreeks, waarin het bezittelijk voornaamwoord derde persoon enkelvoud niet naar gelang van de context kan vervangen worden door een ander. In: iets over zijn kant laten gaan is ‘iets’ grammatisch lijdend voorwerp, psychologisch evenwel onderwerp.

 

G.J. Uitman, Zeist.

Er-over-aan-toe

Mevrouw Finet-Van der Schaaf, lectrice Nederlands aan de universiteit Paris-IV, maakte mij attent op het volgende probleempje. Neem de drie zinnen:

 

a.Ik denk er over morgen te vertrekken.
b.Je zou er beter aan doen die brief onbeantwoord te laten.
c.Onze boeren beperken er zich toe (of: zich er toe) tarwe te verbouwen.

 

In het eerste geval kan het betrekkelijk bijwoord worden weggelaten (Ik denk morgen te vertrekken), maar dan krijgt de zin een andere betekenis: het gaat hier om een beslissing die al genomen is, niet meer om een mogelijkheid die nog overwogen wordt. In het tweede geval kan het betrekkelijk bijwoord eveneens achterwege blijven, maar zonder dat dit de minste invloed heeft op de betekenis van de zin. In het derde geval is het betrekkelijk bijwoord strikt noodzakelijk, anders wordt de zin ongrammaticaal.

Hoe komt dat? Voor de Nederlandstalige of de buitenlander die het Nederlands onder de knie heeft, spreekt dat alles vanzelf. Maar wie, zoals mevrouw Finet, vertalingen uit het Frans, die door Franse studenten gemaakt zijn, moet corrigeren, wordt steeds weer met het probleem geconfronteerd. Waarom lopen die drie zinnen niet parallel? vragen de studenten. Deze vraag geven wij gaarne door aan de lezers van Onze Taal. Misschien zal er iemand onder hen zijn die ons uit die moeilijkheid zal kunnen en willen helpen.

 

P. Brachin, Parijs.

Een smoorletter. wat is dat?

In 1635 verscheen: ‘Bericht van een nieuwe konst genaemt De Spreeckonst ontdect ende beschreeven door Petrus Montanus van Delft’. De titel is nog veel langer, maar ik laat het hier maar bij. Petrus Montanus of Pieter Berch, Bedienaar van Gods woord in den Nieuwen Hoorn, is zijn tijd een goede drie eeuwen vooruit geweest. Hij is de eerste die zich ernstig met fonetiek heeft bezig gehouden. Natuurlijk niet bewust, dat wil zeggen, natuurlijk was het niet zijn

[pagina 54]
[p. 54]

bedoeling een klankleer te schrijven van zijn (Delftse) taal naar onze huidige opvattingen. Neen, hij wilde het leesonderwijs op een betere leest schoeien.

Het was hem opgevallen, dat mensen moeite ermee hadden om zinnen te ontleden in woorden, woorden in lettergrepen en taalklanken. Dat gaf natuurlijk grote moeilijkheden bij het leren lezen en spellen. Dus zette hij zich ertoe om de taalklanken als zelfstandigheden te beschrijven; wie zich er goed van bewust was hoe hij de spraakklanken voortbracht, zou ook gauw leren spellen en lezen. Bovendien zouden kleine uitspraakfouten - bij kinderen bijvoorbeeld - snel verbeterd kunnen worden.

Om zijn doel te bereiken ontwierp Montanus een heel vernuftig en doeltreffend stelsel voor beschrijving van taalklanken. Hij bedacht eigen, vaak zeer rake termen, die de stand en de vorm van de tong beschreven, articulatieplaatsen in de mond, de stand van de lippen, de wijze waarop de ademstroom door de mond- of neusholte naar buiten gaat bij het spreken. Hij berekent, dat hij door combinatie van deze gegevens 2520 articulaties kan beschrijven, al moet hij toegeven, dat sommige hiervan alleen theoretische waarde hebben en niet te verwezenlijken zijn. Ik heb zijn berekeningen niet nageteld, maar ze zullen wel juist zijn, want Montanus is een nauwkeurig en eerlijk man.

Ook een man met een zeer fijn gehoor voor taalklanken en een scherp waarnemer. Hij is degeen, die het eerst heeft waargenomen, dat bij het spreken de neusholte door bewegingen van het zachte gehemelte afgesloten wordt, behalve bij de neusklanken m, n, g. Een ontdekking, die pas in de 19de eeuw opnieuw gedaan is.

Als voorbeeld van een rake term, neem ik hier de benaming voor de occlusieven (b, p, bijvoorbeeld). Bij deze articulaties wordt zowel de mond- als de neusholte afgesloten. De ademstroom wordt verstikt, gesmoord. Welnu, Montanus noemt ze ‘smoorletteren’. Hierbij de aantekening, dat het woord ‘letter’ naar het gebruik van de tijd zowel schriftteken als spraakklank kan betekenen. Waaruit men echter niet moet concluderen, dat Montanus klank en teken door elkaar zou halen; integendeel, als het voor de duidelijkheid nodig is, weet hij merkletter (schriftteken) scherp te onderscheiden van spreekletter (spraakklank). En Montanus niet alleen; onze 16de/17deeeuwse grammatici en spellingregelaars, als Spieghel, Pontus de Heuiter, Ampzing, laten zich in het algemeen niet in de war brengen door het spellingbeeld en luisteren nauwkeurig naar hun taal. Wij 20ste-eeuwers, moeten ons vooral niet laten misleiden door hun gebruik van het woord letter.

 

L.E. Wirth-van Wijk, Niebert.


Vorige Volgende

Footer navigatie

Logo DBNL Logo DBNL

Over DBNL

  • Wat is DBNL?
  • Over ons
  • Selectie- en editieverantwoording

Voor gebruikers

  • Gebruiksvoorwaarden/Terms of Use
  • Informatie voor rechthebbenden
  • Disclaimer
  • Privacy
  • Toegankelijkheid

Contact

  • Contactformulier
  • Veelgestelde vragen
  • Vacatures
Logo DBNL

Partners

Ga naar kb.nl logo KB
Ga naar taalunie.org logo TaalUnie
Ga naar vlaamse-erfgoedbibliotheken.be logo Vlaamse Erfgoedbibliotheken

Over dit hoofdstuk/artikel

auteurs

  • M.C. Godschalk

  • G.J. Uitman

  • Pierre Brachin

  • L.E. Wirth-van Wijk