Skiplinks

  • Tekst
  • Verantwoording en downloads
  • Doorverwijzing en noten
Logo DBNL Ga naar de homepage
Logo DBNL

Hoofdmenu

  • Literatuur & taal
    • Auteurs
    • Beschikbare titels
    • Literatuur
    • Taalkunde
    • Collectie Limburg
    • Collectie Friesland
    • Collectie Suriname
    • Collectie Zuid-Afrika
  • Selecties
    • Collectie jeugdliteratuur
    • Basisbibliotheek
    • Tijdschriften/jaarboeken
    • Naslagwerken
    • Collectie e-books
    • Collectie publiek domein
    • Calendarium
    • Atlas
  • Periode
    • Middeleeuwen
    • Periode 1550-1700
    • Achttiende eeuw
    • Negentiende eeuw
    • Twintigste eeuw
    • Eenentwintigste eeuw
Onze Taal. Jaargang 49 (1980)

Informatie terzijde

Titelpagina van Onze Taal. Jaargang 49
Afbeelding van Onze Taal. Jaargang 49Toon afbeelding van titelpagina van Onze Taal. Jaargang 49

  • Verantwoording
  • Inhoudsopgave



Genre

sec - taalkunde

Subgenre

tijdschrift / jaarboek


In samenwerking met:

(opent in nieuw venster)

© zie Auteursrecht en gebruiksvoorwaarden.

Onze Taal. Jaargang 49

(1980)– [tijdschrift] Onze Taal–rechtenstatus Auteursrechtelijk beschermd

Vorige Volgende

Reacties

Alsdannatief

In Onze Taal van oktober las ik een stukje van J.P. Roemer Visscher uit Lunteren over als en dan. Er komt zevenentwintig keer ‘als’ en zeventien keer ‘dan’ in voor. Misschien kloppen de aantallen niet, maar ik heb slechts één keer geteld omdat ik bijna in slaap viel.

J.P. Roemer Visscher zeurt over een repeat-effect (bestaat daar geen Nederlands woord voor?) dat onze statige taal wat luchtiger moet maken. Wat luchtiger! Ik heb, toen ik het stukje uit had, een aardig poosje naar lucht zitten happen.

Oorspronkelijk hebben de woorden dan en als verschillende functies gehad (allicht). Onze taal is aan verandering onderhevig, ja, maar in de laatste tien jaren is die verandering heviger geworden dan in de afgelopen eeuw. Wanneer wij aan ‘als’ een functie van ‘dan’ toekennen (Ja, ik weet best dat velen dit niet fout vinden), veranderen wij onze taal niet, maar maken wij haar nog primitiever. Als dat zo doorgaat, hebben we over een paar eeuwen dezelfde woordenschat als chimpansees. Bovendien is over dit onderwerp al genoeg geschreven. De stijl van het stukje acht ik, om wat hierboven staat, niet meer waard dan die van ‘To en Tom aten tomaten; Tom at en To vrat.’ En er zitten nog fouten in ook. Ik zal de laatste twee zinnen even citeren: ‘Kortom, herhaling dient zich allerwege onontkoombaar aan als de nieuwe lijn, daar kan niet genoeg op worden gehamerd. “Frappez toujours!” zei de specht en nam nog een APC-tje.’ Een komma zet ik tussen twee nevengeschikte zinnen als ze gelijkwaardig zijn, dus als je er bijvoorbeeld ‘en’ tussen kunt zetten. ‘daar’ tot en met ‘gehamerd’ wordt ingeleid door ‘Kortom’ tot en met ‘lijn’; daarom zijn de twee delen van deze samengestelde zin niet gelijkwaardig en moet er een puntkomma tussen.

 

De laatste zin is ook een samengestelde zin. Ik heb me steeds af zitten vragen wie nu dat APC-tje nam. Uiteindelijk ben ik gaan vermoeden dat het de specht was. De zin zou dus moeten zijn: ‘Frappez toujours!’ zei de specht en hij nam nog een APC-tje.’

 

Het stukje lijkt me meer iets voor grootmoeders om aan hun kleinkinderen te vertellen als die zich vervelen.

 

M. Dulfer student politicologie Delft

[pagina 111]
[p. 111]

Alsdannaïef

Eindelijk dan een actie ‘Tomaat’ in de taalkunde, zij het dan in reactionaire zin. Wat de briefschrijver is ontgaan is, dat 27 × ‘als’ = 33 × ‘als’, en dus dat hij een kubistisch produkt onder ogen had. Bij tweedimensionaal lezen geeft zulks aanleiding tot symptomen als slaperigheid, luchthappen en malcontentie. Een APC-tje op laag water helpt dan niet. Achteraf moet ik toegeven dat een bijsluiter niet overbodig ware geweest.

Met dank aan de heer Dulfer voor het turven.

 

J.P. Roemer Visscher

Morgen denk ik

Er bestaat in Nederland een gek aanwensel waardoor men ongewild niet precies zegt wat men bedoelt. Ik geef er de volgende voorbeelden van: Over een week hoopt A te kunnen trouwen. Aanstaande woensdag verwacht B in Peking te zijn. Morgen denk ik mijn schilderij af te maken.

't Is natuurlijk niet de bedoeling te beweren dat A pas over een week hoopt, B pas aanstaande woensdag verwacht en ik pas morgen denk (al doe ik 't meestal te weinig). Wat er wèl bedoeld wordt, blijkt uit de volgende zinnen: A hoopt dat hij over een week zal kunnen trouwen. B verwacht dat hij aanstaande woensdag in Peking zal zijn. Ik denk dat ik morgen mijn schilderij af zal maken.

Het gekke aanwensel is helaas te vinden in deze zin van J.v.d.H., voorkomend in de rubriek Ter Informatie van oktober jl.: Binnenkort hoop ik in Onze Taal eens wat uitvoeriger in te gaan op de Taalunie. Je begrijpt er weliswaar de bedoeling van, maar dit ziet er mijns inziens toch in meer dan één opzicht beter uit: Ik hoop dat ik binnenkort in Onze Taal uitvoeriger zal kunnen ingaan op de Taalunie. Duidelijk, kort en bondig.

Is 't gek dat ik moeite heb met hopen iets te (zullen) doen? Ik wil er altijd kunnen, mogen of iets dergelijks in verwerken: hopen iets te kunnen (mogen) doen. Wil misschien iemand dáárop reageren?

 

H.E.W. Kielich vertaler Hengelo

Werk(e)loos

In het oktober-nummer gebruikt de heer De Jager uit Oss als aanloop voor zijn betoog over de klemtoon bij ‘loosheden’ het woord werkeloosheid.

Over dat woord wilde ik het even hebben. Ik krijg de indruk dat hij met werkeloos bedoelt: ‘het niet (kunnen) deelnemen aan het arbeidsproces, onder arbeid dan te verstaan betaalde arbeid’. Ik meen dat die situatie wordt aangeduid met ‘werkloos’, dat is geen werk hebben. Werkeloos is op een ogenblik niets om handen hebben of niet tot actie komen, zoals bijvoorbeeld bedoeld in de min of meer staande uitdrukkingen ‘werkeloos toezien’ of ‘met de handen werkeloos in de schoot zitten’.

Of wordt dat inmiddels niet meer herkend en is het dus een krampachtig onderscheid?

 

A. Mudde, Geldrop

Loosheid

Voor H. de Jager is het deel ‘-loos’ in ‘werkeloosheid’ een secundaire zaak en daarom onbevredigend. Mij dunkt dat dit ‘-loos’, ‘het afwezig zijn van iets’, voor vele werklozen juist emotioneel zeer belangrijk is. Dat zou een argument kunnen zijn dat het accent op ‘-loos’ rechtvaardigt.

 

H.J.M. Reijs leraar Nederlands Oud-Beijerland

Maken we er een punt van?

Naar aanleiding van het dilemma van de heer J.P.H.F. van der Zanden in Onze Taal van oktober over het al of niet plaatsen van een punt achter een afkorting zou ik het volgende willen opmerken.

Als typografisch ontwerper/boekverzorger ben ik al jarenlang betrokken bij het drukklaar maken van allerlei soorten kopij, zodat ik dergelijke problemen uit de praktijk goed ken. Ik kan me de verwarring van de heer Van der Zanden dan ook goed voorstellen, ook ik heb de door hem geciteerde passage uit het boek van de heer Lamers onlangs met verwondering gelezen. Naar mijn mening is de aangehaalde bewering onjuist, of beter gezegd niet meer juist.

Vroeger (vóór 1954) werd de bedoelde regel algemeen door ons gehanteerd, iedere typograaf, corrector, redacteur enz. kende deze - op zichzelf niet onlogische - regel. Hij luidde: Na een afkorting volgt een punt, behalve als de laatste letter van de afkorting tevens de laatste letter van het afgekorte woord is, dus ca, dr, drs, ir, mr, nr enz. In 1954 verscheen echter het bekende ‘groene boekje’ (Woordenlijst van de Nederlandse Taal), waar op blz. XXXIX onder punt 8 staat: ‘Afgezien van internationaal vastgestelde en in Nederland en België geldende aanduidingen en symbolen van namen van maten en gewichten als km, kg, kgm, kWh, i wordt achter elk verkort woord een punt geschreven: Prof, Dr., a.h.w. enz.’

Een andere autoriteit, nl. Van Dale, Groot Woordenboek der Nederlandse Taal (1976) is op blz. XXXI mogelijk nog duidelijker: ‘De punt dient om het einde van een zin aan te geven en wordt verder geplaatst in afkortingen, behalve die van namen van maten, gewichten, natuurkundige en scheikundige namen ... Achter titels schrijft men ook steeds een punt: Dr., Ir., Jhr., Mr., Ds., Mgr. Het is daarbij onverschillig of de laatste letter van de afkorting tevens de laatste van de titel is of niet: de punt vervangt geen weggelaten letters, maar dient alleen om de voorafgaande lettercombinatie als een afkorting te karakteriseren.’

Tenslotte zou ik ook de in 1979 verschenen en in korte tijd vrij populair geworden Schrijfwijzer van J. Renkema kunnen noemen, die ook op dit punt geen twijfel laat. Er behoeft dus geen punt van discussie over te bestaan: behalve de in het ‘groene boekje’ en ‘Van Dale’ genoemde uitzonderingen komt er achter een afgekort woord een punt. Opgemerkt dient nog te worden dat ook afkortingen van valuta in de praktijk de symbolenregel volgen, dus geen punt achter f, $ en £ e.d.

Het is jammer dat een oude en vergeten regel ineens weer in een recente publikatie opgedoken is en kennelijk verwarring sticht.

 

K.F. Treebus, Berkel en Rodenrijs

‘Ooit’ en andere scheefgroei

Met grote instemming las ik het artikel van de heer J.U. de Bruin over wat ik altijd de scheefgroei van onze taal noem, omdat iedereen altijd zegt: ‘Ja, maar je moet rekenen met de groei van de taal’. Ook ik heb me er over verbaasd, dat iedereen tegenwoordig altijd ‘ooit’ i.p.v. ‘eens’ of ‘vroeger’ zegt, wat een kleine tien jaar geleden nooit gedaan werd, behalve in onzekerheid, zowel in de toekomst als in het verleden. Ik ken alleen een zin bij Bredero uit dat beroemde sonnet: ‘Daar groene Wijngaard loof ooit louwen muur beminde’. Als oudmedicus en geen neerlandicus ben ik hier

[pagina 112]
[p. 112]

nooit uitgekomen. Volgens het etymologisch woordenboek - daarmee kom ik er ook niet uit - zou het misschien ‘altijd’ kunnen betekenen.

Het valt mij ook op, dat ons land plotseling vol ‘vertalers’ zit, waar niets vertaald wordt (in een andere taal zetten): ‘ombuiging, inlevering, aftoppen’ en al die vreemde zaken meer, moeten ‘vertaald’ worden in arbeid. Wim Kok en ministers, maar ook kwaliteitskranten doen lustig mee aan dat ‘vertalen’. Ook heeft niemand meer ‘twijfel’ maar iedereen heeft ‘twijfels’, terwijl in de meeste woordenboeken twijfel geen meervoud kent, hoewel de nieuwe Van Dale het opgenomen heeft als niet fout meer. Woorden als ‘wetenschappers’ (germ.) ‘beroepers’, ‘toppers’, de vele onnodige germanismen en anglicismen vooral ook buiten de vaktalen tieren welig. Issue, item, noem ze maar op. Maar wat mij het meest verbaast, is het feit hoe snel iedereen al die wan- en wartaal maar nakletst. Zijn de Nederlanders zulke kuddedieren geworden?

Bovenstaande voorbeelden zouden met vele vermeerderd kunnen worden. Maar het moet zo maar genoeg zijn.

 

E.G. van Heusden, Arnhem

Tokkeltaal

Hoe springlevend een taal eigenlijk is, heeft ieder in de laatste tijd kunnen ervaren: de stormachtige opkomst van wat in de wandeling ‘tokkeltaal’ heet. Gezien de verbreidheid van het medium waarin deze taal gebruikt wordt, zal dit ongetwijfeld sporen nalaten in de gewone omgangstaal. We doelen op het woordgebruik bij het zenden (en ontvangen) met MARC-apparatuur, dat met ingang van maart 1980 het clandestiene zenden moet ondervangen. De meer dan 100.000 zendmachtigingen die nu al zijn afgegeven, spreken hierbij boekdelen. Wie zijn oor - ook letterlijk - te luisteren legt, heeft enkele fenomenen kunnen ervaren, die zich weliswaar altijd al in de ontwikkeling van een taal voltrekken, maar die zich nu in zeer gecondenseerde vorm afspelen. Daarbij is het opvallend dat er begrippen zijn die iedereen - door deductie - kan bevatten, maar dat er ook taalelementen voorkomen waarvan de oorsprong duister is.

Maar ter zake: wie op de 27-meter-band zendt en ontvangt heet een 27 MC-er. Hij of zij doet dat met een basisbak, in de wandeling een bakkie genoemd. Dat gebeurt thuis of mobiel.

Je werkt onder een skipnaam, een bijnaam. Deze gewoonte is overgebleven uit de tijd dat zenden nog niet gelegaliseerd was. De procedure is als volgt: eerst probeer je op 14 voor staandebij. Maar je kunt ook fietsen om er in te prikken. Truckers zijn vooral op zoek naar alfaatjes, als ze maar niet gallen.

Wie de laatste twee zinnen ‘vertaalt’ zal allereerst tot de ontdekking komen dat de tokkeltaal efficiënt is: ‘maar je kunt ook langs de kanalen lopen om te kijken of je er tussen kunt komen. Vrachtwagenchauffeurs met een mobiele zender-ontvanger zijn vooral op zoek naar vrouwelijke 27 MC-ers, als ze maar niet vervelen’. Telde de tokkeltaal 22 woorden, de ‘vertaalde’ zin heeft er 36. Natuurlijk! Het is een gouden regel een kanaal zo kort mogelijk bezet te houden; vandaar.

Van tal van tokkelwoorden is de herkomst snel na te gaan: trucker, van truck, vrachtwagen; of kolletje van het Engelse to call. Moeilijker ligt het met alfaatjes - dat schijnt iets met de benen van de hoofdletter A te maken te hebben - en met gallen dat men afgeleid zou kunnen zien van vergallen, verpesten.

Fietsen kennen we ook al van de uitdrukking ‘ik zal er even doorheen fietsen’, er snel door lopen; maar met woorden als tokkelen (behoort bij een muziekinstrument), spetteren of inpraten (het storen van andermans ontvangst) en uitluisteren voor afluisteren ligt het toch moeilijker.

Wie de tokkeltaal bekijkt kan daarin duidelijk de wegen ontdekken waarlangs alle taal ontstaat:

A. Bestaande woorden krijgen er een betekenis bij; bijvoorbeeld: fietsen, spetteren, dippen (afstellen), kacheltje (geheime versterker van de zender), spriet (antenne), oei (dag), en genomen? (begrepen?).

B. Woorden worden ontleend aan een vreemde taal, direct, vereenvoudigd of verbasterd. Voorbeelden zijn: staandebij (standby), biem (beam, straal), trucker, skipnaam, Roger-piep (Roger-beep).

C. Nieuw gevormde woorden, al dan niet afgeleid van een bestaand woord: vossen - van vossenjacht - het opzoeken van een verborgen zender; alfaatje; afknijper, iemand die stoort door een kanaal onnut bezet te houden; dubbele oei, tot ziens; kappa, ook capa begrepen, van het wel gebruikte ‘capita’?; smeren, onzuivere golflengte, van smerig.

D. Woorden of uitdrukkingen die een bepaalde mate van afkorting inhouden; honderd percent voor: dat is uitstekend begrepen; bak of bakkie voor: zender en ontvanger; een mobiel voor iemand die rijdend zendt en ontvangt.

E. Een aparte groep vormen de talloze gebruikte afkortingen. QSO - een gesprek tussen twee stations, QSL - een schriftelijke bevestiging van een radiocontact, QRQ - snelle overseining.

Het zijn veelal in het vakgebied bekende termen die gemeengoed zijn geworden. Behalve dan de aparte groep afkortingen, die de zogenaamde ten-code wordt genoemd. 10-1: je bent te zwak; 10-2: je bent te sterk; 10-3: stop met uitzenden; 10-4: begrepen; en zo verder.

Moeten we goedwillende ingewijden van de 27-meter-band geloven, dan ‘gaat het helemaal uit de klauw gieren’. Met andere woorden: de remmen zijn los en er schijnen nauwelijks mogelijkheden het ongebreidelde gebruik van taal (en apparatuur!) te stoppen.

Ik vrees dat binnenkort elk woordenboek te kort zal schieten. Tenzij er iemand is die dit specifieke woordgebruik registreert. Nodig? Zeker, want zelfs in mijn niet-27-MC-omgeving heb ik de eerste woorden al gesignaleerd!

 

Ernst W. Hoonakker communicatie-specialist Oss


Vorige Volgende

Footer navigatie

Logo DBNL Logo DBNL

Over DBNL

  • Wat is DBNL?
  • Over ons
  • Selectie- en editieverantwoording

Voor gebruikers

  • Gebruiksvoorwaarden/Terms of Use
  • Informatie voor rechthebbenden
  • Disclaimer
  • Privacy
  • Toegankelijkheid

Contact

  • Contactformulier
  • Veelgestelde vragen
  • Vacatures
Logo DBNL

Partners

Ga naar kb.nl logo KB
Ga naar taalunie.org logo TaalUnie
Ga naar vlaamse-erfgoedbibliotheken.be logo Vlaamse Erfgoedbibliotheken

Over dit hoofdstuk/artikel

auteurs

  • J.P. Roemer Visscher

  • A. Mudde

  • Hans Kielich

  • Karel F. Treebus

  • E.G. van Heusden