Skiplinks

  • Tekst
  • Verantwoording en downloads
  • Doorverwijzing en noten
Logo DBNL Ga naar de homepage
Logo DBNL

Hoofdmenu

  • Literatuur & taal
    • Auteurs
    • Beschikbare titels
    • Literatuur
    • Taalkunde
    • Collectie Limburg
    • Collectie Friesland
    • Collectie Suriname
    • Collectie Zuid-Afrika
  • Selecties
    • Collectie jeugdliteratuur
    • Basisbibliotheek
    • Tijdschriften/jaarboeken
    • Naslagwerken
    • Collectie e-books
    • Collectie publiek domein
    • Calendarium
    • Atlas
  • Periode
    • Middeleeuwen
    • Periode 1550-1700
    • Achttiende eeuw
    • Negentiende eeuw
    • Twintigste eeuw
    • Eenentwintigste eeuw
Onze Taal. Jaargang 50 (1981)

Informatie terzijde

Titelpagina van Onze Taal. Jaargang 50
Afbeelding van Onze Taal. Jaargang 50Toon afbeelding van titelpagina van Onze Taal. Jaargang 50

  • Verantwoording
  • Inhoudsopgave

Downloads

PDF van tekst (5.15 MB)

Scans (82.75 MB)

ebook (4.39 MB)

XML (0.96 MB)

tekstbestand






Genre

sec - taalkunde

Subgenre

tijdschrift / jaarboek


In samenwerking met:

(opent in nieuw venster)

© zie Auteursrecht en gebruiksvoorwaarden.

Onze Taal. Jaargang 50

(1981)– [tijdschrift] Onze Taal–rechtenstatus Auteursrechtelijk beschermd

Vorige Volgende

Reacties

Clichés

Naar aanleiding van de bijdrage in het september-nummer over ‘oude en nieuwe clichés’ van de leraar Nederlands, Sj. van den Berg, wil ik graag opmerken dat ik blij ben dat ik niet bij Sj. van den Berg in de klas zit. Nog afgezien van zijn visie op clichés - die aantoont dat een cliché vooral cliché is als er cliché op staat - zou zijn verzet tegen mode-uitdrukkingen mij als leerling voortdurend recalcitrant maken.

Koren op mijn molen, en hopelijk ook op de molen van Onze Taal. Het afgelopen jaar is in dit blad het onderwerp taalverontreiniging regelmatig aangestipt, zonder dat echter de discussie over het begrip zèlf gevoerd is. De vraag ‘wat is taalverontreiniging’ is m.i. immers interessanter dan de vraag ‘welke woorden of uitdrukkingen verontreinigen de taal’.

Die discussie wil ik graag op gang brengen. Ik baal van halsstarrigheid. Het werkwoord balen heeft geen voorganger die dezelfde gemoedstoestand even kernachtig weergeeft. Is dit nu een cliché? Is dit nu een mode-uitdrukking? Op de eerste vraag zou ik zelf nee zeggen. Ik meen dat die benaming niet zozeer op iemands woordenschat, maar enkel op een denktrant, een beeldspraak, op overdrachtelijk taalgebruik van toepassing moet zijn. Het overgrote deel van de mensheid heeft een beperkte woordenschat; dat is toch niet erg? Het kleine groepje schrijvers/stylisten/taalgevoeligen dat die quadrille ontspringt is, op een bevolking, waarschijnlijk altijd een laag en vrij constant percentage.

Op de tweede vraag kan ik nú geen antwoord geven; de toekomst zal uitwijzen welke taalselectie heeft plaatsgevonden, welke woorden en uitdrukkingen bewaard blijven, ‘zich bewijzen’, zoals meester Van den Berg schrijft. Dit geldt ook voor schilders, politici, natuurkundigen, filosofen, gedichten, geschiedenis en wijnen. De selectie kan en mag niet nú plaatsvinden: er zijn toch immers geen criteria?

Iedereen kan rustig eigen maatstaven aanleggen, zonder dat die maatgevend zijn. De een z'n ‘mode’ is de ander z'n code. Objektieve normen bestaan niet voor mode-uitdrukkingen; objektiviteit is hier waarschijnlijk niet meer dan een geconstrueerde meervoudige subjektiviteit.

Het subjektieve in de taal is mij duizendmaal meer waard dan het gieten van oude taal in oude zakken. Kortom, laat duizend bloemen bloeien, laat de taal zich vrij ontwikkelen. De taal is een weerslag van de sociaal-culturele stand van zaken; zou het niet vreselijk zijn als toekomstige geschiedkundigen moeten constateren dat men in de tachtiger jaren net zo sprak als Geerten Gossaert in het begin van deze eeuw? Wees ook niet bekommerd als blijkt dat het vernieuwen slechts aan enkelen gegeven is. Het kunnen nu de media zijn - een constatering die ik met Van den Berg deel -, maar daarom niet minder waardevol dan wanneer het toonaangevende essayisten of spreekstalmeesters geweest waren. Achter de media zitten geen abstrakte begrippen, maar mensen van vlees, bloed en taal. Hóé de natuurlijke taalselectie plaatsvindt: dát is pas een interessante vraag.

Dagelijks werk ik met de taal van de Verenigde Naties - een van de meest halsstarrig conventionele en dode talen die ik ken. Latijn is er springlevend bij. Ik zou er veel voor geven als een van de modebewuste, trendgevoelige kinderen van deze tijd daar de microfoon zou pakken. Maar voordat dát gebeurt moeten er nog veel Bergen verzet worden.

 

M. Scheltema

beleidsmedewerkster

min. van Buitenlandse Zaken

Spellingsziektes (-n?) van onze tijd

Gerard Lutke Meijer schrijft in OT (blz. 98) een stukje over ‘Het staartje van die stomme e’; daarmee bedoelt ie de meervoudsuitgang die ‘vroeger’ meestal een n was en ‘nu’ steeds meer een s. Hij pleit emotioneel voor die n in de meeste gevallen, maar ik zie geen systeem in dat pleidooi: alleen sómmige leenwoorden uit het Frans verdienen een s. Die leenwoorden kunnen volgens hem overigens de oorzaak zijn van de stijgende voorkeur voor een s.

Ik wil wat zakelijk kommentaar daarbij geven.

Afgezien van enkele zeldzame gevallen (bv. hoorn, doorn) kent het ABN de kombinatie sjwa (= ‘stomme e’) + n aan het woordeind hoogstens als het volgende woord met een klinker begint: make, zake, lope, zinge enz., maar make-n-en breke; hij pakte-n-'m enz. Dat betekent dat hoogte/hoogten, akte/akten enz. precies eender uitgesproken worden. Dat vinden we lastig, dus gebruiken we sinds eeuwen een s in zulke gevallen: hoogte/hoogten; akte/akten. Zowel in het ABN als in de dialekten die ‘geen eind-n na een sjwa kennen’.

In twee kleine delen van ons taalgebied is

[pagina 117]
[p. 117]

het anders: daar kennen ze die klankverbinding heel goed: weetn, loopm, zingn zijn in het uiterste noordoosten en het uiterste zuidwesten heel normaal. Daarmee gaan grotendeels enkelvoudige vormen samen van het type de deure, de platse, mien zeune enz. Nú is een meervouds-n heel geschikt om de oppositie tussen de twee getallen aan te geven.

Onze teksten staan in veel opzichten nog op zuidelijk-dialektisch standpunt: mogelijk (i.p.v. mogelek) verraadt een uitspraak als meugelaik (Antwerps). Tachtig (i.p.v. tachtech) komt overeen met o.a. de Oostbrabantse uitspraak. Ook die foute n-spelling korrespondeert niet met wat het ABN zegt. Taalkundig en taalpolitiek is er dus maar één goeie raad mogelijk aan alle mensen die schrijven: vervang konsekwent die foute n door een s, en laat emoties varen.

Alleen waar we die s niet zeggen, mogen we die natuurlijk ook niet schrijven. Terecht geeft van Dale bij vereiste bv. enkel de n: vereisten zegt - dacht ik - niemand. Voor de rest moeten onze woordenaars hun vaak konservatieve standpunt in deze liefst bij de volgende herdruk opgeven: weg met die n's waar niemand die zegt. Halfslachtigheid zaait alleen maar verwarring, vooral in streken waar het ABN weinig gehanteerd wordt en daarnaast ook bij buitenlanders die ABN leren!

 

P.C. Paardekooper

hoogleraar taalkunde

Leuven

Nederlands in den vreemde

Wat moeten we aan met het artikel ‘Nederlands in den vreemde. 3. De Oost’ in het juli/augustus-nummer?

De autoriteit van de schrijver, J. Stroop van het Instituut voor Neerlandistiek van de Universiteit van Amsterdam, aanvaarden en zijn beweringen geloven? Dit laatste niet doen maar verder gewoon (hoofdschuddend) zwijgen, òf zullen we onze verontwaardiging over zoveel stupide stellingen de vrije loop laten? Waarom ook niet, het verwijderen van een rotte tand in de kaak der wetenschap kan genezend werken.

‘De taal van de Indische Nederlander laat op het gebied van de klankvorming, de aksentuatie en de zinsbouw zien dat het kontakt met het Algemene Nederlands in feite steeds ontbroken heeft. Want ook de Nederlanders die maar tijdelijk in Indonesië woonden, hielden zich meestal van deze groep afzijdig, waardoor ook een normerende invloed van die zijde uit moest blijven’, aldus Stroop.

Indische Nederlanders zijn dus geen Nederlanders en zullen alleen al daarom geen behoorlijk Nederlands kunnen spreken, vooral ook omdat de volbloed Nederlander geen contact zocht met deze groep. Zoals bekend spraken en spreken alle autochtone Nederlanders perfect hun taal, zonder verkeerde klankvorming, aksentuatie en zinsbouw.

Het blijkbaar door oogkleppen gespoord vakidiotisme van Stroop maakt het hem onmogelijk zich eerst te verdiepen in de geschiedenis van Nederlands-Indië in het algemeen en de geschiedenis en de positie van de Indische Nederlander in het bijzonder. Nu is het genoegzaam bekend dat de doorsnee Nederlander zich niet interesseert voor geschiedenis en zeker niet voor het koloniale gedeelte ervan. Dat zij zo, daar valt (oppervlakkig) mee te leven. Ongeïnteresseerdheid leidt echter tot domme uitspraken en dat is irritant, vooral ook omdat die kreten vaak beledigend zijn. Dit geldt met name wanneer een ‘wetenschapper’ in een toonaangevend bedoeld tijdschrift getuigt van een totaal gebrek aan kennis van zaken en laat zien dat hij voor zijn stellingen uitsluitend is afgegaan op een walgelijke parodie op de Indische Nederlander, te weten de creatie Tante Lien. Zij is het die Stroop bij het schrijven van zijn onzin voor ogen heeft gehad. Werkelijk een gedegen onderzoek. Mijn complimenten!

‘... zodat een zoen een soen wordt, en zeggen seggen. Huis wordt guis en een hond een gont. Opvallend is ook de rollende r, zoals in brrrruine boone’.

‘... Bekend is ook de van het Algemene Nederlands afwijkende volgorde in de zin; ‘je weet ik zeg maar de waarheid. (Couperus)’.

Ik zal niet ingaan op de vraag wie en wat de Indische Nederlander is en hoe hij spreekt. De domheid en de discriminerende opmerkingen van Stroop weerhouden mij ervan.

 

Wat hij misschien bedoelt is het zogenaamde ‘petjok’. Wat dat is, laat ik aan hem over om uit te zoeken; hij kan dan in die tijd tenminste geen beledigende artikelen meer schrijven.

R.F.G. Boekholt

Den Bosch

Naschrift

‘Indische Nederlanders’ zijn Nederlanders, net zoals Engelse fietsen fietsen zijn. Nu de heer Boekholt al moeite blijkt te hebben met het begrijpen van deze eenvoudige Nederlandse woordgroepen, hoeft het ook niet te verbazen dat hij in mijn stukje nog meer dingen gelezen heeft die er niet in te vinden zijn. Nergens beweer ik dat het ene Nederlands beter is dan het andere, of gebruik ik woorden als perfekt, verkeerd of termen van gelijke strekking. Die heeft de geachte briefschrijver allemaal zelf bedacht; toch belieft het deze heer mij van discriminerende opmerkingen te betichten.

En wat de tante Lien van de heer Boekholt met mijn stukje te maken heeft, ontgaat me. De enige persoon die ik heb aangehaald is Louis Couperus, van wie ik in mijn domheid altijd heb aangenomen dat hij nogal taalgevoelig was. Ik wil nog wel even wijzen op een andere informatiebron waarvan ik stilzwijgend gebruik gemaakt heb, nl. het artikel ‘De taal van de Indische Nederlanders’, in De nieuwe taalgids jrg. 50 (1960) van M.C. van den Toorn. Prof. Van den Toorn is geparenteerd aan een familie van Indische Nederlanders, zodat hij zijn informatie uit de eerste hand heeft.

De kwaliteiten van Van den Toorn als waarnemer van taalfeiten zijn trouwens algemeen bekend; ik zie geen enkele reden om die in dit geval te wantrouwen.

De heer B. is van mening dat ik met oogkleppen rondloop (o.a.). Ik zou hem willen adviseren naar zijn oogarts te gaan en vervolgens zijn oren te laten uitspuiten.

 

J. Stroop

Vanuit en naartoe

Meneer Flentge, oud-leraar Engels met zijn vraag over ‘door kunnen gaan’ of ‘kunnen doorgaan’ houdt niet van wat hij noemt ‘het splitsen van infinitieven’. Ik denk dat hij in de war is met de ‘split infinitive’, dat toch wel wat aftandse stokpaardje van Engelse taalmeesters. ‘Johnny, you are not to ever split an infinitive.’

Over splitsen gesproken, dat doet mij denken aan vanuit. U kent Charivarius' Fnaffers en Fnuiters nog wel. Vanuit wordt de laatste tijd steeds populairder schijnt het. Het betekent zoiets als uit naam van, zoals je van een n.n. mag verwachten. Onlangs in een Belgische uitzending: ‘Ik spreek nu vanuit een gehandicapte leraar.’ Begrijpelijk dat die man gehandicapt is als iemand vanuit hem spreekt. Bezeten noem je dat. Hilversum deinst ook niet terug voor dit modernisme: ‘Hij draagt argumenten aan vanuit een professorsvrouw.’ Argumenten haar uit het hart gegrepen. Ik hoor verschil van betekenis tussen ‘argument van het Ministerie’ en ‘argument vanuit het Ministerie’. Het eerste wordt feitelijk door het Ministerie gebruikt, het tweede is een argument zoals je van het Ministerie verwachten kan. Heb ik gelijk? Naast of tegenover dat moderne vanuit hebben we naartoe. ‘Het resultaat van het overleg zal binnenkort naar de leden toe worden vertaald.’ Op een universitair prikbord: ‘Wie heeft tijd en zin om voor mij enige brieven naar het Russisch te vertalen?’ Vroeger betekende op een titel-pagina ‘Naar het Rus-

[pagina 118]
[p. 118]

sisch van L. Tolstoi’ dat het boek een bewerking was van een Russisch verhaal van Tolstoi. Vertalen naar is dus 180 graden in betekenis gedraaid.

H.D. Vos

bibliothecaris van het Engels Seminarium

Amsterdam

Flexabiliteit

Al vele malen had ik het gehoord en nu zag ik het zowaar zwart op wit. In een dure twee-pagina-grote advertentie in Elseviers Magazine van 19 september: De flexabiliteit van de Rosengrens safeloketten-installatie spreekt de bank bijzonder aan.

 

Het is natuurlijk een leuke, huiselijke mededeling dat de directie van de bank zo kleurgevoelig is en dat zij misschien wel als een college van handige doe-het-zelvers de safeloketten zelf schildert. Als ze dan ook nog op de koop toe een flexibele installatie heeft gekregen is dat toch nog een aardige aankoop voor de bank.

 

A. Mudde

hfd. personeelsdienst Philips

Geldrop

Kamerbreed

Soms kan men de betekenisontwikkeling van een woord op de voet volgen. Bij het woord ‘kamerbreed’ constateer ik hoe dit zich van zijn oorspronkelijke betekenis gaat verwijderen. Het woord komt het eerst tevoorschijn in de combinatie: kamerbreed tapijt; het tapijt strekt zich uit van plint tot plint. Vervolgens horen we spreken over: een Kamerbrede meerderheid, dat wil zeggen de gehele Tweede Kamer ondersteunt een bepaalde motie. Acceptabel gebruik lijkt mij. Dan lanceert het t.v.-merk Parasonic een reclamespot met daarin de kreet: kamerbreed kijkplezier! De bedoeling is reclame te maken voor een toestel met een exceptioneel groot scherm. De betekenis wordt hier: groot. Maar wat te zeggen van de laatste ontwikkeling? Ik hoorde deze zomer in een radioprogramma spreken over opzienbarende uitvindingen in de medische wereld. Een deskundige vertelde over een antibioticum dat alle bacteriën zou kunnen doden. ‘Een kamerbreed antibioticum dus’, vroeg de interviewer. ‘Inderdaad’, was het antwoord. Hier heeft kamerbreed zijn betekenis geheel verloren en wordt synoniem met ‘allesomvattend’. Is het woord nog een lang en gelukkig leven beschoren?

 

D. Sybesma, Coevorden

Woordmensen

Ik verzamel woordmensen. Ik ben een collectionneur van woordmensen. Een boeiende liefhebberij. Van Dale kent het woord niet. Ik zou willen definiëren: woordmensen zijn mensen van wier naam woorden gemaakt zijn. Een paar voorbeelden geven terstond aan wat ik bedoel: braille, een ampère, een zeppelin, celsius, een judas, een adonis, een nurks, een kenau, een bintje, juli, enz.

Er zijn er een paar honderd. Ook in samenstellingen zoals plimsollmerk, in werkwoorden zoals pasteuriseren, in -ismen zoals masochisme, in bijvoeglijke naamwoorden zoals papiniaanse pot, in afleidingen zoals saxofoon, in bloemen zoals de lobelia en in verkleinwoorden zoals kiekje. Wat ik niet bedoel zijn metonymia zoals een Vestdijk of een Rembrandt. En waar ik op den duur van afgezien heb zijn: de ziekte van... en de wet van...

Toen mijn collectie zich uitbreidde ben ik naar een systeem van indeling gaan zoeken. Men wil immers een beetje ordenen, nietwaar? Ik kwam tot zeventien soorten woordmensen:

1.Die zonder ‘een’ ervoor: morse, jaeger.
2.Samenstellingen: een baileybrug, een teddybeer, een bunsenbrander, een geigerteller, een davylamp.
3.Samenstellingen met ‘van’ ertussen: lint van Möbius, brug van Wheatstone.
4.Eenheden: een ohm, een watt.
5.Tja, voertuigen, voorwerpen, kledingstukken en acties: een pullman, een gobelin, een maillot, een boycott.
6.Temperatuurschalen: Fahrenheit.
7.Figuren uit de bijbel en samenstellingen: een nimrod, een adamsappel.
8.Werkwoorden: fröbelen, lynchen.
9.-ismen: chauvinisme, jansenisme.
10.Figuren uit de mythologie en samenstellingen: een amazone, sisyfusarbeid.
11.Figuren uit binnen- en buitenlandse literatuur: een droogstoppel, een schlemiel.
12.Figuren uit de geschiedenis: een lucullus, een maecenas.
13.Bijvoeglijke naamwoorden: het Ludolfiaans getal.
14.Afleidingen: een guillotine, een mausoleum.
15.Bloemen: er zijn er heel veel, begonia, fuchsia, zinnia.
16.Vijf maanden van het jaar.
17.Verkleinwoorden: een flikje, een hopje.

En dan zit ik nog met gerechten (een chateaubriand), landen (Rhodesië), stijlen (Queen Anne) en met onzekerheden (fiets!).

Ook het omgekeerde is voorgekomen: niet bloem naar mens genoemd maar mens naar bloem. Het betreft de Plantagenets, de Engelse dynastie van 1154-1485. Plantagenet betekent letterlijk brem en was de bijnaam gegeven aan Geoffroy, graaf van Anjou, die de gewoonte had een bremtakje in zijn hoofddeksel te dragen. De eerste koning was Hendrik II, zoon van die Geoffroy of Geoffrey.

Verder is de hobby ook nog uit te breiden als je er steden bijneemt wier naam op voorwerpen zijn overgegaan: krent, damast, rugby, enz.

En de liefhebberij is helemaal uit te breiden als je van al die woordmensen ook nog miniatuur-biografieën maakt. Wie was mevrouw Mensendieck? Wie was Rorschach van de test? Wie was Eratosthenes van de zeef? Wie was Hertz? Wie was Baedeker? Wie was Galvani? Wie was Casanova?

En je kunt ook de ludieke toer nog op. Stelling bij een Gronings proefschrift van J.R. Durinck (1978): Empirische verificatie van de wet van behoud van ellende, vraagt om een eenheid van hoeveelheid ellende. Hiervoor zou de ‘job’ gedefinieerd kunnen worden.

Mogelijk besmet ik lezers van Onze Taal met mijn liefhebberij. Reacties zijn welkom. De kans is niet gering dat er nog woordmensen zijn die ik over het hoofd gezien heb. Wat ik overigens aan voorbeelden in dit artikel opnam is natuurlijk een selectie.

 

Jan van Herpen

redacteur K&W AVRO-radio

Hilversum


Vorige Volgende

Footer navigatie

Logo DBNL Logo DBNL

Over DBNL

  • Wat is DBNL?
  • Over ons
  • Selectie- en editieverantwoording

Voor gebruikers

  • Gebruiksvoorwaarden/Terms of Use
  • Informatie voor rechthebbenden
  • Disclaimer
  • Privacy
  • Toegankelijkheid

Contact

  • Contactformulier
  • Veelgestelde vragen
  • Vacatures
Logo DBNL

Partners

Ga naar kb.nl logo KB
Ga naar taalunie.org logo TaalUnie
Ga naar vlaamse-erfgoedbibliotheken.be logo Vlaamse Erfgoedbibliotheken

Over dit hoofdstuk/artikel

auteurs

  • P.C. Paardekooper

  • Jan Stroop

  • H.D. Vos

  • Jan J. van Herpen

  • A. Mudde