Skiplinks

  • Tekst
  • Verantwoording en downloads
  • Doorverwijzing en noten
Logo DBNL Ga naar de homepage
Logo DBNL

Hoofdmenu

  • Literatuur & taal
    • Auteurs
    • Beschikbare titels
    • Literatuur
    • Taalkunde
    • Collectie Limburg
    • Collectie Friesland
    • Collectie Suriname
    • Collectie Zuid-Afrika
  • Selecties
    • Collectie jeugdliteratuur
    • Basisbibliotheek
    • Tijdschriften/jaarboeken
    • Naslagwerken
    • Collectie e-books
    • Collectie publiek domein
    • Calendarium
    • Atlas
  • Periode
    • Middeleeuwen
    • Periode 1550-1700
    • Achttiende eeuw
    • Negentiende eeuw
    • Twintigste eeuw
    • Eenentwintigste eeuw
Onze Taal. Jaargang 51 (1982)

Informatie terzijde

Titelpagina van Onze Taal. Jaargang 51
Afbeelding van Onze Taal. Jaargang 51Toon afbeelding van titelpagina van Onze Taal. Jaargang 51

  • Verantwoording
  • Inhoudsopgave

Downloads

PDF van tekst (2.76 MB)

Scans (129.71 MB)

ebook (4.32 MB)

XML (1.07 MB)

tekstbestand






Genre

sec - taalkunde

Subgenre

tijdschrift / jaarboek


In samenwerking met:

(opent in nieuw venster)

© zie Auteursrecht en gebruiksvoorwaarden.

Onze Taal. Jaargang 51

(1982)– [tijdschrift] Onze Taal–rechtenstatus Auteursrechtelijk beschermd

Vorige Volgende

Reacties

Gedachten bij de sjwa

In Onze Taal 11-1981 schrijft dr. Paardekooper in zijn reactie op ‘Het staartje van die stomme e’ onder meer: ‘... dus gebruiken we sinds eeuwen een s in zulke gevallen: hoogte/hoogtes, akte/aktes.’

Verder schrijft de heer Paardekooper: ‘Taalkundig en taalpolitiek is er maar één goeie raad mogelijk aan alle mensen die schrijven: vervang konsekwent die foute n door een s, en laat emoties varen.’

Wanneer we de Woordenlijst van de Nederlandse Taal (1954), Koenen-Endepols (1966), Van Dale (1970) en Kramers (1981) raadplegen, vinden we daarin dezelfde meervoudsuitgangen: gedachten, moeiten, zonden, behoeften, luwten, kaden, keuzen, klassen, waarden, zeden en sagen. Wat andere meervoudsvormen uit de reeks van Gerard Lutke Meijer betreft: boden/-s, ziekten/-s, ruimten/-s, gesteenten/-s, diepten/-s, breedten/-s, hoogten/-s en oden/-s werden vóór de nieuwe spelling van 1946-1947 alle met een n geschreven, althans volgens Koster en Schurings zakwoordenboekje 1953, Koenen 1939 en Van Dale 1924.

De Vooys zegt in zijn Nederlandse spraakkunst (1960): ‘Familiaar-beschaafd is een meervoud op -s na -e, b.v. gewoontes, leemtes, waar de meervouden op -en vormelijker zijn’.

 

Dit alles lijkt erop te wijzen, dat de -s na -e over het algemeen een moderne spellingvorm is. Het zal voor vele Nederlands sprekenden nog moeilijk zijn om bodes en dieptes te zeggen - èn te schrijven -, en gedachtes en waardes is een spelling die in

[pagina 3]
[p. 3]

de Woordenlijst nog niet is opgenomen...

 

W.G. Koning Haarlem

Naschrift

Inderdaad: de s na e is ‘een moderne spellingvorm’. Onze woordenboeken en de Woordenlijst van 1954 zijn in het algemeen ekstreem-konservatief in het registreren van die s. Dat is een van de ergste verwijten die je ze kunt maken.

Het is taalpolitiek van het allergrootste belang dat ook in dit opzicht de woordenboeken de goeie weg wijzen: geen papieren fikties handhaven maar zonder aarzelen hier de levende taal afbeelden in teksten. Daarmee volgen we een ontwikkeling die sinds bijna een eeuw bezig is.

Bodes, dieptes, gedachtes enz. zijn de normale ABN-uitspraken. Ik heb al eerder betoogd dat de ABN-woordstruktuur zich verzet tegen de kombinatie sjwa + n.

Naar ik meen bestaan keuzes, klasses, zedes en sages helemaal niet. Die vormen ontbreken dus terecht in de Woordenlijst en de woordenboeken. Overigens moet die Woordenlijst zich gaandeweg aanpassen aan de ABN-uitspraak op dit punt, en niet omgekeerd.

P.C.P.

Zuiver rijm

Wij zien hier voor ons oog een onverbiddelijke wet,

Want als ik niet de veerman was, dan was een ander het.

 

Drs. H.H. Polzer bemint het zuivere rijm, dat is ondertussen wel duidelijk. Omdat ik dat zo goed besef, zit ik verbaasd aan te kijken tegen de bovenstaande versregels. Ze zijn nl. van hem, zoals iedereen meteen kan zien of horen. Ik beluister ze van tijd tot tijd van de plaat die heet: Per pont & slee met drs. P.

 

Nu kan ik me geen onzuiverder rijm voorstellen dan het parend geval het en wet, en wel om de simpele reden dat het, uitgesproken [het], niet bestaat, in ieder geval niet als een Nederlands woord (behalve in de uitdrukking Dat is je van het). Natuurlijk kan ik me best indenken, dat menige fan van de doctorandus de spellinguitspraak als een van zijn charmes beschouwt: die hoort bij het beeld dat men zich van hem heeft gevormd. Voorbeelden: een machtige rivier, het ruime sop, daar vliegt hij uit de trojka, mijn pont, zijn broek, bedenk eens gauw, er is weinig keus, akelig lachend, lopen. In al deze onbeklemtoonde lettergrepen is alleen de [a] oftewel de stomme e mogelijk, met uitzondering van het geval ‘vliegt hij’, te verklanken als vliegt-ie. Maar drs. P. laat álle letters vrolijk (of triest) klinken; zelfs laat hij een z horen in achtenzestig en laat hij de assimilatie achterwege in als zij e.d.

Maar de goede luisteraar kan opmerken, dat er twee situaties zijn, waarin hij aanzienlijk natuurlijker spreekt: de snelle gedeelten van zijn liederen en de intermezzo's in proza. Men beluistere de genoemde plaat.

Nogmaals: ik zit ermee. Aan de ene kant geniet ik zeer van de teksten en de muziek van drs. P., aan de andere kant hindert het me dat zo'n gerenommeerd taalverzorger op zo'n flagrante manier aan taalbederf doet. Mag ik van hemzelf vernemen, hoe hij daartegen aankijkt?

 

H.M. Hermkens Hilvarenbeek

De aap geschrokken of het ei geschrikt?

‘Als een winkel aankondigt “wij breiden uit”, doet men dit dan omdat de volledige zin te lang zou worden om hem in de beschikbare ruimte te plaatsen? Of komt het voort uit een algemene neiging om werkwoorden meer en meer zonder lijdend voorwerp te gebruiken?’ Twee vragen uit de reeks opmerkingen en vragen van lezer A.R. Schepel, in het november-nummer 1981 van Onze Taal.

Hij meent een verschuiving in het gebruik van werkwoorden vast te stellen, meestal van transitief naar intransitief, een enkele keer ook in de andere richting.

Is er in ons taalgebruik een dergelijke verschuiving aan de gang? Wij zouden de vraag willen omkeren: waarom zou er in onze tijd geen verschuiving in het (in)transitieve karakter van de werkwoorden voorkomen? Immers, sinds eeuwen worden transitieve werkwoorden intransitieve en omgekeerd, waarom zou dat proces in onze tijd tot stilstand gekomen zijn? Enkele voorbeelden van vroegere verschuivingen ontlenen we aan de spraakkunst van Den Hertog: iemand of iets bezwijken (= verlaten), iemand biechten (= de biecht afnemen), iemand toornen, vervaren (= toornig, vervaard maken) waren vroeger duidelijk transitief. Bekeren (= tot het ware geloof komen), ontsluiten (= opengaan), ontmoeten, dienen, helpen enz. zijn nu transitief, maar waren dat vroeger niet. Bovendien is onze taal op dat punt zeer soepel, zij bezit de mogelijkheid tot ‘transitivering’, d.w.z. een werkwoord kan plotseling of toevallig transitief gebruikt worden, in afwijking van de gewoonte.

De meeste grammatica's vermelden die mogelijkheid wel, maar vooral Overdieps Stilistische grammatica (1949) bespreekt de transitivering uitvoerig. Enkele voorbeelden: de piloot vloog het toestel veilig over de oceaan; hij had haar tranen in de ogen geredeneerd; het regende aanmerkingen; ik droomde lieflijke dromen; hij piekerde zijn kop suf, enz.

 

Omgekeerd kan een werkwoord ook wel eens zonder zijn lijdend voorwerp gebruikt worden wanneer het voor iedereen duidelijk is dat er een lijdend voorwerp bij het werkwoord hoort, het is er als het ware in vervat. Het werkwoord wordt dan ‘absoluut’ gebruikt. Dat is vaak het geval met pseudo-transitieve werkwoorden, zoals schrijven, lezen, eten enz. Wanneer wij eten, eten wij natuurlijk iets, maar mogelijk is het niet belangrijk wát. Ik heb de indruk dat het werkwoord inleveren - voorbeeld van A.F. Schepel - tegenwoordig als een pseudo-transitief werkwoord wordt gebruikt: wij weten heel goed wat we zullen moeten inleveren, alleen weten wij nog niet hoeveel. Om een transitief werkwoord intransitief te kunnen gebruiken, moeten we een kleine omweg maken, nl. via de reflexivering.

Opvreten is een transitief werkwoord, ik kan het niet zonder lijdend voorwerp gebruiken. Maar ik kan het wel reflexief maken: hij zat zich daar op te vreten van ergernis. Zich opvreten heeft (als geheel) intransitieve betekenis. Zo betekent wind je zo niet op niets anders dan blijf kalm, geraak niet in opwinding. Dat laatste zegt natuurlijk geen mens! Voor intransitivering dus eerst een kleine omweg!

Volgens lezer Schepel gebeurt de verschuiving tegenwoordig meestal van transitief naar intransitief. Of dat inderdaad zo is, kan alleen een uitgebreid onderzoek uitmaken, met zeer veel taalmateriaal. Misschien valt intransitief meer op, omdat onze taal over meer middelen tot transitivering beschikt - die gevallen vinden we dan gewoon - en intransitivering iets moeilijker is. Bij ons onderzoek van gallicismen in de 18e en 19e eeuw kwamen er beduidend meer gevallen voor waar het werkwoord ten onrechte transitief gebruikt werd, dan omgekeerd (nl. 56,2% tegenover 43,7%). Of die trend dezelfde is in het moderne Nederlands, weten we niet. In welke richting de verschuiving ook gaat, zij is in elk geval een uiting van het ‘leven’ van de taal. Lezer Schepel noemt dat taalverandering, daarmee kunnen we akkoord gaan; maar hij suggereert meteen dat taalverandering ook taalbederf is. Daar echter volgen wij hem niet meer. Wanneer onze kinderen groot worden, veranderen ze, maar worden ze toch niet bedorven...

Bovendien krijg ik de indruk dat de werkwoorden die lezer Schepel als voorbeeld

[pagina 4]
[p. 4]

aanhaalt, gewoon een evolutie voortzetten.

 

Vergroten (= groter maken), zou ook al eens groter worden kunnen betekenen, zoals vervagen = vager worden, veranderen = anders worden, vergelen = geel worden, vergrijzen = grijs worden, verharden = harder worden enz. Soms behoort de intransitieve betekenis niet tot het algemeen Nederlands, zoals verkorten = korter worden: de dagen verkorten, volgens Van Dale is dat Zuidnederlands. Soms behoort de betekenis tot het Nederlands, maar is zij niet (meer) - of nog niet - zeer gebruikelijk. Zo het werkwoord verlossen: Van Dale geeft nog altijd bevallen als synoniem; voorts kennen wij nog samenstellingen als verlosbed, verloskamer, verloskunde enz. Waarin verlos- op bevallen wijst.

Ik hoop nu maar dat lezer Schepel zich hierbij geen aap schrikt, of een bult, een ongeluk, of een hoedje. Hij kent schrikken hoofdzakelijk als intransitief werkwoord. Maar wie Van Dale erop naslaat, vindt daar 4 betekenissen van het onovergankelijke werkwoord schrikken, en 6 van het overgankelijke!

Wij kunnen niet alleen een gekookt ei, of bonen en erwten schrikken (= plots doen afkoelen), maar ik heb vanmiddag nog vis geschrikt (= plots in kokend water brengen - zwak werkwoord!), en de mecanicien moet vaak een moer schrikken, nl. met een ruk losdraaien. Dat zijn nog maar een paar betekenissen van het transitieve schrikken.

Van de intransitieve betekenissen is ontstellen, door schrik bevangen worden waarschijnlijk de meest gebruikelijke. Ik ben geschrokken kan ik echter niet transitief uitdrukken; ik heb mij geschrokken lijkt mij onmogelijk. Zich rot schrikken, zich dood schrikken kunnen echter wel, net zoals zich een aap schrikken of zich een ongeluk schrikken.

 

Het is altijd een hachelijke onderneming werkwoordelijke uitdrukkingen te willen ontleden, de verschillende delen ervan een naam te willen geven. Maar als het toch moet, noem ik hier een aap, een ongeluk... lijdend voorwerp, zich indirect object (meewerkend voorwerp).

Is zich een aap schrikken dan transitief? In die uitdrukking is schrikken - strikt genomen - wel transitief, want het heeft een lijdend voorwerp; maar de hele uitdrukking heeft intransitieve betekenis. Ze betekent hetzelfde als schrikken, maar dan in sterke graad. En wie zich een aap schrikt, hoeft helemaal niet te vrezen dat hij (even) een aap wordt; dat zou toch al te (ver)schrikkelijk zijn!

 

mevr. R. Haest

Antwerpen

&

In Van Dale komt het symbool ‘&’ voor. Het lukt mij echter niet om de naam en de betekenis van dat symbool in bijvoorbeeld dat woordenboek te achterhalen. Ook ben ik geïnteresseerd in de herkomst van dat symbool. Kan een lezer van Onze Taal mij misschien helpen?

 

H.C.M. Cammaert

Enschede

Geen enkele behoefte

De woordenboeken noemen enkel een telwoord en stellen geen enkel gelijk aan geen een. ‘Geen enkel land kwam Finland te hulp’ houdt in dat het denkbaar was geweest dat er twee of vijf landen te hulp kwamen. ‘Toen de politie verscheen, was er geen enkele straatschender meer te zien’: niet één meer, maar te voren misschien wel twintig. ‘Ik heb er geen enkel bezwaar tegen, al heb jij er wel vijf opgesomd.’

De laatste jaren is er een afwijkend gebruik van geen enkel(e) in zwang geraakt, zowel in mondeling als in schriftelijk verkeer. ‘Ik heb geen enkele behoefte, die man te ontmoeten.’ ‘Zij had daar geen enkele zin in.’ ‘Romola zegt dat Nijinski na hun huwelijk geen enkele spijt van zijn relatie met Diaghilev had.’

 

Het verschil met het vanouds bestaande gebruik van geen enkel(e) is duidelijk. Iemand kan niet meer dan één zin in iets hebben, geen drie of vier spijten. De konstruktie is hier in de plaats gekomen van volstrekt geen, in het minst geen. Wie verklaart zo'n verschijnsel? En wat gaan de woordenaars ervan zeggen?

 

C.A. Zaalberg

Leiden


Vorige Volgende

Footer navigatie

Logo DBNL Logo DBNL

Over DBNL

  • Wat is DBNL?
  • Over ons
  • Selectie- en editieverantwoording

Voor gebruikers

  • Gebruiksvoorwaarden/Terms of Use
  • Informatie voor rechthebbenden
  • Disclaimer
  • Privacy
  • Toegankelijkheid

Contact

  • Contactformulier
  • Veelgestelde vragen
  • Vacatures
Logo DBNL

Partners

Ga naar kb.nl logo KB
Ga naar taalunie.org logo TaalUnie
Ga naar vlaamse-erfgoedbibliotheken.be logo Vlaamse Erfgoedbibliotheken

Over dit hoofdstuk/artikel

auteurs

  • P.C. Paardekooper

  • H.M. Hermkens

  • Reinhilde Haest

  • C.A. Zaalberg